Subsidieregeling energie en innovatie

[Regeling vervallen per 20-08-2014.]
Geraadpleegd op 11-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 02-04-2014 en zichtdatum 02-04-2014.
Geldend van 02-04-2014 t/m 30-06-2014

Regeling van de Minister van Economische Zaken, en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, van 10 december 2009, nr. WJZ/9179413, houdende regels betreffende subsidies op het gebied van energie en innovatie (Subsidieregeling energie en innovatie)

De Minister van Economische Zaken en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op de artikelen 3, tweede lid, 4, 5, 7, 8, 12, vierde lid, 13, 14, 14a, 15, 16, 17, 18, 19, eerste lid, 23, 25, 34, eerste lid, 44, 48, eerste en derde lid, 50, tweede en derde lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies, artikel 2 van de Kaderwet LNV-subsidies en de verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (‘de algemene groepsvrijstellingsverordening’) (PbEU L214);

Besluiten:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 1.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • demonstratieproject: een op bescherming van het milieu gericht samenhangend geheel van activiteiten die een technisch en economisch risico inhouden, waarbij die activiteiten bestaan uit het door de aanvrager treffen van energiebesparende maatregelen of maatregelen die het gebruik van hernieuwbare energiebronnen bevorderen met behulp van:

    • 1°. voor Nederland nieuwe apparaten, systemen of technieken, of

    • 2°. een voor Nederland nieuwe toepassing van apparaten, systemen of technieken;

  • duurzame energiehuishouding: energiehuishouding die economisch efficiënt is, het milieu minder zwaar belast of voorziet in beschikbaarheid van energie in voldoende mate en van voldoende kwaliteit;

  • experimentele ontwikkeling: experimentele ontwikkeling als bedoeld in paragraaf 2.2, onder g, van de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie nr. 2006/C 323/01 (PbEU C 323);

  • fundamenteel onderzoek: fundamenteel onderzoek als bedoeld in paragraaf 2.2, onder e, van de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie nr. 2006/C 323/01 (PbEU C 323);

  • haalbaarheidsstudie: een samenstel van activiteiten dat leidt tot een schriftelijk rapport met een inschatting van de technische en economische mogelijkheden van fundamenteel, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling, of een combinatie van fundamenteel en industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling;

  • industrieel onderzoek: industrieel onderzoek als bedoeld in paragraaf 2.2, onderdeel f, van de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie nr. 2006/C 323/01 (PbEU C 323);

  • kennisinstelling:

    • een onder a, b, c, f, g of h van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs,

    • een andere dan onder 1° bedoelde geheel of gedeeltelijk door de rijksoverheid gefinancierde onderzoeksorganisatie die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden,

    • een geheel of gedeeltelijk door een andere staat gefinancierde openbare instelling voor hoger onderwijs gelijkwaardig aan een instelling als bedoeld onder 1°, of

    • een geheel of gedeeltelijk door een andere staat gefinancierde onderzoeksinstelling die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden;

  • de minister: de Minister van Economische Zaken;

  • ondernemer in de landbouwsector: een ondernemer die activiteiten verricht op het gebied van de productie, verwerking en afzet van landbouwproducten als bedoeld in bijlage 1 bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met uitzondering van ondernemers in de visserij- en aquacultuursector en in de bosbouwsector;

  • referentiekosten: kosten voor een investering ten behoeve van een in Nederland gangbaar systeem, apparaat of techniek die in technisch opzicht vergelijkbaar is met een in Nederland uit te voeren project maar waarmee niet hetzelfde niveau van milieubescherming kan worden bereikt als met het uit te voeren project, terwijl, in geval van een uit te voeren project voor hernieuwbare energie, de capaciteit voor de opwekking van energie van dat project ten minste overeenkomt met die van de eerstbedoelde investering.

Artikel 1.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 2 Als rapport als bedoeld in artikel 12, vierde lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies, wordt aangewezen een afschrift van het rapport van feitelijke bevindingen van een externe accountant inzake de actueel gebruikte methode voor berekening van de personeelskosten en indirecte kosten dat is opgesteld in

    het kader van verordening (EG) nr. 1906/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 18 december 2006 tot vaststelling van de regels voor de deelname van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten aan acties op grond van het zevende kaderprogramma, en voor verspreiding van onderzoeksresultaten (2007-2013) (PbEU L 391) en, indien de subsidie-ontvanger daarover beschikt, een afschrift van de goedkeuring door de Europese Commissie van dat rapport.

Artikel 1.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 1.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 Onder de kostensoorten, bedoeld in artikel 14a, tweede lid, onderdeel a tot en met d, van het Kaderbesluit EZ-subsidies wordt verstaan:

    • a. wat betreft bedrijfsterreinen: de koopsom en overdrachtskosten met uitzondering van overdrachtsbelasting of de gekapitaliseerde erfpachtcanon exclusief de kosten van vestiging van de erfpacht, indien de grond van een gemeente of enig ander van overheidswege opgericht lichaam in erfpacht is verkregen;

    • b. wat betreft bedrijfsgebouwen en daartoe te rekenen centrale voorzieningen: de koopsom en de overdrachtskosten of de aan derden verschuldigde bouwkosten met uitzondering van de financieringskosten en de overdrachtsbelasting;

    • c. wat betreft machines en apparatuur voor zover deze na afloop van het project voor dezelfde doeleinden worden ingezet als beoogd met het project en blijven bijdragen aan een duurzame energiehuishouding: kosten voor de aanschaf ervan;

    • d. wat betreft machines en apparatuur voor zover deze na afloop van het project voor andere doeleinden worden ingezet dan beoogd met het project of niet meer bijdragen aan een duurzame energiehuishouding: kosten voor de aanschaf ervan, met dien verstande dat wordt uitgegaan van de aan het project toe te rekenen afschrijvingskosten, berekend op basis van de historische aanschafprijzen en de door de belastingdienst geaccepteerde afschrijvingstermijnen, met uitzondering van mogelijkheden tot vervroegde afschrijving, of lease-termijnen, met uitzondering van financieringskosten, en gebaseerd op de bedrijfseconomische levensduur;

    • e. wat betreft materialen en hulpmiddelen: het verbruik ervan, gebaseerd op historische aanschafprijzen.

