Regeling Dienst speciale interventies

[Regeling treedt (deels) in werking per 17-09-2009.]
Geraadpleegd op 30-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-12-1998 en zichtdatum 18-12-2024.
Geldend van 01-07-2015 t/m heden

Regeling houdende bepalingen over de organisatie en inzet van de Dienst speciale interventies (Regeling Dienst speciale interventies)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Minister van Justitie en de Minister van Defensie,

Gelet op de artikelen 48a, eerste lid, 49, 59, tweede lid, en 60 van de Politiewet 1993, artikel 10:3 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 3a van de Wet wapens en munitie;

Besluiten:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

Artikel 2

  • 1 Er is een Dienst speciale interventies die in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde de volgende taken heeft:

    • a. het bestrijden van alle vormen van ernstig geweld dan wel terrorisme over het gehele geweldsspectrum;

    • b. de beveiliging van personen en objecten in bijzondere situaties, waaronder het beveiligen van ambtenaren van de Algemene inlichtingen- en veiligheidsdienst bij operaties van die dienst;

    • c. het uitvoeren van andere door de Ministers van Veiligheid en Justitie en van Defensie opgedragen bijzondere onderdelen van de politietaak.

  • 2 De Dienst speciale interventies bestaat uit de volgende eenheden:

    • a. de Unit interventie;

    • b. de Unit expertise & operationele ondersteuning;

    • c. de Unit interventie mariniers.

  • 3 De Dienst speciale interventies wordt geleid door het hoofd van de Dienst speciale interventies. Het hoofd kan worden vervangen door het plaatsvervangend hoofd.

  • 5 Het beheer van de Dienst speciale interventies berust bij de Landelijke eenheid politiediensten, met uitzondering van de Unit interventie mariniers waarvan het beheer berust bij de Minister van Defensie.

Artikel 3

De Unit expertise & operationele ondersteuning is belast met het geven van technische en operationele ondersteuning, waaronder het geven van langeafstandsprecisievuur, aan de Unit interventie, de Unit interventie mariniers en de aanhoudings- en ondersteuningseenheden.

Artikel 6

  • 1 De voorzitter van het College van procureurs-generaal is bevoegd in naam van de Minister van Veiligheid en Justitie te beslissen op een verzoek tot bijstand van de Dienst speciale interventies, tenzij het een situatie betreft:

    • a. waarvoor geen standaard inzetscenario als bedoeld in artikel 8, eerste lid, voorhanden is; of

    • b. waarin zich meerdere incidenten op verschillende locaties tegelijkertijd voordoen, waartussen vermoedelijk een verband bestaat; of

    • c. waarin op enige andere wijze een groot nationaal belang in het geding is.

  • 2 De voorzitter van het College van procureurs-generaal brengt de Minister van Veiligheid en Justitie onmiddellijk in kennis van zijn beslissing tot bijstandverlening door de Dienst Speciale Interventies.

Artikel 7

  • 1 Alvorens overgegaan wordt tot de inzet van de DSI stelt het hoofd van de Dienst speciale interventies een operationeel plan van inzet op.

  • 2 In het operationeel plan wordt opgenomen welke eenheid van de Dienst speciale interventies, of combinatie daarvan, wordt ingezet en op welke wijze dit plaatsvindt. Dit voorstel wordt gebaseerd op:

    • a. de mate van het te verwachten geweld, en

    • b. de situatie van de dreiging.

  • 3 Het operationeel plan van inzet behoeft goedkeuring van de Minister van Veiligheid en Justitie, dan wel van de voorzitter van het College van procureurs-generaal indien hij bevoegd is te beslissen over een verzoek tot bijstand.

Artikel 8

  • 1 De Ministers van Veiligheid en Justitie en van Defensie stellen gezamenlijk standaard inzetscenario’s vast ten behoeve van de inzet van de Dienst speciale interventies.

  • 2 Het hoofd van de Dienst speciale interventies neemt bij het opstellen van het operationeel plan de standaardscenario’s in acht.

  • 3 Indien er voor de inzet van de Dienst speciale interventies geen standaard inzetscenario voorhanden is, raadpleegt de Minister van Veiligheid en Justitie, indien mogelijk, de Minister van Defensie voorafgaand aan de goedkeuring van het operationeel plan van inzet.

Artikel 9

  • 1 Het hoofd van de Dienst speciale interventies is belast met de algehele leiding tijdens de inzet van de Dienst speciale interventies alsmede over de eenheden die ter ondersteuning van de Dienst speciale interventies worden ingezet.

  • 2 De commandant van de betrokken eenheid van de Dienst speciale interventies is belast met de operationele leiding ter plaatse en staat onder direct bevel van het hoofd van de Dienst speciale interventies. Indien meerdere eenheden worden ingezet wijst het hoofd van de Dienst speciale interventies een operationeel commandant aan.

  • 3 Wanneer de Unit expertise & operationele ondersteuning wordt ingezet tezamen met een aanhoudings- en ondersteuningseenheid kan, in afwijking van het tweede lid, het hoofd van de Dienst speciale interventies de chef van de aanhoudings- en ondersteuningseenheid belasten met de operationele leiding.

  • 4 Het hoofd van de Dienst speciale interventies draagt in samenwerking met de operationeel commandant zorg voor de chronologische verslaglegging van het feitelijke optreden.

Artikel 11

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na uitgifte van de Staatscourant waarin deze wordt geplaatst.

Artikel 12

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling Dienst speciale interventies.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Justitie,

E.M.H. Hirsch Ballin

De

Minister

van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst

De

Minister

van Defensie,

E. van Middelkoop