Artikel 1
[Regeling vervallen per 20-03-2014]
In deze regeling en de bijlagen wordt verstaan onder:
-
richtlijn 88/77:
richtlijn 88/77/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschap van 3 december 1987 (PbEG 1988, L36) inzake
de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten met betrekking tot maatregelen
tegen de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes door voertuigmotoren met
compressieontsteking en de emissie van verontreinigende gassen door op aardgas of
vloeibaar petroleumgas lopende voertuigmotoren met elektrische ontsteking (PbEG 1988,
L 36);
-
richtlijn 2005/55:
richtlijn 2005/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 28 september 2005
inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten met betrekking
tot maatregelen tegen de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes door voertuigmotoren
met compressieontsteking en de emissie van verontreinigende gassen door op aardgas
of vloeibaar petroleumgas lopende voertuigmotoren met elektrische ontsteking (PbEU
L 275);
-
roetfilter: voorziening ter nabehandeling van het uitlaatgas ter vermindering van de uitstoot
van deeltjes door mechanische of aërodynamische afvang, alsmede door diffusie- of
traagheidseffecten.
Artikel 2
[Regeling vervallen per 20-03-2014]
De Dienst Wegverkeer verleent een nationale typegoedkeuring voor een type roetfilter
bestemd voor het achteraf monteren op motorvoertuigen die bij de toelating tot het
verkeer op de weg voldoen aan richtlijn 88/77 of richtlijn 2005/55, indien aan de in deze regeling en de bijlagen bij deze regeling opgenomen eisen
wordt voldaan.
Artikel 3
[Regeling vervallen per 20-03-2014]
Een typegoedkeuring die op grond van een overeenkomst tussen de Dienst Wegverkeer
en de fabrikant is afgegeven voor een roetfilter, bestemd voor de in artikel 2 bedoelde motorvoertuigen, dat voor de inwerkingtreding van deze regeling achteraf
in een motorvoertuig is ingebouwd, wordt gelijkgesteld met een typegoedkeuring als
bedoeld in artikel 2.
Artikel 4
[Regeling vervallen per 20-03-2014]
Bij de aanvraag worden documenten gevoegd waaruit blijkt dat wordt voldaan aan bijlage 1.
Artikel 5
[Regeling vervallen per 20-03-2014]
Artikel 6
[Regeling vervallen per 20-03-2014]
De houder van de typegoedkeuring draagt er zorg voor dat wordt voldaan aan artikel 21, eerste lid.
Artikel 7
[Regeling vervallen per 20-03-2014]
Met een verklaring dat het roetfilter voldoet aan de bijlagen wordt gelijkgesteld
een verklaring van goedkeuring, afgegeven door een onafhankelijke keuringsinstelling
in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat, niet zijnde een
lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe
strekkend Verdrag dat Nederland bindt, welke verklaring is afgegeven op basis van
onderzoekingen die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan
het niveau dat met de bijlagen wordt nagestreefd.
Artikel 8
[Regeling vervallen per 20-03-2014]
Deze regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag na de dagtekening van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Artikel 9
[Regeling vervallen per 20-03-2014]
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling typegoedkeuring roetfilters.
[Regeling vervallen per 20-03-2014]
Artikel 1. Begripsbepalingen en afkortingen
[Regeling vervallen per 20-03-2014]
In de bijlagen bij de Regeling typegoedkeuringseisen roetfilter wordt verstaan onder:
-
BAFU: Zwitserse ‘Bundesamt für Umwelt’;
-
VERT: goedkeuringsregiem voor roetfilters opgezet door het BAFU;
-
roetfilter van klasse A: roetfilter dat een overeenkomstig de artikelen 15 of 16 van deze bijlage vastgesteld
gravimetrisch deeltjesafvangrendement van ten minste 90% bezit;
-
roetfilter van klasse B: roetfilter dat een overeenkomstig de artikelen 15 of 16 van deze bijlage vastgesteld
gravimetrisch deeltjesafvangrendement:
-
1. van ten minste 50% doch minder dan 90% bezit; of
-
2. voor filters bestemd voor motoren met een slagvolume van minder dan 0,75 dm3 per cilinder en een nominaal toerental van meer dan 3000 min–1: van ten minste 30% doch minder dan 90% bezit;
-
continu regenererend roetfilter: roetfilter waarbij een regeneratie niet wordt geïnitieerd door gewijzigde motorbesturingsparameters,
aanvullende filters of volledige belasting van de motor. De voortdurende regeneratie
van roetfilters vindt onder bepaalde uitlaatgastemperatuurcondities continu vanzelf
plaats, of ten minste eenmaal per testcyclus;
-
periodiek regenererend roetfilter: roetfilter waarbij een periodieke regeneratie zich iedere maximaal 100 uur motorbedrijf
voltrekt;
-
beladingstoestand: constante deeltjesbeladingstoestand van het roetfilter in bepaalde rijsituaties zonder
externe regeneratiemaatregelen;
-
afvangrendement: verhouding tussen de door het roetfilter afgevangen deeltjesmassa en de deeltjesmassa
in de uitgangstoestand van het voertuig, gemeten in de ETC;
-
richtlijn 72/306:
richtlijn 72/306/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschap van 2 augustus 1972 inzake de onderlinge
aanpassing van de wetgevingen der lidstaten met betrekking tot de maatregelen die
moeten worden genomen tegen de verontreiniging door dieselmotoren, bestemd voor het
aandrijven van voertuigen (PbEG 1972, L 190);
-
richtlijn 91/542:
richtlijn 91/542/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschap van 1 oktober 1991 (PbEG 1991, L295) tot
wijziging van richtlijn 88/77.
-
richtlijn 98/70:
richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie 13 oktober 1998 (PbEG
1998, L350) betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging
van Richtlijn 93/12/EEG van de Raad, als gewijzigd bij richtlijn 2003/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 maart 2003 (PbEG 2003, L76) tot wijziging
van richtlijn 98/70/EEG;
-
ESC-testcyclus: testcyclus, bestaande uit 13 statische testfases, volgens aanhangsel 1 van bijlage
III van richtlijn 2005/55/EG;
-
ELR-testcyclus: testcyclus, bestaande uit een serie belastingstappen bij constant toerental, volgens
aanhangsel 1 van bijlage III van richtlijn 2005/55;
-
ETC-testcyclus: testcyclus, bestaande uit transiënte stappen, volgens aanhangsel 2 van bijlage III
van richtlijn 2005/55;
-
familie van roetfilters: verzameling van alle uitvoeringen van roetfilters die op basis van de overeenstemmingscriteria
voor filterfamilies van artikel 19 van deze bijlage qua functie als technisch identiek
worden beschouwd;
-
motorfamilie: verzameling van motortypen van een fabrikant die niet verschillen op de eigenschappen
beschreven in punt 8.1. van bijlage I bij richtlijn 2005/55/EG;
-
euroklasse: de aanduidingen Euro 2 en Euro 3 waaruit blijkt aan welke fase van aanscherping van
de eisen aan de luchtverontreiniging een voertuig of een in een voertuig gemonteerde
motor voldoet;
-
Euro 2: de aanduiding dat de motor van een voertuig voldoet aan de grenswaarden voor de emissie
als vermeld in rij B van de tabel van punt 6.2.1. van bijlage I van richtlijn 88/77, zoals gewijzigd bij richtlijn 91/542, zoals deze luidde voor de inwerkingtreding van richtlijn 2005/55;
-
Euro 3: de aanduiding dat een voertuig voldoet aan de grenswaarden voor de emissie als vermeld
in rij A van tabel 1 van punt 6.2.1. van bijlage I van richtlijn 2005/55;
η: afvangrendement;
Mpi: gewogen totaalemissie (g/kWh) bij roetfilters van klasse A;
Msi: tijdens meerdere cycli gemeten gemiddelde emissie zonder regeneratie;
Mri: emissie tijdens de regeneratie;
Ng: toestand na inbouw;
VF: volume van het roetfilter;
VH: slagvolume van de motor;
PT: deeltjesemissie;
Mgas: emissie van de gasvormige bestanddelen;
UGR: uitlaatgasrecirculatie.
Artikel 2. Duurzaamheid
[Regeling vervallen per 20-03-2014]
De aanvrager van een typegoedkeuring voor een roetfilter moet aan de hand van de in
de artikelen 6 tot en met 16 van deze bijlage beschreven proeven aantonen en bevestigen
dat bij gebruik overeenkomstig zijn bestemming, de functionaliteit van het filter
gedurende vijf jaar of 80.000 km, al naar gelang het criterium dat het eerst wordt
bereikt, bij motoren met een slagvolume van minder dan 0,75 dm3 per cilinder en een nominaal toerental van meer dan 3000 min–1, en in andere gevallen gedurende vijf jaar of 200.000 km verzekerd is.
