Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 21 mei 2008,
nr. CEND/HDJZ/2008-459 sector SCH Hoofddirectie Juridische Zaken,
Gelet op de artikelen 5, tweede lid, 7, tweede lid, 14, vijfde lid, 22, eerste lid, 23, tweede lid, 25, eerste, tweede en derde lid, 26, eerste lid, 28, vijfde en zesde lid, 29, derde lid, 30, derde lid, 34, 35, 36, derde lid, 37, eerste lid, 38, en 39, vierde lid, van de Binnenvaartwet, artikel 2 van de Wet geluidhinder, de artikelen 4, eerste lid, onder a, en derde lid, 9, 10, tweede lid, onderdeel b, en 18 van de Scheepvaartverkeerswet, de artikelen 8.40, eerste lid, 8.41, derde lid, 8.42, eerste en tweede lid, 8.45, 10.45, tweede lid, 10.46 en 10.48, eerste lid van de Wet milieubeheer, artikel 74c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2:1, eerste lid, 2:7, eerste lid, 4:3, tweede en vierde lid en artikel 5:12, eerste en tweede lid, van de Arbeidstijdenwet;
De Raad van State gehoord (advies van 18 juli 2008 nr. W09.08.0185/IV);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 13 maart
2009, nr. CEND/HDJZ-2009/102 sector SCH, uitgebracht mede namens Onze Minister van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
Hebben goedgevonden en verstaan: