In deze regeling is de wijze van vaststelling van het inkomen van een persoon die
een vervoersvoorziening aanvraagt vastgelegd en er is in deze regeling een lijst opgenomen
van zorgvoorzieningen, die als onderwijsvoorzieningen kunnen worden verstrekt indien
zij vrijwel uitsluitend gebruikt worden in de onderwijssituatie.
Voor de toepassing van artikel 6, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit onderwijsvoorzieningen voor jongeren
met een handicap wordt in deze regeling onder inkomen verstaan hetgeen onder inkomen wordt verstaan
op grond van artikel 3:2, eerste en tweede lid, van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten
vermeerderd met:
-
a. uitkeringen op grond van een werknemersverzekering, al dan niet vermeerderd met een
toeslag op grond van de Toeslagenwet en de aanvullingen daarop van degene tot wie de werknemer in dienstbetrekking staat;
-
b. hetgeen wordt genoten op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede hetgeen door de werknemer met een publiekrechtelijke dienstbetrekking wordt
genoten op grond van naar aard en strekking met artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk
Wetboek overeenkomstige regelingen, al dan niet vermeerderd met een toeslag op grond
van de Toeslagenwet en de aanvullingen daarop van degene tot wie de werknemer in dienstbetrekking staat.
Artikel 3a. Overgangsrecht
[Vervallen per 01-01-2013]
Artikel 4. Inkomen echtgenoot
Bij de vaststelling van het inkomen van de persoon die de vervoersvoorziening aanvraagt
of aan wie de vervoersvoorziening is toegekend, wordt mede in aanmerking genomen het
inkomen van zijn echtgenoot.
Artikel 5. Aftrekbare kosten
Op het inkomen worden in mindering worden gebracht kosten ter zake van ziekte of arbeidsongeschiktheid
van de persoon die de vervoersvoorziening aanvraagt of aan wie de vervoersvoorziening
is toegekend, alsmede van zijn echtgenoot of van zijn gezinsleden indien zij voor
hun levensonderhoud mede afhankelijk zijn van zijn inkomen, voor zover die kosten
niet uit andere hoofde kunnen worden vergoed en naar het oordeel van het UWV als buitengewone
lasten zijn aan te merken.
Artikel 7. Vaststelling inkomen van personen die de leeftijd van 18 jaar nog niet
hebben bereikt
-
1 Bij de vaststelling van het inkomen van de persoon die de vervoersvoorziening aanvraagt
of aan wie de vervoersvoorziening is toegekend en die de leeftijd van 18 jaar nog
niet heeft bereikt wordt in aanmerking genomen het gezamenlijk inkomen van de ouders
van die persoon dan wel, indien het een pleegkind betreft, het gezamenlijk inkomen
van de pleegouders indien laatstgenoemden het pleegkind als eigen kind opvoeden en
onderhouden.
Artikel 8. Vaststelling van het inkomen in het jaar van het bereiken van de leeftijd
van 18 jaar
Indien een persoon in het kalenderjaar waarin hij een vervoersvoorziening heeft of
aanvraagt, de leeftijd van 18 jaar bereikt, wordt:
-
a. tot de datum waarop hij 18 jaar wordt, het inkomen in aanmerking genomen dat in aanmerking
zou zijn genomen indien hij gedurende het gehele kalenderjaar nog niet de leeftijd
van 18 jaar had bereikt;
-
b. vanaf de datum waarop hij 18 jaar wordt, het inkomen in aanmerking genomen dat in
aanmerking zou zijn genomen indien hij gedurende het gehele kalenderjaar reeds de
leeftijd van 18 jaar had bereikt.
Artikel 9. Afwijking van de inkomensgrens met betrekking tot vervoersvoorzieningen
-
1 Indien de echtgenoot of een ander gezinslid van de persoon die een vervoersvoorziening
aanvraagt of aan wie een vervoersvoorziening is toegekend, aanspraak heeft op een
vervoersvoorziening of om een andere reden dan ziekte of gebrek is aangewezen op het
gebruik van een vervoermiddel, wordt voor de verlening of beëindiging van de tweede
in het gezin benodigde vervoersvoorziening het percentage, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit onderwijsvoorzieningen voor jongeren
met een handicap, vastgesteld op 105%.
Artikel 10. Geen toepassing van de inkomensgrens met betrekking tot vervoersvoorzieningen
Artikel 6, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit onderwijsvoorzieningen voor jongeren
met een handicap is niet van toepassing bij de toekenning van een vervoersvoorziening die betreft:
-
a. een vergoeding van de kosten van aanpassing van een vervoermiddel of een vergoeding
van een in een vervoermiddel aangebrachte faciliteit, voor zover de aanpassing of
de faciliteit noodzakelijk is in verband met ziekte of gebrek;
-
b. een vergoeding voor de aanschaf, of een verstrekking, van een vervoermiddel voor het
vervoer buitenshuis dat is bestemd voor het gebruik door een persoon met een ziekte
of gebrek;
-
c. een vergoeding van de meerkosten van de aanschaf en het gebruik van een bijzonder
type auto die samenhangt met ziekte of gebrek, voor zover deze meerkosten niet meer
bedragen dan het verschil tussen de kosten van de aanschaf en het gebruik van een
auto die door het UWV wordt beschouwd als een referentie-auto en de kosten van de
aanschaf en het gebruik van een auto die door het UWV zou zijn toegekend indien er
sprake zou zijn geweest van een bruikleensituatie;
-
d. de vergoeding van het gebruik van een rolstoeltaxi die strekt tot verbetering van
de leefomstandigheden, en die vergoeding niet meer bedraagt dan het verschil tussen
het door het UWV vastgestelde normbedrag voor de vergoeding van het gebruik van een
rolstoeltaxi en het door het UWV vastgestelde normbedrag voor de vergoeding van het
gebruik van een taxi;
-
e. een vergoeding van de kosten die iemand moet maken voor het kunnen volgen van rijlessen
in een aangepaste auto en die vergoeding niet meer bedraagt dan het verschil tussen
de kosten van het volgen van autorijlessen in een niet aangepaste auto en het volgen
van autorijlessen in een aangepaste auto.
Artikel 11. Lijst van hulpmiddelen
De hulpmiddelen als bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdeel b, van het Uitvoeringsbesluit onderwijsvoorzieningen
voor jongeren met een handicap zijn:
-
a. Van de Orthesen en orthetische hulpmiddelen:
-
1°. (semi-) orthopedisch werkschoeisel, dat voor praktijkmodulen en stages nodig is;
-
2°. Orthopedische voorzieningen in of aan confectiewerkschoenen, die voor praktijk-modulen
en stages nodig zijn;
-
b. Van de visuele hulpmiddelen:
-
1°. Bijzondere optische hulpmiddelen, zoals telescoopbrillen, verrekijkerbrillen, loepen;
-
2°. Beeldschermloepen;
-
3°. Tactiel-leesapparatuur met toebehoren;
-
c. Van de hulpmiddelen voor de mobiliteit:
-
d. Van de hulpmiddelen voor communicatie, informatievoorziening en signalering:
-
1°. computers met bijbehorende apparatuur voor lichamelijk gehandicapten;
-
2°. invoer- en uitvoerapparatuur (en bijbehorende programmatuur), alsmede accessoires
voor computers/schrijfmachines/rekenmachines aangepast aan lichamelijke handicap;
-
3°. computerprogrammatuur voor grootlettersystemen voor visueel gehandicapten;
-
4°. bladomslagapparatuur;
-
5°. opname- en voorleesapparatuur voor gehandicapten, waaronder begrepen een memorecorder
voor visueel gehandicapten, daisyprogrammatuur en voorleesapparatuur voor zwartdrukinformatie
voor visueel gehandicapten;
-
e. Van de telefoons en telefoonhulpmiddelen: hulpmiddelen voor het kiezen telefoonnummers;
-
f. Van de signaleringsapparatuur en alarmeringssysteem: wek- en waarschuwingsinstallaties
ten behoeve van auditief gehandicapten.
Artikel 12. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na publicatie in de Staatscourant
en werkt terug tot en met 1 januari 2009.
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling onderwijsvoorzieningen voor jongeren
met een handicap.