Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 17 februari
2009, nr. CEND/HDJZ-2009/133 sector WAT, Hoofddirectie Juridische Zaken, gedaan mede
namens Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;
Gelet op de artikelen 39c, 39e, 39g en 39k van de Binnenvaartwet, artikel 2.14, tweede lid, van de Invoeringswet Waterwet, artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies, de artikelen 16, zesde lid, en 19d, vierde lid, van de Natuurbeschermingswet 1998, de artikelen 6.2, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, onderdeel b, 6.6, 6.7, 6.12, onderdeel e, 7.5, vijfde lid, en 10.1 van de Waterwet, artikel 4 van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de artikelen 6, 7, 8, 12, 12a, 12b, 15, 17, 65, 67, 70, 71, 72 en 93 van de Wet bodembescherming, de artikelen 78, 79 en 80 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, artikel 2, eerste lid, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende
zaken en de artikelen 1.1, derde lid, 5.1, 5.2b, 7.2, 8.1, 8.2, tweede lid, 8.5, 8.11, vierde lid, 8.22, 8.40, 8.41, 8.42, 8.45, 10.30, derde lid, 12.1, tweede lid, 12.4, tweede lid, 12.5 en 21.8 van de Wet milieubeheer;
De Raad van State gehoord (advies van 18 maart 2009, nr. W09.09.0045/IV);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 26 november
2009, nr. CEND/HDJZ-2009/1418 sector WAT, Hoofddirectie Juridische Zaken, uitgebracht
mede namens Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;
Hebben goedgevonden en verstaan: