Kwaliteitsprotocol opvang beschermde inheemse diersoorten
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
Paragraaf 3. Huisvesting en verzorging
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
Artikel 10. Opvanglocatie
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
-
1. Het opvangcentrum beschikt over één of meer opvanglocaties die eigendom zijn van de
organisatie zelf of krachtens een schriftelijke gebruiksovereenkomst ter beschikking
van de organisatie staat of staan.
-
2. Elke opvanglocatie voldoet aan de artikelen 11 tot en met 22, 32 en 33.
Artikel 11. Verblijven
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
-
1. Het opvangcentrum houdt de beschermde inheemse dieren in haar opvanglocatie of opvanglocaties
in voor de soort geschikte verblijven.
-
2. De verblijven zijn onderhouden en zodanig dat het dier in het verblijf geen letsel
kan oplopen.
-
3. De werkwijze, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, bevat een op soort toegespitste
omschrijving van hetgeen als een geschikt verblijf wordt gezien. Daarbij wordt in
ieder geval rekening gehouden met:
-
a. het soorteigen gedrag van de diersoorten;
-
b. de bewegingsvrijheid van de dieren;
-
c. de (sociale) levenswijze van de dieren in het wild, rekening houdend met de mogelijkheden
van het individuele dier;
-
d. de behoeften van het individuele dier in de verschillende fasen van het proces tot
herstel.
Artikel 12. Aanwezige ruimten
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
-
1. Het opvangcentrum beschikt op elke opvanglocatie tenminste over de volgende ruimten:
-
a. verblijven als bedoeld in artikel 11;
-
b. een behandelkamer waar alle dieren veterinair onderzocht kunnen worden;
-
c. een afzonderingsruimte waar zieke en besmettelijke, en nieuw opgevangen dieren separaat
van de al aanwezige dieren kunnen worden gehuisvest en verzorgd.
-
2. De in het eerste lid, onderdelen b en c, genoemde ruimtes mogen gecombineerd worden,
indien:
-
a. dit het herstel van de beschermde inheemse dieren niet vertraagt of belemmert;
-
b. voorzieningen zijn getroffen die de kans op verspreiding van smetstoffen binnen en
buiten de gecombineerde ruimten voldoende beperken.
-
3. Onderling contact tussen dieren in verschillende verblijven in de afzonderingsruimte
evenals contact met uitscheidingen van dieren, zoals urine, speeksel en uitwerpselen,
in een ander verblijf wordt uitgesloten.
Artikel 13. Huisvesting van roof-prooi dieren
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
-
1. Een opvangcentrum dat soorten opvangt, die onder natuurlijke omstandigheden een roofdier-prooidier
relatie hebben, treft maatregelen om te voorkomen dat opgevangen dieren van deze soorten
elkaar kunnen waarnemen.
-
2. Alleen voor roofdier-prooidier relaties tussen vogels geldt voor het bepaalde in het
eerste lid dat het uitsluiten van visueel contact voldoende is.
Artikel 14. Voeding
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
-
1. De werkwijze, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel c, bevat een op soort toegespitste
omschrijving van hetgeen als passende voeding wordt gezien. Daarbij wordt rekening
gehouden met:
-
a. de natuurlijke voedingsbehoefte van de diersoort en hoe deze zich verhoudt tot de
aangeboden voedingsstoffen;
-
b. afstemming van de wijze en frequentie van voedselaanbieding aan het natuurlijke gedrag
van de diersoort;
-
c. afstemming van de wijze van het aanbieden van water aan het natuurlijke gedrag van
de diersoort;
-
d. indien dit voor het herstel van de betreffende diersoort noodzakelijk is, het gebruik
van levend voer.
-
2. Opgevangen dieren worden nooit als voer voor andere dieren gebruikt.
-
3. De voedingsmiddelen die nodig zijn voor de bereiding van het dieet van de opgevangen
dieren, zijn kwalitatief goed en worden onder hygiënische omstandigheden opgeslagen.
Artikel 15. Diergeneesmiddelen
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
Diergeneesmiddelen worden bewaard in een speciaal daarvoor bestemde en afsluitbare
bewaarmogelijkheid.
Artikel 16. Hygiëne
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
-
1. De werkwijze, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel d, bevat instructies over
het schoonmaken van de verblijven van de dieren.
-
2. In de werkwijze, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel d, komt in ieder geval
het volgende aan de orde:
-
a. hoe gehandeld wordt als een verblijf leeg komt;
-
b. hoe omgegaan wordt met het voorkomen van verspreiding van smetstoffen tussen de afzonderlijke
ruimten;
-
c. hoe gehandeld wordt als een besmettelijke ziekte is geconstateerd bij een ziek of
overleden dier;
-
d. hoe om te gaan met de bestrijding van ongedierte;
-
e. hoe de medewerkers of bezoekers van een opvangcentrum zich aan hygiëne bepalingen
houden.
Artikel 17. Zoönosen
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
In de werkwijze, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel e, staat beschreven welke
zoönosen kunnen voorkomen bij dieren in het opvangcentrum. Hierbij dient tenminste
opgenomen te zijn een beschrijving van de zoönosen, hoe deze herkend kunnen worden
en welke maatregelen getroffen worden als een zoönose geconstateerd wordt. Tevens
wordt beschreven welke maatregelen een medewerker kan nemen om zich te beschermen
tegen de zoönose(n) en hoe een besmetting kan worden vastgesteld of uitgesloten.
Artikel 18. Voorkomen voortplanting
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
Het opvangcentrum neemt maatregelen om voortplanting te voorkomen, bijvoorbeeld door
het inbrengen van hormonale contraceptieve implantaten, bij dieren die vanwege hun
natuurlijk gedrag in gemengde groepen worden gehuisvest.
Artikel 19. Veterinaire zorg
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
-
1. In de werkwijze, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel f, wordt in ieder geval
rekening gehouden met de volgende onderwerpen:
-
2. Het opvangcentrum streeft ernaar de veterinaire zorg van de opgevangen dieren zoveel
mogelijk bij één dierenarts te laten berusten.
Artikel 20. Beoordeling binnengebracht dier
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
-
1. Bij ieder binnengebracht dier wordt beoordeeld of onderzoek door een dierenarts noodzakelijk
is. Van deze beoordeling wordt door een medewerker schriftelijk verslag gedaan in
de administratie en het logboek, bedoeld in artikelen 32 en 33.
-
2. Dit verslag bevat ook een inschatting van de mate waarin het verantwoord zal zijn
het dier, al dan niet na opvang en herstel, weer terug te plaatsen in de vrije natuur.
Artikel 21. Controle
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
-
1. De gezondheid en algehele conditie van alle dieren wordt dagelijks gecontroleerd door
een van de vaste medewerkers van het opvangcentrum. De bevindingen worden door hen
vastgelegd in een logboek als bedoeld in artikel 33 en, in het geval dat een medische
behandeling wordt gestart, ook in de administratie, bedoeld in artikel 32.
-
2. Dieren waarbij tijdens de dagelijkse inspectie als bedoeld in het eerste lid afwijkingen
worden geconstateerd, worden door de medewerkers van het opvangcentrum gemeld bij
de beheerder. Indien een behandeling noodzakelijk is, schakelt de persoon, bedoeld
in artikel 29, eerste lid, een dierenarts in.
Artikel 22. Verdenking aangifteplichtige dierziekten
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
Het opvangcentrum let op verschijnselen die kunnen wijzen op een besmetting met een
aangifteplichtige dierziekte. Deze signalen worden gemeld bij de aangewezen overheidsinstantie
conform artikel 19 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.
Paragraaf 6. Medewerkers
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
Artikel 28. Beheerder
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
-
1. Het bestuur van het opvangcentrum benoemt een natuurlijk persoon of meerdere natuurlijke
personen, tot beheerder of beheerders van het opvangcentrum, die is of zijn belast
met de dagelijkse leiding daarvan.
-
2. De taken en bevoegdheden van de beheerder of beheerders worden vastgesteld in de werkwijze
betreffende het personeel bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel i.
Artikel 29. Medewerkers
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
-
1. Het opvangcentrum beschikt ten minste over één vaste, al dan niet vrijwillige vakbekwame
dierverzorger, die voldoende kennis, ervaring en vaardigheden heeft.
-
2. De persoon, bedoeld in het eerste lid, kan tevens beheerder, bedoeld in artikel 28
zijn.
-
3. De wijze waarop de persoon, bedoeld in het eerste lid, kan aantonen over voldoende
kennis, ervaring en vaardigheden te beschikken wordt door de minister van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit vastgesteld.
-
4. De persoon, bedoeld in het eerste lid, heeft in ieder geval voldoende kennis en ervaring
als hij de opleiding voor bedrijfsleider/beheerder dierverzorging, vakbekwaam medewerker
dierverzorging of medewerker dierverzorging aantoonbaar met succes heeft afgerond.
-
5. In de werkwijze, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel i, wordt ingegaan:
-
a. op het aantal verzorgende medewerkers in relatie tot het aantal te verzorgen dieren,
de vereiste intensiteit, en de aanwezigheid van ondersteunende medewerkers, overleg
tussen medewerkers;
-
b. de taken, tijdsbesteding, verantwoordelijkheden en bevoegdheden, positie, eventuele
vergoedingen en opleidingsmogelijkheden voor vrijwillige en betaalde medewerkers.
Artikel 30. Operationele continuïteit
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
In de werkwijze, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel k, wordt vastgelegd hoe
de operationele continuïteit wordt gewaarborgd. Daartoe behoren tenminste voorzieningen
in geval dat essentiële medewerkers, zoals de beheerder, niet beschikbaar zijn.