Bijlage 1. behorende bij artikel 2 van het Besluit participatiebudget
Verdeling van het bedrag dat beschikbaar is gesteld door Onze Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid voor een participatiebudget voor alle colleges
Verdeelmodel
De verdeling van het bedrag voor een participatiebudget voor alle colleges dat wordt
ingebracht door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) bestaat uit
een aantal stappen. De belangrijkste stap wordt gevormd door het model waarmee voor
gemeenten het gewicht Ow (zie artikel 2) wordt bepaald op basis waarvan een steeds groter deel van de beschikbare bijdrage
van Onze Minister van SZW aan het participatiebudget naar rato over de gemeenten wordt
verdeeld.
De gewichten worden bepaald op basis van vier verdeelmaatstaven die elk een eigen
parameter hebben. Verdeelmaatstaven en parameters zijn zodanig bepaald dat zij in
grote mate aansluiten bij de behoefte aan re-integratiemiddelen.
A. Verdeelmaatstaven
Het schema geeft de verdeelmaatstaven weer en de bron waaraan deze worden ontleend.
Verdeelmaatstaf
|
Peiljaar
|
Bron
|
1.
|
Aantal bijstandsontvangers
|
2006
|
CBS
|
2.
|
Aantal WW-ontvangers
|
2006
|
CBS
|
3.
|
Omvang beroepsbevolking
|
2004–2006
|
CBS
|
4.
|
Kwalitatieve discrepantie laaggeschoolde arbeid
|
2004–2006
|
CBS
|
Definitie verdeelmaatstaven:
Aantal bijstandsontvangers: aantal huishoudens dat in het peiljaar op enig moment een uitkering op grond van
de Wet werk en bijstand (WWB) ontvangt en jonger is dan 65 jaar of een uitkering ontvangt op grond van de
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) of het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Eén huishouden telt hooguit één keer mee. Huishoudens die in de loop
van het meetjaar een tussentijdse onderbreking van de WWB-uitkering hebben zijn dus
één huishouden. Huishoudens die in de loop van het meetjaar verhuizen van gemeente
A naar gemeente B en in beide gemeenten een uitkering hebben ontvangen, tellen voor
beide gemeenten mee naar rato van het aantal ingeschreven maanden van de aanvrager
volgens de gemeentelijke basisadministratie (GBA). Aanvragers die niet ingeschreven
zijn in de GBA van een Nederlandse gemeente tellen niet mee.
Aantal WW-ontvangers: het aantal personen dat in het peiljaar op enig moment een uitkering op grond van
de Werkloosheidswet (WW) ontvangt. Ook nu weer geldt: een persoon telt hooguit één keer mee. Personen
die in de loop van het meetjaar zowel een WW-uitkering als een WWB-uitkering hebben
ontvangen, worden gerekend tot de groep bijstandsontvangers, en zijn dus uitgesloten
van de categorie WW-uitkeringen. Personen die in de loop van het meetjaar verhuizen
van gemeente A naar gemeente B en in beide gemeenten een WW-uitkering hebben ontvangen,
tellen voor beide gemeenten mee naar rato van het aantal ingeschreven maanden van
de persoon volgens de GBA. Personen die niet zijn ingeschreven in de GBA van een Nederlandse
gemeente tellen niet mee.
Omvang beroepsbevolking: alle personen tussen 15 en 65 jaar die meer dan 12 uur per week werken of willen
werken. Bij deze variabele wordt gerekend met een driejaarsgemiddelde.
Kwalitatieve discrepantie laaggeschoolde arbeid: de omvang van de laaggeschoolde beroepsbevolking minus de omvang van de laaggeschoolde
werkzame beroepsbevolking. Bij deze variabele wordt gerekend met een driejaarsgemiddelde.
De maatstaven zijn alle afkomstig van bestanden, die bij het Centraal bureau voor
de statistiek (CBS) in beheer zijn. De verdeelkenmerken aantal WW- en bijstandsontvangers
worden door het CBS berekend. De verdeelkenmerken omvang beroepsbevolking en kwalitatieve
discrepantie laaggeschoolde arbeid zijn afkomstig uit de Enquête beroepsbevolking
(EBB), en worden door het CBS voor gemeenten met meer dan 10.000 inwoners op Statline
gepubliceerd. Voor gemeenten met minder dan 10.000 inwoners levert het CBS de betreffende
gegevens aan SZW.
B. Gewichten
De verdeelmaatstaven hebben de volgende gewichten:
Verdeelmaatstaven
|
Parameter
|
Aantal bijstandsontvangers
|
1,20
|
Aantal WW-ontvangers
|
– 0,20
|
Omvang beroepsbevolking
|
– 0,01
|
Kwalitatieve discrepantie laaggeschoolde arbeid
|
0,45
|
Door de realisatie van de verdeelmaatstaven voor de gemeenten in te vullen, kan men
het gewicht van de eenheid berekenen.
Gewicht eenheid :
= 1,20 * aantal bijstandsontvangers
-
– 0,20 * aantal WW-ontvangers
-
– 0,01 * omvang beroepsbevolking
+ 0,45 * kwalitatieve discrepantie laaggeschoolde arbeid.
Berekeningswijze voor gemeenten met minder dan 30.000 inwoners
Omdat er bij kleine gemeenten forse uitschieters kunnen optreden, wordt voor gemeenten
met minder dan 30.000 inwoners het gewicht mede bepaald op basis van de gewichten
van gemeenten in het COROP-gebied (de indeling in COROP-gebieden is aan het begin
van de jaren zeventig opgesteld door de toenmalige Coördinatiecommissie Regionaal
Onderzoeks Programma voor de beschikbaarstelling van statistische gegevens ten behoeve
van het regionaal economisch beleid).
Voor het bepalen van het aantal gemeenten met minder dan 30.000 inwoners is de situatie
op 1 januari 2007 bepalend.
De volgende twee stappen worden onderscheiden in het bepalen van het gewicht Ow dat
een gemeente met minder dan 30.000 inwoners krijgt:
Overgang van historische kosten naar verdeelmodel
Voor de verdeling van het bedrag dat beschikbaar is gesteld door Onze Minister van
SZW wordt voor de jaren 2009 en 2010 een overgangsregeling gehanteerd. Het aandeel
van een gemeente in het beschikbare deel van het macrobudget dat afkomstig is van
Onze Minister van SZW wordt bepaald door een combinatie van het historische budgetaandeel
in 2003 in de totale subsidie die in dat jaar op grond van artikel 18 van de Wet inschakeling werkzoekenden (WIW) en artikel 13, eerste tot en met derde lid, van het Besluit in- en doorstroombanen (ID) beschikbaar was (KW / TKW) en het verdeelmodel. Het deel van het participatiebudget dat een college ontvangt
uit het totale bedrag dat beschikbaar is gesteld door Onze Minister van SZW voor een
participatiebudget voor alle colleges wordt berekend op grond van de formule (zie
artikel 2 voor een toelichting):
(a × (OW / OTW) + (1–a) × (KW / TKW)) × TBW
Het totale gemeentelijke werkbudget 2003 bestond uit vijf verschillende budgetten:
-
1. WIW-normbudget;
-
2. WIW-declaratiedeel dienstbetrekkingen;
-
3. WIW-declaratiedeel werkervaringsplaatsen;
-
4. WIW Scholings- & Activeringsbudget;
-
5. ID-budget.
Het aandeel voor een gemeente in 2003 wordt bepaald door de som van deze budgetten
voor de gemeente gedeeld door het in 2003 beschikbare macrobudget. Voor de budgetten
1, 4 en 5 komt dit neer op het optellen van de toegekende budgetten (voor de budgetten
1 en 4 wordt gerekend met de toegekende budgetten na de vaststelling van de loon-
en prijsbijstelling 2003).
Voor de budgetten 2 en 3 wordt een systematiek gehanteerd welke het macro beschikbare
declaratiebudget toedeelt aan gemeenten. Dit gebeurt als volgt.
Toedeling declaratiedeel WIW-dienstbetrekkingen:
Het budgetaandeel per gemeente wordt als volgt berekend. Eerst wordt het quotiënt
bepaald van het gemiddeld aantal gerealiseerde WIW-dienstbetrekkingen van de gemeente
in het jaar 2002 ten opzichte van het gemiddeld aantal landelijk gerealiseerde WIW-dienstbetrekkingen
in het jaar 2002 (gemiddelde stand over dat jaar op basis van de statistische bijlage
bij de kwartaaldeclaraties). Het toe te rekenen budget voor het declaratiedeel dienstbetrekkingen
is vervolgens gelijk aan dit quotiënt vermenigvuldigd met het voor het jaar 2003 beschikbare
macrobudget declaratiedeel WIW-dienstbetrekkingen.
Toedeling declaratiedeel WIW-werkervaringsplaatsen:
Het budgetaandeel per gemeente wordt als volgt berekend. Eerst wordt het quotiënt
bepaald van het gemiddeld aantal gerealiseerde WIW-werkervaringsplaatsen van de gemeente
in het jaar 2002 ten opzichte van het gemiddeld aantal landelijk gerealiseerde WIW-werkervaringsplaatsen
in het jaar 2002 (gemiddelde stand over dat jaar op basis van de statistische bijlage
bij de kwartaaldeclaraties). Het toe te rekenen budget voor het declaratiedeel werkervaringsplaatsen
is vervolgens gelijk aan dit quotiënt vermenigvuldigd met het voor het jaar 2003 beschikbare
macrobudget declaratiedeel WIW-werkervaringsplaatsen.
Beide op bovenstaande wijze berekende budgetaandelen zijn opgeteld bij de overige
deelbudgetten om het totale budget van een gemeente in 2003 te berekenen.
Het gewicht van de historische kosten wordt geleidelijk aan minder, conform onderstaande
tabel. Vanaf 2011 zal de verdeling van het bedrag dat beschikbaar is gesteld door
Onze Minister van SZW voor 100% worden bepaald door het verdeelmodel.
Jaar
|
Gewicht historische kosten (= 1–a in artikel 2)
|
Gewicht verdeelmodel (= a in artikel 2)
|
2005
|
100%
|
0%
|
2006
|
83%
|
17%
|
2007
|
67%
|
33%
|
2008
|
50%
|
50%
|
2009
|
33%
|
67%
|
2010
|
17%
|
83%
|
2011
|
0%
|
100%
|