Besluit militaire luchthavens

Geraadpleegd op 27-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-10-2010 en zichtdatum 01-10-2010.
Geldend van 01-10-2010 t/m 31-03-2012

Besluit van 6 februari 2009, houdende de vaststelling van regels met betrekking tot militaire luchthavens (Besluit militaire luchthavens)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Defensie van 21 april 2008, nr. C/2008009692, Directie Juridische Zaken, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op de artikelen 10.12, eerste en tweede lid, 10.13, tweede en vierde lid, 10.19, 10.27, vijfde lid, en 10.39, vijfde lid, van de Wet luchtvaart;

De Raad van State gehoord (advies van 29 mei 2008, no. W07.08.0143/II);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Defensie van 2 februari 2009, nr. C/2009001479, Directie Juridische Zaken, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 2 Voor de toepassing van het begrip «ligplaats» wordt onder woonschip verstaan een schip dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd of bestemd is voor bewoning.

Artikel 2

  • 1 Titel 10.3 van de wet is van toepassing op de volgende militaire luchthavens:

    • a. Deelen, Eindhoven, Gilze-Rijen, De Kooy, Leeuwarden, De Peel, Volkel en Woensdrecht;

    • b. andere, bij ministeriële regeling aangewezen, luchthavens dan in onderdeel a bedoeld, waarvan meer dan 12 maal per jaar gebruik wordt gemaakt.

  • 2 Voor de in het eerste lid, onderdeel a, genoemde luchthavens is vaststelling van een luchthavenbesluit vereist.

Hoofdstuk 2. Geluidsbelasting als gevolg van militaire luchthavens

§ 2.1. Geluidsbelasting in Kosteneenheden

Artikel 3

  • 2 De geluidsbelasting in Kosteneenheden, bedoeld in het eerste lid, op een bepaalde plaats, veroorzaakt door de gezamenlijke op een luchthaven landende en opstijgende luchtvaartuigen met een toegelaten totaalmassa van ten minste 6000 kg dan wel minder dan 6000 kg maar meer dan 390 kg, voor zover dit vaste-vleugelvliegtuigen met straalaandrijving en helikopters betreft, dan wel deze luchtvaartuigen gebruik maken van dezelfde aan- en uitvliegroutes als de luchtvaartuigen van ten minste 6000 kg, dan wel de vliegpatronen van deze luchtvaartuigen overeenkomen met die van luchtvaartuigen van ten minste 6000 kg, wordt vastgesteld volgens de formule:

    geluidsbelasting = 20xlog(Σ nx10L/15)-157, waarin het teken «Σ » staat voor de optelling van de bijdragen van alle luchtvaartuigen die ter plaatse voorbij vliegen in een periode van een jaar en waarin het teken «n» staat voor een factor gelijk aan 1 gedurende de periode van 8.00 tot 18.00 uur en voor de verdere tijdsperiode volgens onderstaande tabel:

    n

    Tijdsperiode (lokale tijd)

     

    van

    tot

    10

     0

     6 uur

     8

     6

     7 uur

     4

     7

     8 uur

     1

     8

    18 uur

     2

    18

    19 uur

     3

    19

    20 uur

     4

    20

    21 uur

     6

    21

    22 uur

     8

    22

    23 uur

    10

    23

    24 uur

    en waarin het teken «L» staat voor het maximaal geluidsniveau in dB(A) dat voor een passerend luchtvaartuig ter plaatse in de buitenlucht wordt of kan worden gemeten.

§ 2.2. De maximaal toelaatbare geluidsbelasting buiten de geluidszone

Artikel 4

Voor de in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, genoemde luchthavens is de grenswaarde voor de maximaal toelaatbare geluidsbelasting buiten de geluidszone 35 Kosteneenheden.

§ 2.3. De maximaal toelaatbare geluidsbelasting binnen de geluidszone

§ 2.3.1. Nieuwbouw

Artikel 5

  • 1 De maximaal toelaatbare geluidsbelasting van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen die op het tijdstip van vaststelling van de geluidszone daarbinnen nog niet aanwezig zijn en waarvoor nog geen vergunning voor het bouwen is verleend, is 35 Kosteneenheden.