Artikel 3. Uitzondering
[Regeling vervallen per 20-03-2014]
-
1. Indien de aanvrager van een typegoedkeuring voor een roetfilter aan de hand van de
vermelding van een type roetfilter op de VERT-lijst en een afschrift van het testrapport
van een laboratorium dat is erkend voor testen van roetfilters volgens VERT aantoont
dat zijn roetfilter voldoet aan de eisen van de VERT-goedkeuring, inclusief de duurproef
van 2 maal 1000 uren, zijn de testen en procedures voorgeschreven in artikelen 5 tot
en met 17 van deze bijlage niet van toepassing.
Deze VERT-goedgekeurde roetfilters worden aangemerkt als een roetfilter van klasse
A en beschouwd als een continu regenererend roetfilter, tenzij de aanvrager aantoont
dat het een periodiek regenererend filter betreft, uitgerust met een periodiek geactiveerde
regeneratie, waarbij de uitlaatgastemperatuur kunstmatig wordt verhoogd gedurende
een bepaalde tijdsinterval of wanneer een bepaalde grenswaarde van de uitlaatgastegendruk
wordt overschreden. Alleen VERT-goedgekeurde roetfilters waarbij de regeneratie tijdens
het rijden plaatsvindt worden geaccepteerd.
-
2. Het eerste lid is niet van toepassing wanneer uit informatie ontvangen van het BAFU
blijkt dat de VERT-goedkeuring is ingetrokken.
Artikel 4. Tijdelijke uitschakeling van het filter
[Regeling vervallen per 20-03-2014]
Indien in het roetfilter voorzieningen zijn opgenomen die tot gevolg hebben dat onder
bepaalde voorwaarden de grenswaarden voor de beperking van de uitstoot van deeltjes
niet langer in acht worden genomen, dient de aanvrager aan te tonen:
-
1. onder welke omstandigheden zulke voorzieningen worden geactiveerd en gedeactiveerd;
-
2. dat zij slechts strekken tot bescherming van de motor of van het roetfilter en niet
duurzaam geactiveerd worden;
-
3. dat na een activering de voorziening na hoogstens twee voor het filter geldende testcylci
op zodanige wijze wordt gedeactiveerd dat de oorspronkelijke toestand wordt hersteld.
Dit moet worden aangetoond in een duurproef die ten minste vijf activeringen en deactiveringen
omvat;
-
4. dat aan de aangegeven duurzaamheidscriteria wordt voldaan; en
-
5. dat de bestuurder over de activering van de voorziening wordt geïnformeerd.
Artikel 5. Overeenstemmingscriteria
[Regeling vervallen per 20-03-2014]
-
1. Roetfilters behoren tot een zelfde type indien zij op de volgende parameters niet
verschillen:
-
a. soort afvang, werkwijze, materiaal voor vermindering (metaal, keramiek);
-
b. type filter: klasse A of klasse B;
-
c. type regeneratie: periodiek of continu;
-
d. constructie van het afvangmateriaal (platen, gevlochten, gewikkeld, minimale cel-,
materiaal- en vliesdikte, maximale poreusheid, poriëndiameter, aantal tassen en kogels,
oppervlakteruwheid, draad-, kogel- en vezeldiameter);
-
e. minimumkatalytische bekleding van het roetfilter (g/ft3);
-
f. omhulsel ofverpakking (opslag offixatie van de afvangelement);
-
g. wijze van opsluiting ofbevestiging van het filterelement, modulaire opbouw;
-
h. volume ± 30%;
-
i. regeneratiestrategie (katalytische, thermische regeneratie);
-
j. indien van toepassing, soort brandstofadditief / doseerfilter;
-
k. indien van toepassing, type additief;
-
l. plaats van de montage (maximaal + 0,5 m afstandsverschil tussen turbo-uitgang en inlaat
van het roetfilter);
-
m. met of zonder opwaarts geplaatste oxidatiekatalysator(en).
-
2. Het eerste lid, onderdeel h, is niet van toepassing op een VERT-goedgekeurd roetfilter.
Artikel 6. Duurproef
[Regeling vervallen per 20-03-2014]
Ter beoordeling van een roetfilter dient het, als bewijs voor de functionaliteit tijdens
het latere bedrijf in de praktijk, aan een duurproef van ten minste 25 ETC-testcycli
te worden onderworpen. De duurproef dient als bewijs voor zowel de functionaliteit
als voor de stabiliteit daarvan. De test van het roetfilter gebeurt filter- onderscheidenlijk
familiegebonden voor het desbetreffende toepassingsbereik, d.w.z. per toepassingsbereik
wordt één filter getest.
Daarnaast wordt door middel van de duurproef vastgesteld of het een continu of een
periodiek regenererend roetfilter betreft.
Voorafgaand aan de duurproef wordt het roetfilter gepreconditioneerd door ten minste
2 uur belasting volgens fase 8 van de ESC-testcyclus, en vervolgens zodanig geconditioneerd
door middel van het draaien van ETC-cycli dat een qua deeltjesemissie stabiele situatie
ontstaat.
Artikel 7. Vaststellen van de continue regeneratie
[Regeling vervallen per 20-03-2014]
Het bewijs van een continu verlopend regeneratieproces geldt als geleverd wanneer
gedurende een periode van ten minste 25 testcycli een daartoe geschikte parameter
aan het roetfilter als constant beoordeeld kan worden. Als geschikte parameters kunnen
de deeltjesemissie en de uitlaatgastegendruk beschouwd worden. Deze parameters gelden
bij een variantie van maximaal 15% gedurende ten minste 25 testcycli als constant
in de zin van dit voorschrift. De meting van de uitlaatgastegendruk vindt daarbij
continu plaats, de meting van de deeltjesemissies ten minste iedere vijfde testcyclus.
De variantie wordt als volgt berekend:
Waarbij:
en
Gemiddelde waarde = (a1 + a2 +...+n) / n
Artikel 8. Keuze van de familietestmotor
[Regeling vervallen per 20-03-2014]
De voor de tests gekozen motor moet afkomstig zijn uit een motorfamilie overeenkomstig
het latere toepassingsbereik.
De testmotor voor het gekozen toepassingsbereik moet aan de volgende criteria voldoen:
-
a. 100 tot 60% van het vermogen van de basismotor van een motorfamilie als bedoeld in
bijlage I punt 8.2. van richtlijn 2005/55 in het toepassingsbereik.
-
b. kleinste toegepaste filtervolume (VFI) voor de geselecteerde testmotor overeenkomstig de latere toepassing;
-
c. de motor moet qua uitstoot van verontreinigende gassen en deeltjes voldoen aan de
grenswaarden die voor het onderhavige type motor golden op het moment van de toelating,
gemeten volgens de bij die toelating toegepaste testcycli.
Artikel 9. Testcyclus
[Regeling vervallen per 20-03-2014]
Als testcyclus op de motorproefstand voor de duurproef, de beoordeling van de deeltjesuitstoot,
de vaststelling van het type regeneratie en de NO2/NOx-verhouding, wordt de ETC-testcyclus toegepast. De meting van de invloed van het roetfilter
op de gasvormige emissies vindt plaats in een ESC-testcyclus.
Artikel 10. Testapparatuur
[Regeling vervallen per 20-03-2014]
De tests uit dit voorschrift dienen uitgevoerd te worden op een transiënte motorproefstand,
uitgevoerd met apparatuur voor monstername en analyse van uitlaatgassen, die gecertificeerd
is voor het uitvoeren van tests volgens richtlijn 2005/55. Als alternatief kan de test worden uitgevoerd op een transiënte rollenbank of andere
transiënte apparatuur waarbij alternatieve apparatuur voor monstername en analyse
van de uitlaatgassen mag worden gebruikt, mits de aanvrager aantoont dat deze voldoende
gelijkwaardig zijn aan de methoden voorgeschreven in richtlijn 2005/55.
Artikel 11. Beladingsproef voor klasse B filters
[Regeling vervallen per 20-03-2014]
Klasse B filters worden aan een controle ter vaststelling aan het regeneratiegedrag
onderworpen. Deze controle vindt plaats door een filterbelading tot aan het bereiken
van een constante uitlaatgastegendruk of gedurende een periode van maximaal 100 uur,
de grensbelading. De uitlaatgasdruk geldt als constant indien na ten minste 50 uur
binnen een periode van 30 minuten de uitlaatgastegendruk binnen een bereik van 5 mbar
ligt.
De lastpunten tijdens de belading worden zo gekozen dat een maximale uitlaatgastemperatuur
van 180°C aan de ingangszijde van het roetfilter niet wordt overschreden. De belading
vindt bij voorkeur plaats bij een constant toerental van 50 tot 75% van het nominale
toerental van de testmotor.
Als alternatief voor een beladingsduurproef kan de fabrikant een reeds grensbeladen
filter voor de regeneratietest beschikbaar stellen.