  • 2 Onder de kostensoorten, bedoeld in artikel 14a, tweede lid, onderdeel e en f, van het Kaderbesluit EZ-subsidies wordt verstaan:

    • a. wat betreft onderhoud en inspectie alsmede beheer en administratie met inbegrip van de rapportages, bedoeld in artikel 39 van het Kaderbesluit EZ-subsidies, en het eindverslag, bedoeld in artikel 50, tweede lid, onderdeel a, van het Kaderbesluit EZ-subsidies: kosten die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan het vijfde lid, onderdeel a tot en met e;

    • b. wat betreft verzekeringen: kosten die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan het vijfde lid, onderdeel a tot en met d;

    • c. wat betreft onvoorziene reparaties: kosten die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan het vijfde lid, onderdeel b tot en met d;

    • d. wat betreft monitoring: kosten die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan voortgangscontrole op een project;

    • e. wat betreft ontmanteling: kosten ervan voor zover gehele of gedeeltelijke verwijdering van een project in verband met milieubescherming verplicht is, te berekenen over een periode van ten hoogste 20 jaar;

    • f. wat betreft het geleidelijk opstarten en in gebruik nemen van een project: kosten ervan die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan capaciteitsverlies en gederfde inkomsten.

Artikel 1.5

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Deze regeling valt onder de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 1.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Indien door de minister op grond van deze regeling een subsidie wordt verleend van minder dan € 25.000, wordt de subsidie ambtshalve vastgesteld.

Hoofdstuk 2. Onderzoek en ontwikkeling

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

§ 2.1. EOS: lange termijn

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 2.1.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • lange termijnproject: een nieuw, planmatig geheel van activiteiten, bestaande uit fundamenteel of industrieel onderzoek, of een combinatie van beide, naar een duurzame energiehuishouding, waarvan de onderzoeksresultaten naar verwachting niet eerder dan na tien jaar na het tijdstip van subsidieverlening in de markt worden of kunnen worden toegepast;

  • nieuw energieonderzoeksproject: een nieuw, planmatig geheel van activiteiten, bestaande uit een haalbaarheidsstudie, fundamenteel of industrieel onderzoek, of een combinatie van fundamenteel en industrieel onderzoek, met betrekking tot een innovatief, niet-conventioneel idee voor energietechniek, dat een duurzame energiehuishouding stimuleert, dat kan leiden tot een nieuw onderzoeksgebied of een nieuwe richting binnen een bestaand onderzoeksgebied en dat een hoge technologische risicograad heeft.

Artikel 2.1.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan:

    • a. een ondernemer of een kennisinstelling die een lange termijnproject uitvoert dat past in een speerpunt;

    • b. een deelnemer in een samenwerkingsverband zonder Energieonderzoek Centrum Nederland die een lange termijnproject uitvoert dat past in een speerpunt;

    • c. een deelnemer in een samenwerkingsverband met Energieonderzoek Centrum Nederland die een lange termijnproject uitvoert dat past in een speerpunt;

    • d. degene die een nieuw energieonderzoeksproject uitvoert;

    • e. een deelnemer in een samenwerkingsverband die een nieuw energieonderzoeksproject uitvoert.

  • 2 Onder speerpunten als bedoeld in het eerste lid worden verstaan de speerpunten opgenomen in bijlage 2.1.1.

  • 3 Tot een lange termijnproject worden niet gerekend:

    • a. activiteiten met betrekking tot sociaaleconomisch onderzoek voor zover de subsidie voor de kosten van deze activiteiten 45 procent of meer van de subsidie is;

    • b. activiteiten met betrekking tot kernfusie en met betrekking tot nucleair onderzoek.

  • 4 Tot een nieuw energieonderzoeksproject worden niet gerekend activiteiten met betrekking tot kernfusie en met betrekking tot nucleair onderzoek.

  • 5 De minister verstrekt geen subsidie aan het Energieonderzoek Centrum Nederland voor de uitvoering van een nieuw energieonderzoeksproject.

Artikel 2.1.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie voor een lange termijnproject en een nieuw energieonderzoeksproject:

    • a. 100 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op fundamenteel onderzoek;

    • b. 50 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek.

  • 2 Indien de subsidiabele kosten betrekking hebben op zowel fundamenteel als industrieel onderzoek, bedraagt de subsidie het gewogen gemiddelde van de in het eerste lid genoemde percentages van de desbetreffende subsidiabele kosten.

  • 3 Het in het eerste lid, onderdeel b, genoemde percentage wordt met 10 procentpunten verhoogd, indien de aanvrager een MKB-ondernemer is voor zover de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door de ondernemer. Indien subsidie wordt verstrekt aan deelnemers in een samenwerkingsverband is de eerste volzin van overeenkomstige toepassing voor zover de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door een deelnemer die een onderneming is als bedoeld in de eerste volzin.

  • 4 Onverminderd het derde lid wordt het in het percentage, genoemd in het eerste lid, onderdeel b, met 10 procentpunten verhoogd, indien subsidie wordt verstrekt aan deelnemers in een samenwerkingsverband, indien:

    • a. zich onder deze deelnemers ten minste één kennisinstelling en ten minste één ondernemer bevinden, of

    • b. ten minste één deelnemer in het samenwerkingsverband in een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland is gevestigd en niet behoort tot een groep van een in Nederland gevestigde deelnemer en deze deelnemer een wezenlijke bijdrage levert aan het project.

