Bijlage Beleidskader Vakbondsmedefinancieringsprogramma (VMP) 2009–2012
[Regeling vervallen per 01-01-2013]
1. Inleiding
[Regeling vervallen per 01-01-2013]
Ondanks positieve effecten van globalisering en mondiale groei is er in toenemende
mate sprake van ongelijkheid. Een aantal landen profiteert nauwelijks van de wereldwijde economische groei. Lang
niet iedereen heeft gelijke kansen of mag meepraten. Armoede heeft meestal te maken
met betaling van arbeid, dus veel armoedeproblemen hebben te maken met arbeidsrelaties
en deze zijn onder invloed van globalisering aan verandering onderhevig. In de gecompliceerde
en globaliserende economie heeft een aantal bepalende partijen zich in toenemende
mate georganiseerd, terwijl arbeid in toenemende mate wordt geïnformaliseerd.
In de afgelopen decennia is de hoeveelheid formele arbeid in een aantal ontwikkelingslanden
teruggelopen, zijn bepaalde groepen werknemers (waaronder veel vrouwen, jongeren en
kinderen) in de informele sector terecht gekomen en is het aanbod van arbeid gestegen.
Het aantal mensen zonder formeel arbeidscontract en niet vallend onder beschermende
secundaire arbeidsvoorwaarden is gestegen. Grote groepen mensen leven in armoede doordat
zij werkloos zijn of onderbetaald worden. Sommige groepen, zoals vrouwen, jongeren,
kinderen en werkenden in de informele economie, zijn extra de dupe. HIV/aids versterkt
het probleem. De razendsnelle verspreiding van deze epidemie onder de seksueel en
economisch actieve bevolkingsgroep tast de maatschappelijke structuur en economische
capaciteit van landen aan.
Naleving van vakbonds- en arbeidsrechten helpt bij het oplossen van dit probleem.
Daarvoor is een sterke vakbeweging essentieel, maar in ontwikkelingslanden zijn vakbonden
vaak nog zwak en spelen een betrekkelijk geringe rol. De minister wil een bijdrage
leveren om betere naleving van vakbonds- arbeidsrechten te bewerkstelligen en daartoe
indien nodig gericht de vakbeweging versterken om zo de Millennium Development Goals
(MDG’s) te realiseren, met name MDG 1, 3 en 8.
Globalisering heeft het probleem van kinderarbeid niet uitgebannen maar juist versterkt.
Kinderarbeid komt het meest voor in sectoren en landen waar arbeidsrechten met grote
regelmaat worden geschonden en waar vakbonden niet of nauwelijks zijn georganiseerd.
Dat maakt dat het noodzakelijk blijft om flink te investeren in goed en toegankelijk
onderwijs voor kinderen in combinatie met gezondheidszorg en er tevens voor te zorgen
dat de inkomens- en werkgelegenheidssituatie van ouders wordt verbeterd.
Overheden in een aantal ontwikkelingslanden hebben zich vaak restrictief opgesteld
ten opzichte van de fundamentele arbeidsnormen van de International Labour Organisation
(ILO). De vakbeweging zag in veel ontwikkelingslanden het aantal vakbondsleden sterk
teruglopen. Met hulp van de westerse vakbeweging kon de lokale vakbondsbasis in stand
worden gehouden en de belangen van zijn leden op bedrijfsniveau behartigd worden.
In een aantal ontwikkelingslanden slaagde de nationale vakbeweging er niet in het
bondsniveau (bedrijfs, sectoraal, regionaal) op het niveau van vakcentrales te bundelen,
waardoor zij geen factor is geworden waar rekening mee gehouden moest worden. Dit
had ook gevolgen voor de ontwikkeling van aansprekende nationale vakbondsleiders.
De vakbeweging heeft in een aantal ontwikkelingslanden onvoldoende expertise en tegenkracht
kunnen ontwikkelen op het terrein van sociaal-economische politiek en is geen serieuze
gesprekspartner van belangrijke investeerders, werkgeversorganisaties, overheden en
donoren. Aan de andere kant werd de vakbeweging ook door investeerders en overheden
buiten de deur gehouden.
2. De rol van de vakbeweging bij duurzame armoedebestrijding
[Regeling vervallen per 01-01-2013]
Een sterke onafhankelijke vakbeweging draagt bij aan armoedebestrijding, brengt veranderingen
teweeg gericht op verbetering van de kwaliteit van werk en leven van werknemers in
de formele en informele economie en levert een belangrijke bijdrage aan de naleving
van mensenrechten.
De kracht van vakbonden zit in het op de agenda zetten van tal van arbeidsgerelateerde
onderwerpen. Vakbonden zetten zich in voor de collectieve belangen en rechten van
werknemers, zowel richting werkgevers als richting overheden. Zij vertegenwoordigen
hun achterban in onderhandelingen over collectieve arbeidsvoorwaarden en kunnen diensten
aanbieden aan werkenden die anderszins niet beschikbaar voor hen zouden zijn.
Vakbonden zijn een goede graadmeter als het gaat om het peilen van democratische processen
en structuren in een land. Naarmate de graad van organisatie hoger is en er ruimte
bestaat voor onderhandelen en het voeren van een dialoog zal de kans op daadwerkelijke
verbetering van arbeidsomstandigheden toenemen.
Vakbondsorganisaties hebben wereldwijd formele posities in overlegstructuren met overheden
en werkgeversorganisaties die worden erkend in de ILO. In bipartiete en tripartiete
overlegorganen kunnen vakbonden op nationaal en internationaal niveau sociaal-economisch
beleid beïnvloeden. Via internationale (sectorale) koepels zijn vakbondsorganisaties
in het Noorden direct verbonden met vakbondsorganisaties in het Zuiden. Het stelt
de vakbeweging in staat om vanuit verschillende posities overheden en werkgevers aan
te spreken. Rechtstreekse samenwerkingsrelaties met partnerorganisaties in ontwikkelingslanden
zijn daarbij onmisbaar en dragen bij aan de verbetering van (lokale) arbeidsomstandigheden.
De (internationale) vakbeweging kan vanwege haar focus op arbeidsrechten, waaronder
vakbondsrechten, een wezenlijke bijdrage leveren aan duurzame armoedebestrijding en
het realiseren van de Millennium Development Goals (MDG’s). Ook bij het stimuleren
van een gunstig ondernemingsklimaat is de betrokkenheid van de vakbeweging van groot
belang. Daarnaast heeft de vakbeweging een belangrijke rol bij het bevorderen van
eerlijke handel en maatschappelijk verantwoord ondernemen.
3. Doel van de vakbondssamenwerking via het VMP
[Regeling vervallen per 01-01-2013]
De algemene doelstelling van het Vakbondsmedefinancieringsprogramma (VMP) is het bevorderen
van arbeids- en vakbondsrechten als bijdrage aan duurzame armoedebestrijding.
Om dit te bereiken zet het VMP in ontwikkelingslanden in op de uitvoering van de Decent
Work Agenda, die zich richt op economische groei in combinatie met sociale herverdeling. In deze agenda staan vier essentiële elementen centraal:
-
1. Het waarborgen van fundamentele arbeidsrechten
-
2. Het bevorderen van werkgelegenheid
-
3. Het bevorderen van sociale zekerheid
-
4. Het bevorderen van een dialoog tussen de sociale partners
In praktische termen betekent dit: een leefbaar inkomen, respect voor arbeidsrechten,
voldoende maatregelen voor sociale zekerheid, goede arbeidsomstandigheden voor werkenden
in de formele en informele economie en gelijkheid van mannen en vrouwen. Het VMP beoogt
daarbij vooral de positie van vrouwen, jongeren, kinderen en werkenden in de informele
economie te verbeteren.
Vanuit dit perspectief zijn sterke vakbondsorganisaties in ontwikkelingslanden noodzakelijk,
die een bijdrage kunnen leveren aan de uitvoering van de Decent Work Agenda.
De kracht van vakbonden wordt beoordeeld op basis van de mate waarin zij in staat
zijn bij te dragen aan de realisatie van de Decent Work Agenda.
Beoogde resultaten in ontwikkelingslanden waarop het VMP zich richt:
-
• De essentiële elementen uit de Decent Work Agenda: fundamentele arbeidsrechten, werkgelegenheid
en sociale zekerheid zijn verbeterd, met name voor kinderen, jongeren, vrouwen en
werkenden in de informele economie;
-
• Sociale dialoog vindt plaats;
-
• Vakbondsorganisaties leveren aantoonbaar een bijdrage aan de twee hierboven genoemde
resultaten;
-
• De capaciteit van vakbonden is waar nodig versterkt om hun beoogde bijdrage aan de
uitvoering van de Decent Work Agenda te kunnen realiseren.
Nederlandse vakcentrales worden uitgenodigd toe te lichten hoe zij een bijdrage kunnen
leveren aan de realisatie van de Decent Work Agenda. Op basis van gedegen context-
en organisatieanalyses dient vastgesteld te worden op welke specifieke onderdelen
versterking van vakbondsorganisaties wenselijk is, opdat zij hun bijdrage aan de Decent
Work Agenda kunnen leveren.
4. Ondersteuning via Nederlandse vakcentrales
[Regeling vervallen per 01-01-2013]
De Nederlandse vakcentrales zijn actief betrokken bij het ontwikkelen van een sterke
onafhankelijke vakbeweging wereldwijd. Zij beschikken over brede kennis en expertise
op politiek en sociaal-economisch vlak, die zij inzetten om hun partners in ontwikkelingslanden
te ondersteunen en te versterken. Eén aspect daarvan is politieke en morele steun
aan vakbondleiders, welke noodzakelijk is om beleidsbeïnvloeding op nationaal en internationaal
niveau kracht bij te zetten. Vakcentrales in ontwikkelingslanden spelen een essentiële
en verantwoordelijke rol in de ontwikkeling van de nationale economie en dragen zorg
voor het verdelen van economische groei, waardoor in ontwikkelingslanden een positief
effect op armoedebestrijding ontstaat. De Nederlandse vakcentrales kennen een lange
traditie als het gaat om het voeren van een sociale dialoog en kunnen hun partners
in ontwikkelingslanden helpen bij het opzetten van een dergelijke dialoog.
Ook kennen de Nederlandse vakcentrales een lange traditie van bundeling en netwerkvorming
op nationaal, regionaal en internationaal niveau. Zij werken samen met democratische
vakbonden en organisaties die opkomen voor de rechten van werknemers en informeel
werkenden, vrouwenorganisaties en organisaties die zich richten op kinderarbeid. Tevens
is in toenemende mate sprake van de vorming van allerlei vakbondsnetwerken binnen
sectoren en binnen multinationals, waardoor activiteiten op het gebied van Maatschappelijk
Verantwoord Ondernemen (MVO) op een directe en geheel eigen wijze kunnen worden vormgegeven.
Bij het versterken van organisaties en internationale netwerkvorming sluiten de Nederlandse
vakcentrales aan bij uitgangspunten en prioriteiten die gezamenlijk met en binnen
de internationale vakbeweging zijn afgesproken, zoals de Decent Work Agenda van de
ILO.
Goede afstemming van projecten en programma’s in het Zuiden met lobby- en campagne-activiteiten
in Nederland is een randvoorwaarde om de effectiviteit van lobby & campagnes te vergroten:
-
• Bij de CAO onderhandelingen wordt de financiële ondersteuning van vakbondsorganisaties
in het Zuiden meegenomen. Delen van de loonsom worden dan gereserveerd voor ontwikkelingsprojecten
met vakbonden in het Zuiden (‘loonruimte voor solidariteit’). Dit gebeurt uiteraard
met instemming van de leden, waardoor het draagvlak voor internationale solidariteit
binnen Nederland wordt versterkt. Zo wordt internationale solidariteit direct gekoppeld
aan een kernactiviteit van de Nederlandse vakbeweging
-
• Vertegenwoordingen bij (inter)nationale overleggremia zoals de Sociaal-Economische
Raad (SER) zijn een belangrijke ingang voor beleidsbeïnvloeding door de vakbeweging.
Met vertegenwoordigers bij internationale organisaties zoals de International Labour
Organization (ILO) heeft de vakbeweging tevens een goed internationaal vertrekpunt
voor lobbyactiviteiten die geënt zijn op behoeften van de partners in het Zuiden
-
• Door de samenwerking met internationale partners (zoals de internationale vakbondsfederaties
en bilaterale partners) kunnen campagne- of lobby-activiteiten internationaal opgepakt
en uitgevoerd worden. Het is van belang projecten, lokale en/of regionale projectpartners
en campagnes goed op elkaar af te stemmen. Dit draagt bij aan de effectiviteit van
campagnes en lobby-activiteiten.
Het voorlichtingswerk door de Nederlandse vakbeweging is uniek van karakter en onderscheidt
zich op diverse punten van andere maatschappelijke organisaties:
-
• De vakcentrales hebben in potentie een zeer groot bereik van bijna 1,6 miljoen leden
en daarmee een breed draagvlak in de Nederlandse samenleving. Tevens hebben zij een
goede ingang tot bedrijven;
-
• Het arbeidsvoorwaardenoverleg vormt een uniek instrument van de vakbeweging voor het
creëren van bewustwording en betrokkenheid van leden (en werkgevers) bij ontwikkelingssamenwerking;
-
• De Nederlandse vakcentrales hebben een belangrijke positie in de overlegeconomie.
Zij spelen een belangrijke rol in de stimulering van aandacht en draagvlak voor arbeidsgerelateerde
thema’s in het kader van armoedebestrijding in de wereld. Ook door deel te nemen aan
fora en debatten kunnen vakbondsmedewerkers vanuit het werknemersperspectief een bijdrage
leveren aan discussies en de stem van hun partnerorganisaties in het Zuiden vertolken.
5. Inzet van de Nederlandse vakbeweging in ontwikkelingslanden
[Regeling vervallen per 01-01-2013]
De inzet van de Nederlandse vakbeweging in ontwikkelingslanden is vooral gericht op
collectieve belangenbehartiging, het mobiliseren van leden en werkenden om lobby kracht
bij te zetten, individuele belangenbehartiging, juridische steun, voorlichting en
scholing. Daartoe wordt beleid ontwikkeld en uitgedragen, waarbij het accent ligt
op informeel werk, de verbetering van de positie van vrouwen, kinderarbeid, arbeidsrechten,
sociale dialoog en verbetering van het ondernemingsklimaat, opleiding en scholing,
en capaciteitsopbouw van de vakbeweging in ontwikkelingslanden.
Informeel werk
[Regeling vervallen per 01-01-2013]
De wereldwijde recessie van de jaren ‘80 heeft veel formele werkgelegenheid doen verdwijnen
in zowel de private sector als bij de overheid. Liberalisering, onder druk van globaliseringsprocessen,
heeft veel bedrijven ertoe aangezet hun arbeidsproces te flexibiliseren en delen van
de productie uit te besteden. Overheden hebben dit mogelijk gemaakt door arbeidswetgeving
aan te passen, zodat de mate van rechtsbescherming van arbeiders in veel landen afneemt.
Daarnaast wordt door het voortduren van de armoede een omvangrijke ‘overlevingseconomie’
in stand gehouden, zowel in de steden als op het platteland.
De groei van de werkgelegenheid is niet gelijk opgegaan met de groei van de wereldbevolking.
Veel mensen die nu aangewezen zijn op de informele sector of het micro- en kleinbedrijf
hadden voorheen een baan in de formele sector, bij ondernemingen of bij de overheid
of semi-overheid. Deze mensen hebben banen met redelijk veel zekerheid moeten inruilen
voor werk met een hoge mate van onzekerheid. Om hoeveel mensen het hier precies gaat
is moeilijk aan te geven, omdat er uiteenlopende definities van informele economie
bestaan (de verschillen per land, en binnen een land per organisatie, zijn groot).
De ILO schat dat de informele economie de komende jaren 93% van alle nieuwe werkenden
zal moeten opvangen.
In veel landen is de arbeidswetgeving niet algemeen van toepassing waardoor bepaalde
groepen werknemers zoals werknemers zonder vast contract niet dezelfde arbeidsrechten
genieten als werknemers met een vast contract, zoals het recht op een wettelijk minimumloon
of het recht op een maximum aantal werkuren.
Grote multinationale ondernemingen hebben steeds minder mensen in directe dienst en
besteden hun werk uit aan toeleveranciers of onderaannemers. Ook worden mensen ingehuurd
via verschillende uitzendconstructies. Waar werknemers met een arbeidsrelatie met
(multinationale) ondernemingen naast salaris meestal ook recht hadden op pensioen,
ziektekostenverzekeringen, medische hulp, huisvestingsprogramma’s en opleidingsmogelijkheden,
hebben de nieuwe ‘flexibele’ werknemers dit niet.
Een andere trend die tot informalisering van arbeid leidt, is de migratie van werknemers
– binnen landen maar vooral ook grensoverschrijdend. Het aantal migranten is toegenomen van 75 miljoen in 1960 tot 200 miljoen in 2007.
Als percentage van de wereldbevolking is dit aantal echter vrijwel constant gebleven
(2,5 tot 3 procent). Geïmmigreerde werknemers werken niet zelden in slechte omstandigheden
en met minder rechtsbescherming dan mensen van het land zelf. Voor vakbonden zijn
deze werknemers moeilijk bereikbaar. Dit is veelal te wijten aan cultuurproblemen
en een gebrek aan middelen, maar ook doordat wetgeving het organiseren van werkenden
soms verbiedt.
Het werk in veel zogenaamde ‘Export Processing Zones’ in ontwikkelingslanden kan als
onzeker werk bestempeld worden. Zo bestaat er in deze zones geen recht op organisatie.
Vanwege het vaak ontbreken van georganiseerde werkgevers of werkgeversorganisaties
kunnen er geen collectieve afspraken gemaakt worden. Ook heeft men te maken met bedrijven
die zaken doen met malafide bonden. Vrouwelijke werknemers worden vaak geconfronteerd
met onveilige woon-werk afstanden.
Hoewel het lastig blijkt de informeel werkenden te bereiken en te organiseren, slagen
de vakbonden in ontwikkelingslanden er dankzij niet aflatende inspanningen evenwel
steeds beter in om informeel werkenden te organiseren en voor de belangen van organisaties
van informeel werkenden op te komen. Soms fungeert een uit zelforganisatie voortgekomen
organisatie als de motor voor verandering. Kortom, ook voor informeel werkenden kunnen
vakcentrales concrete verbeteringen (doen) realiseren, met name wat betreft nationale
sociale voorzieningen.
Positie van vrouwen
[Regeling vervallen per 01-01-2013]
Vrouwen hebben, ondanks hun enorme potentieel als actoren in ontwikkelingsprocessen,
in de praktijk nog steeds een achtergestelde positie op de arbeidsmarkt. Informalisering
en flexibilisering van werk hebben tot gevolg gehad dat vrouwen steeds slechter betaald
worden en onveilig en onregelmatig werk moeten uitvoeren. Vrouwen hebben daardoor
een grotere kans in armoede te moeten leven dan mannen en kunnen daar moeilijker aan
ontsnappen.
Millennium Ontwikkelingsdoel 3 richt zich specifiek op het verbeteren van de positie
van vrouwen. Inzet vanuit de vakbeweging richt zich ondermeer op het bevorderen van deelname van
vrouwen in bestuur en beleid van vakbonden en verhoogde toegang tot de arbeidsmarkt.
Gelijk loon voor gelijk werk, de deelname van meisjes aan onderwijs, campagnes tegen
seksuele intimidatie en huiselijk geweld, CAO’s die de combinatie werk en zorg voor
moeders vergemakkelijken, meer maatregelen ter bescherming van zwangere vrouwen en
beter zwangerschapsverlof zijn onderwerpen die steeds vaker prominent op de agenda
van vakbonden staan. De rol van de vakbeweging op het gebied van hiv/aids ligt met
name op het terrein van hiv-preventie en het tegengaan van stigmatisering en discriminatie
op de werkplek.
Kinderarbeid
[Regeling vervallen per 01-01-2013]
Kinderarbeid is een harde realiteit in het leven van meer dan 200 miljoen kinderen. In VN-verband zijn afspraken gemaakt die kinderen moeten beschermen tegen verdere
economische uitbuiting en onveilig werk. Het tegengaan van kinderarbeid in de wereld is één van de prioriteiten in de Nederlandse
mensenrechtenstrategie. Inzet is om via verschillende fronten uiteindelijk alle vormen
van kinderarbeid uit te bannen. Dat betekent ondermeer met steun aan de vakbeweging
via het vakbondsmedefinancieringsprogramma. Immers, ook de vakbeweging is in veel
ontwikkelingslanden actief in de bestrijding van kinderarbeid. Het betreft een groep
werkers die officieel niet hoort te werken, maar op school hoort te zitten en waar
ook geen nieuwe leden te werven zijn. De vakbeweging verdedigt de belangen van deze
kinderen en vecht voor het recht op goed formeel onderwijs. Tegelijkertijd proberen
vakbonden de positie van ouders te versterken door hen binnen de vakbond te organiseren
en voor volwaardig werk en leefbare lonen op te komen.
Arbeidsrechten
[Regeling vervallen per 01-01-2013]
Er bestaat een causaal verband tussen de versterking van arbeidsrechten en de vermindering
van armoede. Drie aspecten spelen hierbij een belangrijke rol: democratisering, sociale dialoog
en arbeidsrechten. Wanneer mensen een stem krijgen (democratisering) en groepen met
verschillende belangen met elkaar in overleg treden om het gezamenlijke doel van een
stabiel werk- en leefklimaat te bereiken (sociale dialoog), heeft dit een sterke positieve
invloed op armoedereductie. De waarborging van arbeidsrechten, zoals het recht op
organisatie, is een belangrijke voorwaarde voor democratisering en ook voor het realiseren
van een rechtvaardiger verdeling van de economische groei. Indien werknemers zich
kunnen organiseren en er sprake is van serieuze dialoog en onderhandelingen, is er
ook ruimte om problemen op te lossen, zoals discriminatie van vrouwen en kinderarbeid.
Er is derhalve een direct verband tussen arbeidsrechten en MDG’s.
Erkenning en naleving van vakbondsrechten zijn een noodzakelijke voorwaarde om als
vakbond in een land te opereren. De vakbeweging speelt op verschillende manieren een
rol in het verdelingsvraagstuk: door in collectieve onderhandelingen een leefbaar
loon en beloningsverschillen aan de orde te stellen; door op nationaal niveau de dialoog
met overheden aan te gaan over lonen en uitkeringen en voor ‘decent work’ te pleiten
bij economische groei en toename van werkgelegenheid en tegen het wegvloeien van
economische opbrengsten naar het buitenland.
Groei & Verdeling
[Regeling vervallen per 01-01-2013]
Om armoedevermindering te realiseren, moet economische groei ook leiden tot productieve
en volwaardige werkgelegenheid. De particuliere sector (in dit geval de werkgevers
en werknemers en hun organisaties) speelt een cruciale rol in het bevorderen hiervan.
Vakbonden komen op voor de belangen van werknemers en dragen via collectieve onderhandelingen
over arbeidsvoorwaarden bij aan een eerlijker verdeling van de groei. Een hogere organisatiegraad
van werknemers leidt veelal tot een lagere inkomensongelijkheid en inflatie, minder
loondiscriminatie van vrouwen en minderheidsgroepen, een hogere productiviteit en
daardoor betere economische prestaties. Dit past binnen de groei en verdelingsagenda uit Een Zaak van Iedereen.
Een goede sociale infrastructuur als onderdeel van het ondernemen tegen armoede is
van groot belang. Stabiele sociale verhoudingen en een vorm van sociale dialoog dragen
bij aan een betere economie. Goed algemeen overleg over lonen en arbeidsvoorwaarden
gaat dikwijls samen met lagere en minder langdurige werkloosheid, lagere loonsverschillen
en minder en kortere stakingen dan in landen waar het overleg minder sterk is uitgebouwd.
Goede industriële relaties kunnen het investeringsklimaat bevorderen. Private sectorontwikkeling
is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van vakbonden, werkgevers en overheid in
partnerlanden, daarbij ondersteund door hun Nederlandse ‘counterparts’ die hun interventies
onderling nauwkeurig dienen af te stemmen om synergie tot stand te brengen.
Particulier initiatief en bedrijvigheid kunnen onder bepaalde voorwaarden leiden tot
economische groei, volwaardige werkgelegenheid, goede sociale verhoudingen en ecologische
duurzaamheid. Vakbonden kunnen via sociale dialoog bijdragen aan de totstandkoming
van een dergelijke ‘enabling environment’. Naast puur economische factoren zijn andere
aspecten ook van belang voor de concurrentiepositie van landen: een goed functionerend
rechtsstelsel, transparante besluitvorming, bescherming van intellectueel eigendom,
een opgeleide beroepsbevolking, geen corruptie, veiligheid, goede gezondheidszorg
en goed toegankelijk onderwijs.
Nederlandse vakcentrales worden uitgenodigd toe te lichten hoe zij invulling geven
aan concrete ondersteuningsacties die de sociale dialoog tussen overheid, vakbonden
en werkgeversorganisaties versterken om tot een beter onderbouwd en breed gedragen
sociaal-economisch beleid te komen in partnerlanden. Hierbij kan samengewerkt worden
met partijen die hetzelfde doel nastreven, zoals ambassades, DECP en MFS-organisaties,
zodat optimaal gebruik gemaakt wordt van synergie-effecten. Het is met name van belang
dat de actuele ervaring en expertise van werkgevers en vakbonden samen ingezet worden,
bij voorkeur via de SER.
Opleiding en scholing
[Regeling vervallen per 01-01-2013]
Vakbonden zijn van oudsher betrokken bij (beroeps)opleidingen en scholing. Ontwikkelingslanden
die een grote economische groei kennen investeren in de regel veel in onderwijs en
het verhogen van het opleidingsniveau van werknemers. Investeringen die aangetrokken
worden in sectoren waar een hoger opleidingsniveau nodig is, leveren in de regel ook
betere banen op. Werknemers die bijvoorbeeld in de ICT-sector werken, behoren op een
gegeven moment tot de middenklasse van een land. Werknemers in de arbeidsintensieve
maar laaggekwalificeerde sectoren als de kledingsector, verdienen nauwelijks meer,
vaak zelfs minder, dan een leefbaar loon en hebben nauwelijks kans op enige loopbaanontwikkeling.
In veel landen spelen bonden een rol in het kader van beroepsopleidingen. Daarnaast
maken vakbonden zich ook sterk voor ‘Education for All’ als een basisrecht. Uiteraard
spelen onderwijsbonden en ambtenarenbonden hun specifieke rol in het verbeteren van
het opleidingsniveau en de kwaliteit van het onderwijs.
Capaciteitsopbouw
[Regeling vervallen per 01-01-2013]
Het is van belang dat vakbonden in ontwikkelingslanden in staat zijn hun functie en
daaruit volgende taken adequaat te vervullen. Ze moeten zich kunnen aanpassen aan
een verandering in de samenstelling van de beroepsbevolking, veranderde economische
omstandigheden zoals toenemende informalisering, de grote verscheidenheid in arbeidsrelaties
en internationalisering. Vakbonden kunnen alleen representatief zijn als ze in staat
zijn zich constant te vernieuwen. Vakbonden zullen zich moeten ontwikkelen tot onmisbare
overlegpartners voor overheid en werkgevers bij het realiseren van duurzame economische
ontwikkeling.
Dit betekent ook meer internationaal kunnen opereren, daar waar multinationals en
internationale financiële instellingen dat ook doen. Vakbonden moeten belangen kunnen
verdedigen via (internationaal) vakbondswerk binnen multinationale ondernemingen en
productieketens, via internationale lobby rond handel, en door het stimuleren van
investeringen om economische groei en rendementen meer ten goede te laten komen aan
armen. Vakbonden die een goed draaiende organisatie hebben, voldoende inkomsten genereren
uit contributie en een democratisch leiderschap hebben, kunnen iets betekenen voor
hun leden, een volwaardige overlegpartner zijn en internationaal aansluiting vinden
voor hun lobby-activiteiten.
In het kader van het VMP ontvangen vakbonden in ontwikkelingslanden steun om hun organisatie
te versterken, te herstructureren, zich te professionaliseren en de krachten te bundelen.
Voor de Nederlandse vakcentrales is hierbij een actieve coachende rol weggelegd, onder
meer via overdracht van kennis en vaardigheden op bestuursniveau.
6. Inbreng Nederlandse vakbonden op internationaal niveau
[Regeling vervallen per 01-01-2013]
De inzet van de vakbeweging op internationaal niveau concentreert zich in dit verband
met name op eerlijke handel en arbeidsnormen, maatschappelijk verantwoord ondernemen,
en verbetering van de positie van vrouwen. De Nederlandse vakbeweging is aangesloten
bij de internationale vakbeweging, bestaande uit de sectorale Global Union Federations
(GUF’s), International Trade Union Confederation (ITUC) en andere internationale organisaties. De internationale vakbeweging richt zich ondermeer op lobby richting ILO, World Trade
Organisation (WTO), IMF en WB om de Decent Work Agenda en internationale beleidscoherentie
te bevorderen. Dit is tevens een bron van netwerken waarin men (nieuwe) partnerorganisaties
kan ontmoeten met kennis van lokale omstandigheden. VMP-partners kunnen via de internationale
vakbeweging hun stem laten horen en invloed uitoefenen op het beleid van internationale
organisaties. Daarnaast voert de internationale vakbeweging op internationaal niveau
een sociale dialoog met het bedrijfsleven (multinationals). Gezien de internationale rol van de Nederlandse vakbeweging is het van belang dat
in de VMP-aanvraag wordt aangegeven op welke punten concrete resultaten kunnen worden
geboekt, waarbij aansluiting zal worden gezocht bij de groei- en verdelingsagenda
van het kabinet.
Eerlijke handel en arbeidsnormen
[Regeling vervallen per 01-01-2013]
Lokale (vak)organisaties hebben een belangrijke rol in het vergroten van bewustwording
rond fundamentele arbeidsnormen in bedrijven waar wordt geproduceerd voor export.
Vanuit het internationale perspectief heeft de vakbeweging een rol als gesprekspartner
c.q. controlerende partij om te blijven wijzen op het toepassen van internationaal
vastgestelde arbeidsnormen, ondermeer via de onderhandelingen over multilaterale handelsakkoorden.
De ILO en de ITUC onderstrepen het belang van de strijd tegen hiv/aids om de Decent
Work Agenda en de capaciteit om duurzame armoedebestrijding en de naleving van fundamentele
mensenrechten te verwezenlijken. Bij de ILO worden door de tripartiete delegaties van de lidstaten internationale
arbeidsnormen vastgesteld. Een speciale groep van deze arbeidsnormen wordt gevormd
door de zogenaamde fundamentele arbeidsnormen. Dit zijn mensenrechten die voor iedereen en overal gelden. Samenwerking tussen vakbonden,
werkgevers en overheden moet ertoe leiden dat deze internationaal erkende rechten
van werknemers universeel worden gerespecteerd.
De internationale vakbeweging zet zich er voor in dat de WTO de fundamentele arbeidsnormen
koppelt aan handelsakkoorden en dat zij zich als organisatie duidelijk uitspreekt
over het belang van de naleving van deze arbeidsnormen. Dit is een uitvloeisel van
het eerste gezamenlijke ILO/WTO rapport ‘Trade and Employment: Challenges for Policy
Research’ (februari 2007). Sociale partners, en in het bijzonder de vakbeweging, hebben
de taak om de sociale dimensie van handel in beeld te brengen en te houden.
Daarnaast dringt de internationale vakbeweging via de Global Union Group – een samenwerkingsverband
bestaande uit de Internationale Vakcentrale (ITUC) die 168 miljoen leden in 155 landen
vertegenwoordigt, de Global Union Federations (GUF’s) die hun sector op internationaal
vakbondsniveau vertegenwoordigen, en het adviesorgaan van vakbonden (TUAC) bij de
OESO –bij de internationale financiële instellingen IMF en WB aan op meer aandacht
voor de ‘pro poor’ benadering van economische hervormingen. De ’Global Union Group’
heeft tweejaarlijkse ’high level meetings’ met IMF en WB en stelt daarvoor ‘statements’
op (laatstelijk in april en oktober 2008). Bovendien bieden PRSP’s voor de vakbeweging
een kapstok om thema’s als sociale dialoog, arbeidsnormen, sociale zekerheid en werkgelegenheid
op de agenda te krijgen. Steun via het VMP richt zich met name op internationale vakbondssamenwerking
en lobby rond handel en investeringen om er voor te zorgen dat economische groei en
rendementen ook ten goede komen aan de armen.
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
[Regeling vervallen per 01-01-2013]
Naarmate het globaliseringsproces voortschrijdt en de invloed van multinationale ondernemingen
toeneemt, wordt het steeds belangrijker dat er duidelijkheid bestaat aan welke normen
en voorwaarden zij zich in hun internationale handelen moeten houden. Ketenverantwoordelijkheid
is hierbij een centraal begrip. Sociaal of Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
(MVO) kan op verschillende manieren worden bevorderd: door middel van gedragscodes,
keurmerken, convenanten of ‘International Framework Agreements’ met bedrijven over
hun ondernemingsgedrag. Vakbonden in het Noorden, vaak handelend vanuit hun lidmaatschap
van internationale beroepsfederaties, spreken bedrijven op grond van deze afspraken
aan op de arbeidsnormen die zij hanteren voor collegawerknemers wereldwijd en de eisen
die zij stellen aan hun toeleveranciers in het kader van ketenverantwoordelijkheid.
Een sterk maatschappelijk middenveld kan een bijdrage leveren aan de totstandkoming
van MVO in ontwikkelingslanden. Daarnaast is het van belang dat nationale vakbonden
zich toerusten om ook internationaal te opereren en zo via hun internationale netwerk
onderhandelingen afdwingen met multinationale ondernemingen.
Vanuit het VMP ligt de nadruk met name op het naleven van de arbeidsnormen, sociale
dialoog en overleg, en het betrekken van werknemers/bonden als stakeholders bij processen.
Zo kunnen lokale bonden worden ondersteund die in overleg met de sociale partners
en andere stakeholders probleemsituaties rond het niet maatschappelijk verantwoord
ondernemen van bedrijven aan de orde stellen en verbetertrajecten inzetten. Te denken
valt hierbij aan het aanpakken van kinderarbeid, maar ook overwerk, veiligheid, ongelijke
behandeling, recht op organisatie en behoud van werkgelegenheid. Ondersteuning kan
hierbij dus zowel gericht zijn op organisatie (ledenwerving), deskundigheidsbevordering
als op specifieke lobby of bewustwordingsactiviteiten of op internationale samenwerking
van vakbonden binnen een multinational of keten.
Nederland ondersteunt Publiek-Private Partnerschappen (PPP’s) gericht op het aanpakken
van knelpunten rond productieketens in partnerlanden. Nederlandse vakcentrales worden
uitgenodigd om met concrete voorstellen te komen om via ondersteuning van lokale partnerorganisaties
hierbij aan te sluiten. Uitgangspunt is om elkaars interventies te versterken en synergie
te bereiken. Hetzelfde geldt voor een aantal strategische partnerschappen waar Nederland
aan deelneemt, zoals het Initiatief Duurzame Handel (Schokland Akkoord) en sociale
partnerschappen (SPP’s) als het Fair Flower project en de Fair Wear Foundation. Nederlandse
vakcentrales worden uitgenodigd toe te lichten hoe zij hier concrete invulling aan
geven om deze strategische partnerschappen via lokale vakbonden te versterken en/of
uit te bouwen.
Verbetering van de positie van vrouwen
[Regeling vervallen per 01-01-2013]
Wereldwijd blijft de positie van vrouwen achtergesteld. Vrouwen profiteren onvoldoende
van economische groei en zijn oververtegenwoordigd in de ‘informele sector’. Vrouwen
hebben net als veel jongeren, bepaalde etnische groepen of migranten, weinig kans
op toetreding tot de formele arbeidsmarkt. Daarnaast is het nog steeds zo dat de participatie
van vrouwen met name op de bestuurlijke niveaus in vakbondsstructuren (lokaal, nationaal
en internationaal) te wensen overlaat. Vanuit twee invalshoeken wordt ingezet op de
verbetering van de positie van vrouwen.
a. Arbeidsrechten
[Regeling vervallen per 01-01-2013]
Inzet op gelijke arbeidsrechten voor mannen en vrouwen wordt door diverse internationale
verdragen en conventies onderschreven, maar in werkelijkheid niet altijd uitgevoerd.
Gelijke beloning voor gelijksoortig/-waardig werk is één van de vele aandachtspunten
die in nieuwe nationale wetgeving (volgens de ILO conventie 100) moet worden vertaald
óf in praktijk moet worden gebracht door middel van collectieve arbeidsovereenkomsten.
Internationale en nationale lobby activiteiten van vakbonden kunnen hierin ondersteunend
zijn en een belangrijke rol spelen.
Wereldwijde participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt kan zowel in kwantitatieve
als kwalitatieve zin worden bevorderd door arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden
meer gendersensitief te maken. Ongewenste intimiteiten op de werkvloer, ‘unfair pay’,
geen flexibele werktijden, ongelijke toegang tot training en opleiding en de onmogelijkheid
om familie en gezin te combineren zijn factoren die van invloed zijn op de (lagere)
participatiegraad van vrouwen en de mate van ‘decent work’ dat zij uitvoeren. Door
de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt te vergroten, zal de economische zelfstandigheid
van individuen en gezinnen toenemen. Door de kwaliteit van het werk te verhogen zal
het plezier in werk, het aanzien, de trots en de voldoening van werknemers toenemen.
b. Representativiteit
[Regeling vervallen per 01-01-2013]
Behalve gelijke arbeidsrechten is een andere belangrijke invalshoek voor verbetering
van de positie van vrouwen het vergroten van representativiteit van vrouwen in vakbondsstructuren.
Is de vakbeweging voldoende vertegenwoordigd in die kwetsbare economische sectoren
waarin met name vrouwen werkzaam zijn (informele economie, vrijhandelzones/textiel
en huishoudelijk werk)? Alleen als deze beroepsgroepen vertegenwoordigd worden door
internationale vakbondsstructuren kan door middel van sociale dialoog voldoende worden
gedaan aan de verbetering van hun arbeidsrechten, bijvoorbeeld middels ILO conventies.
Anderzijds is de man/vrouw ratio binnen de besturen op lokaal, nationaal en internationaal
niveau van belang.
Zuidelijke organisaties kunnen via mentorschap van elkaar leren over strategieën en
concepten gericht op het vergroten van representativiteit. Daar waar vrouwen in bonden
georganiseerd en actief zijn is het zaak daadkrachtig de overstap te maken naar het
concreet verdedigen van hun belangen in collectieve onderhandelingen en het opzetten
van campagne en lobby activiteiten gericht op overheden waar adequate arbeidswetgeving
ontbreekt of niet gehandhaafd wordt.
In het algemeen kan versterking van de vakbeweging niet zonder aandacht voor representativiteit.
Een vakbond kan de belangen van werkenden alleen behartigen als ze de werkenden in
voldoende mate vertegenwoordigt. Internationale samenwerking op dit vlak ondersteunt
lokale vakbonden met kennis, uitwisseling van best practices en ledenwerfcampagnes
gericht op nieuwe groepen. De economische ontwikkelingen hebben ertoe geleid dat vakbonden
hun traditionele achterban hebben verloren in bijvoorbeeld de industrie of bij de
overheid. Daarmee is de financiële basis alleen maar slechter geworden, terwijl de
uitdaging nieuwe werknemers te werven groot is en er nieuwe strategieën moeten worden
ontwikkeld.
7. Voorlichting, campagnes en lobby
[Regeling vervallen per 01-01-2013]
De voorlichting en campagnes van de Nederlandse vakcentrales dienen erop gericht te
zijn de resultaten van hun inzet in ontwikkelingslanden voor het voetlicht te brengen.
Zij moeten het projecten- en financieringswerk van de vakcentrales en betrokken bonden
in ontwikkelingslanden zichtbaarder en herkenbaarder maken.
Campagne en lobby zijn ook gericht op het beïnvloeden van beslissingen van overheden
en het nemen van politieke maatregelen of op bedrijven en maatregelen ten gunste van
werknemers. Het werk kan zo de kans op het behalen van resultaten groter maken voor
collega-bonden in ontwikkelingslanden.
8. Aard en werkwijze van het VMP: Landen- en partnerkeuze
[Regeling vervallen per 01-01-2013]
Subsidie in het kader van het vakbondsmedefinancieringsprogramma kan worden aangevraagd
door Nederlandse vakcentrales. Om voor subsidie in aanmerking te komen dient een Nederlandse
vakcentrale een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de vakbeweging in ontwikkelingslanden.
De Nederlandse vakcentrales zullen er in een periode van vier jaar geleidelijk naar
toewerken dat 60% van de gesubsidieerde activiteiten in OS-partnerlanden en Minst
Ontwikkelde Landen (MOL’s) wordt uitgevoerd en 40% in overige landen. Ondersteuning
van het Initiatief Duurzame Handel en aanvullende financiering van internationale
ngo’s die financiële ondersteuning uit het MDG 3 fonds ontvangen in niet-partnerlanden
kunnen ook onder deze 60% worden geschaard. Deze verdeling dient binnen een periode
van vier jaar te worden gerealiseerd. Er zal strakke gezamenlijke monitoring plaatsvinden
met betrekking tot het verloop en de haalbaarheid van dit transitieproces.
De stroomlijning van de landenkeuze is niet bedoeld als keurslijf, maar om meer samenhang
tussen de verschillende beleidsinstrumenten te bereiken en meer synergie tot stand
te brengen in de partnerlanden. Dit is ook in lijn met de keuze van de minister voor
Ontwikkelingssamenwerking om het beleid te richten op de armste landen. In deze landen
kan door de lokale partnerorganisaties van Nederlandse vakbonden worden aangesloten
bij de groei en verdelingsagenda. Specifiek aandachtspunt is het versterken van de
sociale dialoog tussen vakbonden, overheid en werkgeversorganisaties om tot een beter
onderbouwd en breed gedragen sociaal-economisch beleid te komen, waar mogelijk via
het opzetten en stimuleren van SER-achtige instituties. Het gaat hierbij ook om het
stimuleren van ‘domestic accountability’, waarbij lokale vakbonden niet alleen hun
overheden ter verantwoording roepen, maar zelf ook (beter) verantwoording afleggen
aan hun achterban.
Daarnaast kunnen lokale vakbonden met steun van hun Nederlandse counterparts aansluiten
bij Publiek Private Partnerschappen (PPP’s) en bij strategische partnerschappen zoals
het Initiatief Duurzame Handel. In fragiele staten gaat het vooral om het ondersteunen
van lokale initiatieven om de private sector in het kader van economische wederopbouw
te stimuleren.
Synergie-effecten kunnen worden bereikt door bij de samenwerking in partnerlanden
waar mogelijk lokale werkgeversorganisaties, ambassades, MFS-organisaties en andere
instrumenten, zoals het werkgeversprogramma DECP, te betrekken. Strategische overwegingen
voor het kiezen van de juiste partners zijn hierbij leidend.
9. Procedure en toetsing
[Regeling vervallen per 01-01-2013]
Dit beleidskader betreft de medefinanciering van Nederlandse vakcentrales voor de
periode 1 april 2009–31 december 2012 en zal derhalve door het departement en de posten
als zodanig worden gehanteerd. De hierna volgende procedure voor subsidieaanvragen
betreft alleen de fondsen uit de centrale middelen. Voor de gedelegeerde fondsen op
ambassades gelden andere procedures. Het subsidieplafond bedraagt € 61.325.596. In
aanvulling op de bepalingen van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 geldt gelet op het voorgaande het volgende.
Op basis van dit beleidskader kunnen Nederlandse vakcentrales programmafinanciering
ontvangen om een samenhangend onderdeel van het totaal van activiteiten van de organisatie
uit te kunnen voeren. De subsidie wordt verleend voor een periode van maximaal 45
maanden.
Procedure
[Regeling vervallen per 01-01-2013]
De Nederlandse vakcentrales die in aanmerking wensen te komen voor een subsidie op
basis van dit beleidskader dienen vóór 28 februari 2009 een daartoe strekkende schriftelijke
en rechtsgeldig ondertekende aanvraag in te dienen bij de afdeling Maatschappelijke
Organisaties (DSI/MY) van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Deze aanvraag dient
een bedrijfsplan, een begroting en een liquiditeitsprognose te omvatten. De aanvraag
zal worden beoordeeld naar de mate waarin het voorstel bijdraagt aan de doelstellingen
van dit beleidskader en aan de criteria die hieronder uiteengezet worden.
Toetsing
[Regeling vervallen per 01-01-2013]
De ontvangen subsidieaanvragen worden getoetst op twee hoofdpunten:
Beoordelingscriteria betreffende de eigenschappen en kwaliteit van de aanvragende
organisatie:
-
• De organisatie is een Nederlandse vakcentrale;
-
• Geschiedenis en de relatie van de missie met armoedebestrijding;
-
• Aard en de kwaliteit van relaties met partnerorganisaties, relatie met goed donorschap;
-
• Aard en kwaliteit van relaties met derden, waaronder de visie op complementariteit
en partnerschappen;
-
• ‘Track record’ van de organisatie met betrekking tot impact en duurzaamheid van behaalde
resultaten;
-
• Kwaliteit van het beleid ten aanzien van personeel ten dienste van doelmatigheid;
-
• Kwaliteit van de bestaande procedures en systemen op het gebied van monitoring en
evaluatie alsmede kwaliteitsmanagement;
-
• Kwaliteit van het financieel en administratief management.
-
• De organisatie toont lerend en innoverend vermogen, en is gericht op overdracht van
verantwoordelijkheden naar de lokale organisatie(s);
Beoordelingscriteria betreffende de inhoud en kwaliteit van de aanvraag:
Resultaten:
Strategie:
-
• Kwaliteit van de strategische analyse, waarbij in het bijzonder gekeken wordt naar
de consistentie tussen contextanalyse, probleemstelling, operationele doelstellingen,
gehanteerde interventiestrategie en resultaten;
-
• De relevantie van de indicatoren voor landen- en partnerkeuze voor realisatie van
de resultaten benoemd in hoofdstuk 3;
-
• Uitgewerkt voorstel hoe in vier jaar naar nieuwe landenverdeling toegewerkt wordt;
-
• Concrete voorstellen hoe meer synergie te bereiken in de partnerlanden op het terrein
van groei & verdeling (in het bijzonder de sociale dialoog), Publiek Private Partnerschappen
(PPP’s) en strategische partnerschappen. Hierbij dient tevens aandacht te worden besteed
aan ‘domestic accountability’ van lokale partnerorganisaties;
-
• Concrete voorstellen hoe resultaten bereikt worden voor specifieke doelgroepen zoals
informeel werkenden, vrouwen, jongeren en kinderen;
-
• Het voorgestelde initiatief is vraaggericht en aantoonbaar in nauwe samenwerking met
de lokale organisaties tot stand gekomen en uitgewerkt.
Efficiëntie:
-
• Inzichtelijkheid van de toerekeningssystematiek met betrekking tot overhead-kosten
(toerekening middelen aan doelstellingen);
-
• Efficiënte inzet van middelen op projectniveau, met name ook voor internationale projecten;
-
• Voldoende inzichtelijk maken van de doeltreffendheid van (gediversificeerde) trainingsmethoden,
door toe te lichten op welke wijze het geleerde in de praktijk zal worden toegepast
en tot verandering zal leiden;
-
• Afstemming en samenwerking tussen Nederlandse vakcentrales.
Planning, Monitoring & Evaluatie (PME):
-
• Verankering van kwaliteitsbeheer, planning, monitoring & evaluatie en lerend vermogen
in het voorstel;
-
• In de aanvraag dient expliciet aandacht aan PME te worden besteed. Het uitgangspunt
is dat het ministerie middels rapportages goed geïnformeerd wordt over de outcomes,
dat de outcomes effectief en efficiënt worden gerealiseerd en dat het PME systeem
daarop wordt ingericht. Hierbij is het essentieel een baseline en indicatoren te formuleren
om ontwikkelingen over de jaren te kunnen volgen.
-
• Mate van afstemming met (lokale) partners over te hanteren methoden met betrekking
tot het PME- en kwaliteitssysteem. De Nederlandse vakcentrales worden in de gelegenheid gesteld in de aanvraag hiervoor
een specifieke reservering van € 50.000 per jaar op te nemen, die beoogt de advisering
en coaching van partnerorganisaties te intensiveren. Tegelijkertijd moet in het oog
gehouden worden dat de administratieve en financiële lasten in verhouding staan tot
de gebruikswaarde van de informatie.
-
• Uitwerking van het voorstel in operationele doelen, beoogde resultaten, voorgenomen
activiteiten en middelen met een helder verband tussen de te bereiken doelen en de
daarvoor benodigde middelen, indien functioneel in SMART-systematiek (Specifiek, Meetbaar/aantoonbaar,
Acceptabel voor relevante stakeholders, Realistisch, en realiseerbaar binnen een duidelijk
aangegeven Tijdvak);
10. Kwaliteitsbewaking en ontwikkeling
[Regeling vervallen per 01-01-2013]
De subsidie-ontvangende organisaties zijn verantwoordelijk voor een adequaat systeem
van monitoring en evaluatie en voor het ontwikkelen van een kwaliteitssysteem in samenspraak
met de minister en andere ‘stakeholders’. In de subsidieverleningsbeschikkingen zullen
hierover verplichtingen worden opgenomen. De monitoring van het verloop en de haalbaarheid
van de infasering van de landenlijst neemt hierin een belangrijke plaats in. Organisaties
worden geacht op basis van bevindingen tijdig bijsturingen te verrichten en zonodig
hiervoor toestemming te vragen aan de minister. De minister houdt toezicht en is verantwoordelijk
voor de vaststelling van de verantwoording van de toegekende subsidies.
Het kwaliteitssysteem omvat de volgende aspecten:
-
• De organisaties dragen ieder voor zich verantwoordelijkheid voor de eigen bedrijfsprocessen
en resultaten en rapporteren hierover aan de minister volgens in de subsidieverleningsbeschikking
op te nemen inhoudelijke en financiële standaarden, waarbij onder andere aandacht
wordt geschonken aan doeltreffendheid en doelmatigheid.
-
• De organisaties dragen ieder voor zich zorg voor een adequaat monitoring- en evaluatiesysteem.
De resultaten van evaluaties worden, voorzien van beleidsconclusies, aan de minister
ter beschikking gesteld.
-
• De organisaties laten ieder voor zich tenminste drie evaluaties op landenniveau uitvoeren;
één per jaar te beginnen in 2009. Deze evaluaties dienen afgerond te zijn voordat
de externe evaluatie van het VMP start gaat.
-
• De minister laat in nauw overleg met de betrokken organisaties tenminste eenmaal in
de subsidieperiode een externe evaluatie van het VMP uitvoeren.
11. Rapportages
[Regeling vervallen per 01-01-2013]
De voortgang in de uitvoering van het bedrijfsplan wordt gemonitord aan de hand van
jaarplannen en jaarverslagen. Het uitgangspunt hierbij is dat het ministerie jaarlijks
goed geïnformeerd wordt over de realisatie van de vier typen resultaten zoals geformuleerd
in hoofdstuk 3 van dit kader. Het ministerie voert hierover halfjaarlijks overleg
met de vakcentrales die subsidie ontvangen, waarvan één keer in aanwezigheid van de
minister voor Ontwikkelingssamenwerking. Dit overleg betreft zowel beleidsinhoudelijke
als uitvoerende zaken. Tijdens dit overleg zal tevens de gezamenlijke monitoring van
het verloop en de haalbaarheid van de infasering van de landenlijst besproken worden.