In deze Aanwijzing wordt de achtergrond geschetst van de regeling die door de Wet OM-afdoening met ingang van 1 februari 2008 in het Wetboek van Strafvordering is doorgevoerd, waarna definities van de belangrijkste nieuwe, op basis van deze wet geïntroduceerde
termen, worden gegeven. De Wet OM-afdoening regelt kort gezegd dat het Openbaar Ministerie (verder: OM) in plaats van het aanbieden
van een transactie, een zaak buitengerechtelijk zelf kan bestraffen. Gezien de grote
impact ervan, wordt de wet gefaseerd ingevoerd. Een schematisch overzicht van deze
gefaseerde invoering is te vinden in Bijlage 1: Zaakstromen. Deze Aanwijzing is gezien de invoering per zaakstroom een groeidocument,
dat periodiek wordt aangepast. Deze versie geldt voor het uitvaardigen van strafbeschikkingen
voor overtredingen van artikel 8 Wegenverkeerswet (WVW 1994), waarbij uitsluitend een geldboete en/of een ontzegging van de bevoegdheid
motorrijtuigen te besturen (verder: OBM) wordt opgelegd (zie Bijlage 1).
Het uitvaardigen van een strafbeschikking is een daad van vervolging. Als een zaak
voldoet aan de in deze Aanwijzing uitgewerkte beleidsmatige criteria voor het uitvaardigen
van een strafbeschikking, kan deze niet meer worden afgedaan met het aanbieden van
een transactie. Wanneer gewerkt gaat worden met het geven van (gedrags)aanwijzingen
in een strafbeschikking, zal het voorwaardelijk sepot in beperkte mate mogelijk blijven
voor feiten die met een strafbeschikking kunnen worden afgedaan.
Naast wettelijke criteria die het uitvaardigen van een strafbeschikking uitsluiten,
bestaan eveneens contra-indicaties voor het uitvaardigen van een strafbeschikking.
Dit kunnen dwingende contra-indicaties zijn of facultatieve. In Bijlage 2a: Contra-indicaties zijn de wettelijke criteria en belangrijkste contra-indicaties
voor het uitvaardigen van strafbeschikkingen opgenomen. Ter verduidelijking zijn de
bepalingen uit de Bijlagen 1 en 2a in Bijlage 2b in een stroomschema opgenomen.
Voor het opleggen van een ontzegging van de bevoegdheid een motorrijtuig te besturen
verplicht de wet het OM de verdachte te horen. Het College van procureurs-generaal
heeft besloten dat dit horen niet mag worden gemandateerd. Daarnaast moet het horen
fysiek gebeuren op een OM-zitting. In de Memorie van Toelichting van de Wet OM-afdoening wordt de mogelijkheid gecreëerd ook telefonisch te kunnen horen, maar daarvan wordt
nog geen gebruik gemaakt. Het opleggen van een OBM na telefonisch horen zal ook in
de toekomst niet mogelijk zijn. De verdachte dient gehoord te worden over het feit
en over zijn bereidheid aan de OBM te voldoen. Zonder deze bereidverklaring kan de
OBM wettelijk gezien niet worden opgelegd. Op de OM-zitting is een administratief
medewerker aanwezig die een schriftelijk verslag opstelt en kunnen een tolk en een
raadsman aanwezig zijn.
Degene jegens wie een strafbeschikking wordt uitgevaardigd, wordt in de beleidsregels
van het OM de bestrafte genoemd. Hij kan tegen de strafbeschikking verzet doen, waarna de zaak in volle omvang door de
rechter wordt beoordeeld. De verzetstermijn bedraagt twee weken vanaf het moment dat
de strafbeschikking hem in persoon is uitgereikt of zich anderszins een omstandigheid
heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de strafbeschikking hem bekend is. Naar aanleiding
van het verzet kan de officier van justitie na een herbeoordeling de strafbeschikking
intrekken of wijzigen of een oproeping voor de terechtzitting doen uitgaan. Het verzet
schort de executie van de strafbeschikking op. Deze kan echter weer worden hervat
als vaststaat dat de verzetstermijn is overschreden. De zaak moet echter altijd ter
zitting worden aangebracht, behalve in het geval van intrekking van de strafbeschikking
door de officier, wanneer de bestrafte zijn verzet heeft ingetrokken of (door vrijwillige
voldoening aan de strafbeschikking) afstand van verzet heeft gedaan. Ter zitting zal
de officier van justitie niet hoger eisen, tenzij de bestrafte geen gronden aanbrengt
waarop zijn verzet is gebaseerd. Als de zaak ter terechtzitting is aangebracht na
mislukte executie, wordt in principe een zwaardere straf geëist. Daarbij moet rekening
worden gehouden met de reeds (gedeeltelijk) ten uitvoer gelegde straf.
Als een bestrafte weer verzet doet nadat de rechter al op het verzet heeft beslist,
wordt de zaak niet nogmaals aangebracht bij de rechter.
De executie van de strafbeschikking vindt plaats op basis van art. 257g Wetboek van Strafvordering (Sv), minimaal veertien dagen na toezending van het afschrift van de strafbeschikking,
tenzij afstand van verzet is gedaan door vrijwillige voldoening. Bij strafbeschikkingen
is geen betekening voorgeschreven. Als geen volledig verhaal heeft plaatsgevonden,
kan de officier van justitie de kantonrechter in het arrondissement waar de bestrafte
woont, verzoeken te worden gemachtigd het dwangmiddel gijzeling toe te passen in zaken
waarin een geldboete is opgelegd. Op het parket Leeuwarden is de Landelijke strafbeschikkingsofficier
werkzaam, die onder meer door het CJIB voorbereide vorderingen machtiging gijzeling
beoordeelt. Na mislukte executie kan de bestrafte alsnog worden gedagvaard.
Ieder ander dan de bestrafte en zijn raadsman kan op grond van art. 257h Sv een afschrift van een strafbeschikking aanvragen bij het OM. De procedure voor dergelijke
verstrekkingen is afgestemd met het beleid van de Raad voor de rechtspraak met betrekking
tot het verstrekken van afschriften van vonnissen. De wijze van verstrekking is beschreven
in Bijlage 3: Leidraad informatieverstrekking OM-afdoening.
De bestrafte kan op basis van artikel 33 Sv inzage krijgen in alle processtukken.
Een strafbeschikking bevat een schuldvaststelling. Dit houdt in dat geen strafbeschikking
wordt uitgevaardigd als niet vastgesteld kan worden dat de verdachte het feit begaan
heeft. Daarnaast heeft dit als effect dat de bestrafte die in de strafbeschikking
berust, achteraf niet kan beweren dat zijn schuld niet is vastgesteld.
Ook voor afdoening van zaken in hoger beroep heeft de strafbeschikkingsprocedure gevolgen.
De bestrafte en het Openbaar Ministerie kunnen gebruik maken van de gewone rechtsmiddelen
om in beroep te gaan tegen de beslissing van de rechter in eerste aanleg omtrent de
ontvankelijkheid van het verzet of de uitspraak in de zaak na verzet of mislukte executie.