Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit SZW 2009

Geraadpleegd op 25-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 31-12-2009 en zichtdatum 24-12-2024.
Geldend van 11-11-2009 t/m 05-01-2010

Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 10 december 2008, nr. PO&I/2008/34894, houdende de inrichting van de organisatie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid alsmede verdeling van taken en verlening van vertegenwoordigingsbevoegdheden (Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit SZW 2009)

Hoofdstuk 1. Begripsbepaling

Artikel 1. Begrippen

In deze regeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. het ministerie: het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

  • b. de minister: de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

  • c. bewindspersoon: de Minister of een Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

  • d. mandaat: de bevoegdheid om in naam van een bewindspersoon besluiten te nemen;

  • e. volmacht: de bevoegdheid om in naam van een bewindspersoon privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten;

  • f. machtiging: de bevoegdheid om in naam van een bewindspersoon handelingen te verrichten die noch een besluit, noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn;

  • g. vertegenwoordigingsbevoegdheid: de bevoegdheid om namens een bewindspersoon, onder diens verantwoordelijkheid en met inachtneming van diens algemene en bijzondere aanwijzingen, besluiten te nemen, privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten dan wel handelingen te verrichten die noch een besluit noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn;

  • h. de inspecteur-generaal: het hoofd van de Inspectie Werk en Inkomen, genoemd in artikel 36, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • i. bedrijfsvoering: de sturing en beheersing van bedrijfsprocessen om de gestelde (beleids)doelstellingen te kunnen realiseren;

  • j. Commissie Management Development: de commissie, bestaande uit de functionarissen, genoemd in artikel 3, onderdelen a tot en met f, waarin managementbenoemingen en de selectie voor managementopleidingen plaatsvindt.

Hoofdstuk 2. Organisatie

Artikel 2. Organisatie ministerie

Het ministerie bestaat uit de volgende organisatieonderdelen:

  • a. de hierna genoemde organisatieonderdelen, die rechtstreeks ressorteren onder de secretaris generaal:

    • 1°. de directie Financieel-economische Zaken;

    • 2°. de directie Wetgeving, Bestuurlijke en Juridische Aangelegenheden;

    • 3°. de directie Communicatie;

  • b. de hierna genoemde organisatieonderdelen, die rechtstreeks ressorteren onder de plaatsvervangend secretaris-generaal:

    • 1°. de directie Bedrijfsvoering;

    • 2°. de Auditdienst;

    • 3°. de directie Bestuursondersteuning;

  • c. de hierna genoemde organisatieonderdelen, die rechtstreeks ressorteren onder de directeur-generaal Participatie en Inkomenswaarborg:

    • 1°. de directie Re-integratie en Participatie;

    • 2°. de directie Inkomensverzekeringen en -voorzieningen;

    • 3°. de directie Relatiebeheer, Uitvoeringsontwikkeling en Aansturing;

    • 4°. de directie Naleving;

    • 5°. een bureau DG-control en Managementondersteuning;

  • d. de hierna genoemde organisatieonderdelen, die rechtstreeks ressorteren onder de directeur-generaal Werk:

    • 1°. de directie Arbeidsmarkt en Sociaal-Economische Aangelegenheden;

    • 2°. de directie Gezond en Veilig Werken;

    • 3°. de directie Arbeidsverhoudingen;

    • 4°. de directie Internationale Zaken;

    • 5°. de directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving;

    • 6°. de projectdirectie Leren en Werken;

    • 7°. een bureau DG-control en Managementondersteuning;

  • e. de hierna genoemde organisatieonderdelen, die rechtstreeks ressorteren onder de directeur-generaal Uitvoering, Handhaving en Bedrijfsvoering:

    • 1°. het Agentschap SZW;

    • 2°. de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst;

    • 3°. de Arbeidsinspectie, bestaande uit:

      • de directie AI Arbeidsomstandigheden;

      • de directie AI Major Hazard Control;

      • de directie AI Arbeidsmarktfraude;

      • een Concernstaf AI;

      • de afdeling Personeelsontwikkeling AI;

      • de afdeling Informatievoorziening AI;

    • 4°. een stafbureau;

  • f. de Inspectie Werk en Inkomen, die rechtstreeks ressorteert onder de inspecteur-generaal.

Artikel 3. Collegiaal overleg

  • 1 De volgende functionarissen voeren regelmatig collegiaal overleg over de belangrijke aspecten van beleidsontwikkeling en -uitvoering en over de departementale bedrijfsvoering:

    • a. de secretaris-generaal;

    • b. de plaatsvervangend secretaris-generaal;

    • c. de directeur-generaal Participatie en Inkomenswaarborg;

    • d. de directeur-generaal Werk;

    • e. de directeur-generaal Uitvoering, Handhaving en Bedrijfsvoering;

    • f. de inspecteur-generaal.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde overleg staat onder voorzitterschap van de secretaris-generaal en elk van de functionarissen neemt daaraan deel met volledig behoud van de eigen verantwoordelijkheden en bevoegdheden. De inspecteur-generaal neemt aan dit overleg deel op een zodanige wijze dat dit in overeenstemming is met zijn verantwoordelijkheid voor de onafhankelijke uitvoering van de taken genoemd in artikel 37 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

Hoofdstuk 3. Verantwoordelijkheden en bevoegdheden secretaris-generaal, plaatsvervangend secretaris-generaal, directeuren-generaal en inspecteur-generaal

Artikel 4. Verantwoordelijkheden secretaris-generaal

  • 3 De secretaris-generaal kan een meerjarenplan voor het ministerie vaststellen. De secretaris-generaal stelt voorts de jaarplannen vast van de organisatieonderdelen, genoemd in artikel 2, onderdeel a. De secretaris-generaal kent aan de plaatsvervangend secretaris-generaal, de directeuren-generaal, de inspecteur-generaal en de functionarissen die leiding geven aan de organisatieonderdelen, genoemd in artikel 2, onderdeel a, de budgetten toe waarover de genoemde functionarissen mogen beschikken. De secretaris-generaal bewaakt de voortgang van de uitvoering van het meerjarenplan en van de jaarplannen van de organisatieonderdelen, genoemd in artikel 2, onderdeel a.