Artikel 12. Thermische regeneratie test klasse B filters
[Regeling vervallen per 20-03-2014]
Na het bereiken van de maximale filterbelading onderscheidenlijk na maximaal 100 uur
wordt een regeneratie ingeleid, bijvoorbeeld door het draaien van testfase 8 van de
ESC-cyclus. Na afloop van de regeneratie volgen uitlaatgasmetingen in ten minste drie
testcycli overeenkomstig artikel 9. Het rekenkundig gemiddelde van de daarbij gemeten
uitlaatgaswaarden mag de voorafgaand aan de beladingsduurproef gemeten uitlaatgaswaarden
voor de gasvormige emissies met niet meer dan 15% en voor de deeltjesemissie met niet
meer dan 20% overschrijden. De fabrikant moet verklaren dat de tijdens de regeneratie
opgetreden temperaturen als niet kritisch voor de duurzaamheid moeten worden beschouwd.
Artikel 13. Meting van de opaciteit van de uitlaatgassen.
[Regeling vervallen per 20-03-2014]
Het meten van de opaciteit van de uitlaatgassen vindt bij Euro 3 motoren plaats in
een ELR testcyclus volgens de voorschriften van de punten 3 en 6 van aanhangsel 1
van bijlage III van richtlijn 2005/55. Voor Euro 2 motoren vindt de meting van de opaciteit plaats tijdens een vrije acceleratietest
overeenkomstig richtlijn 72/306. In bijlage 2 is aangegeven wanneer de opaciteitsmeting wordt uitgevoerd.
Artikel 14. Testbrandstof
[Regeling vervallen per 20-03-2014]
De metingen ten behoeve van het testen van roetfilters worden uitgevoerd met brandstof
van handelskwaliteit die aan de eisen van richtlijn 98/70 voldoet, met een zwavelgehalte van ten hoogste 10 ppm.
Artikel 15. Lengte uitlaatfilter testopstelling
[Regeling vervallen per 20-03-2014]
Voor de beproeving van een roetfilter op een motorproefstand dient het filter zich
op een afstand van ten minste 2 meter vanaf de uitgang van de turbolader aangebracht
te worden. Indien de aanvrager aantoont dat binnen het latere toepassingsbereik een
kortere afstand als maximale afstand te beschouwen is, kan de lengte van de leiding
dienovereenkomstig worden beperkt. Isolatie e.d. van de leiding is slechts toelaatbaar
indien die ook bij de latere montage op de voertuigen wordt toegepast.
Artikel 16. Beoordelingscriteria voor continu regenererende roetfilters
[Regeling vervallen per 20-03-2014]
De uitvoering van de tests geschiedt overeenkomstig bijlage 2. De beoordeling van het filter geldt als geslaagd indien aan de navolgende voorwaarden
wordt voldaan:
-
1. Het afvangrendement η dient:
-
a. bij filters van klasse A ten minste 90% te bedragen. In het geval van VERT-goedgekeurde
roetfilters dient aan de overeenkomstige VERT-criteria te worden voldaan; b. bij filters
van klasse B voor motoren met een slagvolume van minder dan 0,75 dm3 per cilinder en een nominaal toerental van meer dan 3000 min–1 ten minste 30%, in alle andere gevallen ten minste 50% te bedragen.
-
2. De gereglementeerde gasvormige verontreinigende stoffen dienen zowel voor als na de
retrofit aan de grenswaarden te voldoen die golden voor de oorspronkelijke goedgekeurde
euroklasse.
-
3. De NO2/NOx-verhouding van het uitlaatgas wordt voor zowel de uitgangstoestand als voor de geretrofitte
toestand bepaald op de wijze aangegeven in bijlage 3 en wordt in het testrapport vermeld.
-
4. De volgens aanhangsel 1 van bijlage III van richtlijn 2005/55 vastgestelde opaciteit mag bij Euro 3-motoren zowel in de uitgangstoestand als in
de geretrofitte toestand de waarde van 0,8 m–1 niet overschrijden. Bij Euro 2-motoren moet de opaciteit zowel voor als na het retrofitten
voldoen aan de waarde op het symbool bedoeld in punt 4 van bijlage I van richtlijn 72/306.
Artikel 17. Meetmethode voor periodiek regenererende roetfilter
[Regeling vervallen per 20-03-2014]
De uitvoering van de tests geschiedt overeenkomstig bijlage 2. De beoordeling van het filter geldt als geslaagd indien aan de navolgende voorwaarden
wordt voldaan:
Bij periodiek regenererende roetfilters wordt de deeltjesemissie als volgt bepaald:
PT = (n1 ×PT,n1 + n2 ×PT,n2) / (n1 + n2)
waarin:
n1 = aantal ETC-testcycli tussen twee regeneraties
n2 = aantal ETC-testcycli gedurende de regeneratie (minimum 1 testcyclus)
PT,n2 = emissie tijdens de regeneratie
PT,n1 = emissie tijdens de belading (rekenkundige gemiddelde van de meting bij het
begin van de belading en de meting bij het einde van de belading [minimum, meer metingen
toelaatbaar])
Voor een periodiek regenererende uitlaatgasnabehandeling dienen de emissies in minimaal
drie ETC-testcycli (eenmaal bij het begin van de belading, eenmaal bij het einde van
de belading en eenmaal gedurende de regeneratie) bepaald te worden.Het regeneratieproces
dient ten minste eenmaal gedurende een ETC-testcyclus op te treden. Worden meer dan
twee metingen tussen de regeneratiefasen voor de bepaling van de emissies gebruikt
dan dienen deze extra metingen op gelijke intervallen plaats te vinden, en wordt het
rekenkundig gemiddelde van de uitkomsten gebruikt.
De fabrikant geeft aan onder welke omstandigheden, waaronder in ieder geval belading,
temperatuur, tegendruk en tijdsverloop worden begrepen, de regeneratie als regel optreedt.
Voor de metingen van de emissies tijdens de regeneratie kan de aanvrager een grensbeladen
filter ter beschikking stellen.Tijdens de regeneratiefasen mogen de van toepassing
zijnde grenswaarden worden overschreden.
Artikel 18. Beoordelingscriteria voor de filterkeuring
[Regeling vervallen per 20-03-2014]
-
1. Het afvangrendement η dient:
-
a. bij filters van klasse A ten minste 90% te bedragen. In het geval van VERT gecertificeerde
roetfilter dient aan de overeenkomstige VERT criteria te worden voldaan;
-
b. bij filters van klasse B voor motoren met een slagvolume van minder dan 0,75 dm3 per cilinder en een nominaal toerental van meer dan 3000 min–1 ten minste 30%, in alle andere gevallen ten minste 50% te bedragen.
-
2. De gereglementeerde gasvormige verontreinigende stoffen CO, HC en NOx mogen de grenswaarden van de desbetreffende euroklasse niet overschrijden.
-
3. Bij periodiek regenererende filters wordt de uitstoot van de gasvormige componenten
als volgt bepaald:
MGas = (n1 × MGas,n1 + n2 × MGas,n2) / (n1 + n2)
waarin
n1 = aantal ETC-testcycli tussen twee regeneraties
n2 = aantal ETC-testcycli gedurende de regeneratie (minimum 1 testcyclus)
Mgas,n2 = emissie tijdens de regeneratie
Mgas,n1 = emissie tijdens de belading (rekenkundige gemiddelde van de meting bij het
begin van de belading en de meting bij het einde van de belading [minimum, meer metingen
toelaatbaar])
-
4. De volgens aanhangsel 1 van bijlage III van richtlijn 2005/55 vastgestelde opaciteit mag bij Euro 3 motoren zowel in de uitgangstoestand als in
de geretrofitte toestand de waarde van 0,8 m–1 niet overschreden worden. Bij Euro 2 motoren moet de opaciteit zowel voor als na
het retrofitten voldoen aan de waarde op het symbool bedoeld in punt 4 van bijlage
I van richtlijn 72/306.
Artikel 19. Samenstellen van een familie van roetfilters
[Regeling vervallen per 20-03-2014]
Roetfilterfamilieskunnen worden gevormd met roetfilters van verschillende afmetingen
(volume) met inachtneming van de navolgende overeenstemmingscriteria:
-
1. Voor het bepalen van het toepassingsbereik van een roetfilter van dezelfde constructie,
maar met verschillende volumina, voor verschillende motortypen of voertuigtypen, mogen
de filters niet verschillen voor wat betreft de kenmerken overeenkomstig artikel 5.
De grenzen van het toepassingsbereik van een filter worden bepaald door de keuze van
de testmotor.
-
2. Het toepassingsbereik van een familie van roetfilters omvat de door de desbetreffende
testmotor volgens artikel 8 afgedekte motorfamilie van een motorfabrikant. Toont de
aanvrager aan dat een andere motorfamilie van dezelfde fabrikant, met een toepassingsbereik
afgedekt door de testmotor, onderscheidenlijk motorenfamilies van een andere fabrikant
waarvan het toepassingsbereik wordt afgedekt door de testmotor, niet verschillen voor
wat betreft het cilinderslagvolume (+/– 15%) en de wijze van cilindervulling (turbo,
interkoeling, natuurlijk aanzuigend) gelijk is, dan kan het toepassingsbereik met
die motorenfamilies uitgebreid worden. Mits deze criteria in acht worden genomen kan
een toepassingsbereik dat Euro 3 motoren omvat worden uitgebreid met Euro 2 motoren.
-
3. Indien de testmotor niet is voorzien van UGR kan het toepassingsbereik van het roetfilter
slechts met motortypen met UGR worden uitgebreid als de aanvrager aantoont dat het
roetfilter geen negatieve invloed heeft op de uitstoot van gasvormige uitlaatgascomponenten,
dan wel door een vrijgave door de desbetreffende motorfabrikant te overleggen.
-
4. Families van VERT-goedgekeurde roetfilters worden bepaald volgens de VERT-eisen en
procedures.
Artikel 20. Aanvullende bepalingen
[Regeling vervallen per 20-03-2014]
-
1. Voertuigen met boorddiagnosefilters mogen door de montage van het retrofitfilter niet
in hun bewakingsfunctie beperkt worden.
-
2. Indien door het achteraf inbouwen van een roetfilter nog andere maatregelen aan emissierelevante
onderdelen en filtercomponenten noodzakelijk wordt, zoals een aanpassing van de UGR-regeling
ten behoeve van het goed functioneren daarvan, moet de motorfabrikant daarvoor vrijgave
hebben verleend.
-
3. De inbouw van het roetfilter mag geen invloed hebben op de gebruiksmogelijkheden van
het voertuig en mag geen negatieve gevolgen hebben voor de verkeersveiligheid.
-
4. In combinatie met roetfilters van klasse B zijn brandstofadditieven ter ondersteuning
van de regeneratie niet toegestaan.
-
5. In geval van een roetfilter met een door een brandstofadditief ondersteunde regeneratie
dient de aanvrager een door het RIVM afgegeven verklaring van geen bezwaar tegen de
combinatie van het filter en het additief te overleggen, dan wel een overeenkomstige
‘Unbedenklichkeitserklärung’ van het Umweltbundesamt van de Bondsrepubliek Duitsland.
Deze eis is niet van toepassing voor VERT-gecertificeerde roetfilters.
-
6. Indien voor de goede werking van een roetfilter de oorspronkelijk op een voertuig
aanwezige oxidatiekatalysator(en) van belang zijn, dient de montagehandleiding van
het roetfilter aan te geven op grond van welke criteria deze oxidatiekatalysatoren
eventueel moeten worden vervangen. Vervanging dient in ieder geval plaats te vinden
indien de katalysator zichtbare gebreken vertoont. Indien de fabrikant van het roetfilter
aantoont dat het filter ook zonder de seriematig aangebrachte oxidatiekatalysator
aan de eisen voldoet, wordt dat aangetekend op het goedkeuringsformulier.
-
7. De aanvrager dient aannemelijk te maken, bijvoorbeeld door het tonen van de resultaten
van het uitvoeren van vergelijkingsmetingen, dat door het toepassen van een roetfilter
geen zodanige verslechtering van het geluidsniveau te verwachten is dat niet langer
aan de van toepassing zijnde eisen wordt voldaan. In geval van een roetfilter dat
aanvullend op de oorspronkelijke geluiddemper wordt aangebracht kan van een geluidmeting
worden afgezien.
-
8. Indien elektronische onderdelen of stuurapparaten worden gebruikt moeten die aan de
eisen inzake radiostoring en EMC conform richtlijn 72/245/EEG of ECE-reglement nr 10 voldoen.
-
9. Het gewogen brandstofverbruik van de motor met roetfilter in de ETC-testcyclus mag
maximaal 4% hoger liggen dan in de uitgangstoestand. De metingen ter bepaling van
het brandstofverbruik vindt gelijktijdig plaats met de metingen volgens artikel 15
voor continu regenererende filters of artikel 16 voor periodiek regenererende filters.
Deze eis is niet van toepassing voor VERT-geodgekeurde roetfilters.
Artikel 21. Conformiteit van de serieproductie
[Regeling vervallen per 20-03-2014]
-
1. De maatregelen die worden genomen om de overeenstemming van de productie te garanderen,
moeten voldoen aan het bepaalde in artikel 12 van richtlijn 2007/46/EG.
-
2. De controles als bedoeld in punt 2.2 van bijlage X van richtlijn 2007/46/EG omvatten de controle van de overeenstemming met de in artikel 5 van deze regeling
omschreven kenmerken.Voor de toepassing van punt 3.5 van bijlage X van richtlijn 2007/46/EG mogen de in artikelen 6 t/m 13 beschreven tests (voorschriften betreffende emissies)
worden uitgevoerd. Voor VERT-gecertificeerde roetfilters wordt in plaats daarvan een
voldoende hoeveelheid resultaten van periodieke metingen van de opaciteit van de uitlaatgassen
van in gebruik zijnde voertuigen met roetiflters tijdens een vrije acceleratieproef
gebruikt om de adequate functionaliteit en duurzaamheid van in serie geproduceerde
roetfilters aan te tonen. De grenswaarden voor opaciteit die tijdens deze metingen
worden toegepast, worden bepaald volgens de VERT-eisen en methoden.
-
3. Voordat goedkeuringen afgegeven kunnen worden, verstrekt de fabrikant de volgende
gegevens betreffende de overeenstemming van de productie (in het Engels, Duits of
Nederlands) t.b.v. de ‘eerste beoordeling’ (Engels: Initial Assessment):
-
a. een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier, volgens een door de Dienst
Wegverkeer te verstrekken model;
-
b. een beschrijving van de gevraagde informatie, volgens de bijlage van het aanvraagformulier;
-
c. een kopie van het ISO9001:2000 certificaat, of gelijkwaardig kwaliteitssysteem, met
een relevante scope.
-
4. Fabrikanten die een gecertificeerd kwaliteitssysteem hebben kunnen op basis van deze
informatie toegelaten worden en ontvangen een Initial Assessment Statement op basis
van een documentenbeoordeling. In plaats van een gecertificeerd kwaliteitssysteem
kan de Dienst Wegverkeer door middel van een audit de gelijkwaardigheid vaststellen.
-
5. Indien de fabrikant geen gecertificeerd kwaliteitssysteem heeft, wordt een bedrijfsbeoordeling
uitgevoerd op basis van ISO9001:2000 inclusief aspecten ten aanzien van de Conformity
of Production (COP).
-
6. Minimaal de volgende aspecten van ISO9001:2000 dienen beschreven en geverifieerd te
worden:
-
a. kwaliteitsmanagementsysteem
-
b. directieverantwoordelijkheid
-
c. management van middelen
-
d. realiseren van het product
-
e. meting, analyse en verbetering.
-
7. Ter bevestiging dat er voldoende maatregelen en procedures zijn voor een effectieve
controle op COP ontvangt de fabrikant een Verklaring van Overeenstemming (Engels:
Compliance Statement), tegen het gepubliceerde certificaattarief.
-
8. De verklaring heeft een vastgelegde geldigheid.
-
9. Vóór het verlopen van de geldigheid van beide verklaringen zal door de Dienst Wegverkeer
een herbeoordeling (COP audit) worden uitgevoerd middels een procescontrole bij de
fabrikant om de effectiviteit van de uitgevoerde COP-controles te verifiëren.
-
10. De Dienst Wegverkeer houdt bij het uitoefenen van toezicht op de COP rekening met
het toezicht dat daarop eventueel al door de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat
van de Europese Unie wordt uitgeoefend.
Bijlage 3. bij artikel 16 bepaling van het massapercentage no2
[Regeling vervallen per 20-03-2014]
Het massapercentage NO2 wordt bepaald door:
De bepaling van de massa-emissie van NO en NO2 geschiedt door NOx en NO simultaan te bemonsteren uit het ruwe uitlaatgas gebruikmakend van de technische
voorschriften uit ISO16183:2002. De momentane NO2 concentratie wordt bepaald door het verschil tussen het uitgelijnde momentane NOx signaal en het uitgelijnde momentane NO signaal;
CNO2, i = CNOx, i – CNO, i
Voor de analyse van het uitlaatgas worden instrumenten gebruikt waarvan de werking
berust op het principe van chemoluminescentie (CLD). Het is mogelijk om twee afzonderlijke
meetinstrumenten te gebruiken voor de bepaling van NOx en NO of een instrument met twee meetkamers, waarmee aan de voorschriften van ISO16183:2002
wordt voldaan.