  • 2 De maximaal toelaatbare geluidsbelasting van standplaatsen en ligplaatsen die op het tijdstip van vaststelling van de geluidszone daarbinnen nog niet aanwezig zijn, is 35 Kosteneenheden.

Artikel 6

In afwijking van artikel 5, eerste lid, is de maximaal toelaatbare geluidsbelasting van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in dat artikel 45 Kosteneenheden:

  • 1°. voor woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen die een open plek in de bestaande, te handhaven bebouwing opvullen;

  • 2°. voor woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen die zullen dienen ter vervanging van op die plaats reeds aanwezige bebouwing, niet zijnde woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen of standplaatsen;

  • 3°. voor woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen die binnen het desbetreffende gebied worden verplaatst naar een locatie waar de geluidsbelasting ten gevolge van het luchthavenluchtverkeer minder is, met dien verstande dat aan de oude woning of het andere geluidsgevoelige gebouw de bestemming wordt onttrokken; of

  • 4°. voor woningen die ter plaatse dringend noodzakelijk zijn om redenen van grond- of bedrijfsgebondenheid.

Artikel 7

In afwijking van artikel 5, eerste lid, is de maximaal toelaatbare geluidsbelasting van woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in dat artikel 65 Kosteneenheden:

  • 1°. voor woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen die een open plek in de bestaande, te handhaven bebouwing binnen de bebouwde kom opvullen;

  • 2°. voor woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen die zullen dienen ter vervanging van op die plaats reeds binnen de bebouwde kom aanwezige bebouwing, niet zijnde woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen of standplaatsen;

  • 3°. voor woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen die binnen de bebouwde kom worden verplaatst naar een locatie waar de geluidsbelasting ten gevolge van het luchthavenluchtverkeer minder is, met dien verstande dat aan de oude woning of het andere geluidsgevoelige gebouw de bestemming wordt onttrokken;

  • 4°. voor woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen, indien vaststaat dat de geluidsbelasting ter plaatse binnen een termijn van twee jaren zal afnemen tot 35 Kosteneenheden of minder; of

  • 5°. voor woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen die woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen of standplaatsen vervangen die reeds aanwezig zijn.

§ 2.3.2. Bestaande situaties

§ 2.3.2.1. Bestaande woningen

Artikel 8

40 Kosteneenheden is de maximaal toelaatbare geluidsbelasting van een woning die op het tijdstip van vaststelling van de geluidszone daarbinnen reeds aanwezig is of nog niet aanwezig is maar waarvoor de vergunning voor het bouwen is verleend.

Artikel 9

In afwijking van artikel 8 is 65 Kosteneenheden de maximaal toelaatbare geluidsbelasting van een woning als bedoeld in dat artikel indien:

  • a. de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie van de geluidsgevoelige ruimten, bedoeld in de in artikel 10.248.32 van de Wet luchtvaart bedoelde regeling, ten minste gelijk is aan de in die regeling aangegeven waarden;

  • b. de woning gebouwd is krachtens een vergunning voor het bouwen waarvoor de aanvraag bij burgemeester en wethouders is ingediend na 14 februari 1983, en de geluidsbelasting in Kosteneenheden volgens de geluidscontouren niet zodanig hoger is dan de geluidsbelasting in Kosteneenheden op de datum waarop de vergunning voor het bouwen is verleend, dat krachtens de onder a bedoelde regeling een zwaardere eis aan de onder a bedoelde geluidwering zou gelden dan de eis die op de laatstbedoelde datum gold bij toepassing van artikel 8 van het Besluit geluidwering gebouwen, dan wel van afdeling 3.1 van het Bouwbesluit 2003;

  • c. door Onze Minister een aanbod wordt gedaan voor het treffen van zodanige geluidwerende voorzieningen dat voldaan wordt aan de onder a bedoelde waarden, of

  • d. door de eigenaar of bewoner geen toestemming wordt gegeven voor het uitvoeren van een akoestisch en bouwtechnisch onderzoek als bedoeld in de onder a bedoelde regeling.

§ 2.3.2.2. Bestaande andere geluidsgevoelige gebouwen

Artikel 10

35 Kosteneenheden is de maximaal toelaatbare geluidsbelasting van een ander geluidsgevoelig gebouw dat op het tijdstip van vaststelling van de geluidszone daarbinnen reeds aanwezig is of nog niet aanwezig is maar waarvoor de vergunning voor het bouwen is verleend.

Artikel 11

In afwijking van artikel 10 is 65 Kosteneenheden de maximaal toelaatbare geluidsbelasting van een ander geluidsgevoelig gebouw als bedoeld in dat artikel indien:

  • a. de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie van de geluidsgevoelige ruimten, bedoeld in de in artikel 10.248.32 van de Wet luchtvaart bedoelde regeling, ten minste gelijk is aan de in die regeling aangegeven waarden;

  • b. het andere geluidsgevoelige gebouw gebouwd is krachtens een vergunning voor het bouwen waarvoor de aanvraag bij burgemeester en wethouders is ingediend na 14 februari 1983, en de geluidsbelasting in Kosteneenheden volgens de geluidscontouren niet zodanig hoger is dan de geluidsbelasting in Kosteneenheden op de datum waarop de vergunning voor het bouwen is verleend, dat krachtens de onder a bedoelde regeling een zwaardere eis aan de onder a bedoelde geluidwering zou gelden dan de eis die op de laatstbedoelde datum gold bij toepassing van artikel 8 van het Besluit geluidwering gebouwen, dan wel van afdeling 3.1 van het Bouwbesluit 2003;

  • c. door Onze Minister een aanbod wordt gedaan voor het treffen van zodanige geluidwerende voorzieningen dat voldaan wordt aan de onder a bedoelde waarden; of

  • d. door de eigenaar geen toestemming wordt gegeven voor het uitvoeren van een akoestisch en bouwtechnisch onderzoek als bedoeld in de onder a bedoelde regeling.

§ 2.3.2.3. Bestaande standplaatsen en ligplaatsen

Artikel 12

De maximaal toelaatbare geluidsbelasting van een standplaats die op het tijdstip van vaststelling van de geluidszone daarbinnen reeds aanwezig is, is 40 Kosteneenheden.

Artikel 13

De maximaal toelaatbare geluidsbelasting van een ligplaats die op het tijdstip van vaststelling van de geluidszone daarbinnen reeds aanwezig is, is 40 Kosteneenheden.

§ 2.3.2.4. Blijfrecht

Artikel 14

  • 1 Ten aanzien van degene die op het tijdstip van vaststelling van de geluidszone rechtmatig gebruiker is van een woning, ander geluidsgevoelig gebouw, standplaats of ligplaats als bedoeld in § 2.3.2, kan beëindiging van dit gebruik niet worden gevergd.

  • 2 Van rechtmatig gebruik is sprake indien op het tijdstip van vaststelling van de geluidszone op de desbetreffende plaats een woning, ander geluidsgevoelig gebouw, standplaats of ligplaats rechtmatig aanwezig is en overeenkomstig de oorspronkelijke bestemming wordt gebruikt, of vóór dat tijdstip een vergunning voor het bouwen daarvoor is verleend.

§ 2.4. Grenswaarden in geval van afzonderlijke burgergeluidsruimte

Artikel 15

Indien op de in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, genoemde luchthavens een vergunning voor burgermedegebruik door tussenkomst van een burgerexploitant is verleend, bedraagt de grenswaarde voor de maximaal toelaatbare geluidsbelasting voor het burgerluchtverkeer 35 Kosteneenheden en voor het militaire luchtverkeer 35 Kosteneenheden.

Hoofdstuk 3. Regels met betrekking tot maximale hoogte van objecten

Artikel 16

  • 1 De maximaal toelaatbare hoogte van objecten in, op of boven de grond, die op 25 juni 2004 niet in het obstakelbeheergebied aanwezig waren is, in verband met de veiligheid van het luchthavenluchtverkeer, in overeenstemming met de blijkens een in de Staatscourant bekend gemaakte mededeling van Onze Minister van kracht zijnde versie van de NATO Standardization Agreement nr. 3759 inzake NATO Supplement to ICAO DOC 8168-OPS/611, Volume II, for the preparation of instrument approach and departure Procedures – AATCP-1(B). De eerste volzin is niet van toepassing indien:

    • a. de vergunning voor het bouwen voor het object vóór 25 juni 2004 is verleend, of

    • b. de bouw van het object in het op 25 juni 2004 geldende bestemmingsplan is voorzien.

  • 2 De maximaal toelaatbare hoogte van objecten in, op of boven de grond, die op 1 november 2006 niet in het obstakelbeheergebied aanwezig waren, is, in verband met de veiligheid van het landen van luchtvaartuigen met behulp van een instrument landingssysteem, in overeenstemming met de blijkens een in de Staatscourant bekend gemaakte mededeling van Onze Minister van kracht zijnde versie van de ICAO EUR DOC 015. De eerste volzin is niet van toepassing indien:

    • a. de vergunning voor het bouwen voor het object vóór 1 november 2006 is verleend, of

    • b. de bouw van het object in het op 1 november 2006 geldende bestemmingsplan is voorzien.

  • 3 Het beeld van de op de luchthaven aanwezige radar mag niet worden verstoord als gevolg van de hoogte van objecten in, op of boven de grond. De eerste volzin is niet van toepassing op objecten:

    • a. die op 1 november 2006 reeds in het obstakelbeheergebied aanwezig waren;

    • b. waarvoor de vergunning voor het bouwen vóór die datum is verleend, of

    • c. waarvan de bouw in het op die datum geldende bestemmingsplan is voorzien.

  • 4 Afwijking van het tweede en derde lid wordt toegestaan indien uit een daartoe uitgevoerd onderzoek blijkt dat de beïnvloeding van het instrument landingssysteem onderscheidenlijk het radarbeeld uit oogpunt van de veiligheid van het luchtverkeer aanvaardbaar is.

  • 5 Het in het vierde lid genoemde onderzoek wordt op een daartoe strekkende verzoek uitgevoerd door Onze Minister.

  • 6 De in het eerste en tweede lid bedoelde versies liggen ter inzage op de bij de betrokken mededeling aangegeven locatie.

Hoofdstuk 4. Regels met betrekking tot het gebruik van militaire luchthavens door de burgerluchtvaart

§ 4.1. Algemene bepalingen met betrekking tot burgerluchtvaart op militaire luchthavens

Artikel 17

  • 1 Het militair luchtverkeer op of boven militaire luchthavens mag onder geen omstandigheden worden gehinderd door de burgerluchtvaart.

  • 2 De gezagvoerders van landende, opstijgende, taxiënde en parkerende burgerluchtvaartuigen gedragen zich stipt overeenkomstig de aanwijzingen die met betrekking tot het luchtverkeer door de plaatselijke luchtverkeersleidingsdiensten worden gegeven.

Artikel 18

  • 1 In het belang van de uitvoering van de militaire taak kan de commandant van de militaire luchthaven aanwijzingen aan de burgerluchtvaart geven omtrent het gebruik van de militaire luchthaven.

  • 2 De commandant kan in geval van militaire oefeningen of onvoorziene omstandigheden bepalen dat de burgerluchtvaart tijdelijk geen gebruik maakt van de militaire luchthaven.

  • 3 Het landen, taxiën, parkeren, stallen, opstijgen, experimenteren en demonstreren mag slechts geschieden op of van die gedeelten van het terrein die daartoe door de commandant worden aangewezen.

  • 4 Bij niet nakoming van de door de commandant gegeven aanwijzingen kan de commandant de toegang tot de luchthaven ontzeggen dan wel beperkingen of een tijdelijk verbod opleggen voor wat betreft het gebruik van de luchthaven.

Artikel 19

De militaire luchthaven wordt op behoorlijke wijze gebruikt door het burgerluchtverkeer.