Artikel 5. Bevoegdheden secretaris-generaal

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 De secretaris-generaal is bevoegd om namens een bewindspersoon besluiten te nemen, privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten en handelingen te verrichten die noch een besluit, noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn.

  • 2 De bevoegdheden van de secretaris-generaal, bedoeld in het eerste lid, omvatten in elk geval mandaat, volmacht en machtiging ten aanzien van de volgende aangelegenheden:

    • a. beslissingen in bezwaar- en beroepsprocedures, met uitzondering van de beslissing op een beroepschrift;

    • b. de in artikel 4, vierde lid, genoemde aangelegenheden, met uitzondering van het nemen van besluiten als bedoeld in de onderdelen f en g;

    • c. de voorlopige buiteninvorderingstelling van vorderingen op derden alsmede de definitieve buiteninvorderingstelling van vorderingen op derden voor zover het gaat om vorderingen van minder dan € 500.000,–;

    • d. de kwijtschelding van vorderingen op derden van ten hoogste € 500.000,–.

  • 3 De secretaris-generaal is bevoegd tot uitoefening van alle bevoegdheden die zijn verleend aan onder hem ressorterende functionarissen, met dien verstande dat hij gehouden is om door de inspecteur-generaal respectievelijk de directeur-generaal Uitvoering, Handhaving en Bedrijfsvoering, uit hoofde van diens functie als algemeen directeur van de Arbeidsinspectie, aangeboden inspectiebevindingen, jaarplannen, meerjarenplannen en jaarverslagen met betrekking tot inspectietaken van de Inspectie Werk en Inkomen respectievelijk de Arbeidsinspectie, ongewijzigd door te sturen naar de desbetreffende bewindsperso(o)n(en).

  • 4 De secretaris-generaal kan departementale projectorganisaties instellen en projectdirecteuren benoemen die leiding geven aan deze projectorganisaties.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2012, 13319, datum inwerkingtreding 04-07-2012, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2009.

  • c. de voorlopige buiteninvorderingstelling van vorderingen op derden alsmede de definitieve buiteninvorderingstelling van vorderingen op derden voor zover het gaat om vorderingen van ten hoogste € 500.000,–;

Artikel 6. Verantwoordelijkheden plaatsvervangend secretaris-generaal

  • 1 De plaatsvervangend secretaris-generaal vervangt de secretaris-generaal bij diens afwezigheid of verhindering. Hij treedt alsdan in de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de secretaris-generaal.

  • 2 De plaatsvervangend secretaris-generaal geeft rechtstreeks leiding aan de functionarissen die leiding geven aan de organisatieonderdelen, genoemd in artikel 2, onderdeel b.

  • 3 De plaatsvervangend secretaris-generaal stelt de jaarplannen vast van de organisatieonderdelen, genoemd in artikel 2, onderdeel b. Gegeven het budget dat door de secretaris-generaal aan de plaatsvervangend secretaris-generaal ter beschikking is gesteld, kent de plaatsvervangend secretaris-generaal aan de functionarissen die leiding geven aan de organisatieonderdelen, genoemd in artikel 2, onderdeel b, het budget toe waarover zij mogen beschikken. De plaatsvervangend secretaris-generaal bewaakt de voortgang van de uitvoering van de jaarplannen van de organisatieonderdelen, genoemd in artikel 2, onderdeel b.

  • 4 De plaatsvervangend secretaris-generaal is belast met de beleids- en bedrijfsvoering betreffende de organisatieonderdelen, genoemd in artikel 2, onderdeel b, en hij is tevens verantwoordelijk voor een departementsbrede samenhangende bedrijfsvoering. Het werkterrein van de plaatsvervangend secretaris-generaal omvat in brede zin:

    • a. het organisatie- en personeelsbeleid;

    • b. de ondersteuning van de directies van het ministerie op het gebied van personeelsbeheer, salarisadministratie, documentaire informatievoorziening, financieel beheer, bekostiging en financiële administratie;

    • c. het huisvestings- en beveiligingsbeleid voor wat betreft de Haagse vestigingen van het ministerie, met inbegrip van crisisbeheersing en milieumanagement, en de regie op het huisvestings- en beveilingsbeleid voor het gehele ministerie;

    • d. het automatiserings- en informatiseringsbeleid;

    • e. overige facilitaire diensten, inclusief advisering op het gebied van inkoop en (Europese) aanbestedingen;

    • f. het behandelen van bezwaar- en beroepschriften en zaken van de Nationale ombudsman van (ex-)medewerkers van het ministerie inzake aangelegenheden verband houdend met de dienstbetrekking;

    • g. de inhoudelijke advisering en ondersteuning van de functionarissen, genoemd in artikel 3, eerste lid, en de inhoudelijke, logistieke, secretariële en protocollaire ondersteuning van de secretaris-generaal en de bewindspersonen;

    • h. de uitvoering van de taken van de Auditdienst.

  • 5 De plaatsvervangend secretaris-generaal is verantwoordelijk voor:

    • a. het bij schriftelijk besluit toedelen van taken aan de onder hem ressorterende organisatieonderdelen en aan de functionarissen die leiding geven aan de organisatieonderdelen;

    • b. de werkgeversverplichtingen die voortvloeien uit wet- en regelgeving op het gebied van arbeidsomstandigheden ten aanzien van de onder hem ressorterende organisatieonderdelen alsmede de hiervoor bedoelde werkgeversverplichtingen voor zover deze centraal georganiseerd zijn;

    • c. de personeelsaangelegenheden welke niet ingevolge artikel 4, vierde lid, aan de secretaris-generaal zijn voorbehouden, dan wel ingevolge artikel 8, tweede lid, van het Besluit taakuitoefening Inspectie Werk en Inkomen tot de bevoegdheden van de inspecteur-generaal behoren, dan wel ingevolge artikel 8, derde lid, tot de taken van een directeur-generaal of de inspecteur-generaal behoren;

    • d. het adviseren van de bewindspersonen ten aanzien van zijn werkterrein als bedoeld in het vierde lid en het attenderen van de bewindspersonen op politiek of maatschappelijk gevoelige aspecten ten aanzien van zijn werkterrein;

    • e. het rapporteren aan de secretaris-generaal over de uitvoering van de jaarplannen betreffende de organisatieonderdelen, genoemd in artikel 2, onderdeel b;

    • f. de behandeling van klachten als bedoeld in artikel 9:1 van de Algemene wet bestuursrecht voor zover deze betrekking hebben op gedragingen van de functionarissen van de organisatieonderdelen, genoemd in artikel 2, onderdeel b;

    • g. het materieel beheer overeenkomstig de Regeling materieelbeheer rijksoverheid 2006 en de Regeling materieelbeheer museale voorwerpen.

