Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand

Geraadpleegd op 18-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2017 en zichtdatum 01-01-2017.
Geldend van 01-01-2017 t/m 31-12-2018

Besluit van 4 februari 2009, houdende regels met betrekking tot de eigen bijdrage voor de rechtzoekende in geval van verlening van gesubsidieerde rechtsbijstand alsmede enige nadere regels omtrent de vaststelling van de financiële draagkracht van de rechtzoekende (Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Justitie van 9 december 2008, nr. 5577912/08/6;

Gelet op de artikelen 25, zesde lid, 34a, vierde lid, 34d, derde lid, en 35 van de Wet op de rechtsbijstand;

De Raad van State gehoord (advies van 7 januari 2009, nr. W03.08.0545/II);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Justitie van 23 januari 2009, nr. 5583098/09/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • diagnosedocument: een schriftelijk document, opgesteld in het kader van de verlening van rechtshulp door een voorziening als bedoeld in artikel 7, tweede lid, of artikel 8, tweede lid, van de wet, waarin is opgenomen een analyse van het juridisch probleem en een advies over dat probleem, met zo nodig een verwijzing naar ter zake doende instanties en rechtsbijstandverleners;

  • draagkracht: draagkracht zoals die overeenkomstig de wet wordt berekend;

  • eigen bijdrage: eigen bijdrage, bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de wet;

  • opvolgend deskundigenoordeel: het oordeel van een opvolgend rechtsbijstandverlener als bedoeld in de artikelen 9 en 20 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 over een zaak waarvoor een toevoeging is verleend aan een andere rechtsbijstandverlener die niet werkzaam is in hetzelfde samenwerkingsverband, met als doel de twijfel die de rechtzoekende heeft over het oordeel van die andere rechtsbijstandverlener weg te nemen;

  • wet: Wet op de rechtsbijstand.

Hoofdstuk 2. Eigen bijdrage

Artikel 2

  • 1 Onverminderd het bepaalde in artikel 2a, bedraagt de eigen bijdrage, die een natuurlijk persoon verschuldigd is voor de verlening van rechtsbijstand op basis van een toevoeging in gevallen waarin uitsluitend zijn inkomen of vermogen in aanmerking wordt genomen:

    • a. € 196,–, indien het inkomen niet hoger is dan € 17.700,– [Red: per 1 januari 2017: € 18.700] ;

    • b. € 360,–, indien het inkomen meer dan € 17.700,– [Red: per 1 januari 2017: € 18.700] en ten hoogste € 18.400,– [Red: per 1 januari 2017: € 19.400] bedraagt;

    • c. € 514,–, indien het inkomen meer dan € 18.400,– [Red: per 1 januari 2017: € 19.400] en ten hoogste € 19.400,– [Red: per 1 januari 2017: € 20.400] bedraagt;

    • d. € 669,–, indien het inkomen meer dan € 19.400,– [Red: per 1 januari 2017: € 20.400] en ten hoogste € 21.300,– [Red: per 1 januari 2017: € 22.300] bedraagt; en

    • e. € 823,–, indien het inkomen meer dan € 21.300,– [Red: per 1 januari 2017: € € 22.300] en ten hoogste € 25.200,– [Red: per 1 januari 2017: € 26.400] bedraagt.

  • 2 Onverminderd het bepaalde in artikel 2a, bedraagt de eigen bijdrage, die een natuurlijk persoon verschuldigd is voor de verlening van rechtsbijstand op basis van een toevoeging in andere gevallen:

    • a. € 196,–, indien het inkomen niet hoger is dan € 24.800,– [Red: per 1 januari 2017: € 26.000] ;

    • b. € 360,–, indien het inkomen meer dan € 24.800,– [Red: per 1 januari 2017: € 26.000] en ten hoogste € 25.700,– [Red: per 1 januari 2017: € 27.000] bedraagt;

    • c. € 514,–, indien het inkomen meer dan € 25.700,– [Red: per 1 januari 2017: € € 27.000] en ten hoogste € 27.000,– [Red: per 1 januari 2017: € 28.300] bedraagt;

    • d. € 669,–, indien het inkomen meer dan € 27.000,– [Red: per 1 januari 2017: € 28.300] en ten hoogste € 30.100,– [Red: per 1 januari 2017: € 31.500] bedraagt; en

    • e. € 823,–, indien het inkomen meer dan € 30.100,– [Red: per 1 januari 2017: € € 31.500] en ten hoogste € 35.600,– [Red: per 1 januari 2017: € 37.300] bedraagt.

  • 3 In afwijking van het eerste onderscheidenlijk tweede lid en artikel 2a bedraagt de eigen bijdrage, die een natuurlijk persoon verschuldigd is voor de verlening van rechtsbijstand bestaande uit het geven van eenvoudig rechtskundig advies, in gevallen waarin uitsluitend zijn inkomen of vermogen in aanmerking wordt genomen onderscheidenlijk in andere gevallen:

    • a. € 77,–, indien het inkomen ten hoogste € 18 400,– [Red: per 1 januari 2017: € 19.400] onderscheidenlijk ten hoogste € 25 700,– [Red: per 1 januari 2017: € 27.000] bedraagt; en

    • b. € 129,–, indien het inkomen meer dan € 18 400,– [Red: per 1 januari 2017: € 19.400] en ten hoogste € 25 200,– [Red: per 1 januari 2017: € 26.400] onderscheidenlijk meer dan € 25 700,– [Red: per 1 januari 2017: € 27.000] en ten hoogste € 35 600,– [Red: per 1 januari 2017: € € 37.300] bedraagt.

  • 4 Indien een natuurlijk persoon blijkens een betalingsbewijs de eigen bijdrage, bedoeld in het derde lid, heeft voldaan, wordt deze in mindering gebracht op de eigen bijdrage die hij in geval van een wijziging van de toevoeging als bedoeld in artikel 24a, tweede lid, van de wet overeenkomstig het eerste of tweede lid voor de verlening van rechtsbijstand op basis van een toevoeging is verschuldigd.

  • 5 De eigen bijdrage, die een rechtspersoon verschuldigd is voor de verlening van rechtsbijstand op basis van een toevoeging, bedraagt € 823,–.

  • 6 Indien aan een rechtzoekende, alvorens deze een toevoeging aanvraagt, in persoon rechtshulp is verleend met betrekking tot zijn individuele rechtsbelang door een voorziening als bedoeld in artikel 7, tweede lid, of artikel 8, tweede lid, van de wet, en in het kader daarvan een diagnosedocument is opgesteld en aan de rechtzoekende ter beschikking is gesteld, wordt de op grond van het eerste, tweede onderscheidenlijk vijfde lid verschuldigde eigen bijdrage met € 53,– verlaagd.

  • 8 Het bestuur kan beslissen om de op grond van het eerste, tweede onderscheidenlijk vijfde lid verschuldigde eigen bijdrage met € 53,– te verlagen indien van de rechtzoekende, gelet op de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de persoonlijke omstandigheden van de rechtzoekende, redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat is voldaan aan het bepaalde in het zesde lid alvorens een toevoeging aan te vragen.

  • 9 In de gevallen bedoeld in de artikelen 2b en 2c, vindt de verlaging van de eigen bijdrage, genoemd in het zesde, zevende en achtste lid, geen toepassing.

Artikel 2a

  • 2 In de gevallen genoemd in het eerste lid, bedraagt de eigen bijdrage die een natuurlijk persoon, verschuldigd is voor de verlening van rechtsbijstand op basis van een toevoeging waarin uitsluitend zijn inkomen of vermogen in aanmerking wordt genomen:

    • a. € 340,–, indien het inkomen niet hoger is dan € 17.700,– [Red: per 1 januari 2017: € 18.700] ;

    • b. € 412,–, indien het inkomen meer dan € 17.700,– [Red: per 1 januari 2017: € 18.700] en ten hoogste € 18.400,– [Red: per 1 januari 2017: € 19.400] bedraagt;

    • c. € 566,–, indien het inkomen meer dan € 18.400,– [Red: per 1 januari 2017: € 19.400] en ten hoogste € 19.400,– [Red: per 1 januari 2017: € 20.400] bedraagt;

    • d. € 720,–, indien het inkomen meer dan € 19.400,– [Red: per 1 januari 2017: € 20.400] en ten hoogste € 21.300,– [Red: per 1 januari 2017: € 22.300] bedraagt; en

    • e. € 849,–, indien het inkomen meer dan € 21.300,– [Red: per 1 januari 2017: € 22.300] en ten hoogste € 25.200,– [Red: per 1 januari 2017: € 26.400] bedraagt.

  • 3 In de gevallen genoemd in het eerste lid, bedraagt de eigen bijdrage die een natuurlijk persoon verschuldigd is voor de verlening van rechtsbijstand op basis van een toevoeging in andere gevallen:

    • a. € 340,–, indien het inkomen niet hoger is dan € 24.800,– [Red: per 1 januari 2017: € 26.000] ;

    • b. € 412,–, indien het inkomen meer dan € 24.800,– [Red: per 1 januari 2017: € 26.000] en ten hoogste € 25.700,– [Red: per 1 januari 2017: € 27.000] bedraagt;

    • c. € 566,–, indien het inkomen meer dan € 25.700,– [Red: per 1 januari 2017: € 27.000] en ten hoogste € 27.000,– [Red: per 1 januari 2017: € 28.300] bedraagt;

    • d. € 720,–, indien het inkomen meer dan € 27.000,– [Red: per 1 januari 2017: € 28.300] en ten hoogste € 30.100,– [Red: per 1 januari 2017: € 31.500] bedraagt; en

    • e. € 849,–, indien het inkomen meer dan € 30.100,– [Red: per 1 januari 2017: € 31.500] en ten hoogste € 35.600,– [Red: per 1 januari 2017: € 37.300] bedraagt.

  • 4 In afwijking van het tweede onderscheidenlijk derde lid bedraagt de eigen bijdrage, die een natuurlijk persoon verschuldigd is voor de verlening van rechtsbijstand bestaande uit het geven van eenvoudig rechtskundig advies, in gevallen waarin uitsluitend zijn inkomen of vermogen in aanmerking wordt genomen onderscheidenlijk in andere gevallen:

    • a. € 108,–, indien het inkomen ten hoogste € 18.400,– [Red: per 1 januari 2017: € 19.400] onderscheidenlijk ten hoogste € 25.700,– [Red: per 1 januari 2017: € 27.000] bedraagt; en

    • b. € 142,–, indien het inkomen meer dan € 18.400,– [Red: per 1 januari 2017: € 19.400] en ten hoogste € 25.200,– [Red: per 1 januari 2017: € 26.400] onderscheidenlijk meer dan € 25.700,–,– [Red: per 1 januari 2017: € 27.000] en ten hoogste € 35.600,– [Red: per 1 januari 2017: € 37.300] bedraagt.

  • 5 Het bestuur kan beslissen om de op grond van het tweede of derde lid verschuldigde eigen bijdrage te verlagen naar de eigen bijdrage die verschuldigd is op grond van artikel 2, eerste of tweede lid, indien van de rechtzoekende, gelet op diens financiële situatie, redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat de rechtzoekende de hogere eigen bijdrage betaalt voor een toevoeging op grond van het eerste lid.

Artikel 2b

Met inachtneming van artikel 2, negende lid, is de rechtzoekende ingeval van een opvolgend deskundigenoordeel opnieuw een eigen bijdrage verschuldigd die gelijk is aan de eigen bijdrage die de rechtzoekende verschuldigd is ten behoeve van de toevoeging, tenzij het bestuur op grond van artikel 6, eerste of tweede lid, geen eigen bijdrage heeft opgelegd. In laatstgenoemde gevallen is artikel 6, derde lid van toepassing.

Artikel 2c

Indien artikel 13 of 22 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 van toepassing is, is de rechtzoekende, met inachtneming van artikel 2, negende lid, opnieuw een eigen bijdrage verschuldigd waarvan de hoogte gelijk is aan de eigen bijdrage die de rechtzoekende verschuldigd is voor de toevoeging, tenzij het bestuur op grond van artikel 6, eerste of tweede lid, geen eigen bijdrage heeft opgelegd.

Artikel 3

  • 1 De inkomensgrenzen, bedoeld in artikel 2, eerste tot en met derde lid, en artikel 2a, tweede tot en met vierde lid, de hoogten van de eigen bijdragen, bedoeld in de artikelen 2, 2a, tweede tot en met vierde lid, en 4, alsmede het bedrag waarmee de eigen bijdrage wordt verlaagd, bedoeld in artikel 2, zesde, zevende en achtste lid, en artikel 4, tweede en derde lid, worden jaarlijks met ingang van 1 januari aangepast met het percentage waarmee het indexcijfer van de lonen op 31 oktober van het voorafgaande jaar afwijkt van het overeenkomstige indexcijfer op 31 oktober in het daaraan voorafgaande jaar, met dien verstande dat de aan te passen inkomensgrenzen worden afgerond op het naastliggende veelvoud van € 100,– en de aan te passen hoogten van de eigen bijdragen en het bedrag waarmee de eigen bijdrage wordt verlaagd, bedoeld in artikel 2, zesde, zevende en achtste lid, en artikel 4, tweede en derde lid, worden afgerond op het naastliggende veelvoud van € 1,–. Artikel 1 van het Besluit omschrijving indexcijfer is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Onze Minister maakt jaarlijks de geïndexeerde bedragen, bedoeld in het eerste lid, bekend door publicatie in de Staatscourant.

  • 3 In de periode tot 1 januari 2019 wordt ten aanzien van de eigen bijdragen, bedoeld in de artikelen 2, 2a, tweede tot en met vierde lid, en 4, alsmede het bedrag waarmee de eigen bijdrage wordt verlaagd, bedoeld in de artikelen 2, zesde, zevende en achtste lid, en 4, tweede en derde lid, geen toepassing gegeven aan het eerste lid.

Artikel 4

  • 1 In afwijking van artikel 2, eerste en tweede lid, en artikel 2a, tweede en derde lid, bedraagt de eigen bijdrage, die een natuurlijk persoon verschuldigd is voor de verlening van rechtsbijstand op basis van een toevoeging, € 196, indien het gaat om de verlening van rechtsbijstand:

    • a. in hoger beroep tegen de afwijzing van het verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling, bedoeld in artikel 292 van de Faillissementswet;

    • b. in de periode waarin de rechtzoekende in staat van faillissement verkeert;

    • c. in de periode waarin de schuldsaneringsregeling, bedoeld in titel III van de Faillissementswet, van toepassing is; of

    • d. in de periode gedurende welke een schriftelijk vastgelegd akkoord met betrekking tot een buitengerechtelijke schuldsanering, ondertekend door alle schuldeisers en de schuldenaar, overeenkomstig de daarin opgenomen verplichtingen wordt uitgevoerd en daarin in elk geval zijn opgenomen:

      • 1°. alle vorderingen van de schuldeisers alsmede een opgave van de inkomsten en het vermogen van de schuldenaar;

      • 2°. een beschrijving van het saneringsplan;

      • 3°. het bedrag dat buiten de boedel wordt gelaten en berekend is overeenkomstig het rekenmodel dat door de rechter-commissaris in het faillissement wordt gebruikt voor de berekening van het inkomen, bedoeld in artikel 295 van de Faillissementswet;

      • 4°. de verplichting voor de schuldenaar om de schulden, opgenomen in het saneringsplan, binnen een zo kort mogelijke termijn te betalen;

      • 5°. de termijn gedurende welke het saneringsplan van kracht is, met een maximum van drie jaar; en

      • 6°. dat, indien een organisatie de sanering begeleidt, deze organisatie telkens na verloop van zes maanden ten behoeve van de schuldeisers een verslag uitbrengt over de uitvoering van het saneringsplan alsmede een voorstel doet voor de aanpassing van het bedrag dat buiten de boedel wordt gelaten.

  • 2 Indien aan een rechtzoekende, alvorens deze een toevoeging aanvraagt, in persoon rechtshulp is verleend met betrekking tot zijn individuele rechtsbelang door een voorziening als bedoeld in artikel 7, tweede lid, of artikel 8, tweede lid, van de wet, en in het kader daarvan een diagnosedocument is opgesteld en aan de rechtzoekende ter beschikking is gesteld, wordt de op grond van het eerste lid verschuldigde eigen bijdrage met € 53,– verlaagd.

  • 3 Het bestuur kan beslissen om de op grond van het eerste lid verschuldigde eigen bijdrage met € 53,– te verlagen indien van de rechtzoekende, gelet op de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de persoonlijke omstandigheden van de rechtzoekende, redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat is voldaan aan het bepaalde in het tweede lid alvorens een toevoeging aan te vragen.

  • 4 In de gevallen bedoeld in de artikelen 2b en 2c, vindt de verlaging bedoeld in het tweede lid geen toepassing.

Artikel 5a

Indien een toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand wordt verleend in een zaak waarin reeds een toevoeging ten behoeve van mediation is verleend, wordt op de eigen bijdrage, die de rechtzoekende voor de verlening van rechtsbijstand verschuldigd is, het bedrag dat de rechtzoekende als eigen bijdrage voor de verlening van mediation verschuldigd was in mindering gebracht.

Artikel 6

  • 2 Het bestuur kan beslissen om geen eigen bijdrage op te leggen in geval van een toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand, indien de rechtzoekende geen inkomen of vermogen heeft.

  • 3 Met inachtneming van artikel 2, negende lid, legt in afwijking van het eerste en tweede lid, het bestuur de laagste eigen bijdrage bedoeld in de artikelen 2, eerste en tweede lid, en 2a, tweede en derde lid, op indien een opvolgend deskundigenoordeel wordt gevraagd.

Artikel 7

De rechtzoekende is geen eigen bijdrage verschuldigd voor de verlening van rechtshulp.

Hoofdstuk 3. Vaststelling financiële draagkracht

Artikel 8

Indien de rechtzoekende minderjarig is, wordt voor de vaststelling van de financiële draagkracht het inkomen en vermogen van zijn ouder of ouders in aanmerking genomen, tenzij:

  • a. de minderjarige 16 jaar of ouder en uitwonend is;

  • b. de minderjarige thuiswonend is en de ouder of ouders geen kinderbijslag voor hem ontvangen; of

  • c. de rechtsbijstand waarvoor de toevoeging wordt aangevraagd betrekking heeft op een geschil van de minderjarige met de ouder of ouders dan wel voogd of voogden.

Artikel 9

Indien de rechtzoekende een rechtspersoon is, kan hij bij de indiening van de aanvraag om een toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand volstaan met het overleggen van de meest recente jaarrekening. Het bestuur kan verlangen dat de rechtspersoon in aanvulling hierop andere bescheiden overlegt.

Artikel 10

Indien het inkomen of vermogen van de rechtzoekende in het jaar waarin de aanvraag om een toevoeging is gedaan, bedoeld in artikel 34c, eerste lid, van de wet, binnen de grenzen, genoemd in artikel 34, eerste en tweede lid, van de wet, valt, maar de terugval in het inkomen of vermogen, bedoeld in artikel 34c, eerste lid, van de wet, minder dan 15% bedraagt, wordt hem door het bestuur desondanks een toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand verleend.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 4 februari 2009

Beatrix

De Staatssecretaris van Justitie,

N. Albayrak

Uitgegeven de twaalfde februari 2009

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin