Nederlander is het kind van een vader of moeder die ten tijde van de geboorte van
het kind zijn of haar hoofdverblijf heeft in Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten
en die zelf geboren is als kind van een vader of moeder die ten tijde van zijn of
haar geboorte in een van die landen hoofdverblijf had, mits het kind ten tijde van
zijn geboorte zijn hoofdverblijf heeft in Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten.
Wetshistorie
Van 1 juli 1893 tot 1 januari 1985 gold de Wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap
(WNI 1892). Onder de werking van artikel 2 sub a van de WNI 1892verkreeg een kind van rechtswege het Nederlanderschap als:
-
• zijn vader of, als het kind (juridisch gezien) geen vader had, zijn moeder in het
Koninkrijk woonde op het tijdstip van zijn geboorte; en
-
• de grootmoeder van vaderszijde of, als er (juridische) geen vader was, de grootmoeder
van moederszijde in het Koninkrijk woonde, toen de vader c.q. de moeder werd geboren
(de WNI knoopte voor wettige en door de vader erkende en gewettigde kinderen uitsluitend
aan bij de woonplaats van de grootmoeder langs vaderszijde).
De WNI 1892 was oorspronkelijk slechts geldig op het grondgebied van het ‘Rijk’, waaronder
Nederland moet worden verstaan. Dit duurde van 1893 tot 27 december 1949.
Pas bij Wet van 21 december 1951 (Stb. 593), die in werking trad op 29 december 1951
en terugwerkende kracht werd verleend tot 27 december 1949, werd de werking van de
WNI 1892 uitgebreid tot Suriname en Curaçao en Sint Maarten (destijds nog inclusief
Aruba). Onder het begrip Koninkrijk in de WNI 1892 moet met terugwerkende kracht tot 27 december 1949, vanaf 1951 naast
Nederland, ook worden verstaan Suriname en Curaçao en Sint Maarten, waaronder ook
Aruba viel dat eerst op 1 januari 1986 status aparte kreeg. Sinds 25 november 1975
valt Suriname niet meer onder het Koninkrijk, omdat het land op dat tijdstip onafhankelijk
werd.
Op 1 januari 1985 trad de RWN in werking en deze is nog steeds geldig. Het op 1 januari 1985 in werking getreden
artikel 3, derde lid RWN is op 1 april 2003 wezenlijk gewijzigd, doordat ook de ‘grootvader’, naast ‘grootmoeder’
een rol kreeg in het artikel.
In artikel 3, derde lid (oud) RWN
is bepaald dat een kind Nederlander is als:
-
• zijn vader of moeder in Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten woonde op het tijdstip
van zijn geboorte; en
-
• de grootmoeder van vaderszijde of de grootmoeder van moederszijde in Nederland, Aruba,
Curaçao of Sint Maarten woonde, toen de vader c.q. de moeder werd geboren (dus grootmoeder
via de vader of de moeder van het kind).
Het huidige artikel 3, derde lid, RWN wijkt op drie punten af van het oude artikel 3, derde lid.
-
1. Hoofdverblijf neemt de plaats in van het begrip woonplaats; zie voor het begrip ‘hoofdverblijf’
de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder h, RWN.
-
2. De grootvader krijgt naast grootmoeder ook een rol (vóór 1 april 2003 was alleen de
woonplaats van een grootmoeder van belang);
-
3. Het kind moet ten tijde van zijn geboorte hoofdverblijf hebben in Nederland, Aruba,
Curaçao of Sint Maarten (vóór 1 april 2003 werd hoofdverblijf niet vereist).
Overgangsbepalingen
Ingevolge artikel 27, tweede lid, RWN is de huidige redactie van artikel 3, derde lid alleen van toepassing op kinderen geboren op of na 1 april 2003. Artikel 3, derde
lid, zoals dat luidt sinds 1 april 2003 werkt dus niet terug tot 1 januari 1985. Voldeed
dan ook een tussen 1 januari 1985 en 1 april 2003 geboren kind niet aan de voorwaarden
van artikel 3, derde lid, RWN (oud), maar – achteraf bezien – wél aan de voorwaarden
van artikel 3, derde lid, RWN zoals die bepaling vanaf 1 april 2003 is komen te luiden,
dan is het kind daarmee geen Nederlander geworden.
Toepassing van artikel 3, derde lid RWN vanaf 1 april 2003
Voor de toepassing van dit artikellid speelt de geboorteplaats van kind, ouders en
grootouders geen enkele rol; uitsluitend het hoofdverblijf is bepalend. Het gaat er
hier in feite om dat de derde binnen het Koninkrijk wonende (hoofdverblijf hebbende)
generatie van een niet-Nederlandse familie bij geboorte van rechtswege het Nederlanderschap
verkrijgt, omdat die generatie geacht wordt een (zeer) sterke band met Nederland,
Aruba, Curaçao of Sint Maarten te hebben. Een kind kan dan ook op grond van deze bepaling
het Nederlanderschap verkrijgen, zelfs als geen van zijn ouders of grootouders die
nationaliteit bezit of ooit heeft bezeten.
Hoewel dit artikellid geen strikte territorialiteitsbepaling is, ligt het voor de
hand dat in de meeste gevallen de geboorte van het kind in Nederland, Aruba, Curaçao
of Sint Maarten plaats zal hebben. Geboorte van het kind binnen het Koninkrijk is
echter geen vereiste om het Nederlanderschap te verkrijgen op grond van het onderhavige
artikellid. Dit om te voorkomen dat een kind, dat min of meer toevallig buiten het
Koninkrijk wordt geboren, de Nederlandse nationaliteit niet verkrijgt. Hierbij kan
worden gedacht aan bijvoorbeeld een gezin dat in de grensstreek (Frans Sint Maarten)
woont en waarvan het kind in een ziekenhuis over de grens wordt geboren, of aan een
(al dan niet onverwachte) geboorte tijdens een vakantie in het buitenland.
Voor de toepassing van dit artikellid heeft een kind ten tijde van zijn geboorte zijn
hoofdverblijf daar waar zijn beide ouders hun gewone verblijfplaats hebben. Hebben
beide ouders derhalve hoofdverblijf in een land van het Koninkrijk, dan heeft het
kind eveneens hoofdverblijf in hetzelfde land van het Koninkrijk, ongeacht de plaats
van geboorte. Hebben de ouders ieder een andere verblijfplaats, dan heeft het kind
zijn hoofdverblijf bij de ouder die het kind verzorgt. Zie voor het begrip ‘hoofdverblijf’
de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder h, RWN.
Een kind kan het Nederlanderschap zowel via de vader als via de moeder ontlenen aan
dit artikellid. Er moet echter wel sprake zijn van een rechte lijn; er mag dus niet
halverwege de vaderlijke lijn worden overgesprongen naar de moederlijke lijn of andersom.
In feite zijn er dan ook slechts twee – strikt van elkaar gescheiden – mogelijkheden:
Voorwaarden voor verkrijging Nederlanderschap via de vaderlijke lijn:
-
• de vader dient op het moment van de geboorte van het kind hoofdverblijf te hebben
binnen het Koninkrijk (Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten); én
-
• de vader is geboren als kind van een vader of moeder die ten tijde van zijn geboorte
hoofdverblijf had binnen het Koninkrijk; én
-
• het pasgeboren kind heeft ten tijde van zijn geboorte hoofdverblijf binnen het Koninkrijk.
Voorwaarden verkrijging Nederlanderschap via de moederlijke lijn:
-
• de moeder dient op het moment van de geboorte van het kind hoofdverblijf te hebben
binnen het Koninkrijk; én
-
• de moeder is geboren als kind van een vader of moeder die ten tijde van haar geboorte
hoofdverblijf had binnen het Koninkrijk; én
-
• het pasgeboren kind heeft ten tijde van zijn geboorte hoofdverblijf binnen het Koninkrijk.
N.B. Indien het vaderschap van een kind, dat geboren is op of na 1 januari 1985 (de
datum inwerkingtreding van de RWN), bij brieven van vaderschap of vóór 1 april 2003 bij Nederlandse rechterlijke uitspraak
is vastgesteld, kan dat tot gevolg gehad hebben dat het betreffende kind geacht wordt
vanaf de geboorte Nederlander te zijn ingevolge artikel 3, derde lid, RWN (zie de toelichting bij artikel 4, RWN). Ter verduidelijking: ook als de vader van een op of na 1 januari 1985 geboren kind
niet de Nederlandse nationaliteit bezit, kan ingevolge artikel 3, derde lid, RWN het
Nederlanderschap zijn verkregen op grond van een vaststelling van het vaderschap door
middel van brieven van vaderschap. Aangezien deze vaststelling van het vaderschap
terugwerkt tot geboorte, wordt het kind geacht Nederlander te zijn vanaf geboorte
indien bij de geboorte van het kind de niet-Nederlandse man, van wie het vaderschap
is vastgesteld, in Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten woonde en hij zelf is
geboren uit een moeder die ten tijde van zijn geboorte in één van die landen woonde.
Prénatale erkenning en de werking van artikel 3, derde lid RWN
Een erkenning van een kind vóór zijn geboorte (als ongeboren vrucht) heeft ook nationaliteitsrechtelijke
gevolg (verkrijging van het Nederlanderschap bij de geboorte), indien het kind is
erkend door een niet-Nederlandse man en hij aan alle voorwaarden van dit artikellid
voldoet. In dat geval heeft het kind, als een kind dat staand het huwelijk van zijn
ouders is geboren, vanaf de geboorte een juridische vader.
Postnatale erkenning en de werking van artikel 3, derde lid RWN
Postnatale erkenning of wettiging van een kind door een niet-Nederlandse man leidt
echter ook tot verkrijging de Nederlandse nationaliteit, maar dan vanaf de datum van
erkenning of wettiging op grond van dit artikellid (en ook op grond van artikel 3, derde lid (oud) RWN).
Indien het een prénatale of postnatale erkenning betreft naar buitenlands recht, dient
deze tot stand te zijn gekomen in overeenstemming met de regelen van het internationaal
en interregionaal privaatrecht van Curaçao of Sint Maarten. Dit geldt ook voor de
buitenlandse wettiging zonder erkenning. Curaçao en Sint Maarten zijn gebonden aan
de CIEC-overeenkomst van Rome van 10 september 1970 (TRB. 1972, nr. 61) inzake wettiging
door huwelijk (zie verder de toelichting bij artikel 4, derde lid RWN).
Hieronder volgt een naar perioden ingedeeld overzicht van de verkrijging van al dan
niet de Nederlandse nationaliteit ingevolge het oude en huidige artikel 3, derde lid in geval van postnatale erkenning of wettiging door een niet-Nederlandse man vanaf
1 januari 1985.
De perioden corresponderen met de wetswijzigingen die plaatshebben gehad ten aanzien
van de verkrijging van de Nederlandse nationaliteit door erkenning als minderjarige
door een man met de Nederlandse nationaliteit. Het betreft achtereenvolgens:
-
• 01.01.1985-01.04.2003;
-
• 01.04.2003-01.03.2009;
-
• 01.03.2009-heden.
Om te bezien of van rechtswege de Nederlandse nationaliteit is verkregen, moet worden
gekeken op welke datum de erkenning dan wel de wettiging heeft plaatsgehad.
Postnatale erkenning en wettiging door een vreemdeling tussen 1 januari 1985 en 1 april
2003
Tussen 1 januari 1985 en 1 april 2003 werd van rechtswege Nederlander het minderjarig
kind dat door een Nederlandse man postnataal werd erkend of door hem werd gewettigd
zonder erkenning als gevolg van een opvolgend huwelijk tussen de ouders (artikel 4 (oud) RWN).
Hieruit volgt dat het kind dat op of na 1 januari 1985 en vóór 1 april 2003 postnataal
is erkend door een niet-Nederlandse man, die voldoet aan de voorwaarden van artikel 3, derde lid, (oud) RWN, het Nederlander schap heeft verkregen op grond van artikel 3, derde lid (oud) RWN.
De Hoge Raad heeft dit bepaald in zijn beschikking van 10 juli 2009 (nr. 08/02921,
LJN: BI 1122).
Dit betekent dat een minderjarig kind dat tussen 1 januari 1985 en 1 april 2003 is
erkend door een ten tijde van zijn geboorte in het Koninkrijk wonende niet-Nederlandse
man, die zelf geboren is uit een in het Koninkrijk wonende niet-Nederlandse moeder,
Nederlander wordt. In dat geval verkrijgt het kind het Nederlanderschap niet vanaf
zijn geboorte, maar vanaf de datum van erkenning, omdat het kind eerst vanaf de datum
van de erkenning een juridische vader heeft.
Dit geldt ook voor kinderen die tussen 1 januari 1985 en 1 april 2003 zonder erkenning
zijn gewettigd door een niet-Nederlandse man, die voldoet aan de voorwaarden van artikel 3, derde lid (oud) RWN. Deze kinderen verkrijgen het Nederlanderschap vanaf de datum van het (opvolgend)
huwelijk op grond van artikel 3, derde lid (oud) RWN.
De voorwaarden in de periode 1 januari 1985 tot 1 april 2003 zijn dus als volgt.
-
• Postnatale erkenning of wettiging zonder erkenning;
-
• van een minderjarig kind;
-
• in de periode 1 januari 1985 tot 1 april 2003;
-
• door een man/juridische vader (biologisch vaderschap niet van belang) met een vreemde
nationaliteit;
-
• de erkennende vader moet in het Koninkrijk woonplaats hebben t.t.v. geboorte van het
erkende kind;en
-
• de vader is zelf geboren uit een moeder met een vreemde nationaliteit die ten tijde
van de geboorte van de vader woonplaats in het Koninkrijk had.
Postnatale erkenning en wettiging door een vreemdeling tussen 1 april 2003 en 1 maart
2009
Kinderen die op of na 1 april 2003 en vóór 1 maart 2009 postnataal zijn erkend of
zijn gewettigd (zonder erkenning) door een niet-Nederlandse man, die voldoet aan de
voorwaarden van artikel 3, derde lid, RWN, verkrijgen niet het Nederlanderschap op grond van het huidig artikel 3, derde lid, RWN.
Dit komt doordat tussen 1 april 2003 en 1 maart 2009 een postnatale erkenning en een
wettiging (zonder erkenning) door een Nederlandse man ook niet van rechtswege de verkrijging
van het Nederlanderschap tot gevolg had.
De beschikking van de Hoge Raad geeft dus geen aanleiding om het beleid rond de toepassing
van artikel 3, derde lid RWN gedurende deze periode aan te passen.
Postnatale erkenning en wettiging door een vreemdeling vanaf 1 maart 2009
Per 1 maart 2009 heeft een postnatale erkenning en wettiging (zonder erkenning) door
een Nederlander opnieuw de Nederlandse nationaliteit van rechtswege tot gevolg voor
een minderjarig kind (artikel 4, tweede lid, RWN en verder).
Indien het kind op het moment van de erkenning door een Nederlandse man zeven jaar
of ouder is, moet worden aangetoond dat deze man zijn biologische vader is. Dit gebeurt
door middel van een DNA-test van een laboratorium als bedoeld in het besluit DNA-onderzoek vaderschap (Stb. 2008, 417).
Voor kinderen die vóór hun meerderjarigheid op of na 1 maart 2009 postnataal zijn
erkend of gewettigd (zonder erkenning) door een niet-Nederlandse man, die voldoet
aan de voorwaarden van artikel 3, derde lid RWN, geldt dan het volgende.
-
a. Het kind dat op of na 1 maart 2009 postnataal is erkend door een niet-Nederlandse
man, die voldoet aan de voorwaarden van artikel 3, derde lid RWN, en op het moment van de erkenning jonger dan zeven was of is gewettigd door een
niet-Nederlandse man gedurende zijn minderjarigheid, verkrijgt het Nederlanderschap
op grond van artikel 3, derde lid, RWN vanaf datum erkenning of datum (opvolgend)
huwelijk.
-
b. Het kind dat postnataal is erkend op of na 1 maart 2009 door een niet-Nederlandse
man, die voldoet aan de voorwaarden van artikel 3, derde lid RWN, en zeven jaar en ouder was ten tijde van de erkenning, verkrijgt het Nederlanderschap
vanaf de datum van de erkenning nadat gerechtelijk is vastgesteld dat de erkenner
de biologische vader is van het kind of nadat de erkenner bewijs heeft overgelegd
van het biologisch vaderschap, dat voldoet aan de eisen die aan DNA-onderzoek worden
gesteld op grond van het Besluit DNA-onderzoek vaderschap.
De voorwaarden in de periode op of na 1 maart 2009 zijn dus als volgt.
-
• Postnatale erkenning of wettiging zonder erkenning;
-
• van een minderjarig kind;
-
• in de periode op of na 1 maart 2009;
-
• door een man/juridische vader met een vreemde nationaliteit waarvan het biologisch
vaderschap dient vast te staan als sprake is van erkenning van een kind van zeven
jaar en ouder; en
-
• de vader is zelf geboren uit een vader of moeder met een vreemde nationaliteit, die
ten tijde van de geboorte van de vader hoofdverblijf had in het Koninkrijk; en
-
• de vader en het kind hebben/hadden hoofdverblijf in het Koninkrijk ten tijde van de
geboorte van het kind.
Vermelding met de Nederlandse nationaliteit in de PIVA van het erkende kind als gevolg
van het volgen van een gerechtelijke procedure
De rechter bijvoorbeeld bedoeld in artikel 17 RWN kan deze vaststelling doen.
Een verzoekschrift ex artikel 17 RWN kan worden ingediend bij de rechtbank ’s-Gravenhage of het Gemeenschappelijke Hof
van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Een rechterlijke uitspraak op grond van artikel 1:207 BW, waarin de rechter heeft vastgesteld dat de erkenner de biologische vader is van
de erkende, is eveneens een voldoende bewijsstuk.
Vermelding met de Nederlandse nationaliteit in de PIVA van het erkende kind zonder
het volgen van een gerechtelijke procedure
Bovendien moet worden geoordeeld dat het redelijkerwijs zo moet zijn dat bij het erkende
kind de Nederlandse nationaliteit in de PIVA kan worden opgenomen indien sprake is
van:
-
• Een vreemdeling die op of na 1 maart 2009 is erkend tijdens zijn minderjarigheid,
maar wel op dat moment ouder dan zes jaar is;
-
• door een vreemdeling die voldoet aan de voorwaarden van artikel 3, derde lid RWN (zie hierboven); en
-
• er voldoende betrouwbaar te achten bewijs van biologisch vaderschap van de erkenner
wordt overgelegd.
In beginsel is de bewijsvoering ter zake van het biologisch vaderschap hierbij vrij.
Er is namelijk ten aanzien van de hier aan de orde zijnde kwestie geen nationaliteitsrechtelijke
regelgeving. Dit betekent echter niet dat ten behoeve van de vermelding van de Nederlandse
nationaliteit in de PIVA genoegen kan en mag worden genomen met ongeacht welk onderzoeksrapport
op het gebied van vaderschapsvaststelling. Vastgesteld moet worden dat aan op een
andere wijze dan volgens de wijze als neergelegd in het Besluit DNA-onderzoek vaderschap (Stb. 2008, 417) tot standgekomen testresultaten niet hetzelfde gewicht kan en mag
worden gegeven als aan rapporten die dat wel zijn. De wijze van identiteitsvaststelling
van degenen die het DNA-materiaal hebben afgestaan en de wijze waarop en door wie
het materiaal wordt afgenomen zijn daarbij wezenlijke verschillen.
Om deze reden geldt dat bij het overleggen van bewijs dat voldoet aan alle voorwaarden
genoemd in het Besluit DNA-onderzoek vaderschap (zie artikel 4, zesde lid, RWN) er voldoende zekerheid is omtrent het biologisch vaderschap om de verkrijging van
het Nederlanderschap door de erkende op te nemen in de PIVA.
Ter zake van overgelegd bewijs dat niet voldoet aan alle voorwaarden genoemd in het Besluit DNA-onderzoek vaderschap (zie artikel 4, zesde lid, RWN) moet worden vastgesteld dat, om reden dat de exacte bewijswaarde niet kan worden
beoordeeld door de afdeling burgerzaken, moet worden geoordeeld dat sprake is van
onvoldoende bewijslevering van het biologisch vaderschap. Dit betekent dat een verkrijging
van het Nederlanderschap door de erkende niet kan worden opgenomen in de PIVA.
Voorbeeld 1
Tijdens de vakantie op Saba van een in Dominica wonend Dominicaans echtpaar wordt
op Saba hun zoon Thomas geboren. Thomas trouwt in 2000 met een Française die geboren
is op Saint Martin uit aldaar wonende ouders. Tijdens de vakantie van Thomas en zijn
echtgenote, die beiden op Saint Martin wonen, wordt in 2004 op Saba hun zoon Matthew
geboren.
Matthew, geboren op Saba, als zoon van een vader die ook op Saba is geboren, is toch
geen Nederlander. Immers, bij zijn geboorte hadden noch hij, noch zijn ouders, hoofdverblijf
op Saba en zijn grootouders hadden dat evenmin toen zijn vader op Saba werd geboren.
Voorbeeld 2
In 2004 wordt Betico in Venezuela geboren, zoon van een in Aruba wonend Venezolaans
echtpaar. De moeder is uitsluitend in verband met de geboorte van het kind voor slechts
korte tijd naar Venezuela gegaan en spoedig na de geboorte met het kind naar Aruba
teruggekeerd. Toen vader Ricardo geboren werd, woonden zijn ouders in Barbados en
toen moeder Christine geboren werd woonde haar vader in Costa Rica en haar moeder
in Aruba.
Betico is (behalve Venezolaan) ook Nederlander ingevolge artikel 3, derde lid RWN.
Het feit dat Christine ten tijde van de geboorte van Betico in Venezuela verbleef,
wil niet zeggen dat zij daardoor geen hoofdverblijf meer had in Aruba. Aangezien haar
korte verblijf in Venezuela uitsluitend verband hield met de geboorte van Betico en
zij spoedig na de geboorte van het kind naar Aruba is teruggekeerd, moet zij geacht
worden haar hoofdverblijf in Aruba te hebben behouden. Nu beide ouders van Betico
ten tijde van zijn geboorte hoofdverblijf hadden in Aruba, heeft ook Betico op dat
tijdstip daar hoofdverblijf.
De geboorteplaats van Betico of die van zijn ouders, c.q. grootouders speelt geen
enkele rol. Betico voldoet via de moederlijke lijn aan de voorwaarden van artikel 3, derde lid RWN. Immers, ten tijde van zijn geboorte hadden hij en zijn moeder Christine hoofdverblijf
op Aruba en Christine is geboren als kind van een moeder die ten tijde van de geboorte
van Christine hoofdverblijf op Aruba had.
Voorbeeld 3
Franklyn is in 2004 op Sint Eustatius geboren als kind van de op Sint Eustatius wonende
Colombiaanse moeder Elisa en de op Anguilla wonende Colombiaanse vader Alfredo. De
moeder is op Anguilla geboren uit aldaar wonende ouders en de vader is geboren uit
een op Saba wonende moeder.
Volgen we de moederlijke lijn, dan moeten we stoppen bij de grootouders. Geen van
de ouders van moeder Elisa woonde immers in het Koninkrijk ten tijde van haar geboorte.
Niet mag worden gesteld dat Franklyn Nederlander is vanwege het feit dat hij bij geboorte
een in Sint Eustatius wonende moeder (Elisa) heeft en zijn grootmoeder van vaderszijde
ten tijde van de geboorte van zijn vader Alfredo op Saba woonde. Die redenering gaat
niet op omdat dan van de moederlijke lijn wordt overgesprongen naar de vaderlijke
lijn, hetgeen niet toegestaan is.
Volgen we de vaderlijke lijn, dan moeten we al bij de vader stoppen omdat die bij
de geboorte van Franklyn geen hoofdverblijf had binnen het Koninkrijk (hij woonde
op Anguilla). Volgen we de moederlijke lijn, dan moeten we stoppen bij de grootouders
van moederszijde, omdat die ten tijde van de geboorte van de moeder op Anguilla woonden.
Conclusie is dan ook, dat Franklyn noch via de moederlijke lijn, noch via de vaderlijke
lijn Nederlander is ingevolge artikel 3, derde lid RWN. Hij heeft bij zijn geboorte niet de Nederlandse nationaliteit verkregen.
Voorbeeld 4
Van een Haïtiaans echtpaar is zowel de man als de vrouw op Bonaire geboren uit op
Bonaire wonende ouders. De vrouw heeft zich in Haïti gevestigd en de man is op Bonaire
blijven wonen. In 2004 wordt in Haïti uit de vrouw kind Julie geboren. Het kind blijft
in Haïti bij de moeder, door wie het vanaf de geboorte wordt verzorgd. Julie krijgt
bij haar geboorte niet het Nederlanderschap op grond van artikel 3, derde lid RWN. De vader heeft weliswaar ten tijde van de geboorte van het kind zijn hoofdverblijf
op Bonaire en hij is zelf geboren uit op Bonaire wonende ouders, doch Julie heeft
ten tijde van haar geboorte geen hoofdverblijf op Bonaire maar in Haïti. Zij woont
aldaar immers bij haar moeder.
Had de moeder van Julie haar hoofdverblijf op Bonaire, maar is zij uitsluitend in
verband met de geboorte van het kind voor korte tijd naar Haïti gegaan en spoedig
na de geboorte met Julie naar Bonaire teruggekeerd, dan moeten zij en Julie geacht
worden ten tijde van de geboorte van het kind hoofdverblijf te hebben gehad op Bonaire,
waardoor Julie dus wel Nederlander is ingevolge artikel 3, derde lid RWN.
Voorbeeld 5
Kinderen K en I worden respectievelijk in 1999 en 2001 geboren op St. Maarten als
natuurlijke kinderen van een op St. Maarten woonachtige Indiase vrouw.
Op 12 november 2002 worden deze kinderen erkend door een Pakistaanse man. Deze man
is geboren op St. Maarten als zoon van destijds op St. Maarten wonende Pakistaanse
ouders.
Hij is tevens getogen op St. Maarten en woont en werkt op St. Maarten. De kinderen
wonen en leven sinds hun geboorte met moeder en vader als gezin samen op St. Maarten.
K en I zijn Nederlander vanaf 12 november 2002 (datum van de erkenning) op grond van
artikel 3, derde lid (oud) RWN, nu zij als minderjarigen vóór 1 april 2003 zijn erkend door een ten tijde van hun
geboorte op St. Maarten wonende man die zelf geboren is uit op St. Maarten wonende
(Pakistaanse) moeder.
Voorbeeld 6
Kind J wordt op drie jarige leeftijd in 2004 gewettigd in de Dominicaanse Republiek
door het opvolgend huwelijk tussen zijn Dominicaanse moeder en een Dominicaanse man.
J is geboren op Curaçao en woont daar ook. De Dominicaanse wettiging kan worden erkend
op Curaçao op grond van het CIEC-verdrag van Rome. De Dominicaanse vader wordt de
juridische vader van J. Voorts wordt aan de voorwaarden van artikel 3, derde lid RWN voldaan. Echter, J verkrijgt niet van rechtswege met ingang van datum erkenning het
Nederlanderschap op grond van artikel 3, derde lid RWN, want tussen 1 april 2003 en
1 maart 2009 verkreeg ook het kind dat door een Nederlander was gewettigd niet van
rechtswege het Nederlanderschap. Met andere woorden wettiging door een Nederlander
had toen niet automatisch de Nederlandse nationaliteit tot gevolg en dus ook niet
op grond van artikel 3, derde lid, RWN.
Voorbeeld 7
Kenneth is in 2004 geboren op Curaçao uit een aldaar wonende Surinaamse moeder. Op
1 augustus 2009 wordt Kenneth erkend op Curaçao door een Guyanese man wiens vader
hoofdverblijf had op Curaçao ten tijde van zijn geboorte. De Guyanese man heeft hoofdverblijf
op Curaçao vanaf zijn geboorte. Bij Burgerzaken wordt vrijwillig DNA-bewijs overgelegd
van Baseclear/Verilabs, waaruit blijkt dat het DNA-materiaal is afgenomen op het kantoor
van Verilabs en dat de Guyanese vader voor 99,9% de biologische vader is van Kenneth.
Kenneth is Nederlander met ingang van 1 augustus 2009 op grond van artikel 3, derde lid RWN. Immers, voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 3, derde lid, RWN.
Sinds 1 april 2003 kan een kind op grond van dit artikellid ook het Nederlanderschap
verkrijgen via de vaderlijke lijn. Daarnaast verkrijgt per 1 maart 2009 een minderjarige
van zeven jaar en ouder weer van rechtswege de Nederlandse nationaliteit als hij door
een Nederlander is erkend en DNA-bewijs wordt overgelegd. Het overgelegd DNA-bewijs,
waaruit biologisch vaderschap van de erkenner blijkt, voldoet tenslotte aan de eisen
gesteld in het Besluit DNA-onderzoek vaderschap