  • 5 De subsidie voor een lange termijnproject bedraagt niet meer dan € 1.200.000. Indien verscheidene aanvragen worden gedaan die betrekking hebben op hetzelfde project en die tezamen een subsidiebedrag van meer dan € 1.200.000 betreffen, of indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers van een samenwerkingsverband meer bedraagt dan € 1.200.000, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

  • 6 De subsidie voor een nieuw energieonderzoeksproject inzake fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of een combinatie van beide bedraagt niet meer dan € 100.000. Indien verscheidene aanvragen worden gedaan die betrekking hebben op hetzelfde project en die tezamen een subsidiebedrag van meer dan € 100.000 betreffen, of indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers van een samenwerkingsverband meer bedraagt dan € 100.000, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

Artikel 2.1.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie voor een nieuw energieonderzoeksproject:

    • a. 100 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op een haalbaarheidsstudie voorafgaand aan fundamenteel onderzoek;

    • b. 65 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op een haalbaarheidsstudie voorafgaand aan industrieel onderzoek.

  • 2 Het percentage, genoemd in het eerste lid, onderdeel b, wordt met 10 procentpunten verhoogd indien de aanvrager een MKB-ondernemer is voor zover de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door de ondernemer.

  • 3 De subsidie voor een nieuw onderzoeksproject inzake een haalbaarheidsstudie bedraagt niet meer dan € 45.000. Indien verscheidene aanvragen worden gedaan die betrekking hebben op hetzelfde project en die tezamen een subsidiebedrag van meer dan € 45.000 betreffen, of indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers van een samenwerkingsverband meer bedraagt dan € 45.000, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

Artikel 2.1.5

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bij de toepassing van artikel 6, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies worden buiten beschouwing gelaten subsidies op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en het Besluit subsidies regionale investeringsprojecten 2000, en bijdragen van de Commissie van de Europese Gemeenschappen op grond van het Zevende Kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie.

Artikel 2.1.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister verdeelt het subsidieplafond voor lange termijnprojecten op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

  • 2 De minister verdeelt het subsidieplafond voor een nieuw energieonderzoeksproject bestaande uit fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of een combinatie van beide op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

  • 3 De minister verdeelt het subsidieplafond voor een nieuw energieonderzoeksproject bestaande uit haalbaarheidsstudies op volgorde van ontvangst van de aanvragen.

Artikel 2.1.7

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 2 De commissie bestaat uit ten minste vijf en ten hoogste 35 leden.

  • 3 De voorzitter en de andere leden worden benoemd voor een termijn van ten hoogste vier jaar.

Artikel 2.1.8

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel c, van het Kaderbesluit EZ-subsidies is:

  • a. voor een lange termijnproject vier jaar;

  • b. voor een nieuw energieonderzoeksproject bestaande uit fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of een combinatie van beide twee jaar;

  • c. voor een nieuw energieonderzoeksproject bestaande uit een haalbaarheidsstudie een jaar.

Artikel 2.1.9

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister rangschikt aanvragen om een subsidie voor een lange termijnproject waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate het project meer bijdraagt aan de criteria omtrent een duurzame energiehuishouding of de versterking van de kennispositie van Nederland omtrent duurzame energiehuishouding.

  • 2 Criteria omtrent een duurzame energiehuishouding als bedoeld in het eerste lid zijn:

    • a. de mate waarin wordt bijgedragen aan de doelstellingen van het desbetreffende speerpunt;

    • b. de mate waarin het project een bijdrage levert aan een technologische doorbraak of innovatie ten opzichte van de huidige internationale stand van de techniek;

    • c. de mate waarin in het projectplan uitwerking is gegeven aan een strategische visie op het implementatietraject van de te verkrijgen onderzoeksresultaten en aan verwachtingen over toekomstige voortzetting van de ingezette onderzoekslijn;

    • d. de slaagkans van het project.

  • 3 Criteria omtrent de versterking van de kennispositie van Nederland als bedoeld in het eerste lid zijn:

    • a. de mate waarin wordt bijgedragen aan de versterking van kennis, kunde of onderzoeksfaciliteiten in Nederland;

    • b. de doelmatigheid waarmee de door het project te verkrijgen kennis, kunde of onderzoeksfaciliteiten zal worden verspreid en benut op voet van non-discriminatie en tegen marktvoorwaarden.

  • 4 Voor de rangschikking weegt het gemiddelde van de in het tweede lid genoemde criteria mee voor 2/3 en het gemiddelde van de in het derde lid genoemde criteria voor 1/3.

Artikel 2.1.10

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister rangschikt aanvragen om een subsidie voor een nieuw energieonderzoeksproject waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate het project meer bijdraagt aan de criteria omtrent een duurzame energiehuishouding.

  • 2 Criteria omtrent een duurzame energiehuishouding als bedoeld in het eerste lid zijn:

    • a. de mate waarin het betreffende onderzoek niet-conventioneel en nieuw is;

    • b. de mate waarin het betreffende onderzoek van belang is voor de verduurzaming van de energiehuishouding;

    • c. de mate waarin het project uiteindelijk kan leiden tot een nieuw energieonderzoeksgebied of een nieuwe richting binnen een bestaand energieonderzoeksgebied;

    • d. de kwaliteit van het project.

  • 3 Voor de rangschikking weegt:

    • het in het tweede lid, onderdeel a, genoemde criterium mee voor 2/5,

    • het in het tweede lid, onderdeel b, genoemde criterium voor 1/5,

    • het in het tweede lid, onderdeel c, genoemde criterium voor 1/5, en

    • het in het tweede lid, onderdeel d, genoemde criterium voor 1/5.

Artikel 2.1.11

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger draagt zorg voor de openbaarmaking en verspreiding van de resultaten van het project.

  • 2 De verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, gelden gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

Artikel 2.1.12

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Het formulier voor het indienen van een aanvraag voor:

§ 2.2. EOS: korte termijn

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 2.2.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In deze paragraaf wordt verstaan onder een korte termijnproject: een voor Nederland nieuw, planmatig geheel van activiteiten, hetzij bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling, of een combinatie van beide, hetzij bestaande uit een haalbaarheidsstudie.

Artikel 2.2.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan:

    • a. een deelnemer in een samenwerkingsverband die een korte termijnproject uitvoert dat past in een speerpunt, of

    • b. een ondernemer die een korte termijnproject, niet zijnde een haalbaarheidsstudie, uitvoert dat past in een speerpunt:

      • 1°. in samenhang met activiteiten die worden uitgevoerd door een of meer andere natuurlijke personen of rechtspersonen die niet in Nederland gevestigd zijn en die niet met hem in een groep, commanditaire vennootschap, vennootschap onder firma of maatschap zijn verbonden, of

      • 2°. waarvan een deel van de activiteiten wordt uitbesteed aan andere natuurlijke personen of rechtspersonen, die niet met hem in een groep, commanditaire vennootschap, vennootschap onder firma of maatschap zijn verbonden.

  • 2 Onder speerpunten als bedoeld in het eerste lid worden verstaan de speerpunten opgenomen in bijlage 2.1.1.

  • 3 Subsidie kan ook worden verstrekt aan een provincie, gemeente of openbaar lichaam als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen, indien het een kennisinstelling betreft.

Artikel 2.2.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De penvoerder voor een haalbaarheidsstudie is een MKB-ondernemer.

  • 2 De penvoerder voor een korte termijnproject bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling is een ondernemer.

Artikel 2.2.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie:

    • a. 25 procent van de subsidiabele kosten, indien deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

    • b. 50 procent van de subsidiabele kosten, indien deze betrekking hebben op industrieel onderzoek.

  • 2 Indien de subsidiabele kosten betrekking hebben op zowel experimentele ontwikkeling als industrieel onderzoek, bedraagt de subsidie het gewogen gemiddelde van de in het eerste en tweede lid genoemde percentages van de desbetreffende projectkosten.

  • 3 De subsidie bedraagt 50 procent van de subsidiabele kosten indien deze betrekking hebben op een haalbaarheidsstudie. Indien de haalbaarheidstudie door een ondernemer die geen MKB-ondernemer is en ter voorbereiding van activiteiten op het gebied van experimentele ontwikkeling wordt uitgevoerd, bedraagt de subsidie 40 procent van de subsidiabele kosten.

  • 4 De in het eerste en tweede lid genoemde percentages worden verhoogd met 10 procentpunten, indien subsidie verstrekt wordt aan deelnemers in een samenwerkingsverband voor zover de projectkosten worden gemaakt en betaald door een deelnemer die een MKB-ondernemer is.

  • 5 Onverminderd het vierde lid worden de in het eerste en tweede lid genoemde percentages verhoogd met 10 procentpunten, indien subsidie verstrekt wordt aan deelnemers in een samenwerkingsverband, indien:

    • a. ten minste één deelnemer een kennisinstelling is, of

    • b. ten minste één deelnemer in het samenwerkingsverband in een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland is gevestigd en niet behoort tot een groep van een in Nederland gevestigde deelnemer.

  • 6 De subsidie voor een korte termijnproject inzake experimentele ontwikkeling of industrieel onderzoek bedraagt niet meer dan € 1.000.000. Indien verscheidene aanvragen worden gedaan die betrekking hebben op hetzelfde project en die tezamen een subsidiebedrag van meer dan € 1.000.000 betreffen, of indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers van een samenwerkingsverband meer bedraagt dan € 1.000.000, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

  • 7 De subsidie voor een korte termijnproject inzake een haalbaarheidsstudie bedraagt niet meer dan € 50.000. Indien verscheidene aanvragen worden gedaan die betrekking hebben op hetzelfde project en die tezamen een subsidiebedrag van meer dan € 50.000 betreffen, of indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers van een samenwerkingsverband meer bedraagt dan € 50.000, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

Artikel 2.2.5

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bij de toepassing van artikel 6, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies worden buiten beschouwing gelaten subsidies op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en het Besluit subsidies regionale investeringsprojecten 2000, en bijdragen van de Commissie van de Europese Gemeenschappen op grond van het Zevende Kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie.

Artikel 2.2.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister verdeelt het subsidieplafond voor korte termijnprojecten bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

  • 2 De minister verdeelt het subsidieplafond voor korte termijnprojecten bestaande uit haalbaarheidsstudies op volgorde van ontvangst van de aanvragen,

Artikel 2.2.7

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De in artikel 2.1.7 bedoelde adviescommissie heeft tevens tot taak de minister op zijn verzoek met betrekking tot aanvragen om subsidie voor korte termijnprojecten, bestaande uit industrieel onderzoek of ontwikkeling, te adviseren omtrent de afwijzigingsgronden, bedoeld in artikel 23, onderdeel e, f, en h, van het Kaderbesluit EZ-subsidies en artikel 2.2.9 en de rangschikkingscriteria, bedoeld in artikel 2.2.10.

Artikel 2.2.8

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel c, van het Kaderbesluit EZ-subsidies, is:

  • a. indien het een haalbaarheidsstudie betreft één jaar,

  • b. indien het industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling betreft vier jaar.

Artikel 2.2.9

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien van het project onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn.

Artikel 2.2.10

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate het project meer bijdraagt aan de criteria omtrent:

    • a. technologische innovatie

    • b. duurzaamheid

    • c. technologische samenwerking

    • d. economisch perspectief

  • 2 Als criteria voor technologische innovatie, duurzaamheid, technologische samenwerking en economisch perspectief worden respectievelijk vastgesteld:

    • a. de mate waarin wordt bijgedragen aan technologische vernieuwing of aan wezenlijk nieuwe toepassingen van een bestaande technologie;

    • b. de mate waarin wordt bijgedragen aan verduurzaming van de energiehuishouding in Nederland;

    • c. de mate van doelmatigheid en doeltreffendheid van het samenwerkingsverband en de betrokkenheid van kennisinstellingen, en

    • d. de mate waarin de projectresultaten meer economische waarde creëren in Nederland, wordt aangesloten aan de doelstellingen van de deelnemende ondernemingen en de toepassingsmogelijkheden van de projectresultaten uitgebreider zijn.

