U bent nu hier: Wettenbank
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving
Zoals belastingen, uitkeringen en subsidies.
Officiële publicaties van de overheid.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
[Regeling vervallen per 25-04-2014.]Geraadpleegd op 26-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 02-01-2010 en zichtdatum 25-12-2024. Geldend van 01-01-2010 t/m 04-05-2011
Uitvoering van het nieuwe selectiesysteem voor fixusopleidingen in het hoger onderwijs
De minister van onderwijs, cultuur en wetenschappen,Mede namens de minister van landbouw, natuurbeheer en visserij,
Gelet op artikel 7.37, derde lid, alsmede op de artikelen 7.57a, vierde lid, 7.57b, derde en vijfde lid, 7.57c, vierde lid, 7.57e, vijfde lid, 7.57f, eerste lid, en 16.9a, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
Besluit:
[Regeling vervallen per 25-04-2014]
1 In deze regeling wordt verstaan onder:
a. de wet:
de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
b. instelling:
een instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.2, onder a, van de wet, met uitzondering van de Open Universiteit;
c. studiejaar:
het tijdvak van 1 september tot en met 31 augustus van het volgende jaar;
d. opleiding:
een opleiding als bedoeld in artikel 7.3 van de wet;
e. fixusopleiding:
een opleiding waarvoor krachtens artikel 7.53 of artikel 7.56 van de wet een toelatingsbeperking geldt;
f. gegadigde:
degene die zich als student voor de eerste maal voor de propedeutische fase van een bepaalde opleiding wil laten inschrijven;
g. selectieprocedure:
de selectieprocedure, bedoeld in artikel 7.57a, derde lid, onder a, van de wet;
h. lotingsprocedure:
de lotingsprocedure, bedoeld in artikel 7.57a, derde lid, onder b, van de wet;
i. decentrale selectie:
decentrale selectie als bedoeld in artikel 7.57e van de wet;
j. bewijs van toelating:
een bewijs van toelating als bedoeld in artikel 7.57a, tweede lid, van de wet;
k. diploma:
een diploma als bedoeld in artikel 7.24, eerste en tweede lid, van de wet, dan wel een daarmee overeenkomend diploma, behaald in Suriname, de Nederlandse Antillen of Aruba;
l. getuigschrift:
een getuigschrift als bedoeld in artikel 7.28, eerste lid, van de wet;
m. cijferlijst:
een cijferlijst, behorend bij een diploma;
n. sufficiëntieverklaring:
een door het bestuur van een instelling krachtens artikel 7.25, vierde lid, of artikel 7.28, vierde lid, van de wet afgegeven verklaring, inhoudende dat de gegadigde voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 7.25, eerste, tweede of derde lid, van de wet;
o. de Minister:
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en, voor zover het betreft het onderwijs en het onderzoek op het gebied van de landbouw en de natuurlijke omgeving, de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
2 Voor de toepassing van deze regeling wordt met een diploma gelijkgesteld het diploma van het Europees baccalaureaat van de Europese school, bedoeld in het Statuut van de Europese school (Tractatenblad 1957, nr. 246), voor zover dat baccalaureaat het vak Nederlands als eerste of tweede taal omvat.
3 Voor de toepassing van deze regeling wordt met een getuigschrift gelijkgesteld:
a. het getuigschrift van een niet in artikel 7.24 van de wet bedoelde vooropleiding of een niet in artikel 7.28, eerste lid, van de wet bedoelde opleiding dat op grond van een voor Nederland in werking getreden internationale overeenkomst toegangsrecht tot het Nederlandse hoger onderwijs met zich meebrengt;
b. een verklaring van de Minister die krachtens machtiging door het bestuur van een instelling tot uitvoering van artikel 7.28, tweede lid, van de wet is afgegeven, inhoudende dat de gegadigde tot het Nederlandse hoger onderwijs kan worden toegelaten;
c. een gewaarmerkte verklaring van het bestuur van een instelling, inhoudende dat de gegadigde met toepassing van de artikelen 7.28, tweede lid, of 7.29, eerste, derde of vierde lid, van de wet, onverminderd artikel 7.28, vierde lid, van de wet, tot de opleiding van zijn keuze kan worden toegelaten.
4 De data in deze regeling vallen steeds in het studiejaar dat voorafgaat aan het studiejaar waarvoor inschrijving wordt beoogd, tenzij anders is bepaald en met dien verstande dat de data tussen 31 augustus en 2 oktober telkens vallen in het studiejaar waarvoor inschrijving wordt beoogd.
1 De in artikel 7.37, vierde lid, van de wet bedoelde aanmelding geschiedt door inlevering bij de Minister van het daarvoor bestemde, ingevulde en ondertekende formulier danwel digitaal via een door de Minister gevalideerd medium. Beide omvatten in elk geval vragen omtrent de naam, de geboortedatum en -plaats, het adres en de nationaliteit van de gegadigde.
2 De Minister verifieert de persoonsgegevens van de gegadigde die overeenkomstig het eerste lid dienen te worden vermeld, aan de hand van de over de gegadigde in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens opgenomen gegevens.
3 Indien de gegadigde buiten Nederland woonachtig is, gaat het formulier vergezeld van een fotokopie van de persoonsgegevens uit het paspoort of uit het rijbewijs, een uittreksel uit het bevolkingsregister dan wel een uittreksel uit of een fotokopie van de geboorteakte.
1 De gegadigde die zich heeft aangemeld, ontvangt hiervan een schriftelijke bevestiging.
2 De Minister maakt aan de gegadigde tevens zo spoedig mogelijk bekend:
a. of de opleiding waarvoor hij zich aanmeldt, een fixusopleiding is,
b. of de instelling voor die fixusopleiding artikel 28 wenst toe te passen, en
c. welke andere fixusopleidingen zullen bestaan.
De paragrafen 3, 4 en 5 van dit hoofdstuk, hoofdstuk 3 en artikel 32 zijn uitsluitend van toepassing op fixusopleidingen.
1 De gegadigde die wenst te worden ingeschreven voor een opleiding waarvoor krachtens artikel 7.26 of artikel 7.26a van de wet aanvullende eisen zijn gesteld, meldt zich voor 15 januari aan bij de instelling voor het onderzoek dienaangaande.
2 De desbetreffende instelling draagt er zorg voor dat de gegadigde voor 15 april de uitslag van het onderzoek verneemt.
3 De gegadigde die aan de aanvullende eisen voldoet en aan de desbetreffende opleiding wenst te worden ingeschreven, meldt zich overeenkomstig artikel 2 aan bij de Minister.
Onverminderd de overige bepalingen van deze paragraaf en de artikelen 22 tot en met 24, geschiedt de aanmelding voor een fixusopleiding voor 15 mei.
1 De gegadigde die zich heeft aangemeld, zendt voor 23 juni aan de Minister:
a. een gewaarmerkt afschrift van zijn cijferlijst of
b. een gewaarmerkt afschrift van zijn getuigschrift.
2 Indien krachtens artikel 7.25 van de wet nadere vooropleidingseisen zijn gesteld, zendt de gegadigde die zich heeft aangemeld, voor 15 mei aan de Minister een bewijsstuk waaruit blijkt dat hij aan die eisen voldoet. Dit bewijsstuk bestaat uit:
a. een gewaarmerkt afschrift van zijn cijferlijst waaruit blijkt dat hij aan deze eisen voldoet, of
b. een sufficiëntieverklaring.
3 Indien de gegadigde voor de in het eerste of tweede lid genoemde tijdstippen niet over de desbetreffende bewijsstukken beschikt, verklaart hij voor de in die leden genoemde tijdstippen schriftelijk aan de Minister om welke reden toezending van die bewijsstukken op een later tijdstip geschiedt. De gegadigde, bedoeld in het tweede lid, neemt tevens artikel 8 in acht.
4 Na toepassing van het derde lid zendt de gegadigde, bedoeld in het eerste lid, aan de Minister:
a. voor 5 juli een gewaarmerkt afschrift van zijn cijferlijst behorend bij een in Nederland behaald diploma voorbereidend wetenschappelijk onderwijs of hoger algemeen voortgezet onderwijs, tenzij de gegadigde deelneemt aan een staatsexamen of een verlaat examen;
b. voor 1 september een gewaarmerkt afschrift van zijn cijferlijst in andere dan onder a bedoelde gevallen;
c. voor 1 september een gewaarmerkt afschrift van zijn getuigschrift, indien hij aan een hogeschool deelneemt aan een propedeutisch of afsluitend examen als bedoeld in artikel 7.28, eerste lid, van de wet. In andere gevallen zendt de gegadigde, bedoeld in het eerste lid, die het derde lid heeft toegepast, een gewaarmerkt afschrift van zijn getuigschrift voor 1 augustus aan de Minister.
5 Na toepassing van het derde lid zendt de gegadigde, bedoeld in het tweede lid, aan de Minister de bewijsstukken, bedoeld in het tweede lid, voor 23 juni aan de Minister. Indien de gegadigde voor die datum niet in staat is deze bewijsstukken aan de Minister toe te zenden, is het vierde lid van overeenkomstige toepassing, behoudens in de gevallen bedoeld in artikel 8, tweede lid.
1 De gegadigde, bedoeld in artikel 7, tweede lid, die bij de aanmelding nog niet voldoet aan de in artikel 7.24 van de wet bedoelde vooropleidingseisen, kan artikel 7, derde lid, slechts toepassen, indien hij voor 15 mei aan de Minister overlegt:
a. een opgave van zijn pakketkeuze of zijn in artikel 7.25 van de wet bedoelde profielkeuze waaruit blijkt dat hij aan de nadere vooropleidingseisen zal voldoen, of
b. een gewaarmerkte verklaring, afgegeven door een instelling, waaruit blijkt dat hij met zijn diploma of zijn getuigschrift tevens zal voldoen aan de in artikel 7.25 van de wet bedoelde nadere vooropleidingseisen.
2 De gegadigde die bij de aanmelding reeds voldoet aan de in artikel 7.24 van de wet bedoelde vooropleidingseisen, doch op dat tijdstip niet voldoet aan de in artikel 7.25 van de wet bedoelde nadere vooropleidingseisen, legt voor 15 mei een bewijsstuk over, bestaande uit een van de in het eerste lid genoemde bewijsstukken, dan wel een verklaring dat hij deelneemt of zal deelnemen aan het onderzoek ter verkrijging van een sufficiëntieverklaring. Deze gegadigde zendt zijn sufficiëntieverklaring voor 1 september aan de Minister.
1 De gegadigde die wenst deel te nemen aan decentrale selectie, meldt zich hiertoe voor 15 januari aan bij de Minister. Indien zijn aanmelding een opleiding betreft waarop artikel 7.57d van de wet van toepassing is, vermeldt hij daarbij tevens bij welke universiteit hij aan de decentrale selectie deel wil nemen.
2 Het bestuur van de instelling kan de in het eerste lid genoemde termijn verlengen.
3 Onverminderd artikel 7 geldt de aanmelding voor decentrale selectie tevens als aanmelding voor deelname aan de selectieprocedure.
1 Voor de toepassing van artikel 7.57f, tweede lid, van de wet neemt de Minister de gegadigde die zich aanmeldt voor een fixusopleiding, op in een register. Een dergelijke aanmelding wordt daarbij beschouwd als deelname aan de lotingsprocedure in de zin van artikel 7.57f, tweede lid.
2 In afwijking van het eerste lid blijft registratie van de aanmelding van de gegadigde achterwege:
a. indien de gegadigde er in dat jaar niet in slaagt te voldoen aan de vooropleidingseisen, bedoeld in artikel 7.24 van de wet, dan wel aan de nadere vooropleidingseisen, bedoeld in artikel 7.25 van de wet,
b. indien de gegadigde zich niet voor decentrale selectie heeft aangemeld en zijn aanmelding voor de lotingsprocedure intrekt voordat hem op grond van artikel 16 een lotnummer is toegekend, of
c. indien de gegadigde zich voor decentrale selectie heeft aangemeld, doch zijn aanmelding voor de selectieprocedure vóór het in onderdeel b bedoelde tijdstip intrekt, mits hij ten genoegen van de Minister aantoont dat hij aan de decentrale selectie feitelijk niet heeft deelgenomen.