  • 6 De plaatsvervangend secretaris-generaal vervult bij het ministerie de rol van Chief Information Officer.

Artikel 7. Bevoegdheden plaatsvervangend secretaris-generaal

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 De plaatsvervangend secretaris-generaal is bevoegd om namens een bewindspersoon besluiten te nemen, privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten en handelingen te verrichten die noch een besluit, noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn, voor zover zij verband houden met zijn werkterrein als bedoeld in artikel 6 en voor zover zij niet zijn voorbehouden aan een bewindspersoon of de secretaris-generaal. Van de volmacht, bedoeld in de eerste volzin, is evenwel uitgezonderd het aangaan van:

    • a. overeenkomsten met de Landsadvocaat en andere juridische dienstverleners inzake advisering en procureurstelling alsmede het instellen van gerechtelijke procedures, tenzij deze overeenkomsten betrekking hebben op beroepschriften van (ex-)medewerkers van het ministerie inzake aangelegenheden verband houdende met de dienstbetrekking of op de invordering van geldvorderingen van de Staat;

    • b. overeenkomsten met het Centraal bureau voor de statistiek alsmede overeenkomsten met betrekking tot meerjarige, structurele beleidsinformatievoorziening die het verzamelen, bewerken en leveren van beleidsinformatie betreffen, voor zover deze informatie primair bedoeld is voor ramingen en verdeelmodellen, dan wel verband houdt met verplichtingen die voortvloeien uit de Regeling Rijksbegrotingsvoorschriften 2008 of met verplichtingen die voortvloeien uit internationale verdragen.

  • 2 De bevoegdheden van de plaatsvervangend secretaris-generaal, bedoeld in het eerste lid, omvatten in elk geval mandaat, volmacht en machtiging ten aanzien van de volgende aangelegenheden:

    • a. beslissingen in bezwaar- en beroepsprocedures voor zover deze betrekking hebben op zijn verantwoordelijkheden of werkterrein als bedoeld in artikel 6, met uitzondering van de beslissing op een beroepschrift;

    • b. de in artikel 6, vijfde lid, genoemde aangelegenheden;

    • c. het benoemen van onder hem ressorterende hoofden van afdelingen, subafdelingen en bureaus en van teamleiders aan wie bevoegdheden zijn toegekend met betrekking tot personeelsaangelegenheden, voor zover het gaat om functies tot en met salarisschaal 13 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, mits hij van zijn voornemen daartoe vooraf melding heeft gemaakt in de Commissie Management Development;

    • d. het instellen van tijdelijke projectorganisaties binnen zijn werkterrein als bedoeld in artikel 6;

    • e. de formatie van de organisatieonderdelen, genoemd in artikel 2, onderdeel b, een en ander met inachtneming van de daarvoor beschikbaar gestelde budgetten en desbetreffende aanwijzingen van de secretaris-generaal.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2010, 63, datum inwerkingtreding 06-01-2010, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-10-2009.

f. het nemen van dwangsombesluiten die verband houden met het niet tijdig afdoen van een besluit, voor zover dit betrekking heeft op de eigen verantwoordelijkheden of het eigen werkterrein.

Artikel 8. Verantwoordelijkheden directeuren-generaal en inspecteur-generaal

  • 1 Elke directeur-generaal en de inspecteur-generaal geven rechtstreeks leiding aan de hoofden van de organisatieonderdelen welke ingevolge artikel 2 rechtstreeks onder elk van hen ressorteren.

  • 2 Elke directeur-generaal en de inspecteur-generaal stellen de jaarplannen vast van de onder elk van hen ressorterende organisatieonderdelen. Gegeven het budget dat door de secretaris-generaal aan de betreffende directeur-generaal respectievelijk de inspecteur-generaal ter beschikking is gesteld, kennen de directeuren-generaal en de inspecteur-generaal aan de functionarissen die leiding geven aan de onder hen ressorterende organisatieonderdelen de budgetten toe waarover zij mogen beschikken. De directeuren-generaal en de inspecteur-generaal bewaken de voortgang van de uitvoering van jaarplannen van de onder hen ressorterende organisatieonderdelen.

  • 3 De directeuren-generaal en de inspecteur-generaal zijn verantwoordelijk voor:

    • a. het bij schriftelijk besluit toedelen van taken aan de onder hen ressorterende organisatieonderdelen en aan de functionarissen die leiding geven aan deze organisatieonderdelen;

    • b. de personeelsaangelegenheden van de functionarissen die onder hen ressorteren, voor zover dit niet ingevolge artikel 4, vierde lid, aan de secretaris-generaal is opgedragen;

    • c. de werkgeversverplichtingen die voortvloeien uit wet- en regelgeving op het gebied van arbeidsomstandigheden ten aanzien van de onder hen ressorterende organisatieonderdelen, met uitzondering van de bij de plaatsvervangend secretaris-generaal belegde centraal georganiseerde werkgeversverplichtingen;

    • d. het zorgdragen voor toedeling van de in onderdeel c bedoelde verantwoordelijkheid aan onder hen ressorterende functionarissen, voor zover deze functionarissen als bestuurder in de zin van artikel 1 van de Wet op de ondernemingsraden optreden;

    • e. het adviseren van de bewindspersonen ten aanzien van hun eigen werkterrein en het attenderen van de bewindspersonen op politiek of maatschappelijk gevoelige aspecten ten aanzien van dat werkterrein;

    • f. het rapporteren aan de secretaris-generaal over de uitvoering van de jaarplannen betreffende de onder hen ressorterende organisatieonderdelen;

    • g. de behandeling van klachten als bedoeld in artikel 9:1 van de Algemene wet bestuursrecht voor zover deze betrekking hebben op gedragingen van de onder hen ressorterende functionarissen;

    • h. het materieel beheer overeenkomstig de Regeling materieelbeheer rijksoverheid 2006 en de Regeling materieelbeheer museale voorwerpen.

