Stb. 2014, 62, datum inwerkingtreding 15-02-2014, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2012.
1 In afwijking van artikel 2, eerste lid, heeft een belanghebbende, die op de laatste dag van het berekeningsjaar meerderjarig
is, geen recht op de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2, eerste lid, indien:
-
a. hij op de laatste dag van het berekeningsjaar geen partner heeft en zijn toetsingsinkomen
over het tweede jaar voorafgaande aan het berekeningsjaar, hoger is dan € 24.570,
of
-
b. hij op de laatste dag van het berekeningsjaar een partner heeft en het gezamenlijke
toetsingsinkomen van hem en zijn partner over het tweede jaar voorafgaande aan het
berekeningsjaar, hoger is dan € 35.100.
2 In afwijking van artikel 2, eerste lid, heeft de belanghebbende, die op de laatste dag van het berekeningsjaar
minderjarig is, geen recht op de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2, eerste lid,
indien:
-
a. een van zijn tot het voorzien in de kosten van levensonderhoud verplichte ouders zonder
partner op de laatste dag van het berekeningsjaar op hetzelfde woonadres als de belanghebbende
in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven en het
toetsingsinkomen van die ouder over het tweede jaar voorafgaande aan het berekeningsjaar,
hoger is dan € 24.570;
-
b. zijn tot het voorzien in de kosten van levensonderhoud verplichte ouders op de laatste
dag van het berekeningsjaar op hetzelfde woonadres als de belanghebbende in de gemeentelijke
basisadministratie persoonsgegevens staan ingeschreven en het gezamenlijke toetsingsinkomen
van die ouders over het tweede jaar voorafgaande aan het berekeningsjaar hoger is
dan € 35.100, of
-
c. een van zijn tot het voorzien in de kosten van levensonderhoud verplichte ouders en
de niet een ouder van die belanghebbende zijnde partner van die ouder, op de laatste
dag van het berekeningsjaar op hetzelfde woonadres als de belanghebbende staan ingeschreven
en het gezamenlijke toetsingsinkomen van die ouder en die partner over het tweede
jaar voorafgaande aan het berekeningsjaar, hoger is dan € 35.100.
3 Als partner wordt aangemerkt:
-
a. de echtgenoot;
-
b. de geregistreerde partner;
-
c. de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige, een gezamenlijke
huishouding voert met uitzondering van bloedverwanten in de eerste graad.
4 Voor de toepassing van het derde lid wordt een persoon die duurzaam gescheiden leeft
van zijn echtgenoot of zijn geregistreerde partner als ongehuwd aangemerkt.
5 Voor de toepassing van het derde lid wordt een gezamenlijke huishouding als bedoeld
in artikel 1, vierde lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten als gezamenlijke
huishouding aangemerkt. Het bepaalde bij of krachtens artikel 1, vijfde tot en met
zevende lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is van toepassing.
6 Het eerste lid vindt geen toepassing ten aanzien van een belanghebbende als bedoeld
in artikel 2, eerste lid, indien een tot zijn huishouden behorend persoon op de laatste dag van het berekeningsjaar
op hetzelfde woonadres als de belanghebbende in de gemeentelijke basisadministratie
persoonsgegevens staat ingeschreven en krachtens artikel 2, eerste en tweede lid,
recht zou hebben op een hogere tegemoetkoming of op een even hoge tegemoetkoming en
ouder is dan de belanghebbende.
7 Het tweede lid vindt geen toepassing ten aanzien van een belanghebbende als bedoeld
in artikel 2, eerste lid, indien een tot zijn huishouden behorend persoon op de laatste dag van het berekeningsjaar
op hetzelfde woonadres als de belanghebbende in de gemeentelijke basisadministratie
persoonsgegevens staat ingeschreven en krachtens artikel 2, eerste en tweede lid:
-
a. recht zou hebben op een hogere tegemoetkoming dan de belanghebbende, of
-
b. op een even hoge tegemoetkoming als de belanghebbende en ouder is dan de belanghebbende.
8 De in het eerste en tweede lid vermelde bedragen kunnen jaarlijks bij regeling van
Onze Minister worden gewijzigd voor zover de tabelcorrectiefactor, genoemd in artikel
10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 daar aanleiding toe geeft.
9 Het CAK verleent bij het ontbreken van een op grond van het eerste of tweede lid ten
aanzien van een belanghebbende als bedoeld in artikel 2, eerste lid, in aanmerking te nemen toetsingsinkomen respectievelijk gezamenlijk toetsingsinkomen,
de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aan die belanghebbende.
10 In afwijking van artikel 2, eerste lid, heeft degene die niet verzekerd is krachtens een zorgverzekering als bedoeld in
artikel 1, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet, geen recht op de tegemoetkoming,
bedoeld in artikel 2, eerste lid, tenzij hij militaire ambtenaar in werkelijke dienst
is als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a juncto onderdeel b, van de Militaire
ambtenarenwet 1931, dan wel een militair is aan wie buitengewoon verlof met behoud
van militaire inkomsten is verleend.