Besluit emissie-eisen middelgrote stookinstallaties milieubeheer

[Regeling vervallen per 01-01-2013.]
Geraadpleegd op 19-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-11-2016 en zichtdatum 01-11-2016.
Geldend van 01-01-2012 t/m 31-12-2012

Besluit van 7 december 2009, houdende nieuwe regels voor de emissie van middelgrote stookinstallaties (Besluit emissie-eisen middelgrote stookinstallaties milieubeheer)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 7 oktober 2009, nr. BJZ2009056953, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Gelet op richtlijn nr. 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PbEU L 376) en de artikelen 8.40, 8.41 en 8.42 van de Wet milieubeheer;

De Raad van State gehoord (advies van 13 november 2009, nr. W08.09.0397/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 30 november 2009, nr. BJZ2009063857, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

§ 1.1. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Artikel 1.1

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • accreditatie-instantie: nationale accreditatie-instantie als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en marktoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 (PbEU L 218);

  • belangrijke wijziging: wijziging van het thermisch vermogen van een stookinstallatie, die leidt tot een toename van de emissies van de in dit besluit bedoelde stoffen met meer dan 10%, alsmede elke andere wijziging die naar het oordeel van het bevoegd gezag aanzienlijke negatieve gevolgen voor de menselijke gezondheid of het milieu kan hebben;

  • belasting: deel van het thermische vermogen waarbij de stookinstallatie daadwerkelijk wordt bedreven;

  • bestaande stookinstallatie: stookinstallatie die voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit is geplaatst of in gebruik is genomen;

  • brandstof: vaste, vloeibare of gasvormige brandstof;

  • gasmotorinstallatie: zuigermotor waarin ten minste 50 procent van de brandstof, betrokken op de warmte-inhoud, in gasvorm aan de cilinders wordt gedoseerd en waarbij aan eventuele nageschakelde ketels of ketelinstallaties geen significante hoeveelheid extra lucht voor de verbranding wordt toegevoerd;

  • gasturbine-installatie: installatie, bestaande uit:

    • a. een luchtcompressor,

    • b. een of meer verbrandingskamers waarin brandstof met behulp van de door de compressor gecomprimeerde lucht wordt verstookt, en

    • c. een turbine waarin het geproduceerde verbrandingsgas expandeert,

    waarbij aan eventuele nageschakelde ketels of ketelinstallaties geen significante hoeveelheid extra lucht voor de verbranding wordt toegevoerd;

  • ISO-luchtcondities: temperatuur van 288 Kelvin, een druk van 101,3 kiloPascal en een relatieve vochtigheid van 60 procent;

  • ketelinstallatie: installatie, bestaande uit een ketel waarin brandstof wordt verstookt, welke verbranding in hoofdzaak is bedoeld om kracht op te wekken of om warmte over te dragen aan water of stoom dan wel een combinatie daarvan;

  • Nm3: volume van het rookgas, herleid naar een temperatuur van 273 Kelvin en een druk van 101,3 kiloPascal, na aftrek van het volume van het erin aanwezige water, berekend als waterdamp;

  • rendement: procentueel aandeel van de warmte-inhoud van de toegevoerde brandstof, dat bij de hoogste belasting waarbij de installatie continu kan worden bedreven, bij ISO-luchtcondities in arbeid wordt omgezet, zoals aangegeven door de fabrikant van de stookinstallatie;

  • rookgas: mengsel van gassen met vaste of vloeibare stoffen, dat bij het verbruik van brandstof vrijkomt en naar de buitenlucht wordt afgevoerd;

  • stookinstallatie: technische eenheid, bestaande uit een of meer vaste of verplaatsbare ketelinstallaties, gasturbine-, vloeistofmotor- of gasmotorinstallaties met inbegrip van voor het functioneren van de installatie noodzakelijke voorzieningen en vaste voorzieningen voor de reiniging van rookgassen;

  • thermisch vermogen: warmte-inhoud van de maximale hoeveelheid brandstof die per tijdseenheid kan worden toegevoerd naar een stookinstallatie;

  • totaal stof: vaste deeltjes, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt naar de aërodynamische diameter van deze deeltjes;

  • vergunning: omgevingsvergunning voor een inrichting, voor zover deze betrekking heeft op een stookinstallatie;

  • vloeistofmotorinstallatie: zuigermotor waarin ten minste 50 procent van de brandstof, betrokken op de warmte-inhoud, in vloeibare vorm aan cilinders wordt gedoseerd en waarbij aan eventuele nageschakelde ketels of ketelinstallaties geen significante hoeveelheid extra lucht voor de verbranding wordt toegevoerd;

  • warmte-inhoud van een hoeveelheid brandstof: de op de onderste verbrandingswaarde betrokken hoeveelheid energie die bij de verbranding van die hoeveelheid brandstof vrijkomt;

  • wet: Wet milieubeheer;

  • zuigermotor: installatie, bestaande uit een toestel waarin een door verbranding van brandstof verkregen gasmengsel een zuiger in beweging brengt, voor de aandrijving van een werktuig.

§ 1.2. Toepassingsgebied

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Artikel 1.2

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Dit besluit is van toepassing op:

  • a. stookinstallaties die deel uitmaken van een inrichting, die behoort tot een of meer van de categorieën van inrichtingen, genoemd in bijlage I bij het Besluit omgevingsrecht en

  • b. stookinstallaties die zich bevinden binnen de exclusieve economische zone.

Artikel 1.3

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 Dit besluit is niet van toepassing op stookinstallaties:

    • a. waarop het Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A van toepassing is;

    • b. waarop het Besluit verbranden afvalstoffen van toepassing is;

    • c. die blijkens een daarvoor verleende vergunning worden gebruikt voor het onderzoeken, beproeven of demonstreren van experimentele verbrandingstechnieken of van technieken ter bestrijding van de uitworp van zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx) of totaal stof,

    • d. zijnde een noodvoorziening, die ten hoogste vijfhonderd uren per jaar in bedrijf is.

  • 3 Dit besluit is, uitgezonderd de artikelen 4.1 en 5.1, tweede lid, niet van toepassing op een ketelinstallatie met een nominaal vermogen kleiner dan 1 megawatt.

Hoofdstuk 2. Emissiegrenswaarden

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

§ 2.1. Emissiegrenswaarden voor nieuwe stookinstallaties

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Artikel 2.1.1

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 Het rookgas van een ketelinstallatie waarin de brandstof in vaste of vloeibare vorm wordt verstookt, voldoet aan de volgende emissiegrenswaarden:

    • a. stikstofoxiden (NOx): 100 milligram per Nm3, voor zover de brandstof in vaste vorm wordt verstookt, en 120 milligram per Nm3, voor zover de brandstof in vloeibare vorm wordt verstookt;

    • b. zwaveldioxide (SO2): 200 milligram per Nm3, en

    • c. totaal stof: 5 milligram per Nm3.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, onder a en c, voldoet het rookgas van een ketelinstallatie met een thermisch vermogen van minder dan vijf megawatt, waarin biomassa als brandstof wordt toegepast, aan de volgende emissiegrenswaarden:

    • a. stikstofoxiden (NOx): 200 milligram per Nm3, en

    • b. totaal stof: 20 milligram per Nm3.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, onder a, voldoet het rookgas van een ketelinstallatie met een thermisch vermogen van vijf megawatt of meer, waarin biomassa als brandstof wordt verstookt, aan een emissiegrenswaarde voor stikstofoxiden (NOx) van 145 milligram per Nm3.

  • 4 Het rookgas van een ketelinstallatie, waarin de brandstof in gasvorm wordt verstookt, voldoet aan de volgende emissiegrenswaarden:

    • a. stikstofoxiden (NOx): 70 milligram per Nm3, en

    • b. zwaveldioxide (SO2): 200 milligram per Nm3.