  • 4 De inspecteur-generaal geeft op verzoek van een der kamers van de Staten-Generaal of van een commissie uit een van die kamers een toelichting op het jaarverslag of een andere rapportage van de Inspectie Werk en Inkomen nadat het desbetreffende stuk aan de kamers ter kennis is gebracht. De inspecteur-generaal beperkt zich daarbij tot het geven van inlichtingen van feitelijke aard. De inspecteur-generaal stelt de minister terstond in kennis van een verzoek als hier bedoeld.

Artikel 9. Bevoegdheden directeuren-generaal en inspecteur-generaal

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Elke directeur-generaal is bevoegd om namens een bewindspersoon besluiten te nemen, privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten en handelingen te verrichten die noch een besluit, noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn, voor zover zij verband houden met zijn werkterrein en voor zover zij niet zijn voorbehouden aan een bewindspersoon of de secretaris-generaal. Van de volmacht, bedoeld in de eerste volzin, is evenwel uitgezonderd het aangaan van de volgende overeenkomsten:

    • a. overeenkomsten met de Landsadvocaat en andere juridische dienstverleners inzake advisering en procureurstelling alsmede het instellen van gerechtelijke procedures;

    • b. overeenkomsten met het Centraal bureau voor de statistiek alsmede overeenkomsten met betrekking tot meerjarige, structurele beleidsinformatievoorziening die het verzamelen, bewerken en leveren van beleidsinformatie betreffen, voor zover deze informatie primair bedoeld is voor ramingen en verdeelmodellen, dan wel verband houdt met verplichtingen die voortvloeien uit de Regeling Rijksbegrotingsvoorschriften 2008 of met verplichtingen die voortvloeien uit internationale verdragen;

    • c. overeenkomsten betreffende de organisatie van voorlichtings- en informatiecampagnes en de productie en distributie van voorlichtingsmateriaal;

    • d. overeenkomsten betreffende externe advisering in het kader van voorlichtingsprojecten;

    • e. overeenkomsten met de arbodienst en het centraal flankerend beleid ten behoeve van herplaatsers;

    • f. overeenkomsten betreffende de technische infrastructuur, de hardware, de kantoorautomatiseringssoftware, de datacommunicatievoorzieningen en het technisch beheer van geautomatiseerde systemen, tenzij uit besluitvorming van de plaatsvervangend secretaris-generaal anders volgt;

    • g. overeenkomsten betreffende de huisvesting en facilitaire voorzieningen ten behoeve van de Haagse vestigingen van het ministerie;

    • h. overeenkomsten betreffende de gerechtelijke en buitengerechtelijke invordering van geldvorderingen van de Staat;

    • i. overeenkomsten met betrekking tot systeemontwikkeling, licenties, functioneel beheer en onderhoud van applicaties van geautomatiseerde informatie- en salarissystemen, tenzij uit besluitvorming van de plaatsvervangend secretaris-generaal anders volgt.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de inspecteur-generaal, met dien verstande dat voor hem het volgende geldt. De inspecteur-generaal is ten behoeve van de Inspectie Werk en Inkomen bevoegd tot het aangaan van overeenkomsten die betrekking hebben op de productie en distributie van voorlichtingsmateriaal gericht op de communicatie van toezichtsbevindingen en tot het aangaan van overeenkomsten met de arbodienst. Tevens is de inspecteur-generaal ten behoeve van de Inspectie Werk en Inkomen bevoegd tot het aangaan van overeenkomsten die betrekking hebben op systeemontwikkeling, licenties, functioneel beheer en onderhoud van applicaties van voorlichtings- en documentatiesystemen. Voorts is de inspecteur-generaal bevoegd om de overeenkomsten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen f en g, aan te gaan voor zover geen gebruik wordt gemaakt van de departementale infrastructuur en er geen sprake is van huisvesting in een gebouw waar tevens een ander organisatieonderdeel van het ministerie, niet zijnde het Agentschap SZW, is gehuisvest.

  • 3 In aanvulling op het eerste lid geldt dat de directeur-generaal Uitvoering, Handhaving en Bedrijfsvoering, uit hoofde van zijn functie als algemeen directeur van de Arbeidsinspectie, ten behoeve van de Arbeidsinspectie bevoegd is tot het aangaan van overeenkomsten die betrekking hebben op de productie en distributie van voorlichtingsmateriaal gericht op de communicatie van handhavings- en toezichtsactiviteiten.

  • 4 In aanvulling op het eerste lid is de directeur-generaal Uitvoering, Handhaving en Bedrijfsvoering, naast de directeur-generaal Participatie en Inkomenswaarborg, bevoegd om handelingen te verrichten die zijn omschreven in het eerste lid voor zover zij verband houden met de afwikkeling van de opgeheven arbeidsvoorzieningsorganisatie.

  • 5 De in het eerste en tweede lid bedoelde bevoegdheden van de directeuren-generaal en de inspecteur-generaal omvatten in elk geval mandaat, volmacht en machtiging ten aanzien van de volgende aangelegenheden:

    • a. beslissingen in bezwaar- en beroepsprocedures voor zover deze betrekking hebben op hun eigen verantwoordelijkheden of werkterrein, met uitzondering van de beslissing op een beroepschrift;

    • b. de aangelegenheden, genoemd in artikel 8, derde lid;

    • c. het benoemen van de onder hen ressorterende hoofden van afdelingen, subafdelingen en bureaus en van teamleiders aan wie bevoegdheden zijn toegekend met betrekking tot personeelsaangelegenheden, voor zover het gaat om functies tot en met salarisschaal 13 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, mits zij van hun voornemen daartoe vooraf melding hebben gemaakt in de Commissie Management Development;

    • d. het instellen van tijdelijke projectorganisaties binnen hun eigen werkterrein;

    • e. de formatie van de onder hen ressorterende organisatieonderdelen, een en ander met inachtneming van de daarvoor beschikbaar gestelde budgetten en desbetreffende aanwijzingen van de secretaris-generaal;

    • f. het verlenen en vaststellen van subsidies en rijksvergoedingen, het aangaan van verbetertrajecten en het korten op bevoorschotting, voor zover het de uitvoering betreft van regelingen op hun eigen werkterrein.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2010, 63, datum inwerkingtreding 06-01-2010, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-10-2009.

Aan het vijfde lid wordt een onderdeel toegevoegd:

g. het nemen van dwangsombesluiten die verband houden met het niet tijdig afdoen van een besluit, voor zover dit betrekking heeft op hun eigen verantwoordelijkheden of werkterrein.

Artikel 10. Werkterrein directeur-generaal Participatie en Inkomenswaarborg

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

De directeur-generaal Participatie en Inkomenswaarborg is belast met de beleids- en bedrijfsvoering betreffende de organisatieonderdelen, genoemd in artikel 2, onderdeel c. Het werkterrein van de directeur-generaal Participatie en Inkomenswaarborg in brede zin:

  • a. het zorgdragen voor een effectief re-integratiebeleid, onder meer door een samenhangend pakket re-integratie-instrumenten en een effectieve en efficiënte inzet daarvan door de uitvoering;

  • b. het scheppen van voorwaarden voor het re-integreren van mensen met een sociale zekerheidsuitkering (werkloosheid, arbeidsongeschiktheid en bijstand) in betaalde arbeid, zowel aan de aanbodkant als aan de vraagkant;.

  • c. het doen inschakelen van mensen met en zonder uitkering in andere vormen van maatschappelijke participatie indien inschakeling in betaalde arbeid nog niet mogelijk blijkt, als stap op weg naar betaald werk;

  • d. het formuleren van het beleid ten aanzien van de rechten en plichten van de sociale verzekeringen en voorzieningen, gericht op preventie, werk en bescherming;

  • e. het formuleren van het financieringsbeleid van de sociale verzekeringen en voorzieningen gericht op het stimuleren van werknemers, werkgevers en de uitvoering;

  • f. het beheren van de relatie tussen het ministerie en de buitenwereld in het domein van werk en inkomen, zoals onder meer de uitvoeringsorganisaties en gemeenten;

  • g. het aansturen van de uitvoeringsorganisaties, het maken van prestatieafspraken, het bewaken van de realisatie daarvan en – indien nodig – optreden;

  • h. het aansturen van de samenwerking in de keten van uitvoeringsorganisaties en de gemeenten, gericht op de toeleiding naar werk en het verstrekken van uitkeringen, met inbegrip van de gegevensinfrastructuur en het daartoe ondersteunende gegevensverkeer;

  • i. het zorgdragen voor de ontwikkeling en het beheer van het uitvoeringsstelsel, waarbij innovatie centraal staat;

  • j. het intra- en interdepartementaal coördineren van de regeldrukprogramma’s voor bedrijven, burgers, professionals en medeoverheden;

  • k. het strategisch en eenduidig opereren in de regio door het ministerie en afstemming met andere departementen en de partners in het netwerk van werk en inkomen hierover.

  • l. het ontwikkelen van een SZW-brede handhavingsstrategie met systematische aandacht voor handhaven in alle onderdelen van de beleidscyclus en de hele keten van werk en inkomen gericht op een verbetering van de naleving en een vergroting van de effectiviteit van de handhaving (Strategisch handhaven);

  • m. het bevorderen van vernieuwingen in het handhavingsbeleid van SZW en van de uitvoerende instanties en het (doen) aanpakken van lacunes in beleid, wetgeving en uitvoering (Vernieuwend handhaven);

  • n. het bevorderen van de samenhang in het handhavings- en opsporingsbeleid van SZW en de uitvoerende instanties en met het beleid van externe partijen (Samenhangend handhaven);

  • o. het zorgdragen voor de uitvoering van de werkzaamheden die verband houden met de afwikkeling van de opgeheven arbeidsvoorzieningsorganisatie.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2012, 13319, datum inwerkingtreding 04-07-2012, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2009.

De directeur-generaal Participatie en Inkomenswaarborg is belast met de beleids- en bedrijfsvoering betreffende de organisatieonderdelen, genoemd in artikel 2, onderdeel c. Het werkterrein van de directeur-generaal Participatie en Inkomenswaarborg omvat in brede zin:

Artikel 11. Werkterrein directeur-generaal Werk

De directeur-generaal Werk is belast met de beleids- en bedrijfsvoering betreffende de organisatieonderdelen, genoemd in artikel 2, onderdeel d. Het werkterrein van de directeur-generaal Werk omvat in brede zin:

  • a. de algemeen-economische beleidsontwikkeling en het inkomensbeleid;

  • b. het beleid met betrekking tot de bestrijding en preventie van arbeidsrisico's en ziekteverzuim;

  • c. de wijze waarop arbeidsvoorwaarden worden vormgegeven (CAO’s, algemeen verbindend verklaren, medezeggenschap);

  • d. de kaders voor de vormgeving van enkele specifieke arbeidsvoorwaarden (pensioenen, levensloop, arbeid en zorg);

  • e. de strategievorming op het brede SZW-beleidsterrein;

  • f. de departementale coördinatie van het internationale beleid en het uitdragen van en onderhandelen over de Nederlandse standpunten in multilateraal en bilateraal verband;

  • g. de coördinatie van de advisering rond budgettaire en ordeningsvraagstukken in de collectieve sector, voor zover dit buiten het Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt-kader valt;

  • h. de wijze waarop werkenden beschermd, behandeld en toegerust worden (arbeidsrecht, gelijke behandeling en diversiteit).

Artikel 12. Werkterrein directeur-generaal Uitvoering, Handhaving en Bedrijfsvoering

  • 1 De directeur-generaal Uitvoering, Handhaving en Bedrijfsvoering is belast met de beleids- en bedrijfsvoering betreffende de organisatieonderdelen, genoemd in artikel 2, onderdeel e. Het werkterrein van de directeur-generaal Uitvoering, Handhaving en Bedrijfsvoering omvat in brede zin:

    • a. het houden van toezicht op de naleving van wet- en regelgeving door werkgevers en werknemers waarvoor de minister verantwoordelijkheid draagt, alsmede in verband daarmee het opsporen van strafbare feiten, het hanteren van juridische instrumenten als eis tot naleving, stillegging van het werk, bestuursdwang en bestuurlijke boete;

    • b. de uitvoering van de door de minister vastgestelde subsidieregelingen op het terrein van het Europees Sociaal fonds, van overige door de minister vastgestelde regelingen op het terrein van werk en inkomen en van regelingen in opdracht van een partij buiten het ministerie voor zover de minister het Agentschap SZW met de uitvoering van die regelingen heeft belast;

    • c. het opsporen van strafbare feiten op de beleidsterreinen waarvoor de minister verantwoordelijkheid draagt, het in het kader van deze opsporing constateren van andere strafbare feiten welke daarmee verband houden, het in verband met de opsporing van strafbare feiten verzamelen van criminele inlichtingen en het verwerken van persoonsgegevens binnen de daarvoor geldende wettelijke bepalingen.

  • 2 De directeur-generaal Uitvoering, Handhaving en Bedrijfsvoering bekleedt tevens de functie van algemeen directeur van de Arbeidsinspectie

  • 3 Uit hoofde van zijn functie als algemeen directeur van de Arbeidsinspectie geeft de directeur-generaal Uitvoering, Handhaving en Bedrijfsvoering op verzoek van een der kamers van de Staten Generaal of een commissie uit een van die kamers een toelichting op het jaarverslag voor zover dat betrekking heeft op inspectietaken of een andere rapportage van de Arbeidsinspectie nadat het desbetreffende stuk aan de kamers ter kennisname is gebracht. De directeur-generaal Uitvoering, Handhaving en Bedrijfsvoering beperkt zich daarbij tot het geven van inlichtingen van feitelijke aard. De directeur-generaal Uitvoering, Handhaving en Bedrijfsvoering stelt de minister terstond in kennis van een verzoek als hier bedoeld.

  • 4 Uit hoofde van zijn functie als algemeen directeur van de Arbeidsinspectie is de directeur-generaal Uitvoering, Handhaving en Bedrijfsvoering verantwoordelijk voor het opstellen van jaarverslagen en inspectierapportages voor de Arbeidsinspectie binnen de door de secretaris-generaal vastgestelde uitgangspunten.

  • 5 Uit hoofde van zijn functie als algemeen directeur van de Arbeidsinspectie is de directeur-generaal Uitvoering, Handhaving en Bedrijfsvoering verantwoordelijk voor de verspreiding van de jaarverslagen en inspectierapportages, alsmede de voorlichting ten aanzien van de daarin opgenomen bevindingen, nadat de secretaris-generaal en de bewindslieden van het jaarverslag en de inspectierapportage kennis hebben kunnen nemen.

  • 6 Uit hoofde van zijn functie als algemeen directeur van de Arbeidsinspectie vervult de directeur-generaal Uitvoering, Handhaving en Bedrijfsvoering de rol van verbindingsbureau detacheringsarbeid, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van Richtlijn 96/71/EG.

  • 7 De directeur-generaal Uitvoering, Handhaving en Bedrijfsvoering is eindverantwoordelijk voor het integraal beheer van het Agentschap SZW. Hij bewaakt de continuïteit en kwaliteit van de organisatie en stuurt op de doelmatige en rechtmatige besteding van de middelen door het Agentschap SZW en op de kwaliteit van de bedrijfsvoering.

Artikel 13. Werkterrein inspecteur-generaal

De inspecteur-generaal is belast met de beleids- en bedrijfsvoering betreffende de Inspectie Werk en Inkomen. Het werkterrein van de inspecteur-generaal omvat de taken, bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, alsmede het aan de minister opgedragen toezicht op de toezichtswerkzaamheden van:

  • a. het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden, genoemd in artikel 3 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden;

  • b. de Sociaal-Economische Raad, genoemd in artikel 1 van de Wet op de bedrijfsorganisatie;

  • c. door de minister op grond van wet- en regelgeving op het terrein van arbeidsveiligheid, arbeidsgezondheid en productveiligheid aangewezen certificatie- en keuringsinstellingen die zijn belast met het verstrekken van certificaten, dan wel het verrichten van keuringen in het belang van veiligheid en gezondheid in de arbeid.

Hoofdstuk 4. Algemene bepalingen ten aanzien van de uitoefening van taken en bevoegdheden

Artikel 14. Uitoefening bevoegdheden

  • 1 De uitoefening van vertegenwoordigingsbevoegdheden geschiedt binnen de grenzen van de vastgestelde taken en met inachtneming van het terzake geldende recht alsmede de voor de rijksdienst en voor het ministerie geldende beleids- en uitvoeringsregels.

  • 2 De algemene bepalingen inzake organisatie, mandaat, volmacht en machtiging in dit besluit zijn tevens van toepassing ten aanzien van de uitoefening van bevoegdheden die krachtens ondermandaat respectievelijk doorverlening van volmacht en machtiging worden uitgeoefend.

  • 3 Het uitoefenen van vertegenwoordigingsbevoegdheden die betrekking hebben op aangelegenheden met (mogelijke) financiële gevolgen geschiedt, onverminderd het bepaalde in het eerste lid, met inachtneming van:

    • a. de begrotingswet en de daarbij gegeven financiële ruimte;

    • b. de voor de vertegenwoordigingsbevoegde geldende jaarplannen en budgetten;

    • c. het bepaalde bij en krachtens de Comptabiliteitswet 2001 en de aanwijzingen van de directeur Financieel-Economische Zaken op grond van die wet en de daarop berustende regelgeving;

    • d. door de secretaris-generaal te stellen regels betreffende de (financiële) besturing van het ministerie.

  • 4 Verleningen van mandaat, volmacht en machtiging zijn niet van toepassing:

    • a. indien bij wettelijk voorschrift is bepaald dat verlening van de betreffende bevoegdheid niet mogelijk is;

    • b. indien de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet.

Artikel 15. Wijze van ondertekening

  • 1 De afdoening van alle stukken waarvan de bewindspersonen aangeven dat zij deze zelf wensen af te doen, geschiedt door een bewindspersoon.

  • 2 Tenzij de bewindspersonen anders te kennen geven, worden brieven ter beantwoording van persoonlijke brieven, gericht aan (een van) de bewindspersonen, ondertekend door een bewindspersoon.

  • 3 De vertegenwoordigingsbevoegde is gehouden in de ondertekening van stukken die op basis van mandaat, volmacht of machtiging worden ondertekend, zijn vertegenwoordigingsbevoegdheid tot uitdrukking te brengen door opneming van de volgende formule:

    De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

    namens deze,

    handtekening van de betrokken vertegenwoordigingsbevoegde,

    naam van de betrokken vertegenwoordigingsbevoegde,

    functie betrokken vertegenwoordigingsbevoegde.

  • 4 Stukken kunnen met goedvinden van een bewindspersoon overeenkomstig de door hen geparafeerde minute worden ondertekend door de secretaris-generaal dan wel door een door de bewindspersoon aan te wijzen andere functionaris. Daartoe wordt de volgende formule opgenomen:

    Overeenkomstig het door de Minister genomen besluit,

    handtekening van de betrokken vertegenwoordigingsbevoegde,

    naam van de betrokken vertegenwoordigingsbevoegde,

    functie betrokken vertegenwoordigingsbevoegde.

  • 5 In afwijking van het bepaalde in het derde en vierde lid, wordt in de ondertekening van stukken die betrekking hebben op een aangelegenheid die volgens de geldende taakverdeling tussen de bewindspersonen behoort tot het takenpakket van een staatssecretaris, in plaats van ‘Minister’ vermeld: Staatssecretaris. Indien het ministerie meer dan een staatssecretaris heeft, wordt daaraan de naam van de betreffende staatssecretaris toegevoegd.

Artikel 16. Bevoegdheden voorbehouden aan bewindspersonen

  • 1 Stukken, bestemd voor:

    • a. de Koningin;

    • b. de Raad van State (van het Koninkrijk), voor zover betrekking hebbend op wetgeving;

    • c. de Raad van Ministers (van het Koninkrijk);

    • d. de Eerste of Tweede Kamer der Staten-Generaal;

    • e. de Algemene Rekenkamer;

    • f. de Nationale ombudsman; en

    • g. een extern advies- of overlegorgaan;

    worden vastgesteld en ondertekend door een bewindspersoon.

  • 2 Ministeriële regelingen houdende algemeen verbindende voorschriften worden vastgesteld en ondertekend door een bewindspersoon. Indien bij of krachtens de wet waarbij de bevoegdheid tot het vaststellen van een ministeriële regeling wordt verleend in de mogelijkheid van mandaatverlening is voorzien, kan een ministeriële regeling namens de bewindspersoon worden vastgesteld en ondertekend door hetzij de functionaris die daartoe bij of krachtens die wetsbepaling is aangewezen, hetzij de functionaris die daarvoor op grond van deze regeling in aanmerking komt.

  • 3 Besluiten inzake het verlenen van goedkeuring aan, het schorsen of het vernietigen van dan wel het onthouden van goedkeuring aan besluiten van een ander bestuursorgaan worden genomen en ondertekend door een bewindspersoon.

  • 4 Besluiten inzake de definitieve buiteninvorderingstelling van vorderingen op derden van meer dan € 500.000,– worden genomen en ondertekend door een bewindspersoon.

  • 5 Besluiten inzake kwijtschelding van vorderingen op derden van meer dan € 500.000,– worden genomen en ondertekend door een bewindspersoon.

  • 6 Besluiten tot instelling van een externe of interdepartementale commissie of een adviescollege in de zin van de Kaderwet adviescolleges en de benoeming van de leden van deze organen dan wel de inschakeling van externe personen die op verzoek van een bewindspersoon op persoonlijke titel en op individuele basis een bepaalde taak verrichten, worden genomen en ondertekend door een bewindspersoon.

Artikel 17. Commissies en adviescolleges

  • 1 Een voorstel tot het nemen van een besluit als bedoeld artikel 16, zesde lid, wordt na schriftelijke instemming van de secretaris-generaal aan een bewindspersoon voorgelegd.

  • 2 Besluiten tot de toekenning van vergoedingen en beloningen aan een externe of interdepartementale commissie, een adviescollege in de zin van de Kaderwet adviescolleges, dan wel aan externe personen die op verzoek van een bewindspersoon op persoonlijke titel en op individuele basis een bepaalde taak verrichten, worden genomen na schriftelijke instemming van de secretaris-generaal.

Artikel 18. Plaatsvervanging

Bij afwezigheid of verhindering van een vertegenwoordigingsbevoegde worden, voor de duur van de afwezigheid of verhindering, diens taken en bevoegdheden waargenomen door een daartoe aan te wijzen plaatsvervanger, behoudens de bevoegdheid tot het verlenen, wijzigen of intrekken van mandaten, volmachten en machtigingen.

Artikel 19. Bevoegdheid leidinggevende

Tenzij in deze regeling anders is bepaald, is de leidinggevende van een vertegenwoordigingsbevoegde te allen tijde bevoegd de aan deze verleende bevoegdheden zelf uit te oefenen.

Artikel 20. Eigen personeelsaangelegenheden

Een vertegenwoordigingsbevoegde is niet bevoegd tot het nemen van besluiten over en het vaststellen en ondertekenen van stukken op het gebied van personeelsaangelegenheden die betrekking hebben op hemzelf.

Artikel 21. Subsidies

  • 1 Er is een Subsidie Expertise Centrum van het ministerie. Het Subsidie Expertise Centrum is een samenwerkingsverband tussen de directies Financieel-Economische Zaken, Wetgeving, Bestuurlijke en Juridische Aangelegenheden, Bedrijfsvoering, de Auditdienst en het Agentschap SZW.

  • 2 Indien een organisatieonderdeel het voornemen heeft tot het ontwerpen van een subsidieregeling of tot het verlenen van een subsidie als bedoeld in artikel 4, onderdelen a of b van de Kaderwet SZW-subsidies, is voorafgaande inschakeling van de directeur Financieel-Economische Zaken, via een adviesaanvraag bij het Subsidie Expertise Centrum, verplicht.

Artikel 22. Overeenkomsten

  • 1 Het gebruik van een afgesloten raamovereenkomst is verplicht, behoudens toestemming van de houder van de raamovereenkomst om hiervan af te wijken.

  • 2 Indien een organisatieonderdeel overweegt om een voorgenomen opdracht met een waarde die minimaal gelijk is aan de laagste drempel voor aanbesteding conform de Europese aanbestedingsrichtlijnen niet aan te besteden, omdat het van mening is dat de betreffende opdracht niet onder het regime van een van de Europese aanbestedingsrichtlijnen valt, dan wel dat een beroep kan worden gedaan op uitzonderingsbepalingen binnen die richtlijnen, is inschakeling van de directeur Wetgeving, Bestuurlijke en Juridische Aangelegenheden verplicht.

  • 3 Indien op een overeenkomst de Europese aanbestedingsrichtlijnen van toepassing zijn, is inschakeling van de directeur Bedrijfsvoering verplicht.

  • 4 Het eerste tot en met het derde lid zijn niet van toepassing ten aanzien van het Agentschap SZW en de Inspectie Werk en Inkomen.

  • 5 Een opdracht voor de externe inhuur van interim-management, organisatie- en formatieadviezen, communicatieadvies of beleidsadvies wordt slechts verleend na voorafgaande instemming van een van de functionarissen, genoemd in artikel 3, eerste lid.

Artikel 23. Doorverlening bevoegdheden

  • 1 De secretaris-generaal, de plaatsvervangend secretaris-generaal, de directeuren-generaal en de inspecteur-generaal kunnen hun vertegenwoordigingsbevoegdheden in een door hen te bepalen omvang mandateren of doorverlenen aan onder hen ressorterende functionarissen. Zij kunnen daarbij bepalen dat deze ondermandaat kunnen verlenen respectievelijk volmacht en machtiging kunnen doorverlenen aan rechtstreeks onder hen ressorterende functionarissen.

  • 2 Bevoegdheden ten aanzien van de volgende aangelegenheden kunnen niet worden doorverleend aan andere dan de in artikel 3, eerste lid, genoemde functionarissen:

    • a. het aangaan van overeenkomsten met een waarde van € 500.000,– of meer;

    • b. het aanstellen en benoemen alsmede de ontslagverlening van functionarissen die vallen onder het Algemeen Rijksambtenarenreglement;

    • c. het op grond van artikel 22a van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 toekennen van periodieke toeslagen voor zover het gaat om toeslagen om redenen van werving en behoud;

    • d. de voorlopige buiteninvorderingstelling van vorderingen op derden van meer dan € 500.000,–;

    • e. de formatie van organisatieonderdelen;

    • f. het vaststellen en ondertekenen van beleidsregels als bedoeld in artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

    • g. het geven van opdracht tot het doen verrichten van een (intern) onderzoek naar integriteitsschending overeenkomstig de Leidraad Onderzoek Integriteitsschending.

  • 3 Onverminderd het bepaalde in het eerste en tweede lid kunnen de secretaris-generaal, de plaatsvervangend secretaris-generaal, de directeuren-generaal en de inspecteur-generaal hun bevoegdheden eveneens doorverlenen aan functionarissen die niet onder hen ressorteren, mits de betreffende functionaris daarmee schriftelijk instemt.

  • 4 De (door)verlening van (onder-)mandaat, volmacht en machtiging kan uitsluitend bij een schriftelijk besluit geschieden.

Artikel 24. Kennisgeving doorverlening bevoegdheden

  • 1 De vertegenwoordigingsbevoegde brengt de door hem vastgestelde organisatie- mandaat- en volmachtbesluiten onmiddellijk en in elk geval voor de bekendmaking ter kennis aan de mandaat- respectievelijk volmachtgever en – indien deze niet tevens de directe leidinggevende is – aan de directe leidinggevende, alsmede aan de secretaris-generaal.

  • 2 Binnen het ministerie wordt een mandaat-, volmacht- en machtigingsregister SZW bijgehouden. De vertegenwoordigingsbevoegde draagt zorg voor een juiste, volledige en tijdige aanlevering van de door hem vastgestelde besluiten tot doorverlening van mandaten, volmachten en machtigingen, alsmede van aanwijzingen van plaatsvervangers als bedoeld in artikel 18, aan de beheerder van het mandaat-, volmacht- en machtigingsregister SZW.

Artikel 25. Aanwijzingen

  • 1 Aan de uitoefening van de bij dit besluit opgedragen taken en van de bij en krachtens dit besluit verleende bevoegdheden kunnen door iedere leidinggevende algemene en bijzondere aanwijzingen aan zijn ondergeschikten worden verbonden.

  • 2 De vertegenwoordigingsbevoegde is gehouden de algemene en bijzondere aanwijzingen op te volgen.

  • 3 Elke leidinggevende is gehouden toe te zien op de naleving door zijn ondergeschikten van deze en andere mandaat- en volmachtbesluiten en van de aan de uitoefening van het mandaat, de volmacht of machtiging verbonden algemene en bijzondere aanwijzingen.

  • 4 De vertegenwoordigingsbevoegde is gehouden met inachtneming van de door zijn leidinggevende(n) te geven algemene en bijzondere aanwijzingen aan zijn leidinggevende(n) te rapporteren over de wijze waarop hij zijn taken heeft uitgeoefend en van zijn vertegenwoordigingsbevoegdheden gebruik heeft gemaakt. De leidinggevende(n) kan/kunnen algemene en bijzondere aanwijzingen geven omtrent de vorm, inhoud, tijdstippen en perioden van de rapportage.

  • 5 Alle in deze regeling genoemde bedragen zijn inclusief BTW.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 26. Wijziging andere regeling

[Red: Wijzigt het Mandaatbesluit Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering.]

Artikel 27. Wijziging andere regeling

[Red: Wijzigt het Mandaatbesluit SZW-Subsidieregeling preventie van arbeidsuitval 2004.]

Artikel 28. Wijziging andere regeling

[Red: Wijzigt het Mandaat projectdirectie Leren en Werken.]

Artikel 29. Intrekking en nieuwe grondslag regelingen

Artikel 30. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2009, met dien verstande dat artikel 26, onderdeel A terugwerkt tot en met 1 juli 2007.

Artikel 31. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit SZW 2009.

Deze regeling zal met de toelichting (en de bijlage(n)) in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 10 december 2008

De

Minister

van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J.P.H. Donner