3.1. Algemeen
De eerste stap om te bepalen of een ruimte in aanmerking komt voor het aanbrengen
van geluidwerende voorzieningen, is het vaststellen van de geluidsgevoeligheid van
de ruimte.
Onder een geluidsgevoelige ruimte van een woning wordt een ruimte binnen een woning
verstaan, voor zover die kennelijk duurzaam als slaap-, woon- of eetkamer wordt gebruikt
of voor een zodanig gebruik is bestemd (artikel 1, onder b, RGV’97).
Nadat is vastgesteld dat een ruimte geluidsgevoelig is, is de tweede stap om vast
te stellen of de geluidsgevoelige ruimte voldoet aan de op grond van het geldende
bouwbesluit voorgeschreven technische voorschriften voor bestaande bouw. Dit betreft
onder meer eisen met betrekking tot daglichttoetreding, bereikbaarheid, ventilatie,
(brand)veiligheid, oppervlakte, hoogte van de ruimte en geluidwering van scheidingswanden.
Deze eisen gelden voor alle in paragraaf 3.2 tot en met 3.7 vermelde geluidsgevoelige
ruimten.
3.3. Slaapkamers
Een slaapkamer is een ruimte van een woning die kennelijk duurzaam voor nachtverblijf
in gebruik is of voor zodanig gebruik is bestemd, alsmede het gedeelte van een ziekenhuis,
verpleeghuis, verzorgingstehuis, psychiatrische inrichting, medisch centrum, polikliniek
of medisch kleuterdagverblijf waarin personen die medisch worden verpleegd, verzorgd of behandeld, de nacht doorbrengen
.
Dit leidt tot het volgende:
-
– Alle vertrekken die volgens het oorspronkelijk ontwerp en bouwvergunning bestemd zijn
als slaapkamer zijn geluidsgevoelig, tenzij een vaste inrichting is aangebracht ten
behoeve van een ander gebruik (bijv. wijziging in badkamer).
-
– Vertrekken die niet als slaapkamer ontworpen zijn, doch later als zodanig zijn aangepast,
ingericht en kennelijk in gebruik genomen, zijn geluidsgevoelig, mits de attributen
volgens de ‘matjes’ van bijlage 1 plaatsbaar zijn.
Ruimtes die als slaapkamer zijn ingericht, moeten bovendien minimaal voldoen aan de
volgende eisen:
-
•
bereikbaar vanuit een verkeersruimte zonder dat een andere slaapkamer, toiletruimte
of badruimte moet worden betreden;
-
•
aanwezigheid van een vaste trap met een minimum breedte van de trap van 0,65 m;
-
•
een vrije hoogte van minimaal 2.10 m;
Is de hoogte kleiner dan 2.00 m, dan wordt de ruimte niet geluidsgevoelig geacht.
Is de hoogte tussen 2.00 m en 2.10 m en is aanpassing – met een verplichte eigen bijdrage
– mogelijk tot 2.10 m dan wordt de ruimte geluidsgevoelig geacht.
Is aanpassing van de hoogte niet mogelijk dan wordt de ruimte niet geluidsgevoelig
geacht.
Is aanpassing van de hoogte niet mogelijk, maar is de hoogte minimaal 2.05 m, dan
wordt de ruimte toch geluidsgevoelig geacht.
-
•
vloeroppervlakte (gemeten op een hoogte van 1.50 m): minimaal 5 m2;
-
•
minimale breedte (gemeten op een hoogte van 2.10 m): minimaal 1.80 m (op enig punt
in de ruimte te meten);
-
•
daglichttoetreding: min. 0.50 m2;
-
•
aanwezig zijn van een toegangsdeur;
-
•
kierdicht dakbeschot voorzien van een afwerking.
3.8. Bijzondere situaties
a. Geen van de geluidsgevoelige ruimten voldoet aan de technische voorschriften
Indien uit het onderzoek blijkt dat geen van de geluidsgevoelige ruimten in een woning
voldoet aan de voorschriften voor bestaande bouw, zoals die op grond van het geldende
bouwbesluit zijn voorgeschreven, dan komen deze ruimten conform artikel 6, eerste lid, RGV’97 dan wel artikel 9, eerste lid, RGV’97 niet in aanmerking voor geluidsisolatie.
De RGV’97 biedt echter de mogelijkheid om genoemd artikellid buiten beschouwing te
laten indien toepassing leidt tot een ‘onbillijkheid van overwegende aard’ (artikel 6, tweede lid, RGV’97 en artikel 9, tweede lid, RGV’97).
Indien geen van de geluidsgevoelige ruimten in een woning voldoet aan de voorschriften
voor bestaande bouw, zoals die op grond van het geldende bouwbesluit zijn voorgeschreven,
dan zal in de eerste plaats de mogelijkheid onderzocht worden of de eigenaar de ruimten
alsnog in overeenstemming met de voorschriften wil brengen.
Indien dit niet mogelijk is, kan het Rijk de eigenaar aanbieden één (slaap)kamer te
isoleren, mits de gemeente een ontheffing verleent voor het voldoen aan op grond van
het geldende bouwbesluit toepasselijke voorschriften.
b. Verborgen gebreken tijdens de uitvoering
In de praktijk kan het voorkomen dat (bouwtechnische) gebreken zich pas tijdens de
uitvoering van de werkzaamheden openbaren. Mocht bij de uitvoering blijken dat de
op de tekening aangegeven voorzieningen niet doelmatig kunnen worden aangebracht wegens
gebreken en/of omstandigheden die het Rijk redelijkerwijs niet had kunnen voorzien,
dan zullen het Rijk en de eigenaar in onderling overleg komen tot een billijke toedeling
van de extra uitvoeringskosten waarbij in beginsel de (financiële) verantwoordelijkheid
bij de eigenaar ligt. De eigenaar dient ter plaatse een formulier voor akkoord te
ondertekenen met daarin opgenomen de voor zijn rekening komende verplichte eigen bijdrage.
Indien een gebrek in vorenbedoelde zin aan het licht komt nadat het isolatiebesluit
is genomen, maar vóórdat daadwerkelijk de uitvoeringswerkzaamheden aan de betreffende
ruimte zijn gestart, ligt de (financiële) verantwoordelijkheid altijd bij de eigenaar.
De eigenaar mag dan alsnog afzien van de voorzieningen die benodigd zijn om die ruimte
te isoleren.
Met de start van de uitvoeringswerkzaamheden is bedoeld het moment waarop de aannemer
de woning inspecteert om de benodigde materialen te bestellen (‘derde opname’).
c. Bij-isolatie
Het geluidsisolatieproject Schiphol bestaat uit meerdere fasen. Voor sommige woningen
die in een eerdere fase zijn geïsoleerd, kan het zijn dat de reeds aangebrachte isolatie
niet voldoet aan de op een later moment geldende geluidweringseisen.
Een woning kan voor bij-isolatie in aanmerking komen indien:
-
– de woning in het kader van een eerdere fase van het geluidsisolatieproject Schiphol
is geïsoleerd tegen vliegtuiggeluid;
-
– de in het kader van die fase aangebrachte isolatie meer dan 3 dB(A) (in het geval
van dagisolatie) of meer dan 1 dB(A) (in het geval van nachtisolatie) tekortschiet
ten opzichte van de geluidweringseisen die in het kader van het actuele geluidsisolatieproject
zijn gesteld; (zie ook artikel 3, onder h, RGV’97 dan wel artikel 4, onder h, RGV’97);
-
– de eigenaar van de woning de geluidwerende voorzieningen die in een eerdere fase van
het geluidsisolatieproject zijn aangebracht, goed heeft onderhouden.
d. Partiële isolatie
Indien een eigenaar daarom verzoekt, is het mogelijk om over te gaan tot partiële
isolatie van een woning of een ander geluidsgevoelig gebouw.
Partieel isoleren houdt daarbij in dat in één of meerdere geluidsgevoelige ruimten
geen voorzieningen worden aangeboden en die ruimtes dus in het geheel niet geïsoleerd
worden.
Het laten vervallen van een enkele voorziening in een te isoleren ruimte is niet mogelijk,
indien de vereiste geluidwering na isolatie in de betreffende ruimte niet gehaald
zal worden. Tevens is het niet mogelijk om voorzieningen te laten vervallen die uit
het oogpunt van regelgeving en/of gezondheidsoverwegingen noodzakelijk zijn (bijvoorbeeld
het aanbrengen van een permanente luchttoevoer ten behoeve van een open verbrandingstoestel,
zie ook hoofdstuk 5).
Nevenruimten
Indien voor isolatie van een ruimte tevens voorzieningen aangebracht zouden moeten
worden aan nevenruimten (zogenaamd omloopgeluid), dan komen ook deze voorzieningen
te vervallen indien de eigenaar ervoor kiest om de te isoleren ruimte uit te sluiten
in het kader van partiële isolatie.
Indien de uit te sluiten ruimte tevens werkt als nevenruimte voor een wel te isoleren
ruimte, dan is het mogelijk dat er toch (beperkte) voorzieningen aangebracht moeten
worden aan de uit te sluiten ruimte ten behoeve van de wel te isoleren ruimte. In
dat geval kan de eigenaar niet afzien van die beperkte voorzieningen.