  • 5 In afwijking van het vierde lid, onder a, wordt, indien in een stookinstallatie een andere gasvormige brandstof dan aardgas wordt gestookt, de emissiegrenswaarde vermenigvuldigd met een factor die gelijk is aan de verhouding van de onderste verbrandingswaarde van de ingezette brandstof, uitgedrukt in MJ/kg, tot een verbrandingswaarde van 38 MJ/kg, waarbij de laatstgenoemde factor minimaal 0,9 en maximaal 2,0 bedraagt.

Artikel 2.1.2

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Het rookgas van een gasturbine-installatie voldoet aan de volgende emissiegrenswaarden:

  • a. stikstofoxiden (NOx): 140 milligram per Nm3, teruggerekend naar ISO-luchtcondities en betrokken op de warmte-inhoud van de toegevoerde brandstof;

  • b. zwaveldioxide (SO2): 200 milligram per Nm3, en

  • c. voor zover op vloeibare brandstof wordt gestookt, totaal stof: 15 milligram per Nm3.

Artikel 2.1.3

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Het rookgas van een vloeistofmotorinstallatie voldoet aan de volgende emissiegrenswaarden:

  • a. stikstofoxiden (NOx): 450 milligram per Nm3, teruggerekend naar ISO-luchtcondities;

  • b. zwaveldioxide (SO2): 200 milligram per Nm3, en

  • c. totaal stof: 50 milligram per Nm3.

Artikel 2.1.4

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 Het rookgas van een gasmotorinstallatie voldoet aan de volgende emissiegrenswaarden:

    • a. stikstofoxiden (NOx): 100 milligram per Nm3;

    • b. zwaveldioxide (SO2) 200 milligram per Nm3, en

    • c. onverbrande koolwaterstoffen (CxHy, uitgedrukt in C): 1500 milligram per Nm3.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, onder a en c, voldoet het rookgas van een gasmotorinstallatie waarin gas wordt verstookt dat voor ten minste 95 procent uit gas bestaat dat door vergisting van organisch materiaal, zoals gft-afval, mest, rioolslib, actief slib, gestort huisvuil of een mengsel daarvan met hoofdbestanddelen als methaan en koolstofdioxide is ontstaan, en een gasmotorinstallatie met een thermisch vermogen van minder dan 2,5 megawatt, aan een emissiegrenswaarde voor stikstofoxiden (NOx) van ten hoogste 340 milligram per Nm3 en geldt voor onverbrande koolwaterstoffen (CxHy, uitgedrukt in C), geen emissiegrenswaarde.

Artikel 2.1.5

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 2 Het bevoegd gezag kan ten aanzien van een stookinstallatie waarop titel 16.3 van de wet van toepassing is, eisen stellen met betrekking tot de emissie van stikstofoxiden (NOx), indien de lokale luchtkwaliteit dat vergt.

§ 2.2. Emissiegrenswaarden voor bestaande stookinstallaties

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Artikel 2.2.1

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 Een bestaande stookinstallatie voldoet aan de emissiegrenswaarden die onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit voor die installatie golden ingevolge het Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer B, dan wel de daarvan afwijkende emissiegrenswaarden, die voor die stookinstallatie gelden ingevolge een voor die installatie verleende vergunning.

  • 2 Een stookinstallatie als bedoeld in het eerste lid voldoet vanaf 1 januari 2017 aan de in de artikelen 2.1.1 tot en met 2.1.5 gestelde emissiegrenswaarden.

  • 3 In afwijking van het eerste lid voldoen stookinstallaties die zich binnen de exclusieve economische zone bevinden dan wel deel uitmaken van een inrichting waarin kooldioxide (CO2), afkomstig van een andere inrichting, wordt ingezet ten behoeve van de bemesting van gewassen teneinde het gebruik van brandstof te verminderen, met ingang van 1 januari 2019 aan de in het derde lid bedoelde emissiegrenswaarden.

Artikel 2.2.2

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Indien aan een bestaande stookinstallatie als bedoeld in artikel 2.2.1, eerste lid, in verbinding met het tweede of derde lid, voor 1 januari 2017 onderscheidenlijk 1 januari 2019 een belangrijke wijziging wordt aangebracht, wordt die wijziging zodanig uitgevoerd dat aan de emissiegrenswaarden voor een nieuwe stookinstallatie wordt voldaan.

§ 2.3. Overige bepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Artikel 2.3.1

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 Een stookinstallatie die door een storing niet voldoet aan de voor die installatie ingevolge dit besluit geldende emissiegrenswaarden, mag in bedrijf blijven voor ten hoogste 120 achtereenvolgende uren na het optreden van de storing, met een maximum van 120 uur per kalenderjaar.

  • 2 Indien een storing als bedoeld in het eerste lid niet binnen 120 uur zodanig is hersteld dat de stookinstallatie weer aan de op haar van toepassing zijnde emissiegrenswaarden voldoet, wordt de stookinstallatie buiten bedrijf gesteld.

  • 3 Het tweede lid blijft buiten toepassing indien het een stookinstallatie betreft die zich binnen de exclusieve economische zone bevindt, de storing redelijkerwijs niet binnen het in het eerste lid genoemde aantal uren kan worden hersteld en deze omstandigheid voor het verstrijken van dat aantal uren schriftelijk met opgave van redenen is gemeld bij het Staatstoezicht op de mijnen. Het Staatstoezicht op de mijnen stelt in dat geval een termijn waarbinnen de storing wordt hersteld. Indien de storing niet binnen de door het Staatstoezicht op de mijnen gestelde termijn is hersteld, wordt de stookinstallatie alsnog buiten bedrijf gesteld.

  • 4 Indien een storing samenhangt met de brandstof die in de stookinstallatie wordt verstookt, mag gedurende het aantal uren, bedoeld in het eerste of derde lid, een andere brandstof worden gebruikt en blijven de emissiegrenswaarden, bedoeld in dit besluit, buiten toepassing.

Artikel 2.3.2

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 Voor de berekening van de uitworp van een stookinstallatie wordt de massaconcentratie aan zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx), totaal stof of onverbrande koolwaterstoffen (CxHy, uitgedrukt in C) in het rookgas herleid op rookgas met een volumegehalte aan zuurstof van:

    • a. zes procent, indien het een stookinstallatie met vaste brandstof betreft, en

    • b. drie procent, indien het een stookinstallatie met een gasvormige of vloeibare brandstof betreft.

  • 2 Voor de berekening van de uitworp van een stookinstallatie wordt de massaconcentratie aan stikstofoxiden (NOx) in het rookgas berekend als massaconcentratie aan stikstofdioxide.

Artikel 2.3.3

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Bij gelijktijdig gebruik van verschillende brandstoffen in een ketelinstallatie bedraagt de uitworp van zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx) en totaal stof met het rookgas niet meer dan het gemiddelde van de uitworp die voor elke brandstof afzonderlijk is toegestaan. Het gemiddelde van de uitworp wordt berekend naar het aandeel in de warmte-inhoud van de toegevoerde brandstof.

Artikel 2.3.4

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Een stookinstallatie die strekt tot vervanging voor ten hoogste zes maanden van een stookinstallatie die buiten bedrijf is gesteld in verband met onderhoud, reparatie of definitieve vervanging en die is afgekoppeld van de brandstoftoevoer of van het stoom- of elektriciteitsnet waaraan zij levert, voldoet in ieder geval aan de emissiegrenswaarden waaraan de buiten bedrijf gestelde stookinstallatie voldeed.

Hoofdstuk 3. Meetmethoden

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

§ 3.1. Algemeen

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Artikel 3.1.1

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Deze paragraaf is niet van toepassing op het meten van de concentratie van totaal stof en onverbrande koolwaterstoffen (CxHy, uitgedrukt in C) in het rookgas van stookinstallaties waarvoor ingevolge dit besluit geen emissiegrenswaarde geldt voor deze stoffen.

Artikel 3.1.2

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 De concentratie aan stikstofoxiden (NOx), zwaveldioxide (SO2), totaal stof en onverbrande koolwaterstoffen (CxHy, uitgedrukt in C) in het rookgas, bedoeld in dit besluit, wordt bepaald door continue of afzonderlijke meting.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, wordt de concentratie aan stikstofoxiden in het rookgas van een stookinstallatie bepaald door continue meting, indien ter bestrijding van de uitworp van stikstofoxiden (NOx) met rookgasinjectie van water of stoom, een inert materiaal dan wel ammoniak of ureum wordt toegepast.

  • 3 In afwijking van het tweede lid mag worden volstaan met afzonderlijke meting indien een logboek wordt bijgehouden waarin de hoeveelheid geïnjecteerde stoom of water, de hoeveelheid toegepast inert materiaal of de hoeveelheid toegevoegde ammoniak of ureum gedurende een kalenderjaar wordt bijgehouden en de betreffende emissiegrenswaarden niet worden overschreden.

  • 4 De concentraties van stoffen waarvoor in dit besluit emissiegrenswaarden zijn vastgesteld in het rookgas van een stookinstallatie worden voor een vervangende stookinstallatie als bedoeld in artikel 2.3.4 binnen vier weken na de inbedrijfstelling van die vervangende installatie bepaald door middel van een afzonderlijke meting.

Artikel 3.1.3

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

In afwijking van artikel 3.1.2, eerste lid, behoeven geen metingen van zwaveldioxide (SO2) te worden verricht indien het in acht nemen van de emissiegrenswaarden geschiedt door het stoken van brandstof met een zwavelgehalte van 0,1 procent en de stookinstallatie niet is uitgerust met apparatuur voor het reduceren van de emissies van zwaveldioxide (SO2).

Artikel 3.1.4

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 Onverminderd de artikelen 3.1.2 en 3.1.3 worden voor het bepalen van de concentraties in het rookgas van stoffen waarvoor in de paragrafen 2.1 en 2.2 emissiegrenswaarden zijn gesteld, representatieve metingen verricht.

  • 2 De bemonsteringen, analyses en metingen van de parameters die nodig zijn voor het bepalen van het voldoen aan de waarden, bedoeld in het eerste lid, alsmede de andere metingen en berekeningen die in dit besluit zijn voorgeschreven, worden uitgevoerd volgens onderstaande normbladen:

    • a. emissiemeting:

      • 1°. stikstofoxiden (NOx): NEN-EN 14792 «Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van massaconcentratie aan stikstofoxiden (NOx) – Referentiemethode – Chemiluminescentie»;

      • 2°. zwaveldioxide (SO2): NEN-EN 14791 «Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van de massaconcentratie aan zwaveldioxide – Referentiemethode»; en

      • 3°. onverbrande koolwaterstoffen (CxHy): NEN-EN 12619 «Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van de massaconcentratie van totaal gasvormig organisch koolstof in lage concentraties in verbrandingsgassen – Continue methode met vlamionisatiedetector»;

      • 4°. Totaal stof: NEN-EN 13284-1 «Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van massaconcentratie van stof in lage concentraties – Deel 1: Manuele gravimetrische methode», of NEN-EN 13284-2 «Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van massaconcentratie van stof in lage concentraties – Deel 2: Geautomatiseerde meetsystemen»;

      • 5°. Zuurstof (O2): NEN-EN 14789 «Emissies van stationaire bronnen – Bepaling van de volumeconcentratie van zuurstof (O2) – Referentiemethode – Paramagnetisme», en

    • b. monstername betreffende de onder a genoemde stoffen: NEN-EN 15259 «Luchtkwaliteit – Meetmethode emissies van stationaire bronnen – Eisen voor meetvlakken en meetlocaties en voor doelstelling, meetplan en rapportage van de meting».

  • 3 Met de normbladen, bedoeld in het tweede lid, worden gelijkgesteld normbladen die worden gesteld in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, en die een beschermingsniveau waarborgen dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale eisen wordt nagestreefd.

  • 4 Het uitvoeren van afzonderlijke metingen, parallelmetingen en referentiemetingen geschiedt door een instantie die is geaccrediteerd door een accreditatie-instantie.

  • 5 In afwijking van het vierde lid, mag een afzonderlijke meting ook worden uitgevoerd door een persoon die beschikt over een geldig certificaat dat is afgegeven door een instantie die is geaccrediteerd door een accreditatie-instantie teneinde uitvoering te kunnen geven aan de «Beoordelingrichtlijn voor het uitvoeren van onderhoud en inspecties aan stookinstallaties, Scope 6» van de Stichting Certificatie Inspectie en Onderhoud Stookinstallaties, mits hij die meting uitvoert overeenkomstig Scope 6, of door een persoon die beschikt over een bewijs dat aangeeft dat aan met die beoordelingrichtlijn, Scope 6, vergelijkbare eisen wordt voldaan, mits hij de meting uitvoert overeenkomstig die vergelijkbare eisen.

§ 3.2. Afzonderlijke metingen

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Artikel 3.2.1

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 Indien de concentratie aan stikstofoxiden (NOx), zwaveldioxide (SO2), totaal stof of onverbrande koolwaterstoffen (CxHy, uitgedrukt in C) afzonderlijk wordt gemeten, wordt zodra een emissiegrenswaarde van toepassing is geworden, binnen vier weken nadien een afzonderlijke meting verricht.

  • 2 Indien de concentratie aan stikstofoxiden (NOx), zwaveldioxide (SO2), totaal stof of onverbrande koolwaterstoffen (CxHy, uitgedrukt in C) bij een gasturbine-installatie, een vloeistofmotorinstallatie of een gasmotorinstallatie afzonderlijk wordt gemeten, wordt in aanvulling op het eerste lid, om de vier jaar een nieuwe afzonderlijke meting verricht.

  • 3 Indien door het veranderen van brandstof op een stookinstallatie andere emissiegrenswaarden van toepassing worden, wordt binnen vier weken nadien een nieuwe afzonderlijke meting verricht. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.2.2

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 Een afzonderlijke meting als bedoeld in artikel 3.2.1 bestaat uit drie deelmetingen van ten minste vijftien minuten en ten hoogste dertig minuten.

  • 2 Indien geen van de deelmetingen, bedoeld in het eerste lid, de desbetreffende emissiegrenswaarde overschrijdt, is aan die emissiegrenswaarde voldaan.

  • 3 Indien één van de deelmetingen, bedoeld in het eerste lid, aangeeft dat een emissiegrenswaarde wordt overschreden, wordt de afzonderlijke meting herhaald binnen drie maanden na de laatste deelmeting van de afzonderlijke meting, bedoeld in het eerste lid.

  • 4 Indien één van de deelmetingen van de afzonderlijke meting, bedoeld in het derde lid, aangeeft dat de emissiegrenswaarde die aanleiding was voor de herhaalde afzonderlijke meting, wederom wordt overschreden, treft de drijver van de inrichting zodanige voorzieningen aan de stookinstallatie dat verdere overschrijding van die emissiegrenswaarde wordt voorkomen.

Artikel 3.2.3

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 Bij een afzonderlijke meting als bedoeld in artikel 3.2.1 mag van een meting een door een onafhankelijke en deskundige meetinstantie aangetoond 95%-betrouwbaarheidsinterval worden afgetrokken.

  • 2 De waarde van het 95%-betrouwbaarheidsinterval, bedoeld in het eerste lid, is niet groter dan de volgende percentages van de emissiegrenswaarde voor:

    • a. zwaveldioxide (SO2): 20;

    • b. stikstofoxiden (NOx): 20;

    • c. totaal stof: 30, en

    • d. onverbrande koolwaterstoffen (CxHy, uitgedrukt in C): 20.

Artikel 3.2.4

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 Een afzonderlijke meting als bedoeld in artikel 3.2.1 bij een ketelinstallatie wordt verricht bij een belasting van meer dan 60 procent.

  • 2 Een afzonderlijke meting als bedoeld in artikel 3.2.1 bij een vloeistofmotorinstallatie, een gasmotorinstallatie of een gasturbine-installatie wordt verricht bij de hoogste belasting waarbij deze continu kan worden bedreven.

  • 3 Een afzonderlijke meting als bedoeld in artikel 3.2.1 bij een gasturbine-installatie met een bijbehorende ketelinstallatie wordt verricht bij een bijstook van ten hoogste 10% in de bijbehorende ketelinstallatie.

§ 3.3. Continue metingen

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Artikel 3.3.1

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 Continue meting voor de bepaling van de concentratie van zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx), totaal stof of onverbrande koolwaterstoffen (CxHy, uitgedrukt in C) vindt plaats door:

    • a. rechtstreekse continue meting van de concentratie in het rookgas, of

    • b. continue meting van de parameters van de voor een stookinstallatie vastgestelde uitworpkarakteristiek.

  • 2 De kwaliteitsborging van de ter controle van de emissiegrenswaarden geïnstalleerde apparatuur en toegepaste uitworpkarakteristieken voldoen aan NEN-EN 14181 «Emissies van stationaire bronnen – Kwaliteitsborging van geautomatiseerde meetsystemen», waarbij de kalibratie eens per vijf jaar plaatsvindt.

  • 3 Met het normblad, bedoeld in het tweede lid, worden gelijkgesteld normdocumenten die worden gesteld in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, en die een beschermingsniveau waarborgen dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale eisen wordt nagestreefd.

Artikel 3.3.2

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Bij een continue meting als bedoeld in artikel 3.3.1 is aan een emissiegrenswaarde voldaan indien 100 procent van de daggemiddelden die emissiegrenswaarde niet overschrijdt.

Artikel 3.3.3

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 Indien de concentratie aan stikstofoxiden, zwaveldioxide, onverbrande koolwaterstoffen of totaal stof continu wordt gemeten, wordt de uitworp tijdens het opstarten en stilleggen van de stookinstallatie niet meegerekend bij het bepalen of aan de emissiegrenswaarde wordt voldaan.

  • 2 Indien de concentratie aan stikstofoxiden, zwaveldioxide, onverbrande koolwaterstoffen of totaal stof continu wordt gemeten en de stookinstallatie is uitgerust met nageschakelde apparatuur die is bedoeld voor het verminderen van de emissie van genoemde stoffen, wordt de uitworp tijdens perioden als bedoeld in artikel 2.3.1, eerste lid, niet meegerekend.

Artikel 3.3.4

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 De waarde van het 95%-betrouwbaarheidsinterval van individuele waarnemingen, op basis waarvan de gemiddelden worden berekend die getoetst worden aan een emissiegrenswaarde, is bij continue metingen niet groter dan de volgende percentages van de emissiegrenswaarde:

    • a. zwaveldioxide (SO2): 20;

    • b. stikstofoxiden (NOx): 20;

    • c. totaal stof: 30, en

    • d. onverbrande koolwaterstoffen (CxHy, uitgedrukt in C): 20.

  • 2 Bij continue metingen vindt toetsing aan de bij of krachtens dit besluit gestelde emissiegrenswaarden plaats op basis van het gemiddelde van de individuele waarnemingen, na aftrek van de waarde van het in het eerste lid bedoelde betrouwbaarheidsinterval.

  • 3 Indien in een dag meer dan drie uurgemiddelden ongeldig zijn wegens storing of onderhoud van het continu werkende meetsysteem, worden de metingen van die dag als ongeldig beschouwd. Indien in enig kalenderjaar de metingen van meer dan tien dagen ongeldig zijn, treft degene die de inrichting drijft passende maatregelen om de betrouwbaarheid van het continu werkende meetsysteem te verbeteren.

§ 3.4. Nadere regels inzake meetmethoden en metingen

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Artikel 3.4

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van dit hoofdstuk, waaronder begrepen voorschriften omtrent registratie en rapportage.

Hoofdstuk 4. Keuring en onderhoud

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Artikel 4.1

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 Een niet-gasgestookte stookinstallatie als bedoeld in dit besluit met een nominaal vermogen van:

    • a. 20 kilowatt tot ten hoogste 100 kilowatt, wordt ten minste eenmaal per vier jaar gekeurd op veilig functioneren, optimale verbranding en energiezuinigheid;

    • b. meer dan 100 kilowatt, wordt ten minste eenmaal per twee jaar gekeurd op veilig functioneren, optimale verbranding en energiezuinigheid.

  • 2 Een gasgestookte stookinstallatie als bedoeld in dit besluit met een nominaal vermogen van meer dan 100 kilowatt wordt ten minste eenmaal per vier jaar gekeurd op veilig functioneren, optimale verbranding en energiezuinigheid.

  • 3 Een keuring als bedoeld in het eerste of tweede lid omvat mede de afstelling voor de verbranding, het systeem voor de toevoer van brandstof en verbrandingslucht en de afvoer van verbrandingsgassen.

  • 4 Een keuring als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt verricht door een persoon die beschikt over een geldig certificaat dat is afgegeven door een instantie die door een accreditatie-instantie is geaccrediteerd teneinde uitvoering te kunnen geven aan de «Beoordelingrichtlijn voor het uitvoeren van onderhoud en inspecties aan stookinstallaties» van de Stichting Certificatie Inspectie en Onderhoud Stookinstallaties of door een persoon die beschikt over een bewijs dat aangeeft dat aan met die beoordelingsrichtlijn vergelijkbare eisen wordt voldaan. Degene die de inrichting drijft vraagt van degene die een keuring verricht een door hem opgesteld en ondertekend verslag van die keuring, waaruit ten minste blijkt wanneer en door wie de keuring is verricht en de resultaten van de keuring.

  • 5 Bij ministeriële regeling worden nadere voorschriften gegeven betreffende de in het vierde lid bedoelde beoordelingrichtlijn.

  • 7 Indien uit een keuring als bedoeld in het vierde lid blijkt dat de stookinstallatie onderhoud behoeft, vindt dat onderhoud binnen twee weken na de keuring plaats. Degene die de inrichting drijft vraagt van degene die het onderhoud verricht aan de stookinstallatie een door hem ondertekend bewijs waaruit blijkt wanneer, door wie en welk onderhoud is verricht.

Hoofdstuk 5. Beschikbaar houden van documenten

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Artikel 5.1

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 De resultaten van de laatstelijk uitgevoerde metingen en andere gegevens, die nodig zijn om te kunnen beoordelen of in overeenstemming met dit besluit wordt gehandeld, worden door degene die de inrichting drijft in de inrichting ter beschikking gehouden ten behoeve van het bevoegd gezag.

  • 2 Het laatstelijk verstrekte verslag van een keuring en het laatstelijk verstrekte bewijs van verricht onderhoud, bedoeld in artikel 4.1, vierde en zevende lid, worden door degene die de inrichting drijft in de inrichting ter beschikking gehouden ten behoeve van het bevoegde gezag.

Hoofdstuk 6. Overgangs- en slotbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Artikel 6.2

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

[Red: Wijzigt het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer.]

Artikel 6.3

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

[Red: Wijzigt het Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A.]

Artikel 6.4

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

[Red: Wijzigt het Besluit glastuinbouw.]

Artikel 6.5

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

[Red: Wijzigt het Besluit landbouw milieubeheer.]

Artikel 6.6

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

[Red: Wijzigt het Besluit typekeuring verwarmingstoestellen luchtverontreiniging stikstofoxiden.]

Artikel 6.7

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

  • 2 In afwijking van het eerste lid treedt artikel 1.2, onderdeel b, in werking op het tijdstip waarop het bij koninklijke boodschap van 10 juni 2008 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet milieubeheer en diverse aanverwante wetten (verdere invulling van hoofdstuk 9) (Kamerstukken II 2007/2008, 31 501, nr. 2), nadat dat voorstel tot wet is verheven, in werking treedt.

Artikel 6.8

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit emissie-eisen middelgrote stookinstallaties milieubeheer.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 7 december 2009

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer

Uitgegeven de eenentwintigste december 2009

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin