Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen

Geraadpleegd op 16-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 02-05-2013.
Geldend van 01-01-2013 t/m 10-06-2013

Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 juni 2009, nr. IVV/I/2009/13367, houdende regels omtrent tenuitvoerlegging van bestuurlijke boeten en terugvordering van onverschuldigde betalingen op grond van een aantal socialezekerheidswetten (Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen)

Artikel 1. Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

Artikel 2. Bevoegdheid verrekening met werkgever

Het UWV is, naast de in artikel 1, onderdelen a tot en met l, genoemde wetten opgenomen bevoegdheden tot verrekening van vorderingen op werknemers, tevens bevoegd tot verrekening van een vordering op de werkgever met een aan de werkgever te betalen bedrag.

Artikel 3. Standaard regeling voor uitstel van betaling

  • 1 Het UWV en de SVB stellen de termijn waarvoor uitstel van betaling wordt verleend, alsmede de daaraan verbonden periodieke betalingen of verrekeningen, vast na overleg met de schuldenaar en met inachtneming van dit artikel, tenzij:

    • a. de vordering een bestuurlijke boete betreft;

    • b. de onverschuldigde betaling het gevolg is van een gedraging waarvoor aan de schuldenaar een bestuurlijke boete is opgelegd;

    • c. de onverschuldigde betaling het gevolg is van een gedraging waarvan het UWV of de SVB aangifte heeft gedaan of waarvan proces-verbaal is opgemaakt en ingezonden; of

    • d. de vordering het gevolg is van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting.

  • 2 Het UWV en de SVB verlenen uitstel van betaling voor ten hoogste 36 maanden. De geldschuld wordt gedurende die periode in termijnen ter hoogte van de volledige aflossingscapaciteit betaald of verrekend.

  • 4 Indien de schuldenaar hogere periodieke betalingen of verrekeningen voorstelt dan het bedrag, bedoeld in het tweede lid, stelt het UWV of de SVB de termijnen conform dit voorstel vast.

  • 5 De periodieke betaling of verrekening wordt gesteld op de volledige aflossingscapaciteit verminderd met 5% van de bijstandsnorm indien:

    • a. de schuldenaar met aanwending van zijn volledige aflossingscapaciteit en vermogen niet in staat is de vordering binnen 36 maanden te voldoen; en

    • b. periodieke betaling of verrekening gedurende 60 maanden van het aldus verkregen bedrag leidt tot een grotere voldoening van de vordering dan betaling of verrekening gedurende 36 maanden van het op grond van het tweede en derde lid verkregen bedrag.

  • 6 Indien de schuldenaar, bij aanwending van zijn volledige aflossingscapaciteit, de vordering niet binnen 36 maanden of bij aanwending van de volledige aflossingscapaciteit verminderd met 5% van de bijstandsnorm, niet binnen 60 maanden volledig zal kunnen voldoen, wendt hij zijn vermogen aan zodat een zodanig gedeelte van de vordering binnen zes weken, nadat het UWV of de SVB aan de schuldenaar uitstel van betaling heeft verleend, wordt voldaan dat hij het resterende deel van de geldschuld binnen 36 maanden, dan wel 60 maanden, kan voldoen.

    Indien echter de schuldenaar ten genoegen van het UWV of de SVB zekerheid stelt voor voldoening van de gehele vordering binnen 36 maanden, dan wel 60 maanden, nadat uitstel van betaling is verleend, behoeft de schuldenaar zijn vermogen niet aan te wenden.

  • 7 Indien toepassing van dit artikel tot een kennelijk onredelijk resultaat leidt kan het UWV of de SVB van het eerste tot en met zesde lid afwijken.

Artikel 4. Regeling voor uitstel van betaling bij schending inlichtingenplicht

  • 1 Het UWV en de SVB stellen in de uitzonderingsgevallen genoemd in artikel 3, eerste lid, onderdelen a tot en met d, de termijn waarvoor uitstel van betaling wordt verleend, alsmede de daaraan verbonden periodieke betalingen of verrekeningen, vast na overleg met de schuldenaar en met inachtneming van dit artikel.

  • 2 De periodieke betalingen of verrekeningen worden door het UWV en de SVB zodanig vastgesteld dat gebruik wordt gemaakt van de volledige aflossingscapaciteit van de schuldenaar.

  • 3 Indien de schuldenaar hogere periodieke betalingen of verrekeningen voorstelt dan het bedrag, bedoeld in het tweede lid, dan stelt het UWV of de SVB het bedrag conform dit voorstel vast.

