Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 13 augustus 2007, Directie Wetgeving,
nr. 5494537/07/6;
Gelet op de artikelen 11, tweede lid, van de Brandweerwet 1985 en 25, derde lid, van de Wet Rampen en zware ongevallen, artikel 25, derde lid, van de Politiewet 1993, art. 12 van de Militaire Ambtenarenwet 1931, art. 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet, artikel 60, derde lid, van de Luchtvaartwet, artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies, artikel 85 van de Elektriciteitswet 1998, artikel 64 van de Gaswet, artikel 93a van de Mededingingswet, artikel 13a, vierde lid, van de Postwet, hoofdstuk 3 en artikel 16.1, eerste, vierde en vijfde lid, van de Telecommunicatiewet, artikel 135, vierde lid, onderdeel a, van de Mijnbouwwet, artikel 5, derde lid, van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie, de artikelen 37, vijfde lid, en 42a, eerste lid, van de Wet op de rechtsbijstand, artikel 238, vijfde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, de artikelen 16 van het Wetboek van Strafrecht, 147 van het Wetboek van Strafvordering en 19, eerste lid, Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen, artikel 7 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, 17a Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers, artikel 3b van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, artikel 90 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, artikel 8 van de Wet op het specifiek cultuurbeleid, de artikelen 28a en 96r van de Wet op het voortgezet onderwijs, de artikelen 2.6, eerste lid, 4.5, 10.10, derde lid, 12.5, 13.1, vijfde lid, en 13.3, vijfde lid van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, de artikelen 33, tweede lid, en 70 van de Wet op de expertisecentra, de artikelen 33, tweede lid, en 69, tweede en derde lid, van de Wet op het primair onderwijs, de artikelen 4.1.2, tweede lid, 4.3.2, tweede lid, en 7.4.9d van de Wet educatie en beroepsonderwijs, artikel 34 van de Wet Kinderopvang, artikel 8.1, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000, artikel 2.2, eerste lid, van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, artikel 4 van de Experimentenwet onderwijs, de artikelen 125 en 126, van de Ambtenarenwet, artikel 132, derde lid, van de Mediawet, artikel 5, vierde lid, van de Les- en cursusgeldwet, de artikelen 14a, vijfde lid, van de Algemene bijstandswet, 17a, vijfde lid, van de Algemene Kinderbijslagwet, artikel 39, vijfde lid, en 63e van de Algemene nabestaandenwet, artikel 17c, vijfde lid, en 40 van de Algemene Ouderdomswet, artikel 40, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, artikel 33, tweede lid, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998, de artikelen 2.1, eerste lid, 2.7, eerste lid, 4.3, tweede en vierde lid, en 5.12, eerste en tweede lid, van de Arbeidstijdenwet, artikel 7 van de Invoeringswet Wet werk en bijstand, artikel 14a, vijfde lid, van de Toeslagenwet, artikel 179 van de Pensioenwet, artikel 27a, vijfde lid, en 130r van de Werkloosheidswet, artikel 40, vijfde lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, artikel 48, vijfde lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, artikel 80 van de Wet financiering sociale verzekeringen, artikel 20a, vijfde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
gewezen zelfstandigen, artikel 20a, vijfde lid, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
werkloze werknemers, artikel 29a, vijfde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, artikel 174 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, artikel 91, vijfde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, artikel 45a, vijfde lid, van de Ziektewet, artikel 5.12, tweede lid, van de Arbeidstijdenwet, artikel 9 van de Wet infrastructuurfonds, de artikelen 24, tweede lid, en 94 van de Spoorwegwet, artikel 29 van de Wet aansprakelijkheid olietankschepen (Stb. 1975, 321), artikel 40, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, artikel 23, tweede lid, van de Wet op de Pensioen- en Uitkeringsraad, artikel 44b, eerste lid, van de Drank- en Horecawet, de artikelen 11, eerste lid, 20 eerste lid en 28, tweede lid, van de Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers, artikel 21, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning, artikel 38, vierde lid, en 39, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg, de artikelen 12, eerste lid, 20, eerste lid en 31e, tweede lid, van de Wet buitengewoon pensioen 1940–1945, de artikelen 16, eerste lid, 23, eerste lid, en 35a, tweede lid, van de Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet, artikel 17, vierde lid, van de Wet toelating zorginstellingen en de artikelen 21c en 32b, eerste lid, van de Warenwet, artikel 9, eerste lid, van de Invoeringswet Wet stedelijke vernieuwing, de artikelen 39f, tweede lid, 55b, derde lid en 76j, eerste en tweede lid, van de Wet bodembescherming, artikel 174 van de Wet geluidhinder, artikel 16, eerste en vierde lid, van de Wet inburgering, artikel 2, eerste lid, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende
zaken, artikel 15.13, eerste en tweede lid, en 18.3, eerste lid, van de Wet milieubeheer, artikel 6 van de Arbeidsomstandighedenwet, artikel 27 van de Wet op de architectentitel, artikel 39, derde lid, van de Wet op de huurtoeslag, artikel 6.11 van de Wet ruimtelijke ordening, artikel 20 van de Wet stedelijke vernieuwing, artikel 71e, tweede lid, 81, tweede lid, en 82, tweede lid, van de Woningwet;
De Raad van State gehoord (advies van 12 september 2007, nr. W03.07.0305/II);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 24 juni 2009, Directie
Wetgeving, nr. 5604071/09/6, uitgebracht mede namens Onze Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties;
Hebben goedgevonden en verstaan: