Bijlage 1. : Streefwaarden grondwater, interventiewaarden bodemsanering, indicatieve
niveaus voor ernstige verontreiniging, bodemtypecorrectie en meetvoorschriften
[Regeling vervallen per 01-07-2013]
In deze bijlage zijn in tabel 1 streefwaarden grondwater en interventiewaarden voor
zowel grond als grondwater opgenomen. In tabel 2 zijn indicatieve niveaus voor ernstige
verontreiniging (INEV’s) en indien beschikbaar streefwaarden voor grondwater opgenomen.
Voorafgaande aan deze tabel is een toelichting op de INEV’s opgenomen. Deze bijlage
eindigt met de formules voor bodemtypecorrectie en instructies voor de toepassing.
Streefwaarden grondwater en interventiewaarden bodemsanering
[Regeling vervallen per 01-07-2013]
Streefwaarden grondwater geven aan wat het ijkpunt is voor de milieukwaliteit op de
lange termijn, uitgaande van Verwaarloosbare Risico’s voor het ecosysteem. De getallen
voor de streefwaarde grondwater zijn één op één overgenomen uit de Circulaire streefwaarden en interventiewaarden bodemsanering (2000). De streefwaarden zijn afgeleid binnen het project Integrale Normstelling
Stoffen (INS) en zijn in december 1997 gepubliceerd (Ministerie van VROM, Integrale
Normstelling Stoffen, Milieukwaliteitsnormen bodem, water, lucht, 1997). Met enkele
uitzonderingen zijn de INS-streefwaarden overgenomen. De INS-streefwaarden zijn zoveel
mogelijk risico-onderbouwd en gelden voor individuele stoffen. Voor metalen wordt
er onderscheid gemaakt tussen diep en ondiep grondwater. Reden hiervoor is het verschil
in achtergrondconcentraties tussen diep en ondiep grondwater. Als grens tussen diep
en ondiep grondwater wordt een arbitraire grens van 10 m gebruikt. Hierbij dient te
worden opgemerkt dat deze grens indicatief is. Indien informatie voorhanden is dat
een andere grens aannemelijk is voor de te beoordelen locatie, dan kan een andere
grens genomen worden. Hierbij valt te denken aan informatie over de grens tussen het
freatische grondwater en het eerste watervoerend pakket.
-
• Voor ondiep grondwater (< 10 m) zijn de MILBOWA-waarden als streefwaarden overgenomen.
Deze zijn gebaseerd op achtergrondconcentraties en gelden hierbij als handreiking.
-
• Voor diep grondwater (> 10 m) worden de in INS voorgestelde streefwaarden overgenomen.
Dit betekent dat de streefwaarde bestaat uit de van nature aanwezige achtergrond-concentratie
(AC) plus de Verwaarloosbare Toevoeging. Hierbij worden de in INS opgenomen achtergrondconcentraties
als handreiking gegeven.
In beide gevallen geldt dat de gegeven achtergrondconcentratie als handreiking moet
worden gezien. Indien informatie voorhanden is over de locale achtergrondconcentratie
dan kan deze in combinatie met de Verwaarloosbare Toevoeging als streefwaarde worden
gebruikt. Meer informatie over achtergrondconcentraties van metalen in verschillende
gebieden in Nederland is te vinden in RIVM-rapport nummer 711701017.
De interventiewaarden bodemsanering geven aan wanneer de functionele eigenschappen
die de bodem heeft voor de mens, dier en plant ernstig zijn verminderd of dreigen
te worden verminderd. Ze zijn representatief voor het verontreinigingsniveau waarboven
sprake is van een geval van ernstige (bodem)verontreiniging. De interventiewaarden
grond voor de eerste tranche stoffen zijn geëvalueerd. Er zijn nieuwe voorstellen
voor interventiewaarden gedaan die zijn opgenomen in tabel 7.1 van het RIVM-rapport
711701023 (febr 2001). Voor een aantal stoffen van de eerste tranche zijn de nieuw
voorgestelde interventiewaarden op basis van beleidsmatige overwegingen aangepast.
De normaanpassingen zijn beschreven in het NOBO-rapport: VROM, 2008, in druk: NOBO:
Normstelling en bodemkwaliteitsbeoordeling. Onderbouwing en beleidsmatige keuzes voor
de bodemnormen in 2005, 2006 en 2007. De interventiewaarden grond voor de andere tranches
zijn niet geëvalueerd en blijven gelijk aan de interventiewaarden grond zoals opgenomen
in de Circulaire streefwaarden en interventiewaarden bodemsanering (2000). De interventiewaarden grond gelden voor droge bodem. Voor waterbodem zijn
aparte interventiewaarden opgesteld die zijn opgenomen in de Regeling bodemkwaliteit (Staatscourant 20 december 2007, nr. 247) en in de Circulaire sanering waterbodems 2008 (Staatscourant 2007, nr. 245). De interventiewaarden grondwater zijn niet herzien
en overgenomen uit de Circulaire streefwaarden en interventiewaarden bodemsanering (2000).
Tabel 1 Streefwaarden grondwater en interventiewaarden grond en grondwater9
Gehalten in grond zijn weergegeven voor standaardbodem (10% organische stof en 25%
lutum)
|
Stofnaam
|
Streefwaarde
|
Landelijke achtergrond concentratie
|
Streefwaarde
|
Inventiewaarden
|
|
grondwater 7
|
grondwater
|
grondwater 7
|
grond
|
grondwater
|
|
|
(AC)
|
(incl. AC)
|
|
|
|
ondiep
|
diep
|
diep
|
|
|
|
(< 10 m -mv)
|
(> 10 m -mv)
|
(> 10 m-mv)
|
|
|
|
(µg/l)
|
(µg/l)
|
(µg/l)
|
(mg/kg d.s.)
|
(µg/l)
|
1. Metalen
|
Antimoon
|
–
|
0,09
|
0,15
|
22
|
20
|
Arseen
|
10
|
7
|
7,2
|
76
|
60
|
Barium
|
50
|
200
|
200
|
–8
|
625
|
Cadmium
|
0,4
|
0,06
|
0,06
|
13
|
6
|
Chroom
|
1
|
2,4
|
2,5
|
–
|
30
|
Chroom III
|
–
|
–
|
–
|
180
|
–
|
Chroom VI
|
–
|
–
|
–
|
78
|
–
|
Kobalt
|
20
|
0,6
|
0,7
|
190
|
100
|
Koper
|
15
|
1,3
|
1,3
|
190
|
75
|
Kwik
|
0,05
|
–
|
0,01
|
–
|
0,3
|
Kwik (anorganisch)
|
–
|
–
|
–
|
36
|
–
|
Kwik (organisch)
|
–
|
–
|
–
|
4
|
–
|
Lood
|
15
|
1,6
|
1,7
|
530
|
75
|
Molybdeen
|
5
|
0,7
|
3,6
|
190
|
300
|
Nikkel
|
15
|
2,1
|
2,1
|
100
|
75
|
Zink
|
65
|
24
|
24
|
720
|
800
|
7 De Streefwaarden grondwater voor een aantal stoffen zijn lager dan de vereiste rapportagegrens
in AS3000. Dit betekent dat deze Streefwaarden strenger zijn dan het niveau waarop
betrouwbaar (routinematig) kan worden gemeten. De laboratoria moeten minimaal voldoen
aan de vereiste rapportagegrens in AS3000. Het hanteren van een strengere rapportagegrens
mag ook, mits de gehanteerde analysemethode voldoet aan AS3000. Bij het beoordelen
van het meetresultaat ’< rapportagegrens AS3000’ mag de beoordelaar ervan uitgaan
dat de kwaliteit van het grondwater voldoet aan de Streefwaarde. Indien het laboratorium
een gemeten gehalte rapporteert (zonder < teken), moet dit gehalte aan de Streefwaarde
worden getoetst, ook als dit gehalte lager is dan de vereiste rapportagegrens AS3000.
8 De norm voor barium is tijdelijk ingetrokken. Gebleken is dat de interventiewaarde
voor barium lager was dan het gehalte dat van nature in de bodem voorkomt. Indien
er sprake is van verhoogde bariumgehalten ten opzichte van de natuurlijke achtergrond
als gevolg van een antropogene bron, kan dit gehalte worden beoordeeld op basis van
de voormalige interventiewaarde voor barium van 920 mg/kg d.s. Deze voormalige interventiewaarde
is op dezelfde manier onderbouwd als de interventiewaarden voor de meeste andere metalen
en is voor barium inclusief een natuurlijk achtergrondgehalte van 190 mg/kg d.s.
9 Indien het laboratorium een waarde ‘< dan een verhoogde rapportagegrens’ aangeeft
(hoger dan de rapportagegrens AS3000), dan dient de betreffende verhoogde rapportagegrens
te worden vermenigvuldigd met 0,7. De zo verkregen waarde (of hiermee berekende somwaarde)
wordt getoetst aan de van toepassing zijnde normwaarde. Een dergelijke verhoogde rapportagegrens
kan optreden bij de analyse van een zeer sterk verontreinigd monster of een monster
met afwijkende samenstelling. Het zo verkregen toetsingsresultaat heeft geen verplichtend
karakter. De onderzoeker heeft de vrijheid onderbouwd te concluderen dat het betreffende
monster niet goed kan worden beoordeeld.
Gehalten in grond zijn weergegeven voor standaardbodem (10% organische stof en 25%
lutum)
|
|
Stofnaam
|
Streefwaarde
|
Interventiewaarden
|
|
grondwater7
|
grond
|
grondwater
|
|
(µg/l)
|
(mg/kg d.s.)
|
(µg/l)
|
2. Overige anorganische stoffen
|
Chloride (mg Cl/l)
|
100 mg/l
|
–
|
–
|
Cyanide (vrij)
|
5
|
20
|
1.500
|
Cyanide (complex)
|
10
|
50
|
1.500
|
Thiocyanaat
|
–
|
20
|
1.500
|
3. Aromatische verbindingen
|
|
|
|
Benzeen
|
0,2
|
1,1
|
30
|
Ethylbenzeen
|
4
|
110
|
150
|
Tolueen
|
7
|
32
|
1.000
|
Xylenen (som)1
|
0,2
|
17
|
70
|
Styreen (vinylbenzeen)
|
6
|
86
|
300
|
Fenol
|
0,2
|
14
|
2.000
|
Cresolen (som)1
|
0,2
|
13
|
200
|
4. Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen (PAK’s)
5
|
Naftaleen
|
0,01
|
–
|
70
|
Fenantreen
|
0,003*
|
–
|
5
|
Antraceen
|
0,0007*
|
–
|
5
|
Fluorantheen
|
0,003
|
–
|
1
|
Chryseen
|
0,003*
|
–
|
0,2
|
Benzo(a)antraceen
|
0,0001*
|
–
|
0,5
|
Benzo(a)pyreen
|
0,0005*
|
–
|
0,05
|
Benzo(k)fluorantheen
|
0,0004*
|
–
|
0,05
|
Indeno(1,2,3cd)pyreen
|
0,0004*
|
–
|
0,05
|
Benzo(ghi)peryleen
|
0,0003
|
–
|
0,05
|
PAK’s (totaal) (som 10)1
|
–
|
40
|
–
|
5. Gechloreerde koolwaterstoffen
|
a. (vluchtige) koolwaterstoffen
|
Monochlooretheen (Vinylchloride)2
|
0,01
|
0,1
|
5
|
Dichloormethaan
|
0,01
|
3,9
|
1.000
|
1,1-dichloorethaan
|
7
|
15
|
900
|
1,2-dichloorethaan
|
7
|
6,4
|
400
|
1,1-dichlooretheen2
|
0,01
|
0,3
|
10
|
1,2-dichlooretheen (som)1
|
0,01
|
1
|
20
|
Dichloorpropanen (som)1
|
0,8
|
2
|
80
|
Trichloormethaan (chloroform)
|
6
|
5,6
|
400
|
1,1,1-trichloorethaan
|
0,01
|
15
|
300
|
1,1,2-trichloorethaan
|
0,01
|
10
|
130
|
Trichlooretheen (Tri)
|
24
|
2,5
|
500
|
Tetrachloormethaan (Tetra)
|
0,01
|
0,7
|
10
|
Tetrachlooretheen (Per)
|
0,01
|
8,8
|
40
|
b. chloorbenzenen
5
|
Monochloorbenzeen
|
7
|
15
|
180
|
Dichloorbenzenen (som)1
|
3
|
19
|
50
|
Trichloorbenzenen (som)1
|
0,01
|
11
|
10
|
Tetrachloorbenzenen (som)1
|
0,01
|
2,2
|
2,5
|
Pentachloorbenzenen
|
0,003
|
6,7
|
1
|
Hexachloorbenzeen
|
0,00009*
|
2,0
|
0,5
|
c. chloorfenolen
5
|
Monochloorfenolen(som)1
|
0,3
|
5,4
|
100
|
Dichloorfenolen(som)1
|
0,2
|
22
|
30
|
Trichloorfenolen(som)1
|
0,03*
|
22
|
10
|
Tetrachloorfenolen(som)1
|
0,01*
|
21
|
10
|
Pentachloorfenol
|
0,04*
|
12
|
3
|
d. polychloorbifenylen (PCB’s)
|
PCB’s (som 7)1
|
0,01*
|
1
|
0,01
|
e. Overige gechloreerde koolwaterstoffen
|
Monochlooranilinen (som)1
|
–
|
50
|
30
|
Dioxine (som I-TEQ)1
|
–
|
0,00018
|
nvt6
|
Chloornaftaleen (som)1
|
–
|
23
|
6
|
6. Bestrijdingsmiddelen
|
a. organochloorbestrijdingsmiddelen
|
Chloordaan (som)1
|
0,02 ng/l*
|
4
|
0,2
|
DDT (som)1
|
–
|
1,7
|
–
|
DDE (som)1
|
–
|
2,3
|
–
|
DDD (som)1
|
–
|
34
|
–
|
DDT/DDE/DDD (som)1
|
0,004 ng/l*
|
–
|
0,01
|
Aldrin
|
0,009 ng/l*
|
0,32
|
–
|
Dieldrin
|
0,1 ng/l*
|
–
|
–
|
Endrin
|
0,04 ng/l*
|
–
|
–
|
Drins (som)1
|
–
|
4
|
0,1
|
α-endosulfan
|
0,2 ng/l*
|
4
|
5
|
α-HCH
|
33 ng/l
|
17
|
–
|
β-HCH
|
8 ng/l
|
1,6
|
–
|
γ-HCH (lindaan)
|
9 ng/
|
1,2
|
–
|
HCH-verbindingen (som)1
|
0,05
|
–
|
1
|
Heptachloor
|
0,005 ng/l*
|
4
|
0,3
|
Heptachloorepoxide (som)1
|
0,005 ng/l*
|
4
|
3
|
b. organofosforpesticiden
|
–
|
|
|
|
c. organotin bestrijdingsmiddelen
|
Organotinverbindingen (som)1
|
0,05* – 16 ng/l
|
2,5
|
0,7
|
d. chloorfenoxy-azijnzuur herbiciden
|
MCPA
|
0,02
|
4
|
50
|
e. overige bestrijdingsmiddelen
|
Atrazine
|
29 ng/l
|
0,71
|
150
|
Carbaryl
|
2 ng/l*
|
0,45
|
50
|
Carbofuran2
|
9 ng/l
|
0,017
|
100
|
7. Overige stoffen
|
Asbest3
|
–
|
100
|
–
|
Cyclohexanon
|
0,5
|
150
|
15.000
|
Dimethyl ftalaat
|
–
|
82
|
–
|
Diethyl ftalaat
|
–
|
53
|
–
|
Di-isobutyl ftalaat
|
–
|
17
|
–
|
Dibutyl ftalaat
|
–
|
36
|
–
|
Butyl benzylftalaat
|
–
|
48
|
–
|
Dihexyl ftalaat
|
–
|
220
|
–
|
Di(2-ethylhexyl)ftalaat
|
–
|
60
|
–
|
Ftalaten (som)1
|
0,5
|
–
|
5
|
Minerale olie4
|
50
|
5.000
|
600
|
Pyridine
|
0,5
|
11
|
30
|
Tetrahydrofuran
|
0,5
|
7
|
300
|
Tetrahydrothiofeen
|
0,5
|
8,8
|
5.000
|
Tribroommethaan (bromoform)
|
–
|
75
|
630
|
* Getalswaarde beneden de detectielimiet/bepalingsondergrens of meetmethode ontbreekt
1 Voor de samenstelling van de somparameters wordt verwezen naar bijlage N van de Regeling bodemkwaliteit (VROM, 2007). Bij het berekenen van een somwaarde worden voor de individuele componenten
de resultaten < vereiste rapportagegrens AS3000 vermenigvuldigd met 0,7. Indien alle
individuele waarden als onderdeel van de berekende waarde het resultaat < vereiste
rapportagegrens AS3000 hebben, mag de beoordelaar ervan uit gaan dat de kwaliteit
van de grond of het grondwater voldoet aan de van toepassing zijnde normwaarde. Indien
er voor een of meer individuele componenten een of meer gemeten gehalten (zonder <
teken) zijn, dan dient de berekende waarde te worden getoetst aan de van toepassing
zijnde normwaarde. Deze regel geldt ook als gemeten gehalten lager zijn dan de vereiste
rapportagegrens. Het verkregen toetsingsresultaat, op basis van een berekende somwaarde
waarin voor een of meer individuele componenten is gerekend met een waarde van 0,7
maal de rapportagegrens, heeft geen verplichtend karakter. De onderzoeker heeft de
vrijheid onderbouwd te concluderen dat het betreffende monster niet in die mate is
verontreinigd als het toetsingsresultaat aangeeft. Dit geldt bijvoorbeeld als bij
een meting van PAK in het grondwater alleen naftaleen in een licht verhoogde concentratie
is aangetoond en de overige PAK een waarde ‘< vereiste rapportagegrens AS3000’ hebben.
Voor die overige PAK worden dan relatief hoge gehalten berekend (door de vermenigvuldiging
met 0,7), waarvan kan worden onderbouwd dat die gehalten niet in het grondwater aanwezig
zullen zijn gezien de immobiliteit van de betreffende stoffen.
2 De Interventiewaarde voor grond voor deze stoffen is gelijk of kleiner dan de bepalingsgrens
(intralaboratorium reproduceerbaarheid). Indien de stof wordt aangetoond moeten de
risico’s nader worden onderzocht. Bij het aantreffen van vinylchloride of 1,1-dichlooretheen
in grond moet tevens het grondwater worden onderzocht.
3 Gewogen norm (concentratie serpentijn asbest + 10 x concentratie amfibool asbest).
4 De definitie van minerale olie wordt beschreven bij de analysenorm. Indien er sprake
is van verontreiniging met mengsels (bijvoorbeeld benzine of huisbrandolie) dan dient
naast het alkaangehalte ook het gehalte aan aromatische en/of polycyclische aromatische
koolwaterstoffen te worden bepaald. Met deze somparameter is om praktische redenen
volstaan. Nadere toxicologische en chemische differentiatie wordt bestudeerd.
5 Voor grondwater zijn effecten van PAK’s, chloorbenzenen en chloorfenolen indirect,
als fractie van de individuele interventiewaarde, optelbaar (dat wil zeggen 0,5 x
interventiewaarde stof A heeft evenveel effect als 0,5 x interventiewaarde stof B).
Dit betekent dat een somformule gebruikt moet worden om te beoordelen of van overschrijding
van de interventiewaarde sprake is. Er is sprake van overschrijding van de interventiewaarde
voor de som van een groep stoffen indien Σ(Ci/Ii) >1, waarbij Ci = gemeten concentratie
van een stof uit een betreffende groep en Ii = interventiewaarde voor de betreffende
stof uit de betreffende groep.
6 Voor grondwater is er een indicatief niveau voor ernstige verontreiniging.
7 De Streefwaarden grondwater voor een aantal stoffen zijn lager dan de vereiste rapportagegrens
in AS3000. Dit betekent dat deze Streefwaarden strenger zijn dan het niveau waarop
betrouwbaar (routinematig) kan worden gemeten. De laboratoria moeten minimaal voldoen
aan de vereiste rapportagegrens in AS3000. Het hanteren van een strengere rapportagegrens
mag ook, mits de gehanteerde analysemethode voldoet aan AS3000. Bij het beoordelen
van het meetresultaat ’< rapportagegrens AS3000’ mag de beoordelaar ervan uitgaan
dat de kwaliteit van het grondwater voldoet aan de Streefwaarde. Indien het laboratorium
een gemeten gehalte rapporteert (zonder < teken), moet dit gehalte aan de Streefwaarde
worden getoetst, ook als dit gehalte lager is dan de vereiste rapportagegrens AS3000.
8 De norm voor barium is tijdelijk ingetrokken. Gebleken is dat de interventiewaarde
voor barium lager was dan het gehalte dat van nature in de bodem voorkomt. Indien
er sprake is van verhoogde bariumgehalten ten opzichte van de natuurlijke achtergrond
als gevolg van een antropogene bron, kan dit gehalte worden beoordeeld op basis van
de voormalige interventiewaarde voor barium van 920 mg/kg d.s. Deze voormalige interventiewaarde
is op dezelfde manier onderbouwd als de interventiewaarden voor de meeste andere metalen
en is voor barium inclusief een natuurlijk achtergrondgehalte van 190 mg/kg d.s.
Indicatieve niveaus voor ernstige verontreiniging (INEV’S)
[Regeling vervallen per 01-07-2013]
Voor de stoffen in tabel 2 zijn indicatieve niveaus voor ernstige verontreiniging
opgenomen. Het betreffen stoffen van de tweede, derde en vierde tranche afleiding
interventiewaarden. Op basis van twee redenen is een indicatief niveau voor ernstige
verontreiniging aangegeven en geen interventiewaarde:
-
1. er zijn geen gestandaardiseerde meet- en analysevoorschriften beschikbaar of binnenkort
te verwachten;
-
2. de ecotoxicologische onderbouwing van de interventiewaarde is niet aanwezig of minimaal
en in het laatste geval lijkt het erop dat de ecotoxicologische effecten kritischer
zijn dan de humaantoxicologische effecten.
De ecotoxicologische onderbouwing dient te voldoen aan de volgende criteria:
-
a. er dienen minimaal 4 toxiciteitsgegevens beschikbaar te zijn voor minimaal twee taxonomische
groepen;
-
b. voor metalen dienen alle gegevens betrekking te hebben op het compartiment bodem;
-
c. voor organische stoffen mogen maximaal twee gegevens via evenwichtspartitie uit gegevens
voor het compartiment water zijn afgeleid;
-
d. er dienen minimaal twee gegevens voor individuele soorten beschikbaar te zijn.
Indien aan een of meerdere van deze criteria niet is voldaan en indien ecotoxicologische
effecten kritischer zijn dan humaantoxicologische effecten, wordt volstaan met het
vaststellen van een indicatief niveau voor ernstige verontreiniging.
De indicatieve niveaus hebben een grotere mate van onzekerheid dan de interventiewaarden.
De status van de indicatieve niveaus is daarom niet gelijk aan de status van de interventiewaarde.
Over- of onderschrijding van de indicatieve niveaus heeft derhalve niet direct consequenties
voor wat betreft het nemen van een beslissing over de ernst van de verontreiniging
door het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag dient daarom naast de indicatieve niveaus
ook andere overwegingen te betrekken bij de beslissing of er sprake is van ernstige
verontreiniging. Hierbij kan gedacht worden aan:
-
• nagaan of er op basis van andere stoffen sprake is van ernstige verontreiniging en
spoed tot saneren. Op verontreinigde locaties komen vaak meerdere stoffen tegelijk
voor. Indien voor andere stoffen wel interventiewaarden zijn vastgesteld kan op basis
van deze stoffen nagegaan worden of er sprake is van ernstige verontreiniging en spoed
tot saneren. In zo’n geval is een risicoschatting voor de stoffen waarvoor slechts
een indicatief niveau is aangegeven minder relevant. Indien op basis van andere stoffen
geen sprake blijkt te zijn van ernstige verontreiniging en spoed tot saneren, is een
risicoschatting voor de stoffen waarvoor slechts een indicatief niveau is aangegeven
wel belangrijk;
-
• een ad hoc bepaling van de actuele risico’s. Bij de bepaling van actuele risico’s
ten behoeve van het vaststellen van de spoed tot saneren spelen naast toxicologische
criteria ook andere locatiegebonden factoren een rol. Het gaat hierbij bijvoorbeeld
om de blootstellingsmogelijkheden, het gebruik van de locatie of de oppervlaktes van
de verontreiniging. Dergelijke factoren kunnen vaak goed bepaald worden waardoor het
ondanks de onzekerheid met betrekking tot de indicatieve niveaus toch mogelijk is
een redelijke schatting van de actuele risico’s uit te voeren. Het verdient aanbeveling
hierbij gebruik te maken van bio-assays, omdat hiermee niet alleen de onzekerheden
in de ecotoxicologische onderbouwing maar ook de onzekerheden ten gevolge van het
gestandaardiseerde meet- en analysevoorschriften ontweken worden.
-
• aanvullend onderzoek naar de risico’s van de stof. Er kunnen aanvullende toxiciteitsexperimenten
uitgevoerd worden om een betere schatting van de risico’s van de stof te kunnen maken.
De INEV’s zijn niet geëvalueerd en blijven gelijk aan de INEV’s zoals opgenomen in
de Circulaire streefwaarden en interventiewaarden bodemsanering (2000). Enkele voormalige interventiewaarden zijn omgezet in INEV’s. Dit wordt toegelicht
in het NOBO-rapport: VROM, 2008, in druk: NOBO: Normstelling en bodemkwaliteitsbeoordeling.
Onderbouwing en beleidsmatige keuzes voor de bodemnormen in 2005, 2006 en 2007. Alleen
voor MTBE is het INEV voor grondwater aangepast naar de waarde die is genoemd in de
Circulaire zorgplicht Wbb bij MTBE- en ETBE-verontreinigingen (Staatscourant 18 december
2008, nr. 2139).
Tabel 2 Streefwaarden grondwater en indicatieve niveaus voor ernstige verontreiniging6
Gehalten in grond zijn weergegeven voor standaardbodem (10% organische stof en 25%
lutum)
|
|
Stofnaam
|
Streefwaarde
|
Indicatief niveau voor ernstige verontreiniging
|
|
grondwater
|
grond
|
grondwater
|
|
ondiep4
|
diep4
|
|
|
|
(< 10m -mv)
|
(>10 m -mv)
|
|
|
|
(µg/l)
|
(µg/l)
|
(mg/kg d.s.)
|
(µg/l)
|
1. Metalen
|
Beryllium
|
–
|
0,05*
|
30
|
15
|
Seleen
|
–
|
0,07
|
100
|
160
|
Tellurium
|
–
|
–
|
600
|
70
|
Thallium
|
–
|
2*
|
15
|
7
|
Tin
|
–
|
2,2*
|
900
|
50
|
Vanadium
|
–
|
1,2
|
250
|
70
|
Zilver
|
–
|
–
|
15
|
40
|
* Getalswaarde beneden de detectielimiet/bepalingsondergrens of meetmethode ontbreekt.
4 De Streefwaarden grondwater voor een aantal stoffen zijn lager dan de vereiste rapportagegrens
in AS3000. Dit betekent dat deze Streefwaarden strenger zijn dan het niveau waarop
betrouwbaar (routinematig) kan worden gemeten. De laboratoria moeten minimaal voldoen
aan de vereiste rapportagegrens in AS3000. Het hanteren van een strengere rapportagegrens
mag ook, mits de gehanteerde analysemethode voldoet aan AS3000. Bij het beoordelen
van het meetresultaat ’< rapportagegrens AS3000’ mag de beoordelaar ervan uitgaan
dat de kwaliteit van het grondwater voldoet aan de Streefwaarde. Indien het laboratorium
een gemeten gehalte rapporteert (zonder < teken), moet dit gehalte aan de Streefwaarde
worden getoetst, ook als dit gehalte lager is dan de vereiste rapportagegrens AS3000.
6 Indien het laboratorium een waarde ‘< dan een verhoogde rapportagegrens’ aangeeft
(hoger dan de rapportagegrens AS3000), dan dient de betreffende verhoogde rapportagegrens
te worden vermenigvuldigd met 0,7. De zo verkregen waarde (of hiermee berekende somwaarde)
wordt getoetst aan de van toepassing zijnde normwaarde. Een dergelijke verhoogde rapportagegrens
kan optreden bij de analyse van een zeer sterk verontreinigd monster of een monster
met afwijkende samenstelling. Het zo verkregen toetsingsresultaat heeft geen verplichtend
karakter. De onderzoeker heeft de vrijheid onderbouwd te concluderen dat het betreffende
monster niet goed kan worden beoordeeld.
Gehalten in grond zijn weergegeven voor standaardbodem (10% organische stof en 25%
lutum)
|
Stofnaam
|
Streefwaarde
|
Indicatief niveau voor ernstige verontreiniging
|
|
grondwater4
|
grond
|
grondwater
|
|
(µg/l)
|
(mg/kg d.s.)
|
(µg/l)
|
3. Aromatische verbindingen
|
Dodecylbenzeen
|
–
|
1.000
|
0,02
|
Aromatische oplosmiddelen1
|
–
|
200
|
150
|
Dihydroxybenzenen (som)3
|
–
|
8
|
–
|
Catechol (o-dihydroxybenzeen)
|
0,2
|
–
|
1.250
|
Resorcinol (m-dihydroxybenzeen)
|
0,2
|
–
|
600
|
Hydrochinon (p-dihydroxybenzeen)
|
0,2
|
–
|
800
|
5. Gechloreerde koolwaterstoffen
|
Dichlooranilinen
|
–
|
50
|
100
|
Trichlooranilinen
|
–
|
10
|
10
|
Tetrachlooranilinen
|
–
|
30
|
10
|
Pentachlooranilinen
|
–
|
10
|
1
|
4-chloormethylfenolen
|
–
|
15
|
350
|
Dioxine(som I-TEQ)2
|
–
|
nvt5
|
0,001 ng/l
|
6. Bestrijdingsmiddelen
|
Azinfosmethyl
|
0,1 ng/l *
|
2
|
2
|
Maneb
|
0,05 ng/l*
|
22
|
0,1
|
7. Overige verbindingen
|
Acrylonitril
|
0,08
|
0,1
|
5
|
Butanol
|
–
|
30
|
5.600
|
1,2 butylacetaat
|
–
|
200
|
6.300
|
Ethylacetaat
|
–
|
75
|
15.000
|
Diethyleen glycol
|
–
|
270
|
13.000
|
Ethyleen glycol
|
–
|
100
|
5.500
|
Formaldehyde
|
–
|
0,1
|
50
|
Isopropanol
|
–
|
220
|
31.000
|
Methanol
|
–
|
30
|
24.000
|
Methylethylketon
|
–
|
35
|
6.000
|
Methyl-tert-buthyl ether (MTBE)
|
–
|
100
|
9.400
|
* Getalswaarde beneden de detectielimiet/bepalingsondergrens of meetmethode ontbreekt.
1 Onder aromatische oplosmiddelen wordt een standaardmengsel van stoffen, aangeduid
als ‘C9-aromatic naphta’ verstaan zoals gedefinieerd door de International Research
and Development Corporation: o-xyleen 3,2%, i-isopropylbenzeen 2,74%, n-propylbenzeen
3,97%, 1-methyl-4-ethylbenzeen 7,05%, 1-methyl-3-ethylbenzeen 15,1%, 1-methyl-2-ethylbenzeen
5,44%, 1,3,5-trimethylbenzeen 8,37%, 1,2,4-trimethylbenzeen 40,5%, 1,2,3-trimetylbenzeen
6,18% en > alkylbenzenen 6,19%.
2 Voor de samenstelling van de somparameters wordt verwezen naar bijlage N van de Regeling bodemkwaliteit (VROM, 2007). Bij het berekenen van een somwaarde worden voor de individuele componenten
de resultaten < vereiste rapportagegrens AS3000 vermenigvuldigd met 0,7. Indien alle
individuele waarden als onderdeel van de berekende waarde het resultaat < vereiste
rapportagegrens AS3000 hebben, mag de beoordelaar ervan uit gaan dat de kwaliteit
van de grond of het grondwater voldoet aan de van toepassing zijnde normwaarde. Indien
er voor een of meer individuele componenten een of meer gemeten gehalten (zonder <
teken) zijn, dan dient de berekende waarde te worden getoetst aan de van toepassing
zijnde normwaarde. Deze regel geldt ook als gemeten gehalten lager zijn dan de vereiste
rapportagegrens. Het verkregen toetsingsresultaat, op basis van een berekende somwaarde
waarin voor een of meer individuele componenten is gerekend met een waarde van 0,7
maal de rapportagegrens, heeft geen verplichtend karakter. De onderzoeker heeft de
vrijheid onderbouwd te concluderen dat het betreffende monster niet in die mate is
verontreinigd als het toetsingsresultaat aangeeft.
3 Onder dihydroxybenzenen (som) wordt verstaan: de som van catechol, resorcinol en
hydrochinon.
4 De Streefwaarden grondwater voor een aantal stoffen zijn lager dan de vereiste rapportagegrens
in AS3000. Dit betekent dat deze Streefwaarden strenger zijn dan het niveau waarop
betrouwbaar (routinematig) kan worden gemeten. De laboratoria moeten minimaal voldoen
aan de vereiste rapportagegrens in AS3000. Het hanteren van een strengere rapportagegrens
mag ook, mits de gehanteerde analysemethode voldoet aan AS3000. Bij het beoordelen
van het meetresultaat ’< rapportagegrens AS3000’ mag de beoordelaar ervan uitgaan
dat de kwaliteit van het grondwater voldoet aan de Streefwaarde. Indien het laboratorium
een gemeten gehalte rapporteert (zonder < teken), moet dit gehalte aan de Streefwaarde
worden getoetst, ook als dit gehalte lager is dan de vereiste rapportagegrens AS3000.
5 Voor grond is er een interventiewaarde.
Bodemtypecorrectie
[Regeling vervallen per 01-07-2013]
Bij de beoordeling van de kwaliteit van de bodem worden de in de tabellen opgenomen
waarden voor standaardbodem omgerekend naar de waarden voor de betreffende bodem gebruik
makende van de gemeten gehalten aan organische stof en lutum. De omgerekende waarden
kunnen vervolgens met de gemeten gehalten worden vergeleken.
Metalen
[Regeling vervallen per 01-07-2013]
Bij de omrekening voor metalen kan gebruik gemaakt worden van de volgende bodemtypecorrectieformule:
(IW)b= (IW)sb x [{A + (B x % lutum) + (C x % organische stof)} / {A + (Bx25) + (C x 10)}]
Waarin:
(IW)b
|
=
|
interventiewaarde voor de te beoordelen bodem
|
(IW)sb
|
=
|
interventiewaarde voor standaardbodem
|
%lutum
|
=
|
gemeten percentage lutum in de te beoordelen bodem. Voor bodem met een gemeten lutumgehalte
van minder dan 2% wordt met een lutumgehalte van 2% gerekend.
|
% organische stof
|
=
|
gemeten percentage organische stof in de te beoordelen bodem Voor bodem met een gemeten
organisch stofgehalte van minder dan 2% wordt met een organisch stofgehalte van 2%
gerekend.
|
|
|
|
A, B, C
|
=
|
stofafhankelijke constanten voor metalen (zie hieronder)
|
Stofafhankelijke constanten voor metalen:
Stof
|
A
|
B
|
C
|
Arseen
|
15
|
0,4
|
0,4
|
Barium
|
30
|
5
|
0
|
Beryllium
|
8
|
0,9
|
0
|
Cadmium
|
0,4
|
0,007
|
0,021
|
Chroom
|
50
|
2
|
0
|
Kobalt
|
2
|
0,28
|
0
|
Koper
|
15
|
0,6
|
0,6
|
Kwik
|
0,2
|
0,0034
|
0,0017
|
Lood
|
50
|
1
|
1
|
Nikkel
|
10
|
1
|
0
|
Tin
|
4
|
0,6
|
0
|
Vanadium
|
12
|
1,2
|
0
|
Zink
|
50
|
3
|
1,5
|
Organische verbindingen
[Regeling vervallen per 01-07-2013]
De interventiewaarden en indicatieve niveaus voor ernstige verontreiniging voor organische
verbindingen, zijn afhankelijk van het organische stofgehalte. Bij omrekening voor
organische verbindingen, met uitzondering van PAK’s, kan gebruik gemaakt worden van
de volgende bodemtypecorrectieformule:
(IW)b = (IW)sb x (% organische stof / 10)
Waarin:
(IW)b
|
=
|
interventiewaarde voor de te beoordelen bodem
|
(IW)sb
|
=
|
interventiewaarde voor standaardbodem
|
% organische stof
|
=
|
gemeten percentage organische stof in de te beoordelen bodem. Voor bodems met gemeten
percentage organische stofgehalten van meer dan 30% respectievelijk minder dan 2%
worden gehalten van respectievelijk 30% en 2% aangehouden.
|
PAK’s
[Regeling vervallen per 01-07-2013]
Voor interventiewaarde PAK’s wordt geen bodemtypecorrectie voor bodems met een organisch
stofgehalte tot 10% en bodems met een organisch stofgehalte boven de 30% toegepast.
Voor bodems met een organisch stofgehalte tot 10% wordt een interventiewaarde van
40 mg/kg d.s. en voor bodems met een organisch stofgehalte vanaf 30% een interventiewaarde
van 120 mg/kg d.s. gehanteerd. Tussen de 10% en 30% organische stof gehalte kan gebruik
gemaakt worden van de volgende bodemtypecorrectieformule:
(IW)b = 40 x (% organische stof/10)
Waarin:
(IW)b
|
=
|
interventiewaarde voor de te beoordelen bodem
|
% organische stof
|
=
|
gemeten percentage organische stof in de te beoordelen bodem.
|
Bijlage 5. Overzicht regelgeving Wet bodembescherming per 1 april 2009
[Regeling vervallen per 01-07-2013]
Wetgeving
[Regeling vervallen per 01-07-2013]
Wet van 15 september 2005 tot wijziging van de Wet bodembescherming (overgang taken
Service Centrum Grond), Stb. 2005, 482
Wet van 15 december 2005, houdende wijziging van de Wet bodembescherming en enkele
andere wetten in verband met wijzigingen in het beleid inzake bodemsaneringen, Stb. 2005, 680 en zoals gewijzigd Stb. 2007, 115, Stb. 2007, 152 en Stb. 2007, 349
Wet inrichting landelijk gebied (investeringsbudget) Stb. 2006, 666
Besluiten en ministeriële regelingen
[Regeling vervallen per 01-07-2013]
Besluit overige niet-meldingplichtige gevallen bodemsanering, besluit van 29 november 1994, laatstelijk gewijzigd 23 juli 2000, Stb. 2000, 331
Besluit verplicht bodemonderzoek bedrijfsterreinen, besluit van 25 september 1993, Stb. 1993, 602, laatstelijk gewijzigd 7 juni 2005,
Stb. 2005, 302
Besluit aanwijzing bevoegdgezaggemeenten Wet bodembescherming, besluit van 12 december 2000, laatstelijk gewijzigd 8 september 2004, Stb. 2004,
477
Besluit financiële bepalingen bodemsanering (incl. subsidieregeling bedrijfsterreinen), Stb. 2005, 681, laatstelijk gewijzigd
(draagkrachtregeling) Stb. 2006, 637
Regeling financiële bepalingen bodemsanering 2005, Stcrt. 2005, 250 laatstelijk gewijzigd Stcrt. 2007, 91
Besluit uniforme saneringen (BUS), Stb. 2006, 54
Regeling uniforme saneringen, Stcrt. 2006, 29, laatstelijk gewijzigd Stcrt. 2008, 167
Besluit bodemkwaliteit Stb. 2007, 469
Regeling bodemkwaliteit, Stcrt. 2007, 247, laatstelijk gewijzigd Stcrt. 2008, 249
Regeling beperkingenregistratie Wet bodembescherming, Stcrt, 2007, 120
Regeling inrichting landelijk gebied (investeringsbudget), Stcrt. 2006, 249 (rectificatie Stcrt. 2007, 8)
Regeling beoordeling reinigbaarheid grond 2006, Stcrt. 2006, 145
Mandaat/delegatiebesluiten
[Regeling vervallen per 01-07-2013]
Besluit mandaat, volmacht en machtiging SenterNovem Bodem+, Stcrt. 2004, 243
Besluit mandaat en machtiging SenterNovem Bodem+ (Overgangsrecht), Stcrt. 2005, 32
Besluit mandaat, volmacht en machtiging artikel 75 lid 7 Wet bodembescherming, Stcrt. 2005, 159
Wijziging Besluit mandaat, volmacht en machtiging SenterNovem Bodem+, Stcrt. 2006,
212
Wijziging Besluit mandaat, volmacht en machtiging SenterNovem Bodem+, Stcrt. 2007,
247
Wijziging Besluit mandaat, volmacht en machtiging SenterNovem Bodem+, Stcrt. 2008,
65
Delegatiebesluit subsidie bodemsanering bedrijfsterreinen, Stcrt. 2005, 250
Circulaires
[Regeling vervallen per 01-07-2013]
Circulaire sanering waterbodems 2008, Stcrt. 2007, 245
Circulaire landsdekkend beeld van 20 november 2001, Stcrt. 2002, 14
Beleidsregel kostenverhaal, artikel 75 Wet bodembescherming, Stcrt. 2007, 90 en gerectificeerd Stcrt. 2007, 93
Toepassing zorgplicht Wbb bij MTBE- en ETBE-verontreinigingen, Stcrt. 2008, 246