  • 4 Indien de schuldenaar de vordering niet binnen 12 maanden volledig zal kunnen voldoen, wendt hij zijn vermogen aan zodat een zodanig gedeelte van de vordering binnen zes weken, nadat het UWV of de SVB aan de schuldenaar uitstel van betaling heeft verleend, wordt voldaan dat hij de resterende vordering binnen 12 maanden kan voldoen. Indien echter de schuldenaar ten genoegen van het UWV of de SVB zekerheid stelt voor voldoening van de gehele vordering binnen 12 maanden, nadat uitstel van betaling is verleend, behoeft de schuldenaar zijn vermogen niet aan te wenden.

  • 5 Onverminderd het bepaalde in artikel 8 stelt het UWV of de SVB de termijnen waarbinnen wordt verrekend of moet worden betaald vast over een periode van meer dan 12 maanden indien de schuldenaar, ook na aanwending van zijn vermogen, niet in staat is de vordering binnen 12 maanden te voldoen.

  • 6 Artikel 3, zevende lid, is van overeenkomstige toepassing op dit artikel.

Artikel 5. Voldoening vordering tot en met € 300,–

Indien de vordering op de schuldenaar niet meer bedraagt dan € 300,– stelt het UWV of de SVB, in afwijking van de artikelen 3 en 4, de wijze waarop deze vordering moet worden voldaan vast zonder de schuldenaar in de gelegenheid te stellen een voorstel te doen met betrekking tot de wijze van voldoening van de vordering, met dien verstande dat per periode van een maand de aflossing op niet meer dan € 52,– kan worden vastgesteld.

Artikel 6. Uitstel van betaling op voorstel schuldenaar

Het UWV en de SVB kunnen, in afwijking van de artikelen 3 en 4, uitstel van betaling verlenen conform een voorstel van de schuldenaar indien:

  • a. de schuldenaar hierom gemotiveerd verzoekt tot uiterlijk zes weken na bekendmaking van een beschikking tot betaling van een geldschuld; en

  • b. het voorstel inhoudt dat de gehele vordering binnen 12 maanden, eventueel door middel van periodieke betalingen of verrekeningen, wordt voldaan.

Artikel 7. Voorschriften uitstel van betaling

  • 1 Het UWV en de SVB verbinden aan een beschikking tot uitstel van betaling in ieder geval de voorschriften dat:

    • a. de vordering gedurende de periode waarover uitstel van betaling is verleend door middel van betalingen of verrekeningen, in periodieken of ineens, wordt voldaan; en

    • b. de beschikking tot uitstel van betaling kan worden ingetrokken of gewijzigd indien wijziging plaatsvindt in de hoogte van de inkomsten van de schuldenaar.

  • 2 Het UWV en de SVB bepalen in de beschikking tot uitstel van betaling dat wettelijke rente als bedoeld in artikel 4:98 van de Algemene wet bestuursrecht is verschuldigd vanaf het tijdstip dat de termijn is verstreken waarbinnen volgens die beschikking de betaling had moeten plaatsvinden of had moeten worden verrekend en dat deze rente verschuldigd is over de resterende vordering.

Artikel 8. Versoepeling betalingsregeling na tien jaar

Indien de schuldenaar de vordering na tien jaren, waarin hij zich heeft gehouden aan de vastgestelde periodieke betalingen of verrekeningen, nog niet volledig heeft voldaan wordt de periodieke betaling of verrekening gesteld op de volledige aflossingscapaciteit verminderd met 5% van de bijstandsnorm.

Artikel 9. Toerekening van betalingen

Tenzij de schuldenaar een andere vordering aanwijst wordt een betaling, die zou kunnen worden toegerekend aan meerdere vorderingen, eerst toegerekend aan een verschuldigde bestuurlijke boete.

Artikel 10. Toepasselijkheid op de werkgever

De artikelen 3, 4 en 8 zijn niet van toepassing op de werkgever.

Artikel 10a. Regeling verrekening bestuurlijke boete bij recidive

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 2 Voor zover de hoogte van de toeslag, de uitkering, de kinderbijslag of het ouderdomspensioen daartoe de ruimte biedt, is het vrijgelaten deel, bedoeld in het eerste lid, met inachtneming van het vierde en vijfde lid, gelijk aan de som van een naar een tijdseenheid te herleiden gedeelte voor:

    • a. zorgkosten: € 530 per kalenderjaar voor een alleenstaande en € 1031 per kalenderjaar voor een belanghebbende met een echtgenoot of geregistreerd partner met wie hij een gezamenlijke huishouding voert, en

    • b. kosten van kinderen: indien de belanghebbende ouder is en voor een kind voor wie aan die ouder op grond van artikel 18 van de Algemene Kinderbijslagwet kinderbijslag wordt betaald: 50 procent van het bedrag, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Wet op het kindgebonden budget, dat gelet op het aantal kinderen van toepassing is.

  • 3 Van een gezamenlijke huishouding, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

  • 4 Het bedrag van het vrijgelaten deel, bedoeld in het tweede lid, wordt in verband met woonkosten vermeerderd indien de belanghebbende huurder is van een woning met een kale huur van niet meer dan € 681 per maand of mede een huurwoning bewoont met zo’n huur.

  • 5 De vermeerdering, bedoeld in het vierde lid, bedraagt 50 procent van een naar tijdseenheid te herleiden bedrag gelijk aan het verschil tussen de kale huur per maand minus een basisbedrag van € 222 per maand.

  • 6 Onder kale huur als bedoel in het vierde en vijfde lid wordt verstaan de huurprijs die bij huur en verhuur is verschuldigd voor het enkele gebruik van een woning.

  • 7 De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt ingediend bij het UWV indien de verrekening plaatsvindt op grond van de TW, WW, WAZ, IOW, WAO, Wet Wajong, Wet WIA of de ZW en bij de SVB indien de verrekening plaatsvindt op grond van de AKW, Anw of de AOW.

  • 8 Door het UWV en de SVB kunnen bewijsstukken worden verlangd die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van het vrij te laten deel en die de belanghebbende bij de aanvraag dient te overleggen.

  • 9 Het op grond van het tweede, vierde en vijfde lid vastgestelde bedrag van de vrijlating wordt slechts op aanvraag herzien met ingang van de eerste betaling na de datum van aanvraag, in geval er sprake is van een wijziging van de persoonlijke omstandigheden die zouden hebben geleid tot een wijziging van de zorgkosten, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, de kosten van kinderen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, of de woonkosten, bedoeld in het vierde lid.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2013, 15191, datum inwerkingtreding 11-06-2013, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2013.

Het artikel is nieuw toegevoegd.

Stcrt. 2013, 34036, datum inwerkingtreding 07-12-2013, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2013.

3 Voor zover dit artikel berust op artikel 27h, vijfde lid, van de Werkloosheidswet of artikel 17h, vijfde lid, van de Algemene Kinderbijslagwet wordt als echtgenoot of geregistreerd partner als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad. Voor de toepassing van de eerste zin wordt mede als ongehuwd aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.

4 Voor zover dit artikel berust op artikel 27h, vijfde lid, van de Werkloosheidswet of artikel 17h, vijfde lid, van de Algemene Kinderbijslagwet is sprake van een gezamenlijke huishouding, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

5 Het bedrag van het vrijgelaten deel, bedoeld in het tweede lid, wordt in verband met woonkosten vermeerderd indien de belanghebbende huurder is van een woning met een kale huur van niet meer dan € 681 per maand of mede een huurwoning bewoont met zo’n huur.

6 De vermeerdering, bedoeld in het vijfde lid, bedraagt 50 procent van een naar tijdseenheid te herleiden bedrag gelijk aan het verschil tussen de kale huur per maand minus een basisbedrag van € 222 per maand.

7 Onder kale huur als bedoel in het vijfde en zesde lid wordt verstaan de huurprijs die bij huur en verhuur is verschuldigd voor het enkele gebruik van een woning.

8 De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt ingediend bij het UWV indien de verrekening plaatsvindt op grond van de TW, WW, WAZ, IOW, WAO, Wet Wajong, Wet WIA of de ZW en bij de SVB indien de verrekening plaatsvindt op grond van de AKW, Anw of de AOW.

9 Door het UWV en de SVB kunnen bewijsstukken worden verlangd die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van het vrij te laten deel en die de belanghebbende bij de aanvraag dient te overleggen.

10 Het op grond van het tweede, vijfde en zesde lid vastgestelde bedrag van de vrijlating wordt slechts op aanvraag herzien met ingang van de eerste betaling na de datum van aanvraag, in geval er sprake is van een wijziging van de persoonlijke omstandigheden die zouden hebben geleid tot een wijziging van de zorgkosten, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, de kosten van kinderen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, of de woonkosten, bedoeld in het vijfde lid.

Artikel 11. Intrekken andere regelingen en overgangsrecht

  • 1 De Regeling betaling, terugvordering en tenuitvoerlegging van boeten en onverschuldigde betalingen, het Besluit incasso boeten en onverschuldigde betalingen werkgevers en het Besluit invordering boeten en onverschuldigd betaalde bedragen AOW, Anw en AKW worden ingetrokken.

  • 2 Een regeling als bedoeld in het eerste lid blijft van toepassing ten aanzien van een verplichting tot betaling van een geldsom die is vastgesteld voor het tijdstip waarop deze regeling in werking treedt.

Artikel 11a. Overgangsrecht versoepeling betalingsregeling

Voor de toepassing van artikel 8 geldt ten aanzien van vorderingen die zijn ontstaan voor 1 januari 2013 een tijdsduur van 5 jaar.

Artikel 12. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop de Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht in werking treedt.

Artikel 13. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 23 juni 2009

De

Minister

van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J.P.H. Donner