Indien de gegadigde niet binnen de gestelde termijnen heeft voldaan aan de bepalingen van paragraaf 3 van dit hoofdstuk, wordt de aanmelding als vervallen beschouwd, onverminderd artikel 10.
1 Aan de selectieprocedure wordt uitsluitend deelgenomen door de gegadigden die zich overeenkomstig hoofdstuk 2 hebben aangemeld.
2 De gegadigde neemt deel aan de selectieprocedure voor de opleiding van zijn keuze. Dit sluit deelname aan de selectieprocedure voor een andere opleiding uit, behoudens artikel 22.
3 In afwijking van het tweede lid neemt de gegadigde deel aan de lotingsprocedure voor meer dan één opleiding, indien voor de desbetreffende opleiding artikel 7.57d van de wet geldt. De gegadigde maakt in dat geval aan de Minister de volgorde van zijn voorkeur bekend.
1 Het gemiddelde eindexamencijfer, bedoeld in artikel 7.57b, eerste en tweede lid, van de wet, van een gegadigde die met goed gevolg eindexamen heeft afgelegd volgens de artikelen 12 tot en met 15 en 22 van de Wet op het voortgezet onderwijs, wordt berekend uit de eindcijfers van het gemeenschappelijk deel, het profieldeel en het hoogste eindcijfer van het vrije deel gezamenlijk. Daarbij wordt, indien de gegadigde het eindexamen heeft afgelegd volgens de bij of krachtens de Wet op het voortgezet onderwijs gegeven voorschriften zoals luidend vanaf 1 augustus 2007, het gemiddelde van de eindcijfers bedoeld in artikel 49, zesde lid van het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o., aangemerkt als het eind(examen)cijfer van één vak.
2 Het gemiddelde eindexamencijfer, bedoeld in artikel 7.57b, eerste en tweede lid, van de wet, van een gegadigde met een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder d en e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of met een diploma middelbaar beroepsonderwijs wordt berekend uit de combinatie van vijf cijfers van de cijferlijst die het hoogste gemiddelde oplevert.
3 Indien de beoordelingen bij een diploma als bedoeld in het tweede lid zijn uitgedrukt in de termen goed, voldoende of onvoldoende, worden deze voor de berekening van het gemiddelde eindexamencijfer geïnterpreteerd als respectievelijk 8, 6 en 4.
4 Indien op de cijferlijst minder dan het in het tweede lid bedoelde aantal cijfers is vermeld, is het gemiddelde eindexamencijfer het gemiddelde van de vermelde cijfers.
1 Het aantal plaatsen voor gegadigden uit de Nederlandse Antillen en Aruba, die op hun verzoek worden aangewezen voor inschrijving voor een fixusopleiding in het hoger beroepsonderwijs, bedraagt veertien, onderscheidenlijk zes, waaronder indien mogelijk ten minste vier, onderscheidenlijk twee, voor vrouwelijke gegadigden.
2 Het aantal plaatsen voor gegadigden uit de Nederlandse Antillen en Aruba, die op hun verzoek worden aangewezen voor inschrijving voor een fixusopleiding in het wetenschappelijk onderwijs, bedraagt eveneens veertien, onderscheidenlijk zes, waaronder indien mogelijk ten minste vier, onderscheidenlijk twee, voor vrouwelijke gegadigden.
3 Door of namens de regering van de Nederlandse Antillen en Aruba wordt aan de Minister voor 5 juli de namen bekendgemaakt van ten hoogste veertig gegadigden die in aanmerking worden gebracht voor de plaatsen, bedoeld in het eerste en tweede lid.
4 De Minister wijst de gegadigden op de lijst, bedoeld in het derde lid, aan, met inachtneming van het eerste en tweede lid.
De Minister verstrekt een bewijs van toelating aan de gegadigden, bedoeld in artikel 7.57c, eerste lid, van de wet:
a. wat betreft een gegadigde als bedoeld in artikel 7.57b, tweede lid, onder a, van de wet, nadat deze heeft voldaan aan artikel 7, en
b. wat betreft een gegadigde, afkomstig uit de Nederlandse Antillen of Aruba, na aanwijzing ingevolge artikel 14, vierde lid.
1 De loting geschiedt door een notaris.
2 De notaris kent iedere gegadigde een willekeurig lotnummer toe.
De gegadigde wordt met inachtneming van artikel 7.57b, eerste, tweede en vierde lid, van de wet in die lotingsklasse ingedeeld die hem op grond van zijn cijferlijst dan wel zijn getuigschrift, onderscheidenlijk zijn cijferlijsten of zijn getuigschriften, de grootste kans op inloting geeft.
1 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder het aantal vastgestelde plaatsen per opleiding verstaan het totaal van het op grond van de artikelen 7.53 of 7.56 van de wet vastgestelde aantal plaatsen, verminderd met het aantal plaatsen dat voor het desbetreffend studiejaar wordt gebruikt:
a. door gegadigden die door toepassing van artikel 15, onder a, een bewijs van toelating hebben ontvangen;
b. door gegadigden die door toepassing van artikel 31 een bewijs van toelating ontvangen;
c. door gegadigden die in het voorgaande jaar een plaats toegewezen hebben gekregen op grond van toepassing van artikel 7.57c, vierde lid, van de wet;
d. door gegadigden die door toepassing van artikel 15, onder b, een bewijs van toelating hebben ontvangen;
e. door gegadigden die in het voorgaande jaar een voorlopig bewijs van toelating hebben ontvangen als bedoeld in artikel 21, tweede en derde lid;
2 De gezamenlijke vermindering op grond van het eerste lid, onder a tot en met c, overschrijdt niet de helft van het aantal plaatsen dat op grond van de artikelen 7.53 of 7.56 van de wet voor de desbetreffende opleiding is bepaald.
3 Het aantal vastgestelde plaatsen wordt verdeeld over de lotingsklassen, bedoeld in artikel 7.57b, tweede lid, onder b tot en met e, van de wet, zodanig dat de quotiënten van het aantal plaatsen en het aantal gegadigden per lotingsklasse zich verhouden als bepaald in artikel 7.57c, derde lid, van de wet. Bij deze verdeling vindt afronding plaats naar de dichtstbijzijnde gehele getallen en bij een uitkomst van 0,5 wordt naar boven afgerond.
4 Indien een verschil ontstaat tussen het aantal vastgestelde plaatsen en het krachtens het derde lid berekende aantal plaatsen, wordt dit verschil verrekend met het aantal berekende plaatsen in lotingsklasse e.
5 Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een opleiding waarvoor artikel 7.57d van de wet geldt, met dien verstande dat:
a. het eerste lid wordt toegepast op het aantal plaatsen dat voor deze opleiding aan de desbetreffende universiteiten gezamenlijk is bepaald,
b. op dat aantal plaatsen in mindering wordt gebracht de plaatsen die aan gegadigden worden toegewezen met toepassing van artikel 7.57d, derde lid, van de wet en
c. het tweede lid voor elk van de opleidingen afzonderlijk geldt.
1 Indien het aantal beschikbare plaatsen in een lotingsklasse groter is dan of gelijk aan het aantal gegadigden in die lotingsklasse, wordt aan alle gegadigden in die lotingsklasse een plaats toegewezen.
2 Indien het aantal beschikbare plaatsen in een lotingsklasse kleiner is dan het aantal gegadigden in die lotingsklasse, wordt het aantal beschikbare plaatsen toegewezen aan de gegadigden met de laagste lotnummers.
3 Toepassing van het eerste en tweede lid blijft achterwege voor een gegadigde die een bewijs van toelating ontvangt krachtens artikel 31.
1 Bij de toepassing van artikel 7.57d, tweede lid, worden de gegadigden die zijn ingeloot, geplaatst bij de universiteit van hun eerste voorkeur. Indien aan de desbetreffende universiteit onvoldoende plaatsen beschikbaar zijn, worden de plaatsen verdeeld met overeenkomstige toepassing van artikel 18, derde en vierde lid.
2 De gegadigden die na toepassing van het eerste lid niet kunnen worden geplaatst aan de universiteit van hun eerste voorkeur, worden geplaatst aan de universiteit van hun hoogst mogelijke voorkeur. De toewijzing van plaatsen geschiedt daarbij met overeenkomstige toepassing van artikel 18, derde en vierde lid, aan de gegadigden met de laagste lotnummers.
3 De toewijzing van een plaats aan een gegadigde door het vervallen van het bewijs van toelating van een andere gegadigde geschiedt met overeenkomstige toepassing van artikel 18, derde en vierde lid, aan de gegadigde met het laagste lotnummer.
4 De gegadigde die beschikt over een verklaring als bedoeld in artikel 1, derde lid, onder c, wordt bij inloten, zo nodig in afwijking van het eerste of derde lid, geplaatst aan de universiteit die de desbetreffende verklaring heeft afgegeven.
1 De gegadigde die is ingeloot, ontvangt een op naam gesteld bewijs van toelating. Dit bewijs van toelating heeft betrekking op het studiejaar waarvoor de gegadigde zich heeft aangemeld, en op de opleiding waarvoor hij is ingeloot. Een bewijs van toelating wordt, behoudens artikel 25, niet later verstrekt dan 25 september.
2 In afwijking van het eerste lid, ontvangt de gegadigde die op grond van het eerste lid in aanmerking komt voor een bewijs van toelating, maar die niet het bewijs heeft geleverd, bedoeld in artikel 7.28, tweede lid, voorlaatste volzin, van de wet, een voorlopig bewijs van toelating voor het studiejaar volgend op het studiejaar waarvoor hij zich heeft aangemeld. Dit voorlopige bewijs van toelating wordt omgezet in een bewijs van toelating, indien de gegadigde voor 15 augustus van het laatstgenoemde studiejaar het bewijs aan de Minister levert.
3 In bijzondere gevallen kan de Minister op het verzoek van een gegadigde bepalen dat in plaats van het bewijs van toelating of een voorlopig bewijs van toelating aan de gegadigde een voorlopig bewijs van toelating wordt verstrekt dat betrekking heeft op het studiejaar, volgend op het studiejaar waarvoor hij is ingeloot of waarvoor hem een voorlopig bewijs van toelating is verstrekt.
4 Aan een gegadigde die beschikt over een sufficiëntieverklaring voor een opleiding waarvoor artikel 7.57d van de wet geldt, en die niet wordt ingeloot bij de universiteit die de desbetreffende verklaring heeft afgegeven, maar bij een andere universiteit, wordt een bewijs van toelating voor die andere universiteit slechts afgegeven, indien de gegadigde binnen twee weken een sufficiëntieverklaring van die andere universiteit kan overleggen. De gegadigde neemt daarbij tevens de termijnstelling van het eerste lid in acht, tenzij het bestuur van de desbetreffende universiteit goedvindt dat inschrijving plaatsvindt na 1 oktober.
5 De gegadigden die zijn uitgeloot, ontvangen daarvan een schriftelijke mededeling. Indien een loting als bedoeld in artikel 22 plaatsvindt wordt daarvan tevens aan die gegadigden mededeling gedaan.
1 Indien blijkt dat alle gegadigden voor een bepaalde opleiding of een opleiding waarvoor artikel 7.57d van de wet geldt, zijn geplaatst en er plaatsen voor die opleiding onbenut blijven, heeft loting plaats onder gegadigden die voldoen aan de eisen bedoeld in artikel 7, die op grond van een loting voor een andere opleiding geen bewijs van toelating hebben gekregen, en die binnen veertien dagen na de mededeling, bedoeld in artikel 21, vijfde lid, de Minister schriftelijk hebben medegedeeld dat zij aan de eerstbedoelde loting wensen deel te nemen.
2 Op de loting, bedoeld in het eerste lid, zijn de artikelen 17 tot en met 21 van overeenkomstige toepassing met dien verstande, dat onder het aantal vastgestelde of beschikbare plaatsen wordt verstaan het aantal onbenut gebleven plaatsen. Aan de gegadigden kent de notaris een nieuw lotnummer toe.
1 Indien blijkt dat alle gegadigden voor een bepaalde opleiding of een opleiding waarvoor artikel 7.57d van de wet geldt, zijn geplaatst en er plaatsen voor die opleiding onbenut blijven na de loting bedoeld in artikel 22, worden deze open plaatsen zo veel mogelijk opgevuld door gegadigden die voldoen aan de eisen, bedoeld in artikel 7, en die, doordat zij zich hebben aangemeld, wel hebben laten blijken belangstelling te hebben voor een plaats, maar die niet hebben voldaan aan de termijnen, genoemd in hoofdstuk 2.
2 Het eerste lid is eveneens van toepassing ten aanzien van een opleiding waarvoor geen mededeling is gedaan als bedoeld in artikel 21, vijfde lid, maar waarvoor wel alle gegadigden zijn geplaatst en niettemin plaatsen onbenut zijn gebleven.
3 Indien het eerste of tweede lid van toepassing is, registreert de Minister de gegadigden in volgorde van de datum van binnenkomst van hun verzoek om een bewijs van toelating. Bij de toepassing van het eerste of tweede lid worden bewijzen van toelating verstrekt met inachtneming van deze volgorde.
Indien na toepassing van de artikelen 22 en 23 nog plaatsen aan een bepaalde opleiding of een opleiding waarvoor artikel 7.57d van de wet geldt, onbezet zijn gebleven, vindt een derde loting plaats onder de gegadigden, bedoeld in artikel 16.9a, eerste lid, van de wet. Aan deze gegadigden kent de notaris alsnog een lotnummer toe.
1 Onverminderd het overigens bij of krachtens de wet ter zake van de inschrijving bepaalde, dient de inschrijving als student voor de propedeutische fase van een opleiding waarvoor een bewijs van toelating is verstrekt, te geschieden binnen vier weken na dagtekening van het bewijs van toelating, met dien verstande dat, indien het bewijs van toelating is afgegeven na 1 september, die inschrijving dient te geschieden voor 1 oktober, behoudens het derde lid of een uitspraak in bezwaar of beroep.
2 Indien de gegadigde zich niet binnen de gestelde termijn heeft laten inschrijven, vervalt het bewijs van toelating.
3 Indien het bestuur van de desbetreffende instelling daarmee instemt, kan de Minister ook na 25 september een bewijs van toelating verstrekken. In dat geval kan de inschrijving ook na 1 oktober plaatsvinden.
De gegadigde die toepassing verlangt van artikel 7.57d, derde lid, van de wet richt zijn verzoek daartoe binnen veertien dagen na verzending van de mededeling van inloting schriftelijk aan de Minister.
1 De gegadigde die toepassing verlangt van artikel 7.57c, vierde lid, van de wet, richt zijn verzoek tot het verkrijgen van een bewijs van toelating binnen zes weken na verzending van de mededeling van uitloting schriftelijk aan de Minister. Bij toekenning van het verzoek wordt een bewijs van toelating verstrekt voor het studiejaar dat volgt op het studiejaar waarvoor hij is uitgeloot.
2 Het percentage, bedoeld in artikel 7.57c, vierde lid, van de wet, bedraagt vijf.
1 Indien voor een opleiding gedurende het eerste studiejaar een tweede instroommoment bestaat, informeert het instellingsbestuur de Minister daarover alsmede over de daarvoor geldende datum.
2 Uiterlijk een maand voor de in het eerste lid genoemde datum, informeert het instellingsbestuur de Minister over het aantal opengevallen plaatsen bij de desbetreffende opleiding.
3 De Minister verdeelt de beschikbare opleidingsplaatsen over de gegadigden die na toepassing van de artikelen 19, 22, 23, 24, 27 en 31 nog niet in het bezit zijn van een bewijs van toelating voor de desbetreffende opleiding.
4 De Minister verstrekt de in het vorige lid bedoelde gegadigden uiterlijk 14 dagen voor de in het tweede lid bedoelde datum een bewijs van toelating voor de desbetreffende opleiding.
1 Het bestuur van de instelling dat gebruik wenst te maken van de bevoegdheid gegadigden op grond van artikel 7.57e van de wet door middel van decentrale selectie in aanmerking te brengen voor de toekenning van een bewijs van toelating, maakt daarvan melding aan de Minister voor 1 juni van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het studiejaar waarvoor de decentrale selectie geldt.
2 Deze melding gaat vergezeld van de informatie bedoeld in artikel 7.57e, tweede lid, van de wet.
1 De Minister verstrekt de gegevens van de gegadigde die zich overeenkomstig artikel 9 heeft aangemeld, aan het instellingsbestuur.
2 Indien het een opleiding betreft waarvoor artikel 7.57d van de wet geldt, maakt de Minister de gegadigde slechts aan het bestuur van één instelling bekend. De Minister volgt daarbij de keuze van de gegadigde.
1 Het bestuur van de instelling deelt voor 15 juni aan alle gegadigden schriftelijk de beslissing van haar selectie mee alsmede de plaats op de lijst, bedoeld in het tweede lid. Bij toepassing van het vierde lid geschiedt deze mededeling voor 1 augustus.
2 Het bestuur van de instelling vermeldt de geselecteerde gegadigden op een lijst in een door hem te bepalen volgorde. Deze lijst kan meer gegadigden bevatten dan het aantal dat overeenkomt met het percentage, bedoeld in artikel 7.57e, tweede lid, onder d, van de wet.
3 De lijst wordt voor 15 juni aan de Minister bekendgemaakt.
4 In afwijking van het derde lid kan het bestuur van de instelling de lijst voor 1 augustus aan de Minister bekendmaken, indien het een selectiemethode toepast die vanwege de tijdsbelasting voor gegadigden geheel of grotendeels na 15 juni moet worden uitgevoerd. Het bestuur stelt de Minister hiervan in kennis bij de toepassing van artikel 28, eerste lid.
1 De Minister verwijdert van de in artikel 30, tweede lid, bedoelde lijst de gegadigden die na toepassing van artikel 7 niet voldoen aan de voorwaarden voor selectie. Tevens verwijdert de Minister van deze lijst de gegadigden die op grond van artikel 15 een bewijs van toelating ontvangen.
2 De Minister verstrekt na toepassing van het eerste lid, en met inachtneming van de lijstvolgorde en het aantal, bedoeld in artikel 7.57e, tweede lid, onder d, van de wet, een bewijs van toelating aan de decentraal geselecteerde gegadigden.
[Vervallen per 09-04-2009]
De Regeling aanmelding en loting hoger onderwijs wordt ingetrokken.
Deze regeling wordt met toelichting in Uitleg OCenW-Regelingen geplaatst. Van deze plaatsing wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
Deze regeling treedt met uitzondering van artikel 32 in werking met ingang van 1 januari 2000 en vindt voor het eerst toepassing voor het studiejaar 2000-2001. Artikel 32 treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van Uitleg OCenW-Regelingen, waarin deze regeling wordt geplaatst.
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling aanmelding en selectie hoger onderwijs.
De minister van onderwijs, cultuur en wetenschappen
drs. L.M.L.H.A. Hermans
Voor een permanente link naar de door u bekeken versie, inwerkinggetreden op , kopieer één van de onderstaande links of verfijn de link in de Linktool.
Met behulp van de Linktool van LiDO is het mogelijk om een bredere link of een meer gedetailleerde link te maken.
Ga naar de Linktool
Op linkeddata.overheid.nl zijn onderstaande relaties bekend.
Er is geen andere versie beschikbaar waarmee u de huidige geselecteerde versie, inwerkinggetreden op , kan vergelijken.
Selecteer een andere versie van de regeling waarmee u de huidige versie , inwerkinggetreden op , wilt vergelijken.
Vergelijken van "Regeling aanmelding en selectie hoger onderwijs", inwerkinggetreden op , met versie die inwerking is getreden op .
Doordat er een grote regeling is gekozen kan de vergelijking enkele minuten duren.
U kunt kiezen voor het toevoegen van de wetstechnische informatie aan de tekst.
U kunt kiezen in welk formaat de tekst geëxporteerd wordt.
U kunt de tekst inclusief afbeeldingen exporteren. De afbeeldingen worden dan met de tekst in een .zip-bestand geleverd
Via deze link kunt u meer informatie krijgen over de Europese richtlijn of verordening waarnaar in de tekst van de regeling verwezen wordt, inclusief de tekst daarvan. U wordt hiervoor doorgeleid naar EUR-LEX, de online databank van de Europese Unie waarin de Europese wetgeving is opgenomen.