§ 4.2. Bepalingen met betrekking tot recreatieve burgerluchtvaart op militaire luchthavens

Artikel 20

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. recreatieve burgerluchtvaart: het beoefenen van de luchtvaart in de vorm van zweefvliegen, sleepvliegen, motorsportvliegen, modelvliegen of zeilvliegen;

  • b. zweefvliegen: vliegen met een zweefvliegtuig of een motorzweefvliegtuig;

  • c. sleepvliegen: vliegen met een als sleepvliegtuig ingericht motorvliegtuig voor:

    • 1°. vluchten voor het opslepen van zweefvliegtuigen;

    • 2°. controlevluchten die noodzakelijkerwijs vóór de aanvang van het daadwerkelijk sleepvliegen moeten worden verricht;

    • 3°. vluchten, al dan niet slepend, van en naar een andere luchthaven dan dat van stationering voor het overslepen van zweefvliegtuigen;

    • 4°. vluchten voor het overbrengen van het sleepvliegtuig van en naar een andere luchthaven dan dat van stationering teneinde het aldaar in te zetten of er onderhoud aan te verrichten;

  • d. motorsportvliegen: niet beroepsmatig vliegen met een vastevleugelvliegtuig met schroefaandrijving, met inbegrip van ultralichte vliegtuigen, waarbij de vlucht uitsluitend het karakter van een sportvlucht draagt;

  • e. modelvliegen: gecontroleerd modelvliegen met modelluchtvaartuigen met een totale startmassa van ten hoogste 25 kg;

  • f. zeilvliegen: vliegen met een zweeftoestel met starre hoofdstructuur, dat kan worden gedragen en slechts kan worden gestart en geland door gebruik te maken van de benen van de bestuurder.

Artikel 21

  • 1 Recreatieve burgerluchtvaart is niet toegestaan:

    • a. buiten de uniforme daglichtperiode;

    • b. vóór 8:00 uur lokale tijd.

  • 2 Sleepvliegen is niet toegestaan vóór 12:00 uur op zondag en op christelijke feestdagen.

Artikel 22

  • 1 Recreatieve burgerluchtvaart wordt uitsluitend beoefend in aanwezigheid van een voor de betrokken vorm van recreatieve burgerluchtvaart bevoegde coördinator als bedoeld in artikel 23, eerste lid.

  • 2 Onverminderd het eerste lid wordt recreatieve burgerluchtvaart buiten de reguliere openstellingstijden van de betrokken luchthaven uitsluitend beoefend in aanwezigheid van een hoofdvliegcoördinator.

  • 3 Indien meerdere verenigingen op de luchthaven tegelijkertijd een zelfde vorm van recreatieve burgerluchtvaart beoefenen, treedt één van de voor die vorm aangewezen coördinatoren als bedoeld in het eerste lid op als coördinator voor het geheel van die vorm van recreatieve burgerluchtvaart.

Artikel 23

  • 1 De commandant van de luchthaven wijst afhankelijk van de op de betrokken luchthaven beoefende vormen van recreatieve burgerluchtvaart de volgende coördinatoren aan:

    • a. voor het zweefvliegen met inbegrip van het sleepvliegen: een zweefvliegcoördinator,

    • b. voor het motorsportvliegen: een motorsportvliegcoördinator,

    • c. voor het modelvliegen: een modelvliegcoördinator,

    • d. voor het zeilvliegen: een zeilvliegcoördinator.

  • 2 Indien recreatieve burgerluchtvaart wordt beoefend buiten de reguliere openstellingstijden van de betrokken luchthaven, wijst de commandant tevens een of meer hoofdvliegcoördinatoren aan.

  • 3 De coördinator is voor de vorm van recreatieve burgerluchtvaart waarvoor hij als coördinator is aangewezen belast met:

    • a. het houden van toezicht op het juiste en veilige gebruik van de luchthaven,

    • b. het geven van leiding aan de beoefening van de recreatieve burgerluchtvaart.

  • 4 De hoofdvliegcoördinator is buiten de openstellingstijden van de luchthaven belast met de algehele leiding over en het algemeen toezicht op de totale recreatieve burgerluchtvaart op de militaire luchthaven, alsmede met de inzet van hulpdiensten in geval van calamiteiten. Bij zijn taakvervulling neemt hij de door de commandant van de luchthaven gegeven aanwijzingen in acht.

  • 5 Voor de functie van coördinator of hoofdvliegcoördinator komt uitsluitend in aanmerking degene die voldoet aan de bij regeling van Onze Minister voor de betrokken coördinator gestelde eisen met betrekking tot kennis, ervaring en geschiktheid.

  • 6 De commandant van de luchthaven is bevoegd tot intrekking of schorsing van de aanwijzing tot coördinator of hoofdvliegcoördinator, indien betrokkene niet meer aan de ingevolge het vijfde lid gestelde eisen voldoet of zich schuldig maakt aan wangedrag.

Artikel 24

  • 1 De beoefenaars van recreatieve burgerluchtvaart gedragen zich stipt overeenkomstig de aanwijzingen die door de betrokken coördinator worden gegeven.

  • 2 De coördinator volgt voor de uitoefening van zijn taak binnen de openstellingtijden de aanwijzingen van de commandant. Buiten de openstellingtijden volgt hij voor de uitoefening van zijn taak de aanwijzingen van de hoofdvliegcoördinator.

  • 3 Indien slechts één vorm van recreatieve burgerluchtvaart wordt uitgeoefend op de luchthaven, wordt de functie van hoofdvliegcoördinator vervuld door de voor de betrokken vorm van recreatieve burgerluchtvaart aangewezen coördinator.

Artikel 25

Onverminderd artikel 21 kan de recreatieve burgerluchtvaart buiten de reguliere openstellingtijden van de betrokken luchthaven gebruik maken van de luchthaven, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. een hoofdvliegcoördinator is aanwezig;

  • b. binnen het plaatselijk verkeersgebied wordt uitsluitend gevlogen overeenkomstig de voor VFR-vluchten geldende bepalingen van het Luchtverkeersreglement;

  • c. de terreingedeeltes en verkeerscircuits voor zweefvliegen, sleepvliegen, motorsportvliegen, modelvliegen en zeilvliegen zijn geheel van elkaar gescheiden, waarbij voor motorsportvliegen het circuit voor ultralichte vliegtuigen gescheiden is van de overige motorsportvliegtuigen;

  • d. in een verkeerscircuit voor motorsportvliegen bevinden zich maximaal drie vliegtuigen.

Artikel 26

  • 1 Op een militaire luchthaven zijn maximaal twee sleepvliegtuigen gestationeerd. In incidentele gevallen kan, na verkregen toestemming van de commandant, het aantal van twee sleepvliegtuigen tijdelijk worden verhoogd tot maximaal vier.

  • 2 De sleepvlieger volgt de aanwijzingen van de zweefvliegcoördinator betreffende het zweefvliegen.

  • 3 Er wordt niet gestart of geland met een sleepvliegtuig vanaf of op een militaire luchthaven anders dan voor sleepvliegen.

  • 4 Tijdens sleepvliegen worden geen passagiers medegevoerd met dien verstande dat het is toegestaan dat tijdens controlevluchten als bedoeld in artikel 20, onder c, onderdeel 2, een tweede bevoegd sleepvlieger meevliegt en dat tijdens de in artikel 20, eerste lid, onder c, onderdeel 3, bedoelde vluchten, gedurende het vluchtgedeelte dat niet daadwerkelijk wordt gesleept, de bestuurder van het over te slepen zweefvliegtuig wordt meegevoerd.

Artikel 27

Buiten de reguliere openstellingtijden vinden geen vluchten met motorsportvliegtuigen plaats van of naar militaire luchthavens.

§ 4.3. Bepalingen met betrekking tot burgerluchtvaart uit oogpunt van algemeen maatschappelijk belang

Artikel 28

Burgerluchtvaart die een algemeen maatschappelijk belang dient, kan buiten de reguliere openstellingtijden van de betrokken militaire luchthaven gebruik maken van die luchthaven, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de vlucht wordt uitgevoerd met een helikopter of met een vaste-vleugelvliegtuig met schroefaandrijving en met een massa van ten hoogste 6000 kg;

  • b. binnen het plaatselijk verkeersgebied wordt uitsluitend gevlogen overeenkomstig de voor VFR-vluchten geldende bepalingen van het Luchtverkeersreglement;

  • c. gebruik wordt gemaakt van daarvoor door de commandant van de luchthaven aangewezen routes;

  • d. in het bijzonder wordt rekening gehouden met eventueel op of boven de luchthaven plaats vindende recreatieve luchtvaart.

§ 4.4. Nadere regels

Artikel 29

Bij regeling van Onze Minister kunnen met betrekking tot het gebruik van de luchthaven door de burgerluchtvaart nadere regels worden gesteld.

Hoofdstuk 5. Regels ten aanzien van aanleg, inrichting, uitrusting en het gebruik van helihavens met luchthavenregeling

Artikel 31

  • 1 De aanleg, inrichting en uitrusting van een helihaven zijn zodanig dat helikopters daarvan een veilig gebruik kunnen maken.

  • 2 De helihaven is vrij van hindernissen en zodanig afgezet dat hij bij gebruik vrij van publiek is.

  • 3 De in- en uitvliegsectoren zijn zodanig dat helikopters veilig kunnen landen en opstijgen en dat de overlast voor de omwonenden minimaal is.

  • 4 Op of in de onmiddellijke nabijheid van een helihaven zijn voldoende en deugdelijke reddings- en brandblusmiddelen aanwezig voor het redden van mensenlevens en de bestrijding van vliegtuigbranden, alsmede voldoende en ter zake kundig personeel voor de bediening van deze middelen.

Artikel 32

  • 1 Alvorens een helihaven door een helikopter mag worden gebruikt, moet toestemming zijn verkregen van de beheerder van de helihaven.

  • 2 De beheerder van de helihaven zorgt ervoor dat:

    • a. van de helihaven een veilig gebruik kan worden gemaakt;

    • b. maatregelen worden genomen voor een behoorlijk toezicht op de veiligheid en goede orde op de helihaven tijdens het gebruik van helikopters;

    • c. het gebruik van helikopters op de helihaven in een register wordt vastgelegd;

    • d. passagiers onder geleide van daartoe bevoegd personeel naar en van de helikopter worden geleid;

    • e. de ten behoeve van het gebruik door helikopters op de helihaven voorgeschreven uitrusting in bedrijfszekere toestand verkeert en het in te zetten personeel op die helihaven voor haar taak berekend is.

  • 3 In het register, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, worden in ieder geval de volgende gegevens vermeld:

    • a. het nationaliteits- en inschrijvingskenmerk alsmede het type helikopter;

    • b. datum en tijdstip van aankomst en vertrek.

  • 4 Elk kwartaal dient een kopie van het register, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, te worden gezonden aan de Militaire Luchtvaart Autoriteit.

Artikel 33

  • 1 Het verkeerscircuit, de routering, de snelheid en de hoogte van vertrekkende en binnenkomende helikopters zijn zodanig gekozen, dat het optreden van vermijdbare geluidhinder, met name in de bebouwde kommen en in de omgeving van bijzondere bebouwing, zoals ziekenhuizen en sanatoria, wordt voorkomen.

  • 2 Het gebruik van de helihaven tussen de uren van 22:00 en 06:00 wordt zoveel mogelijk voorkomen.

Hoofdstuk 6. Openbaarheid gegevens

Artikel 34

Niet openbaar zijn de volgende gegevens met betrekking tot de geluidsbelasting door militaire luchtvaartuigen:

  • a. de aantallen vliegbewegingen;

  • b. de prestatiegegevens met bijbehorend geselecteerd motorvermogen;

  • c. de verdeling van de vliegbewegingen over het etmaal;

  • d. de verdeling van vliegbewegingen over de vliegprocedures.

Hoofdstuk 7. Regels omtrent vergunning voor burgermedegebruik

Artikel 35

De vergunning voor medegebruik wordt niet verleend aan een rechtspersoon die doelen nastreeft of een relatie heeft met organisaties of verbanden die doelen nastreven die niet verenigbaar zijn met de taken van het Ministerie van Defensie.

Artikel 36

  • 1 Het overdragen van een vergunning voor burgermedegebruik behoeft de toestemming van Onze Minister.

  • 2 Onze Minister beslist binnen vier weken omtrent de toestemming.

  • 3 De beslissing kan eenmaal voor ten hoogste vier weken worden verdaagd.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

Artikel 37

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillenden artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 6 februari 2009

Beatrix

De Staatssecretaris van Defensie,

J. G. de Vries

Uitgegeven de negentiende februari 2009

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin