Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK

Geraadpleegd op 23-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2013 en zichtdatum 01-01-2013.
Geldend van 01-01-2013 t/m 31-12-2013

Regeling houdende regels met betrekking tot een erkenning voor en een keuringsbevoegdheid tot het uitvoeren van een algemene periodieke keuring (Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK)

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • adviespunt: in het kader van een keuring geconstateerd te verwachten gebrek;

  • afkeurpunt: in het kader van een keuring geconstateerd gebrek;

  • anonieme keuring: keuring als bedoeld in artikel 86a van de wet;

  • bevoegdheidspas: pas als bedoeld in artikel 85a van de wet;

  • boekwerk ‘Regelgeving APK’: editie van het boekwerk ‘Regelgeving Algemene Periodieke Keuring’ of de via de website van de Dienst Wegverkeer bekendgemaakte ‘Regelgeving Algemene Periodieke Keuring’ die door de Dienst Wegverkeer is vastgesteld en geldig is op het moment van de keuring;

  • controleapparaat: analoog of digitaal controleapparaat als bedoeld in bijlage Ia respectievelijk bijlage Ib van verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad van 20 december 1985 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer (PbEG L 370);

  • erkenning APK: een erkenning om keuringsrapporten af te geven voor motorrijtuigen en aanhangwagens, als bedoeld in artikel 83 van de wet;

  • erkenninghouder: houder van een erkenning als bedoeld in artikel 83 van de wet;

  • exameninstantie: door de Minister aangewezen instantie als bedoeld in artikel 85a, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • inrichting: een bedrijf of bedrijven waarin een mobiele keuringseenheid gerechtigd is keuringen uit te voeren;

  • kalibreren: verrichten van handelingen die nodig zijn voor het bepalen van de waarden van de afwijking van een meetmiddel ten opzichte van een overeengekomen standaard, alsmede justeren indien de afwijking groter is dan is toegestaan;

  • keuring: periodieke keuring als bedoeld in artikel 75 van de wet;

  • keuringseisen: op de desbetreffende voertuigcategorie toepasselijke permanente eisen in de Regeling voertuigen;

  • keuringsinstelling: keuringsinstelling als bedoeld in artikel 8.1.1 van de Regeling voertuigen;

  • keuringsplaats: een perceel of enkele kadastraal aangrenzende percelen waarop een erkenninghouder als bedoeld in artikel 83 van de wet de keuring verricht en waarbij de keuringsruimte kan bestaan uit één of meer besloten ruimten gelegen in één gebouw, dan wel in verscheidene belendende of nagenoeg belendende gebouwen, bedoeld om deel uit te maken van een keuringsplaats;

  • keurmeester: degene aan wie de bevoegdheid is verleend voertuigen aan een keuring te onderwerpen als bedoeld in artikel 85a van de wet;

  • mobiele keuringseenheid: een keuringseenheid waarmee een erkenninghouder niet steeds in dezelfde inrichting, maar afwisselend in ten minste drie verschillende inrichtingen handelingen in het kader van periodieke keuringen mag verrichten;

  • onderzoeksgerechtigde: erkende onderneming of instelling als bedoeld in artikel 8.1.1 van de Regeling voertuigen;

  • reparatiepunt: in het kader van een keuring gerepareerd gebrek;

  • reparatieadviespunt: in het kader van een keuring geconstateerd gebrek ten aanzien van de controlepunten opgenomen in bijlage 1;

  • steekproef: de steekproefsgewijze herkeuring als bedoeld in artikel 86 van de wet;

  • wet: Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2

De eisen en voorschriften genoemd in deze regeling zijn van toepassing op een vaste keuringsplaats dan wel een mobiele keuringseenheid, tenzij anders bepaald.

Hoofdstuk 2. Aanvraag erkenning

Artikel 3

De aanvraag van een erkenning wordt met inachtneming van de door de Dienst Wegverkeer vastgestelde voorschriften ingediend bij de Dienst Wegverkeer.

Artikel 4

  • 1 Een erkenning APK kan worden verleend aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon voor:

    • a. één of meer in Nederland gevestigde keuringsplaatsen; of

    • b. één of meer in Nederland op naam van de aanvrager geregistreerde mobiele keuringseenheden.

  • 2 Een erkenning APK kan op aanvraag worden verleend indien wordt voldaan aan de in hoofdstuk 3 gestelde erkenningseisen.

Artikel 5

Indien aan de aanvrager van een erkenning APK, al eerder een erkenning is verleend, doch deze op grond van artikel 87 van de wet is ingetrokken, kan, onverminderd het bepaalde in artikel 84, derde lid, van de wet, door de Dienst Wegverkeer worden bepaald dat van onderdelen van aanvraag voorschriften als bedoeld in artikel 3 kan worden afgeweken.

Artikel 6

  • 1 Indien de aanvrager van een erkenning APK exploitant is van een keurings- of onderhoudsdienst voor het eigen wagenpark, kan de erkenning op verzoek van de aanvrager worden beperkt tot dat eigen wagenpark.

  • 2 Indien de erkenning wordt verleend voor het eigen wagenpark en een andere rechtspersoon of andere rechtspersonen in een zodanig verband tot de erkenninghouder staan dat er sprake is van één economische eenheid, kunnen alle voertuigen van de desbetreffende economische eenheid worden beschouwd als voertuigen van het eigen wagenpark.

  • 3 Indien de erkenning wordt verleend voor het eigen wagenpark en een andere rechtspersoon of andere rechtspersonen in een zodanig verband tot de erkenninghouder staat of staan dat er sprake is van één economische eenheid, doet de exploitant onder opgave van de naam en het adres van die rechtspersoon of rechtspersonen, terstond na de verlening van de erkenning schriftelijk opgave hiervan aan de Dienst Wegverkeer. Het verband moet ten genoege van de Dienst Wegverkeer worden aangetoond door middel van een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel of een accountantsverklaring.

  • 4 Gezamenlijk gebruik van een keuringsplaats, een mobiele keuringseenheid of een inrichting door meerdere erkenninghouders is niet toegestaan.

Artikel 7

Indien de erkenning voor de betrokken keuringsplaats wordt aangevraagd, is in deze keuringsplaats tenminste één keurmeester werkzaam die bevoegd is de voertuigen aan een keuring te onderwerpen.

Hoofdstuk 3. Erkenningseisen

§ 1. Gebouw en uitrusting

Artikel 8

  • 1 De keuringsruimte is overdekt, behoorlijk af te sluiten, goed verlicht en voorzien van verwarming.

  • 2 De keuringsruimte heeft zodanige afmetingen en is zodanig ingericht dat de voertuigen die behoren tot de groep waarvoor de erkenning voor de betrokken keuringsplaats wordt aangevraagd, in deze ruimte zodanig kunnen worden opgesteld dat zij van alle zijden goed toegankelijk zijn.

  • 3 In de keuringsruimte:

    • a. bestemd voor het keuren van motorrijtuigen met een verbrandingsmotor met een elektrische ontsteking, is een voorziening aanwezig waarmee uitlaatgassen direct door een daartoe bestemde opening naar buiten kunnen worden gevoerd;

    • b. bestemd voor het keuren van motorrijtuigen met een verbrandingsmotor met compressie-ontsteking, is een voorziening aanwezig die bestaat uit:

      • 1°. een afzuigventilator met voldoende capaciteit voor de te keuren voertuigen;

      • 2°. een afvoersysteem dat voorkomt dat uitlaatgassen in de werkplaats terecht kunnen komen;

      • 3°. een systeem dat ervoor zorgt dat de uitlaatgassen die door de roetmeter gaan eveneens worden afgevoerd, en

      • 4°. afvoerkanalen die bovenstaande onderdelen met elkaar verbinden waardoor de uitlaatgassen direct naar buiten worden afgevoerd.

  • 4 In de keuringsruimte kan de administratie van de keuringen behoorlijk worden uitgevoerd. Tevens is er een afsluitbare kast of bureaulade dan wel een gelijkwaardige voorziening aanwezig, waarin de bescheiden, bedoeld in artikel 18 en de documentatie kunnen worden opgeborgen.

  • 5 In de keuringsruimte is een voorziening aanwezig, geschikt voor het gebruik van datacommunicatie. Deze voorziening bestaat uit een computer of terminal met een modem, geschikt voor de toegangsstructuur van door de Dienst Wegverkeer geaccepteerde netwerken. Tevens is een voorziening aanwezig, geschikt voor aansluiting op de datacommunicatie, ten behoeve van het afdrukken van keuringsrapporten.

Artikel 9

  • 1 In de keuringsruimte is een doelmatige inspectieput of hefinrichting aanwezig die geschikt is voor de groep voertuigen waarvoor de erkenning voor de betrokken keuringsplaats wordt aangevraagd en die is voorzien van een doelmatige verlichting. Wanneer niet duidelijk blijkt wat het draagvermogen van een hefinrichting is, wordt hiervoor door de fabrikant of een onafhankelijk instituut een verklaring overgelegd. Het draagvermogen wordt zichtbaar op de hefinrichting aangebracht.

  • 2 De inspectieput en de hefinrichting zijn zodanig uitgevoerd dat de keurmeester in staat is de onderkant van een voertuig nagenoeg over de hele lengte rechtopstaand te inspecteren, hetgeen betekent dat wanneer de erkenning wordt aangevraagd voor:

    • a. voertuigen waarvan de toegestane maximummassa meer bedraagt dan 3500 kg, de hefinrichting een hefhoogte heeft van ten minste 1,35 m;

    • b. voertuigen waarvan de toegestane maximummassa meer bedraagt dan 3500 kg, de inspectieput een diepte heeft van ten minste 1,35 m;

    • c. voertuigen waarvan de toegestane maximummassa niet meer bedraagt dan 3500 kg, de hefinrichting een hefhoogte heeft van ten minste 1,65 m;

    • d. voertuigen waarvan de toegestane maximummassa niet meer bedraagt dan 3500 kg, de inspectieput een diepte heeft van ten minste 1,55 m.

  • 3 De hefinrichting kan ten minste vier wielen van het voertuig ondersteunen. Een met steunpoten gecombineerde hefinrichting voldoet niet aan deze eis.

  • 4 In geval van een aanvraag van een erkenning voor de keuring van motorrijtuigen is ten behoeve van de controle van de afstelling van de koplampen met behulp van een koplamptestapparaat een voorziening aanwezig die bestaat uit:

    • a. een vlakke vloer van voldoende afmetingen of een hefinrichting, waarop gelijktijdig zowel het te keuren voertuig als het koplamptestapparaat kan worden geplaatst, of

    • b. een vlakke vloer of rails, gelegen voor de hefinrichting, waarop het koplamptestapparaat kan worden geplaatst, waarbij deze vloer of rails in een vlak moet zijn gelegen gelijk of evenwijdig aan de rijplaten van de hefinrichting.

  • 5 De hefinrichting moet deugdelijk zijn en in een goede staat van onderhoud verkeren.

Artikel 10

  • 1 Met de mobiele keuringseenheden mogen keuringen worden verricht in erkende keuringsplaatsen waarvan de erkenning niet is ingetrokken of in afzonderlijke inrichtingen, indien die aan de desbetreffende eisen van de artikelen 8 en 9 voldoen en mits deze op het erkenningsbesluit van de betrokken mobiele keuringseenheid zijn vermeld.

  • 2 Indien de ruimte, bedoeld in artikel 8, vierde lid, niet aanwezig is, mag de administratie van de keuringen in de mobiele keuringseenheid worden uitgevoerd. Tevens is er in de mobiele keuringseenheid een afsluitbare kast of bureaulade dan wel een gelijkwaardige voorziening aanwezig, waarin de bescheiden, bedoeld in artikel 18 en de documentatie kunnen worden opgeborgen.

  • 3 In de mobiele keuringseenheid is de voorziening voor het afvoeren van uitlaatgassen, bedoeld in artikel 8, derde lid, aanwezig, wanneer deze in de in het eerste lid bedoelde keuringsplaats of inrichting niet beschikbaar is.

§ 2. Apparatuur keuringsruimte

Artikel 11

In de keuringsruimte is de volgende apparatuur aanwezig:

  • a. een doelmatige krik die voldoende draagvermogen heeft om van de voertuigen van de groep waarvoor de erkenning voor de betrokken keuringsplaats wordt aangevraagd, de wielen van de voorste as gelijktijdig en de wielen van de achterste as afzonderlijk op zodanige wijze te kunnen heffen, dat deze vrij kunnen draaien;

  • b. een dubbel geïsoleerde veiligheidslooplamp dan wel een zaklantaarn, al dan niet voorzien van een oplaadbare accu, die enerzijds een zodanige lichtsterkte heeft dat ook moeilijk bereikbare onderdelen van een voertuig voldoende helder kunnen worden verlicht om een nauwkeurige inspectie van een voertuig mogelijk te maken en die anderzijds zodanig is afgeschermd dat degene die de keuring uitvoert niet door het uitgestraalde licht wordt verblind;

  • c. een meetband met een minimale nauwkeurigheidsklasse III van ten minste 12,00 m, indien de erkenning wordt aangevraagd voor voertuigen waarvan de toegestane maximummassa niet meer bedraagt dan 3500 kg. Indien het een erkenning betreft voor voertuigen waarvan de toegestane maximummassa meer bedraagt dan 3500 kg is de meetband ten minste 20,00 m. Bij erkenningen met een beperking voor de voertuiglengte heeft de meetband tenminste dezelfde lengte als de toegestane voertuiglengte;

  • d. een doelmatige schuifmaat die is voorzien van een meetstift voor dieptemeting;

  • e. basisgereedschap voor de controle op het vastzitten van nagels en bouten en andere verbindingen, te weten een set steek- en ringsleutels, schroevendraaiers en een hamer, alsmede een bolkophamertje voor de controle op corrosie;

  • f. een doelmatige bandenspanningsmeter en een doelmatige bandenpomp;

  • g. hulpmiddelen om speling in voertuigonderdelen zichtbaar te maken, zoals een bandijzer, wielbewegingsapparaat of een koevoet;

  • h. een rollenremtestbank, platenremtestbank of remvertragingsmeter, die voldoet aan de in artikel 13 gestelde eisen. Indien een erkenning wordt aangevraagd voor voertuigen met een toegestane maximummassa van meer dan 3500 kg is in elk geval een rollenremtestbank aanwezig. Het draagvermogen van een rollenremtestbank of platenremtestbank is voldoende voor de groep voertuigen waarvoor de erkenning voor de betrokken keuringsplaats wordt aangevraagd;

  • i. een doelmatige bandenprofieldieptemeter, met verende meetstift en een meetnauwkeurigheid van 0,1 mm.

Artikel 12

Naast de in artikel 11 genoemde apparatuur is, afhankelijk van de groep voertuigen waarvoor de erkenning voor de betrokken keuringsplaats wordt aangevraagd, tevens de volgende apparatuur aanwezig die voldoet aan de in artikel 13 gestelde eisen:

  • a. in geval van een aanvraag voor een erkenning voor motorrijtuigen:

    • een koplamptestapparaat;

    • een pedaalkrachtmeter; deze is niet verplicht in geval van een vóór 1 maart 2000 afgegeven erkenning voor het eigen wagenpark en in geval van een erkenning die uitsluitend geldt voor het keuren van voertuigen die zijn voorzien van een druklucht-remsysteem;

    • een universele toerenteller;

    • een hulpstuk waarmee de speling op de sluiting van 2 inch koppelingsschotels meetbaar gemaakt kan worden;

  • b. in geval van een aanvraag voor een erkenning voor voertuigen waarvan de toegestane maximummassa meer bedraagt dan 3500 kg:

    • 1°. twee manometers met slangen en aansluitstukken voor drukmeetpunten alsmede aansluitkoppen voor aanhangwagenremsystemen, waarmee de druk in drukluchtremsystemen en in gasveersystemen kan worden gemeten;

    • 2°. een stalen rei met een lengte van ten minste 0,90 m;

  • c. in geval van een aanvraag voor een erkenning voor motorrijtuigen met een verbrandingsmotor met compressie-ontsteking: een roetmeter en olietemperatuurmeter;

  • d. in geval van een aanvraag voor een erkenning voor motorrijtuigen die zijn voorzien van een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking: een uitlaatgastester met lambda-bepaling;

  • e. in geval van een aanvraag voor een erkenning voor motorrijtuigen waarvan de toegestane maximummassa niet meer bedraagt dan 3500 kg: een uitleesapparaat ten behoeve van het uitlezen van het emissiegerelateerd diagnostisch boordsysteem.

Artikel 13

  • 2 Het certificaat van eerste keuring en het certificaat van herkeuring zijn afgegeven door een keuringsinstelling dan wel een onderzoeksgerechtigde.

  • 3 Ten aanzien van de in het eerste lid genoemde meetmiddelen beschikt de aanvrager van een erkenning over een handleiding in de Nederlandse taal als bedoeld in artikel 8.3.6 van de Regeling voertuigen.

  • 4 Een koplamptestapparaat voldoet aan artikel 8.4.110 van de Regeling voertuigen en is voorzien van een handleiding in de Nederlandse taal, waarin ten minste vermeld is een procedure voor het gebruik van het koplamptestapparaat.

  • 5 De in artikel 8, derde lid, onderdeel a, bedoelde afzuiginstallatie ten behoeve van de roetmeting is voorzien van een goedkeuring, afgegeven door een keuringsinstelling.

  • 6 Een niet in de roetmeter geïntegreerde toerenteller voldoet aan artikelen 8.4.15 en 8.4.16 van de Regeling voertuigen en is voorzien van:

    • a. een CE-markering met een aanvullende metrologische markering, en

    • b. een handleiding in de Nederlandse taal, waarin tenminste vermeld is een procedure voor het gebruik van de toerenteller.

  • 7 Een olietemperatuurmeter voldoet aan artikelen 8.4.20, 8.4.21 en 8.4.22 van de Regeling voertuigen en is voorzien van:

    • a. een CE-markering met een aanvullende metrologische markering, voor zover het een elektronische olietemperatuurmeter betreft, en

    • b. een handleiding in de Nederlandse taal, waarin tenminste vermeld is een procedure voor het gebruik van de olietemperatuurmeter.

  • 8 Een uitleesapparaat ten behoeve van het uitlezen van het emissiegerelateerd diagnostisch boordsysteem moet:

    • a. over een ISO-15031-3 connector (16-polige stekker) beschikken;

    • b. kunnen communiceren met het in het voertuig aanwezige emissiegerelateerd diagnostisch boordsysteem en minimaal de modus 03 ondersteunen;

    • c. de volgende protocollen ondersteunen:

      • ISO 9141-2,

      • ISO/DIS 11519-4 PWM dan wel SAE J1850 PWM,

      • ISO/DIS 11519-4 VPW dan wel SAE J1850 VPW,

      • ISO/DIS 14230-4, en

      • ISO/DIS 15765-4;

    • d. de status van de in het voertuig aanwezige waarschuwingsinrichting (MIL) kunnen weergeven;

    • e. de status van de readiness-test kunnen weergeven;

    • f. de aanwezige fouten in de in ISO 15031-6 vastgestelde codering kunnen weergeven;

    • g. voorzien zijn van CE-markering;

    • h. voorzien zijn van een handleiding in de Nederlandse taal waarin ook de ondersteunde communicatieprotocollen zijn beschreven. Indien de communicatieprotocollen niet zijn beschreven in de handleiding mogen deze zijn beschreven in een bij het uitleesapparaat behorende fabrikantenverklaring.

Artikel 14

De apparatuur, bedoeld in de artikelen 11 en 12, is deugdelijk en verkeert in een goede staat van onderhoud.

Hoofdstuk 4. Algemene erkenningsvoorschriften

§ 1. Inrichting

Artikel 15

  • 1 Vanaf de buitenkant van elke keuringsplaats waarvoor de erkenning geldt, is op een door de Dienst Wegverkeer vastgestelde en in de Staatscourant bekendgemaakte wijze zichtbaar dat de erkenning is verleend. Deze eis geldt niet voor keuringsplaatsen waarvan in het erkenningsbesluit is vastgelegd dat de erkenning alleen geldt voor voertuigen die behoren tot het eigen wagenpark.

  • 2 In elke keuringsplaats waarvoor de erkenning geldt, is het door de Dienst Wegverkeer afgegeven bewijs aanwezig waaruit blijkt dat voor de keuringsplaats een erkenning is verleend en voor welke groep voertuigen de erkenning voor de keuringsplaats geldt.

  • 3 Bij elke mobiele keuringseenheid waarvoor de erkenning geldt, is het door de Dienst Wegverkeer afgegeven bewijs aanwezig waaruit blijkt dat voor de eenheid een erkenning is verleend, voor welke groep voertuigen de erkenning voor de eenheid geldt en in welke inrichtingen de keuringen mogen plaatsvinden.

  • 4 Op verzoek van de aanvrager van een keuringsrapport wordt het in het tweede en derde lid bedoelde bewijs ter inzage gegeven.

Artikel 16

  • 1 De keuringsplaatsen blijven voortdurend voldoen aan de eisen, gesteld in de artikelen artikel 8, 9, 11, 12, 13 en 14.

  • 2 De mobiele keuringseenheden, alsmede de inrichtingen of keuringsplaatsen waarin met een mobiele keuringseenheid keuringen mogen worden verricht blijven voortdurend voldoen aan de eisen, gesteld in de artikelen 9, 10, 11, 12, 13 en 14.

  • 3 In afwijking van het eerste en tweede lid geldt voor erkenningen verleend voor 1 mei 2010 dat tot 1 mei 2014 voor het meten van de remvertraging van een voertuig gebruik kan worden gemaakt van een remvertragingsmeter die voldoet aan de in artikel 17 gestelde eisen. Indien een erkenning wordt aangevraagd voor voertuigen met een toegestane maximummassa van meer dan 3500 kg is in elk geval een rollenremtestbank aanwezig. Het draagvermogen van een rollenremtestbank of platenremtestbank is voldoende voor de groep voertuigen waarvoor de erkenning voor de betrokken keuringsplaats wordt aangevraagd.

Artikel 17

  • 1 Ten aanzien van roetmeters, toerentellers, olietemperatuurmeters, manometers, pedaalkrachtmeters, remvertragingsmeters, rollenremtestbanken, platenremtestbanken, uitlaatgastesters met lambda-bepaling en uitleesapparaten ten behoeve van het uitlezen van het emissiegerelateerd diagnostisch boordsysteem zijn steeds aanwezig de documenten en markeringen als bedoeld in artikel 13 van deze regeling.

  • 2 Ten aanzien van de in artikel 8, derde lid, onderdeel a, bedoelde afzuiginstallatie ten behoeve van de roetmeting is steeds een geldig certificaat van goedkeuring aanwezig.

  • 3 Na verwijdering van de rollenremtestbank of de platenremtestbank van zijn fundering waaraan hij was bevestigd teneinde te worden herplaatst op dezelfde plaats of een andere plaats, wordt wederom een certificaat van eerste keuring dan wel herkeuring afgegeven en is de verzegeling aan de fundering aangebracht.

  • 4 Na verplaatsing van de nulemissie-eenheid naar een andere keuringsplaats, moet wederom een certificaat van eerste keuring, dan wel herkeuring worden afgegeven.

  • 5 Wijzigingen ten aanzien van de in het eerste en tweede lid genoemde apparatuur en ten aanzien van de afgifte van een certificaat van herkeuring of goedkeuring worden via de datacommunicatie terstond gemeld aan de Dienst Wegverkeer.

§ 2. Voorschriften administratie en bescheiden

Artikel 18

  • 1 De volgende bescheiden worden goed geordend ten minste 2 jaar bewaard:

    • a. foutief ingevulde of onbruikbaar geworden keuringsrapporten;

    • b. de doorslag van het steekproefcontrolerapport.

    Op de onder a en b genoemde bescheiden worden geen wijzigingen aangebracht.

  • 2 Gedurende de in het eerste lid bedoelde termijn worden de genoemde bescheiden en de controlelijsten desgevraagd onverwijld aan een functionaris van de Dienst Wegverkeer ter inzage gegeven of ter inzage opgestuurd.

  • 3 De erkenninghouder draagt er zorg voor dat de aan hem ten behoeve van datacommunicatie verstrekte code niet toegankelijk is voor onbevoegden.

  • 4 Het boekwerk ‘Regelgeving APK’ alsmede de vereiste certificaten en handleidingen zijn goed geordend aanwezig.

  • 5 De erkenninghouder vermeldt op de factuur bij afgifte van een keuringsrapport het door hem in gevolge van artikel 86, zesde lid, van de wet aan de Dienst Wegverkeer verschuldigde tarief.

§ 3. Wijzigingen

Artikel 19

  • 1 Indien zich wijzigingen voordoen in de samenstelling van de economische eenheid als bedoeld in artikel 6 worden deze door de erkenninghouder schriftelijk aan de Dienst Wegverkeer gemeld.

  • 2 Indien zich een wijziging voordoet van de natuurlijke persoon, de rechtspersoon of de rechtsvorm, zijn zowel de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie de erkenning oorspronkelijk was verleend, als degene die de bedrijfsvoering voortzet, verplicht de Dienst Wegverkeer hiervan zo spoedig mogelijk schriftelijk in kennis te stellen.

  • 3 Indien als gevolg van een wijziging als bedoeld in het voorgaande lid de bedrijfsvoering van de natuurlijke persoon, de rechtspersoon of de rechtsvorm waaraan een erkenning APK, is verleend, wordt voortgezet door een andere natuurlijke persoon of rechtspersoon, worden de toegekende bonus- en strafpunten van het systeem als bedoeld in artikel 37 beschouwd als te zijn toegekend aan deze natuurlijke persoon of rechtspersoon.

  • 4 Indien als gevolg van een wijziging als bedoeld in het tweede lid de bedrijfsvoering van de natuurlijke persoon, de rechtspersoon of de rechtsvorm waaraan een erkenning APK is verleend, wordt voortgezet door een andere natuurlijke persoon of rechtspersoon, worden de opgelegde sancties beschouwd als te zijn toegekend aan deze natuurlijke persoon of rechtspersoon.

Hoofdstuk 4a. De exameninstantie

Artikel 19a

Als exameninstantie wordt aangewezen de Stichting VAM (IBKI) te Nieuwegein.

Artikel 19b

De exameninstantie voldoet aan de volgende eisen:

  • a. de exameninstantie is onafhankelijk en onpartijdig en neemt bij de uitvoering van de werkzaamheden het examenreglement in acht;

  • b. de exameninstantie neemt afdoende maatregelen om fraude, voor, tijdens en na het examen te voorkomen.

Artikel 19c

  • 1 De exameninstantie is belast met:

    • a. het afnemen van het examen voor het diploma keurmeester periodieke keuring zware (bedrijfs)voertuigen;

    • b. het afnemen van het examen voor het diploma keurmeester periodieke keuring lichte voertuigen;

    • c. het afnemen van het examen ter verlenging van de bevoegdheid tot keuren van zware (bedrijfs)voertuigen;

    • d. het afnemen van het examen ter verlenging van de bevoegdheid tot keuren van lichte voertuigen;

    • e. het afnemen van het examen ter verlenging van de bevoegdheid in de gevallen genoemd in de artikelen 43 tot en met 46;

    • f. de vaststelling van de tarieven voor de activiteiten, bedoeld in de onderdelen a tot en met e.

  • 2 De exameninstantie is verder met betrekking tot het organiseren en afnemen van de examens, bedoeld in het eerste lid, belast met:

    • a. het geven van voorlichting en bekendheid aan het examen;

    • b. het vaststellen van de examendatum, het tijdstip en de plaats;

    • c. het toezenden van de uitnodiging voor de deelname aan het examen;

    • d. het factureren van de tarieven, bedoeld in het eerste lid onder c, aan een deelnemer, en

    • e. het registreren van individuele en algemene resultaten van de examens als bedoeld in het eerste lid onder a tot en met e.

Hoofdstuk 5. Keuringsbevoegdheden

§ 1. Keuringsbevoegdheden en aanvraag keuringsbevoegdheid

Artikel 20

  • 1 De bevoegdheid voertuigen met een toegestane maximummassa hoger dan 3.500 kg dan wel voertuigen met een toegestane maximummassa niet hoger dan 3.500 kg aan een keuring te onderwerpen kan worden verleend aan een natuurlijk persoon die in het bezit is van een, mede door een door de Dienst Wegverkeer aangewezen gecommitteerde ondertekend, diploma keurmeester periodieke keuring zware (bedrijfs)voertuigen respectievelijk diploma keurmeester periodieke keuring lichte voertuigen dat is afgegeven door de Stichting VAM, nadat het examen met goed gevolg bij deze instelling is afgelegd.

  • 2 De Dienst Wegverkeer bepaalt aan welke voorwaarden wordt voldaan alvorens deelgenomen kan worden aan het examen keurmeester periodieke keuring zware (bedrijfs)voertuigen of examen keurmeester periodieke keuring lichte voertuigen. Deze voorwaarden worden in de Staatscourant bekendgemaakt.

  • 3 Het examen wordt afgenomen overeenkomstig een door de Stichting VAM vastgesteld en door de Dienst Wegverkeer goedgekeurd reglement.

Artikel 21

  • 1 Ten bewijze van de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen wordt aan de keurmeester een bevoegdheidspas overeenkomstig een door de Dienst Wegverkeer vastgesteld model verstrekt. Op de bevoegdheidspas worden ten minste het pasnummer, het diplomanummer en de groep van voertuigen genoemd waarvoor de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen geldt alsmede de geldigheidsduur van de pas.

  • 2 Ten behoeve van het afmelden van een voertuig als bedoeld in artikel 30 door middel van datacommunicatie, wordt aan de keurmeester een pincode verstrekt. Deze pincode is strikt persoonlijk.

Artikel 22

  • 1 Nadat de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen is verleend, wordt onverminderd het bepaalde in het derde lid en in de artikelen 43 tot en met 46 door de keurmeester iedere twee jaar een toets bij de in artikel 20 genoemde instelling afgelegd.

  • 2 De toets wordt afgenomen overeenkomstig een door de in het eerste lid bedoelde instelling vastgesteld en een door de Dienst Wegverkeer goedgekeurd reglement.

  • 3 Afhankelijk van het resultaat van de toets bedoeld in het eerste lid, wordt de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen met twee jaar, twee maanden of niet verlengd.

Artikel 23

De aanvrager van de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen overlegt de volgende bescheiden:

  • a. een afschrift van de in de artikel 20 genoemde diploma’s;

  • b. indien van toepassing een afschrift van het resultaat van de toets als bedoeld in artikel 22.

Hoofdstuk 6. Voorschriften keuringen

§ 1. Algemeen

Artikel 24

  • 1 De erkenninghouder neemt in verband met de periodieke keuring van motorrijtuigen en aanhangwagens het bij en krachtens de wet bepaalde in acht.

  • 2 Keuringen worden slechts verricht in een keuringsplaats waarvoor de erkenning geldt.

  • 3 In de keuringsplaats worden slechts keuringen verricht van voertuigen waarvoor de erkenning voor de betrokken keuringsplaats geldt.

  • 4 Met de mobiele keuringseenheid worden in een keuringsplaats of inrichting slechts keuringen verricht van voertuigen waarvoor de erkenning voor de betrokken keuringseenheid geldt.

  • 5 Het boekwerk ‘Regelgeving APK’ wordt door de erkenninghouder beschikbaar gesteld aan de keurmeester; de erkenninghouder draagt er tevens zorg voor dat de voorgeschreven boekwerken tot en met de laatste wijziging zijn bijgewerkt.

  • 6 Aan een bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen worden de in de artikelen 25 tot en met 32 opgenomen voorschriften verbonden.

Artikel 24a

  • 3 Nadat het motorrijtuig is gekeurd, wordt de overbruggingsfunctie door de keurmeester beëindigd.

§ 2. Keuringbevoegdheidsvoorschriften

Artikel 25

  • 1 De keurmeester neemt in verband met de periodieke keuring van motorrijtuigen en aanhangwagens het bij en krachtens de wet bepaalde in acht.

  • 2 De keurmeester controleert of hij de beschikking heeft over het boekwerk ‘Regelgeving APK’ voordat hij een keuring gaat verrichten.

Artikel 26

  • 1 Op verzoek van de aanvrager van een keuringsrapport wordt de bevoegdheidspas ter inzage gegeven.

  • 2 De keurmeester draagt er zorg voor dat de aan hem ten behoeve van datacommunicatie verstrekte pincode niet toegankelijk is voor anderen.

§ 3. Voorschriften keuring, steekproef en anonieme keuring

Artikel 27

  • 1 Indien bij de erkenninghouder een keuringsrapport wordt aangevraagd, stelt deze, na overleg met de aanvrager, onverwijld het tijdstip voor de keuring vast. De keuring vindt zo spoedig mogelijk na de aanvraag plaats.

  • 2 Er wordt geen keuring verricht dan nadat door de aanvrager de bijlage bij het deel I A dan wel deel I van het kentekenbewijs is overgelegd, indien in het kentekenregister of op het kentekenbewijs bij bijzonderheden is vermeld ‘Taxi, zie bijlage’ of ‘OV-auto, zie bijlage’.

  • 3 Er wordt geen keuring verricht dan nadat het kentekenregister is geraadpleegd ten aanzien van:

    • a. het voor het voertuig opgegeven kenteken;

    • b. het identificatienummer van het ter keuring aangeboden voertuig, en

    • c. de datum eerste toelating van het voertuig.

  • 4 Er wordt geen keuring verricht en de aanvrager van een keuringsrapport wordt naar de Dienst Wegverkeer doorverwezen indien:

    • a. het raadplegen van het kentekenregister niet mogelijk is door een onjuiste combinatie van het kenteken en de laatste vier posities van het voertuigidentificatienummer of indien de laatste vier posities van het voertuigidentificatienummer niet bekend zijn;

    • b. het voertuigidentificatienummer van het voertuig niet in overeenstemming is met het kentekenregister;

    • c. blijkens het kentekenregister de beperkte geldigheidsduur van het kentekenbewijs verstreken is, waardoor het kentekenbewijs ingevolge artikel 56, eerste lid, onderdeel a, van de wet, zijn geldigheid heeft verloren.

Artikel 28

  • 1 De keuring wordt verricht in een keuringsruimte met apparatuur die aan de in de artikelen 7, 9, 11, 12 en 13 gestelde eisen voldoet. Van deze eis kan worden afgeweken indien volgens de wijze van keuren zoals vermeld in hoofdstuk 5 van de Regeling voertuigen een rij- of remproef buiten de keuringsruimte wordt uitgevoerd, mits de buitentemperatuur binnen het temperatuurgebied van de verplichte apparatuur ligt.

  • 2 Bij de keuring wordt het voertuig tevens gecontroleerd aan de hand van de in bijlage 1 opgenomen reparatieadviespunten.

  • 3 De keuring wordt verricht door een keurmeester.

Artikel 29

  • 1 Het resultaat van elke keuring wordt door de keurmeester schriftelijk vastgelegd op het keuringsrapport.

  • 2 Voor dit keuringsrapport wordt gebruikgemaakt van het door de Dienst Wegverkeer vastgestelde model keuringsrapport, dat bekend is gemaakt in de Staatscourant.

Artikel 30

  • 1 Na afloop van elke keuring wordt het bepaalde in het tweede lid tot en met het vijfde lid in acht genomen alvorens het keuringsrapport af te geven aan de aanvrager.

  • 2 Alvorens tot het afmelden van een voertuig als bedoeld in het derde lid wordt overgegaan, wordt door de keurmeester die het voertuig afmeldt aan de hand van het kentekenregister nagegaan of de keuring van dat voertuig heeft plaatsgevonden.

  • 3 Het voertuig wordt door middel van datacommunicatie bij de Dienst Wegverkeer afgemeld onder verstrekking van de volgende gegevens:

    • a. het pasnummer en de pincode van de keurmeester;

    • b. het kenteken van het voertuig;

    • c. de meldcode, gevormd door de laatste vier cijfers van het voertuigidentificatienummer, letters en leestekens buiten beschouwing gelaten;

    • d. indien het een voertuig betreft dat is voorzien van een kilometerteller, de afgelezen kilometerstand van het voertuig;

    • e. indien het voertuig is goedgekeurd:

      • indien van toepassing de adviespunten, en

      • 2°. indien van toepassing de reparatieadviespunten;

    • f. indien het voertuig is afgekeurd:

      • 1°. de afkeurpunten;

      • 2°. de reparatiepunten;

      • 3°. de adviespunten;

      • 4°. de reparatieadviespunten;

    • g. indien het voertuig is goedgekeurd na reparatie:

      • 1°. de reparatiepunten;

      • indien van toepassing de adviespunten, en

      • 3°. indien van toepassing de reparatieadviespunten;

    • h. de bevestiging dat de in het tweede lid voorgeschreven controleverplichting is nagekomen, waarna acceptatie van de afmelding wordt weergegeven:

      • 1°. de transactiecode en het tijdstip van de afmelding;

      • 2°. indien het voertuig is goedgekeurd: tevens een nieuwe vervaldatum;

      • 3°. indien het voertuig aan een steekproef moet worden onderworpen: tevens de einde wachttijd van de steekproef.

  • 4 Op het keuringsrapport moet schriftelijk worden vermeld:

    • a. het pasnummer als bedoeld in het derde lid, onderdeel a, en het bepaalde in de onderdelen b en c;

    • b. de afgelezen kilometerstand indien het voertuig is voorzien van een kilometerteller;

    • c. dat het voertuig is goedgekeurd indien het aan de keuringseisen blijkt te voldoen en indien van toepassing:

      • 1°. de adviespunten, en

      • 2°. reparatieadviespunten;

    • d. indien een voertuig niet aan de keuringseisen blijkt te voldoen dat het voertuig is afgekeurd en de afkeurpunten;

    • e. indien er ten behoeve van de goedkeuring reparaties aan het voertuig zijn verricht:

      • 1°. de reparatiepunten;

      • indien van toepassing de adviespunten, en

      • 3°. indien van toepassing de reparatieadviespunten;

    • f. de transactiecode, en uitsluitend indien de schriftelijke invulling rechtstreeks plaatsvindt uit het door de Dienst Wegverkeer bijgehouden kentekenregister de tekst ‘afdruk RDW’;

    • g. indien het voertuig is goedgekeurd de vervaldatum, waarbij de maand van de vervaldatum voluit in letters is geschreven;

    • h. indien het voertuig aan een steekproef wordt onderworpen de einde wachttijd van de steekproef;

    • i. de naam, adresgegevens en het keuringsinstantienummer van de erkenninghouder.

  • 5 Alvorens het keuringsrapport wordt ondertekend, wordt door de keurmeester nagegaan of het rapport volledig is ingevuld.

  • 6 Door een keurmeester worden niet meer dan vier voertuigen per zestig minuten afgemeld.

  • 7 Het keuringsrapport wordt onverwijld aan de aanvrager afgegeven indien het voertuig niet aan een steekproef wordt onderworpen.

  • 8 Indien het voertuig aan een steekproef wordt onderworpen, deelt de erkenninghouder dit aan de aanvrager mede en houdt de erkenninghouder het keuringsrapport onder zich voor een periode van ten hoogste negentig minuten, vanaf het tijdstip van afmelding.

Artikel 31

  • 1 Indien het voertuig blijkens mededeling van de Dienst Wegverkeer aan een steekproef wordt onderworpen, gelden de in het tweede tot en met zesde lid genoemde verplichtingen.

  • 2 In de staat van het voertuig dat aan een steekproef wordt onderworpen, worden gedurende negentig minuten na het tijdstip van afmelding geen wijzigingen aangebracht en worden geen metingen met betrekking tot het voertuig verricht.

  • 3 De erkenninghouder wijst de eigenaar of houder van het voertuig dat aan een steekproef wordt onderworpen er op dat deze verplicht is het voertuig voor de uitvoering van de steekproef beschikbaar te houden.

  • 4 Voorafgaande aan de steekproefherkeuring wordt het keuringsrapport door de erkenninghouder of de keurmeester aan de daartoe aangewezen functionaris van de Dienst Wegverkeer overhandigd. Door de erkenninghouder of de keurmeester wordt indien artikel 27, tweede lid, van toepassing is, tevens de in dat artikel bedoelde bijlage overhandigd.

  • 5 Aan een steekproef wordt alle medewerking verleend en de terzake door de Dienst Wegverkeer gegeven aanwijzingen worden in acht genomen. Onder alle medewerking wordt in ieder geval verstaan dat:

    • a. bij uitsluiting de keurmeester die het voertuig aan een keuring heeft onderworpen, gedurende de gehele steekproef aanwezig is en zelf feitelijke assistentie verleent bij het uitvoeren van de steekproef;

    • b. indien de keuring verricht is door een mobiele keuringseenheid tevens het voertuig, van waaruit door de mobiele keuringseenheid de keuringen zijn verricht, bij de steekproef aanwezig is;

    • c. het voertuig, ongeacht het tijdstip van aanvang van de steekproef, niet uit de keuringsplaats wordt verwijderd gedurende de steekproef;

    • d. de desbetreffende ruimte en apparatuur gedurende de steekproef beschikbaar worden gesteld.

  • 6 Indien bij de steekproef wordt vastgesteld dat het voertuig niet voldoet aan de keuringseisen, het voertuig onterecht is af- of goedgekeurd, het keuringsrapport onjuist of onvolledig is ingevuld of indien wordt geconstateerd dat de voorschriften met betrekking tot de steekproef niet in acht zijn genomen, wordt door de daartoe aangewezen functionaris van de Dienst Wegverkeer een steekproefcontrolerapport opgemaakt dat door deze wordt ondertekend alsmede door de keurmeester.

Artikel 32

  • 1 Indien de eigenaar of houder van het voertuig dat aan een steekproef wordt onderworpen met het voertuig wegrijdt, wordt dit onverwijld door de keurmeester aan de Dienst Wegverkeer gemeld. De eventuele goedkeuring wordt door de Dienst Wegverkeer ingetrokken en het voertuig kan niet meer worden afgemeld.

  • 2 De erkenninghouder draagt er zorg voor dat de eigenaar of houder van een weggereden voertuig op de hoogte is gesteld van de verplichting om een nieuwe aanvraag van een keuringsrapport bij de Dienst Wegverkeer in te dienen.

Artikel 33

  • 1 De Dienst Wegverkeer voert steekproefsgewijs anonieme keuringen uit door middel van het ter keuring aanbieden van een voertuig in het kader van het toezicht op de erkenning en het verrichten van keuringen. Wanneer blijkt dat:

    • a. de keuring niet in de keuringsplaats wordt uitgevoerd;

    • b. de mobiele keuringseenheid niet aanwezig is;

    • c. de keuring niet met de vereiste apparatuur wordt uitgevoerd;

    • d. de keuring niet door een persoon die bevoegd is voertuigen aan een keuring te onderwerpen wordt uitgevoerd, of

    • e. het resultaat van de keuring niet aan de Dienst Wegverkeer wordt gemeld;

    wordt terstond begonnen met een procedure tot intrekking van de erkenning en keuringsbevoegdheid.

Hoofdstuk 7. Toezicht

§ 1. algemeen

Artikel 34

Artikel 35

  • 1 Nadat een erkenning is verleend, wordt door middel van een herschouwing onderzocht of de erkenninghouder en de keuringsplaats nog voldoen aan de erkenningseisen en of de erkenningsvoorschriften worden nageleefd.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde controle kan tevens plaatsvinden in het kader van een steekproef van het voertuig.

Artikel 36

Onverminderd het bepaalde in artikel 31, wordt in het kader van het toezicht alle medewerking aan de daartoe aangewezen functionarissen van de Dienst Wegverkeer verleend. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het verlenen van toegang tot de keuringsplaats, inrichting of mobiele keuringseenheid;

  • b. het verstrekken van inlichtingen;

  • c. het overleggen van bescheiden;

  • d. het gebruik maken van de benodigde apparatuur;

  • e. het in acht nemen van door de betreffende functionaris van de Dienst Wegverkeer aangegeven aanwijzingen.

Artikel 37

  • 1 De Dienst Wegverkeer kan in het kader van het toezicht op de erkenninghouder of de keurmeester een systeem van bonus- en strafpunten vaststellen, dat wordt bekendgemaakt in de Staatscourant. Dit systeem heeft tevens betrekking op artikel 28, tweede lid.

  • 2 Indien een systeem als bedoeld in het eerste lid is vastgesteld, wordt aan de hand daarvan, afhankelijk van de resultaten van het uitgeoefende toezicht, beoordeeld of het toezicht wordt verminderd of verscherpt dan wel of een erkenning wordt gewijzigd of ingetrokken.

§ 2. Toezicht erkenning APK

Artikel 38

De in deze paragraaf bepaalde eisen zijn, voor zover niet anders bepaald, tevens van toepassing op het toezicht op mobiele keuringseenheden en de inrichtingen waar met behulp van deze mobiele keuringseenheden keuringen worden verricht.

Artikel 39

  • 1 Deze paragraaf laat onverlet de bevoegdheid tot wijziging, schorsing of intrekking van de erkenning als omschreven in artikel 87, van de wet, in andere gevallen dan die in deze paragraaf zijn beschreven.

  • 2 Een wijziging, schorsing of intrekking van een erkenning als bedoeld in artikel 87, tweede lid, van de wet, geldt in beginsel uitsluitend voor de betrokken keuringsplaats.

  • 3 In afwijking van het tweede lid kan de Dienst Wegverkeer, als omstandigheden daartoe aanleiding geven, bepalen dat een wijziging, schorsing of intrekking alle keuringsplaatsen of mobiele eenheden betreft waarvoor de erkenning geldt.

Artikel 40

Bij schorsing van een erkenning kan worden bepaald dat, indien niet binnen een termijn van ten hoogste 12 weken wordt aangetoond dat weer aan de erkenningseisen of erkenningsvoorschriften wordt voldaan, alsnog wijziging of intrekking van de erkenning volgt.

Artikel 41

Indien de in de artikelen 25 tot en met 32 neergelegde verplichtingen of voorschriften niet worden nageleefd, wordt terstond begonnen met een procedure voor intrekking van de erkenning.

Artikel 42

De in artikel 87 van de wet, bedoelde wijziging, schorsing of intrekking van de erkenning kan, indien de erkenningseis of het erkenningsvoorschrift waaraan niet wordt voldaan slechts betrekking heeft op het keuren van een bepaalde groep voertuigen, beperkt blijven tot het keuren van die desbetreffende groep voertuigen.

§ 3. Toezicht bevoegdheid APK

Artikel 43

Afhankelijk van het resultaat van de toets, bedoeld in artikel 22, wordt de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen met twee jaar, met twee maanden of niet verlengd.

Artikel 44

De in artikel 87a van de wet bedoelde intrekking van de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen kan, indien de keuringsbevoegdheidseis, het keuringsbevoegdheidsvoorschrift of het keuringsvoorschrift waaraan niet wordt voldaan slechts betrekking heeft op het keuren van een bepaalde groep voertuigen, beperkt worden tot het keuren van die desbetreffende groep voertuigen.

Artikel 45

  • 1 Indien er sprake is van een situatie waarin aan een of meer keuringsbevoegdheidseisen, keuringsbevoegdheidsvoorschriften of keuringsvoorschriften niet wordt voldaan, terwijl die situatie op korte termijn kan worden hersteld, kan, in plaats van intrekking van de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen, overgegaan worden tot schorsing van de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen voor een termijn van ten hoogste twaalf weken.

  • 2 Wordt binnen de in het eerste lid genoemde termijn niet aangetoond dat wederom aan de keuringsbevoegdheidseisen, keuringsbevoegdheidsvoorschriften of keuringsvoorschriften wordt voldaan, dan volgt alsnog intrekking van de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen.

Artikel 46

Indien door de keurmeester de in de artikelen 25 tot en met 32 neergelegde verplichtingen of voorschriften niet worden nageleefd, wordt terstond begonnen met een procedure voor intrekking van de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen.

Hoofdstuk 8. Overgangs en slotbepalingen

Artikel 47

Erkenningen en bevoegdheden die zijn verleend krachtens de Erkenningsregeling APK, zoals die regeling luidde voor de inwerkingtreding van deze regeling, worden gelijkgesteld met erkenningen en bevoegdheden die zijn verleend krachtens deze regeling.

Artikel 49

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Verkeer en Waterstaat,

C.M.P.S. Eurlings

Bijlage 1

Reparatieadviespunten
 

Adviespunt

Wijze van keuren

 

Artikel 1

 

1.

Bij personenauto’s, in gebruik genomen na 31 december 2003, waarbij van fabriekswege airbags gemonteerd zijn, moet het airbagsysteem goed functioneren.

Visuele controle. Op plaatsen waar het beeldmerk ‘AIRBAG’in de personenauto wordt aangetroffen moet een airbag aanwezig zijn. Indien het duidelijk is dat een airbag is verwijderd op de plaats waar het beeldmerk is aangetroffen, wordt dit vermeld op het keuringsrapport.

2.

Bij personenauto’s, in gebruik genomen na 31 december 2003, en die beschikken over een airbagsysteem dat is voorzien van een waarschuwingsinrichting die in werking treedt zodra het systeem faalt, moet de waarschuwingsinrichting goed functioneren.

Leden 2 en 3: visuele controle. Indien een airbagsysteem of een gordelspansysteem is voorzien van een waarschuwingslampje, moet het waarschuwingslampje gaan branden als het contact wordt ingeschakeld. Vervolgens dient het waarschuwingslampje te doven, eventueel na het starten van de motor. Wanneer het waarschuwingslampje uitgaat, mag er vanuit worden gegaan dat het systeem functioneert. Indien het waarschuwingslampje blijft branden, wordt dit vermeld op het keuringsrapport.

3.

Bij personenauto’s, in gebruik genomen na 31 december 2003, en die beschikken over een gordelspansysteem dat is voorzien van een waarschuwingsinrichting die in werking treedt zodra het systeem faalt, moet de waarschuwingsinrichting goed functioneren.

 

4.

Onderdelen van personenauto’s, niet zijnde onderdelen van het brandstofsysteem, het remsysteem, de stuurbekrachtiging of het veersysteem, mogen geen overmatige olielekkage vertonen.

Visuele controle, terwijl het voertuig zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

 

Artikel 2

 

1.

Bij bedrijfsauto’s, in gebruik genomen na 31 december 2003, waarbij van fabriekswege airbags gemonteerd zijn, moet het airbagsysteem goed functioneren.

Visuele controle. Op plaatsen waar het beeldmerk ‘AIRBAG’ in de bedrijfsauto wordt aangetroffen moet een airbag aanwezig zijn. Indien het duidelijk is dat een airbag is verwijderd op de plaats waar het beeldmerk is aangetroffen, wordt dit vermeld op het keuringsrapport.

2.

Bij bedrijfsauto’s, in gebruik genomen na 31 december 2003, en die beschikken over een airbagsysteem dat is voorzien van een waarschuwingsinrichting die in werking treedt zodra het systeem faalt, moet de waarschuwingsinrichting goed functioneren.

Leden 2 en 3: visuele controle. Indien een airbagsysteem of een gordelspansysteem is voorzien van een waarschuwingslampje, moet het waarschuwingslampje gaan branden als het contact wordt ingeschakeld. Vervolgens dient het waarschuwingslampje te doven, eventueel na het starten van de motor. Wanneer het waarschuwingslampje uitgaat, mag er vanuit worden gegaan dat het systeem functioneert. Indien het waarschuwingslampje blijft branden, wordt dit vermeld op het keuringsrapport.

3.

Bij bedrijfsauto’s, in gebruik genomen na 31 december 2003, en die beschikken over een gordelspansysteem dat is voorzien van een waarschuwingsinrichting die in werking treedt zodra het systeem faalt, moet de waarschuwingsinrichting goed functioneren.

 

4.

Onderdelen van bedrijfsauto’s, niet zijnde onderdelen van het brandstofsysteem, het remsysteem, de stuurbekrachtiging of het veersysteem, mogen geen overmatige olielekkage vertonen.

Visuele controle, terwijl het voertuig zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

 

Artikel 3

 
 

Onderdelen van driewielige motorrijtuigen, niet zijnde onderdelen van het brandstofsysteem, het remsysteem, de stuurbekrachtiging of het veersysteem, mogen geen overmatige olielekkage vertonen

Visuele controle.

 

Artikel 4

 
 

Onderdelen van aanhangwagens, niet zijnde onderdelen van het brandstofsysteem, het remsysteem, de stuurinrichting of het veersysteem, mogen geen overmatige olielekkage vertonen.

Visuele controle, terwijl het voertuig zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.