  • 3 Voor de rangschikking wegen alle in het eerste en tweede lid genoemde criteria gelijk.

Artikel 2.2.11

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger draagt zorg voor de openbaarmaking en verspreiding van de resultaten van het project.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt tot vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

Artikel 2.2.12

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Het formulier voor het indienen van een aanvraag voor:

§ 2.3. EOS: demonstratie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 2.3.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In deze paragraaf wordt verstaan onder een EOS-demonstratieproject: een demonstratieproject, geheel of nagenoeg geheel bestemd voor het vergroten van inzicht in de geschiktheid voor toepassing in de praktijk van duurzame energiehuishouding, dat bestaat uit:

  • a. energiebesparende maatregelen,

  • b. maatregelen waarbij CO2-emissies worden afgevangen en permanent in de ondergrond opgeslagen of

  • c. maatregelen die het gebruik van hernieuwbare energiebronnen bevorderen.

Artikel 2.3.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag een subsidie voor een EOS-demonstratieproject dat past in een of meerdere energiethema’s en waarin:

    • a. nieuwe technieken worden toegepast; of

    • b. nieuwe combinaties van bestaande technieken worden toegepast.

  • 2 Energiethema’s als bedoeld in het eerste lid zijn:

    • a. groene grondstoffen;

    • b. nieuw gas;

    • c. duurzame elektriciteitsvoorziening;

    • d. ketenefficiency;

    • e. gebouwde omgeving;

    • f. duurzame mobiliteit;

    • g. carbon capture and storage;

    • h. kas als energiebron.

  • 3 Tot een EOS-demonstratieproject worden niet gerekend activiteiten met betrekking tot kernfusie en met betrekking tot nucleair onderzoek.

Artikel 2.3.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 2 Het in het eerste lid genoemde percentage wordt met 10 procentpunten verhoogd indien de aanvrager MKB-ondernemer is voor zover de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door die ondernemer.

  • 3 Indien de subsidieontvanger een ondernemer in de landbouwsector is, is de verhoging, bedoeld in het tweede lid, niet van toepassing voor zover de subsidiabele kosten betrekking hebben op investeringen waardoor de productiecapaciteit zal toenemen.

  • 4 Het te verlenen subsidiebedrag, tot stand gekomen met toepassing van het eerste en tweede lid, is niet meer dan de maximaal toegestane investeringssteun, berekend op de voet van de Communautaire richtsnoeren inzake staatsteun voor milieubescherming (PbEU 2008, C82).

  • 5 De subsidie voor een EOS demonstratieproject bedraagt niet meer dan € 800.000. Indien verscheidene aanvragen worden gedaan die betrekking hebben op hetzelfde project en die tezamen een subsidiebedrag van meer dan € 800.000 betreffen, of indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers van een samenwerkingsverband meer bedraagt dan € 800.000, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

Artikel 2.3.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bij de toepassing van artikel 6, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies worden buiten beschouwing gelaten subsidies op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en het Besluit subsidies regionale investeringsprojecten 2000, en bijdragen van de Commissie van de Europese Gemeenschappen op grond van het Zevende Kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie.

Artikel 2.3.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 2.3.7

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 2 De commissie bestaat uit ten minste vijf en ten hoogste 20 leden.

  • 3 De voorzitter en de andere leden worden benoemd voor een termijn van ten hoogste vier jaar.

Artikel 2.3.8

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

    • a. het project onvoldoende bijdraagt aan de doelstellingen van de regeling;

    • b. er onvoldoende van de sociaalwetenschappelijke en economische effecten van het project blijk wordt gegeven.

Artikel 2.3.9

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate:

    • a. het project technologisch innovatiever is ten opzichte van de huidige praktijk in Nederland;

    • b. het project meer bijdraagt aan de verduurzaming van de energiehuishouding in absolute en relatieve CO2 reductie of PJ per jaar op projectniveau;

    • c. het project meer herhalingspotentieel bezit, gebaseerd op kostprijsontwikkeling en marktverwachting;

    • d. het samenwerkingsverband van een betere kwaliteit is, de slaagkans van het project groter is en de kennisoverdracht een structureler onderdeel is van de demonstratie.

  • 2 Voor de rangschikking weegt het criterium, genoemd in het eerste lid, onderdeel a, eenmaal, en het gewogen gemiddelde van de criteria, genoemd in het eerste lid, onderdeel b tot en met d, twee maal.

Artikel 2.3.10

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidieontvanger start binnen zes maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening de uitvoering van het EOS-demonstratieproject.

  • 2 De subsidieontvanger voltooit het project binnen drie jaar na aanvang van het EOS-demonstratieproject.

  • 3 De subsidie-ontvanger draagt zorg voor de openbaarmaking en verspreiding van de resultaten van het project.

  • 4 De verplichting, bedoeld in het derde lid, geldt tot vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

Artikel 2.3.11

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Het formulier voor het indienen van een aanvraag voor:

§ 2.4. Topsector energieprojecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 2.4.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bij de toepassing van artikel 6, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies worden buiten beschouwing gelaten:

  • a. subsidies op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie;

  • b. bijdragen van de Europese Commissie op grond van Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (PbEU 2006, L 412) en Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 – het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014 -2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG (PbEU 2013, L 347).

Artikel 2.4.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 Met de uitvoering van de op grond van deze paragraaf gesubsidieerde activiteiten wordt gestart binnen zes maanden na de verlening.

  • 2 Op verzoek van de minister verleent de subsidieontvanger medewerking aan het verspreiden van de resultaten en medewerking aan een evaluatie van de effecten van de op grond van deze paragraaf gesubsidieerde activiteiten.

  • 3 De subsidie-ontvanger maakt de niet bedrijfsgevoelige kennis en informatie die met het project wordt opgedaan na afloop van het project openbaar in een, naar het oordeel van de minister, kwalitatief voldoende verslag.

  • 4 Iedere publicatie door of met medewerking van de deelnemers in het project of diens medewerkers wordt voorzien van de vermelding dat het project wordt uitgevoerd met Topsector Energie-subsidie van het Ministerie van Economische Zaken.

Artikel 2.4.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 Voor het indienen van een aanvraag voor verlening van subsidie op grond van deze paragraaf wordt gebruik gemaakt van het formulier dat is opgenomen in bijlage 2.4.1 (Formulier aanvraag Topsector energieproject).

  • 2 Voor het indienen van een aanvraag voor vaststelling van een op grond van deze paragraaf verleende subsidie wordt gebruik gemaakt van het formulier dat is opgenomen in bijlage 2.4.2 (Formulier vaststelling subsidie Topsector energieproject).

Artikel 2.4.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Voor zover de subsidiabele projectkosten betrekking hebben op een demonstratieproject als bedoeld in deze paragraaf, zijn de artikelen 10, derde lid, en 38, eerste lid, onderdelen b tot en met d, van het Kaderbesluit EZ-subsidies niet van toepassing.

Artikel 2.4.5

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 Indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers van een samenwerkingsverband meer bedraagt dan het in de relevante subparagraaf van deze paragraaf genoemde maximum subsidiebedrag per project, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

  • 2 Een samenwerkingsverband voert een project uit voor gezamenlijke rekening en risico.

Artikel 2.4.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bijdragen van gemeenten, provincies, waterschappen en openbare lichamen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, worden aangemerkt als publieke cofinanciering, en blijven bij de toepassing van artikel 6, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies buiten beschouwing voor zover het de berekening betreft van het maximum bedrag dat krachtens deze paragraaf per project kan worden verstrekt.

Subparagraaf 2.4.1. Biobased Economy: Innovatieprojecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 2.4.1.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In deze subparagraaf wordt verstaan onder:

  • BBE Innovatieproject: een project bestaande uit fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie van deze vormen, dat past binnen de in bijlage 2.4.3 (Programmalijnen BBE Innovatieprojecten) opgenomen programmalijnen.

Artikel 2.4.1.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een deelnemer in een samenwerkingsverband voor het uitvoeren van een BBE Innovatieproject.

  • 2 Een samenwerkingsverband bestaat ten minste uit twee ondernemingen.

Artikel 2.4.1.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie voor een BBE Innovatieproject ten hoogste:

    • a. 50% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op fundamenteel onderzoek;

    • b. 40% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • c. 25% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2 De in het eerste lid genoemde percentages worden met 10 procentpunten verhoogd, voor zover de aanvrager een MKB-ondernemer is en de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door de MKB-ondernemer.

  • 3 Onverminderd het tweede lid, wordt het in het eerste lid, onder c, bedoelde percentage voor ondernemingen met 5 procentpunten verhoogd indien:

    • a. geen van de ondernemingen meer dan 70% van de subsidiabele kosten voor rekening moet nemen en tenminste één deelnemer in het samenwerkingsverband een MKB-ondernemer is of ten minste één deelnemer in het samenwerkingsverband in een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland is gevestigd en niet behoort tot een groep van een in Nederland gevestigde deelnemer, of

    • b. het project samenwerking met een onderzoeksorganisatie betreft, de onderzoeksorganisatie minstens 10% van de subsidiabele projectkosten draagt en de onderzoeksorganisatie het recht heeft de resultaten van het project te publiceren voor zover deze afkomstig zijn van het door die organisatie uitgevoerde onderzoek.

  • 4 De subsidie bedraagt maximaal € 500.000 per BBE Innovatieproject.

Artikel 2.4.1.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van de rangschikking van de aanvragen.

Artikel 2.4.1.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. na toepassing van artikel 2.4.1.7, eerste lid, minder dan 12 punten zijn toegekend;

  • b. niet ten minste 40% van de subsidiabele projectkosten wordt gedragen door ondernemingen;

  • c. voor het project of een soortgelijk project reeds een aanvraag is ingediend voor subsidie onder een andere subparagraaf van deze paragraaf;

  • d. eerder op grond van deze paragraaf een subsidie is verstrekt voor een soortgelijk project.

Artikel 2.4.1.7

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister kent aan een project een hoger aantal punten toe naarmate:

    • a. het project meer bijdraagt aan verduurzaming van de Nederlandse energiehuishouding en maatschappelijk relevanter is, binnen de context van het innovatiecontract van de topsector energie (Kamerstukken II 2011/12, 32 637, nr. 32);

    • b. de mogelijke bijdrage van het project aan de Nederlandse economie groter is;

    • c. het project vernieuwender is ten opzichte van de internationale stand van onderzoek of techniek en de Nederlandse kennispositie meer versterkt;

    • d. de kwaliteit van het project beter is, blijkend uit de uitwerking van aanpak en methodiek, de omgang met risico’s, de uitvoerbaarheid en de deelnemende partijen.

  • 2 De minister kent per onderdeel van het eerste lid ten minste één en ten hoogste vijf punten toe.

  • 3 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

  • 4 Geen subsidie wordt verleend voor een project dat lager is gerangschikt dan een soortgelijk project.

Subparagraaf 2.4.2. Biobased Economy: Kostprijsreductie elektriciteit- en warmteproductie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 2.4.2.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In deze subparagraaf wordt verstaan onder:

  • BBE KEW-project: een project bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of zijnde een demonstratieproject of een combinatie van deze vormen, dat past binnen de in bijlage 2.4.4 (BBE KEW projecten) opgenomen programmalijnen.

Artikel 2.4.2.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • a. De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een deelnemer in een samenwerkingsverband voor het uitvoeren van een BBE KEW-project.

  • b. Een samenwerkingsverband bestaat ten minste uit twee ondernemingen.

Artikel 2.4.2.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie voor een BBE-KEW-project ten hoogste:

    • a. 50% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 25% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling;

    • c. voor een demonstratieproject:

      • 40% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op een project dat energiebesparende maatregelen betreft en waarbij de exploitatiebaten en exploitatiekosten verrekend worden;

      • 20% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op een project dat energiebesparende maatregelen betreft en waarbij de exploitatiebaten en exploitatiekosten niet verrekend worden;

      • 40% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op een project dat maatregelen betreft die het gebruik van hernieuwbare energiebronnen bevorderen.

  • 3 De in het eerste lid genoemde percentages worden met 10 procentpunten verhoogd, voor zover de aanvrager een MKB-ondernemer is en de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door de MKB-ondernemer.

  • 4 Onverminderd het derde lid, wordt het in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde percentage voor ondernemingen met 5 procentpunten verhoogd indien:

    • a. geen van de ondernemingen meer dan 70% van de subsidiabele kosten voor haar rekening moet nemen en tenminste één deelnemer in het samenwerkingsverband een MKB-ondernemer is of ten minste één deelnemer in het samenwerkingsverband in een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland is gevestigd en niet behoort tot een groep van een in Nederland gevestigde deelnemer, of

    • b. het project samenwerking met een onderzoeksorganisatie betreft, de onderzoeksorganisatie minstens 10% van de subsidiabele projectkosten draagt en de onderzoeksorganisatie het recht heeft de resultaten van het project te publiceren voor zover deze afkomstig zijn van het door die organisatie uitgevoerde onderzoek.

  • 5 De subsidie bedraagt maximaal € 1.000.000 per BBE-KEW-project.

Artikel 2.4.2.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van de rangschikking van de aanvragen.

Artikel 2.4.2.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. na toepassing van artikel 2.4.2.7, eerste lid, minder dan 12 punten zijn toegekend;

  • b. niet ten minste 40% van de subsidiabele projectkosten worden gefinancierd door ondernemingen;

  • c. eerder op grond van deze paragraaf een subsidie is verstrekt voor een soortgelijk project;

  • d. de aanvrager niet aannemelijk heeft gemaakt dat het BBE KEW-project leidt tot duurzame energie productie in 2023 en leidt tot een besparing op de uitgaven aan subsidies in het kader van het Besluit stimulering duurzame energieproductie, die groter is dan de aangevraagde subsidie onder deze paragraaf.

Artikel 2.4.2.7

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister kent aan een project aan de hand van de volgende criteria een hoger aantal punten toe naarmate:

    • a. het project meer bijdraagt aan verduurzaming van de Nederlandse energiehuishouding en maatschappelijk relevanter is, binnen de context van het innovatiecontract van de topsector energie;

    • b. de mogelijke bijdrage van het project aan de Nederlandse economie groter is;

    • c. het project vernieuwender is ten opzichte van de internationale stand van onderzoek of techniek en de Nederlandse kennispositie meer versterkt;

    • d. de kwaliteit van het project beter is, blijkend uit de uitwerking van aanpak en methodiek, de omgang met risico’s, de uitvoerbaarheid en de deelnemende partijen.

  • 2 De minister kent per onderdeel van het eerste lid ten minste één en ten hoogste vijf punten toe.

  • 3 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

  • 4 Geen subsidie wordt verleend voor een project dat lager is gerangschikt dan een soortgelijk project.

Subparagraaf 2.4.3. Samenwerken Topsector Energie en Maatschappij

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 2.4.3.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In deze subparagraaf wordt verstaan onder:

  • STEM-project: een project bestaande uit fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of een combinatie van deze vormen, dat past binnen de in bijlage 2.4.5 (Programmalijnen STEM) opgenomen programmalijnen.

Artikel 2.4.3.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een deelnemer in een samenwerkingsverband voor het uitvoeren van een STEM-project.

  • 2 Een samenwerkingsverband bestaat ten minste uit drie deelnemers, waarvan ten minste één kennisinstelling en ten minste één onderneming of een organisatie zonder winstoogmerk die ondernemingen als achterban heeft.

Artikel 2.4.3.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie voor een STEM-project ten hoogste:

    • a. 30% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op ondernemingen of een organisatie zonder winstoogmerk die ondernemingen als achterban heeft;

    • b. 50% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op economische activiteiten van kennisinstellingen;

    • c. 80% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op niet-economische activiteiten van kennisinstellingen;

  • 2 Het in het eerste lid, onderdeel a, genoemde percentage wordt met 20 procentpunten verhoogd indien het STEM-project betrekking heeft op hoofdlijn 1 uit bijlage 2.4.5: Energie gerelateerde sociale innovatie vraagstukken voor meerdere sectoren in Nederland (TSE-TKI doorsnijdende vraagstukken).

  • 3 De subsidie bedraagt maximaal € 400.000 per STEM-project.

Artikel 2.4.3.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van de rangschikking van de aanvragen.

Artikel 2.4.3.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. na toepassing van artikel 2.4.3.7, eerste lid, minder dan 5 punten per criterium zijn toegekend;

  • b. niet ten minste 20% van de subsidiabele projectkosten worden gefinancierd door ondernemingen of een organisatie zonder winstoogmerk die ondernemingen als achterban heeft;

  • c. eerder op grond van deze paragraaf een subsidie is verstrekt voor een soortgelijk project.

  • d. de subsidiabele kosten niet minimaal € 100.000 bedragen.

Artikel 2.4.3.7

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister kent aan een project aan de hand van de volgende criteria een hoger aantal punten toe naarmate:

    • a. het project meer bijdraagt aan de generieke doelstellingen van STEM en aan de doelstellingen van tenminste één van de STEM-programmalijnen, opgenomen in bijlage 2.4.5;

    • b. het project vernieuwender is ten opzichte van de internationale stand van onderzoek of techniek en de Nederlandse kennispositie meer versterkt;

    • c. het project meer ruimte biedt voor evaluatie, reflectie en verspreiding van de projectresultaten;

    • d. de kwaliteit van het project beter is, blijkend uit de uitwerking van aanpak en methodiek, de omgang met risico’s, de uitvoerbaarheid en de deelnemende partijen.

  • 2 De minister kent per onderdeel van het eerste lid ten minste één en ten hoogste 10 punten toe.

  • 3 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

  • 4 Geen subsidie wordt verleend voor een project dat lager is gerangschikt dan een soortgelijk project.

Subparagraaf 2.4.4. Biobased Economy en Gas

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 2.4.4.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In deze subparagraaf wordt verstaan onder:

  • BBEG-project: een project bestaande uit fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling, een demonstratieproject of een combinatie van deze vormen, dat past binnen de in de bijlage 2.4.6 (Programmalijnen BBEG) opgenomen programmalijnen.

Artikel 2.4.4.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een deelnemer in een samenwerkingsverband voor het uitvoeren van een BBEG-project.

  • 2 Een samenwerkingsverband bestaat uit ten minste twee ondernemingen.

Artikel 2.4.4.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie voor een BBEG-project ten hoogste:

    • a. 50% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op fundamenteel onderzoek;

    • b. 40% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • c. 25% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling;

    • d. voor een demonstratieproject:

      • 40% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op een project dat energiebesparende maatregelen betreft en waarbij de exploitatiebaten en exploitatiekosten verrekend worden;

      • 20% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op een project dat energiebesparende maatregelen betreft en waarbij de exploitatiebaten en exploitatiekosten niet verrekend worden;

      • 40% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op een project dat maatregelen betreft die het gebruik van hernieuwbare energiebronnen bevorderen.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde percentages worden met 10 procentpunten verhoogd, voor zover de aanvrager een MKB-ondernemer is en de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door de MKB-ondernemer.

  • 4 Onverminderd het derde lid, wordt het in het eerste lid, onder c, bedoelde percentage voor ondernemingen met 5 procentpunten verhoogd indien:

    • a. geen van de ondernemingen meer dan 70% van de subsidiabele kosten voor haar rekening moet nemen en tenminste één deelnemer in het samenwerkingsverband een MKB-ondernemer is of ten minste één deelnemer in het samenwerkingsverband in een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland is gevestigd en niet behoort tot een groep van een in Nederland gevestigde deelnemer, of

    • b. het project samenwerking met een onderzoeksorganisatie betreft, de onderzoeksorganisatie minstens 10% van de subsidiabele projectkosten draagt en de onderzoeksorganisatie het recht heeft de resultaten van het project te publiceren voor zover deze afkomstig zijn van het door die organisatie uitgevoerde onderzoek.

  • 5 De subsidie bedraagt maximaal € 1.000.000 per BBEG-project.

Artikel 2.4.4.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van de rangschikking van de aanvragen.

Artikel 2.4.4.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. na toepassing van artikel 2.4.4.7, eerste lid, minder dan 15 punten zijn toegekend;

  • b. niet ten minste 40% van de subsidiabele projectkosten worden gedragen door ondernemingen;

  • c. voor het project of een soortgelijk project reeds een aanvraag is ingediend voor subsidie onder een andere subparagraaf van deze paragraaf;

  • d. eerder op grond van deze paragraaf een subsidie is verstrekt voor een soortgelijk project;

  • e. de aanvrager niet aannemelijk heeft gemaakt dat het BBEG-project leidt tot duurzame energie productie in 2020 en leidt tot een besparing op de uitgaven aan subsidies in het kader van het Besluit stimulering duurzame energieproductie, die groter is dan de aangevraagde subsidie onder deze paragraaf.

Artikel 2.4.4.7

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister kent aan een project aan de hand van de volgende criteria een hoger aantal punten toe naarmate:

    • a. het project meer bijdraagt aan verduurzaming van de Nederlandse energiehuishouding en maatschappelijk relevanter is, binnen de context van het innovatiecontract van de topsector energie;

    • b. de mogelijke bijdrage van het project aan de Nederlandse economie groter is;

    • c. het project vernieuwender is ten opzichte van de internationale stand van onderzoek of techniek en de Nederlandse kennispositie meer versterkt;

    • d. de kwaliteit van het project beter is, blijkend uit de uitwerking van aanpak en methodiek, de omgang met risico’s, de uitvoerbaarheid en de deelnemende partijen;

    • e. het project meer bijdraagt aan de kostprijsverlaging van een duurzame energietechnologie die in aanmerking komt of zou kunnen komen voor subsidie in het kader van het Besluit stimulering duurzame energieproductie.

  • 2 De minister kent per onderdeel van het eerste lid ten minste één en ten hoogste vijf punten toe.

  • 3 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

  • 4 Geen subsidie wordt verleend voor een project dat lager is gerangschikt dan een soortgelijk project.

Subparagraaf 2.4.5. Groen Gas

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 2.4.5.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In deze subparagraaf wordt verstaan onder:

  • GG-project: een project bestaande uit industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling, een demonstratieproject of een combinatie van deze vormen, dat past binnen de bijlage 2.4.7 (Programmalijnen Groen Gas) opgenomen programmalijnen.

Artikel 2.4.5.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een deelnemer in een samenwerkingsverband voor het uitvoeren van een GG-project.

  • 2 Een samenwerkingsverband bestaat ten minste uit twee ondernemingen.

Artikel 2.4.5.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie voor een GG-project ten hoogste:

    • a. 50% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b. 25% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling;

    • c. voor een demonstratieproject:

      • 40% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op een project dat energiebesparende maatregelen betreft en waarbij de exploitatiebaten en exploitatiekosten verrekend worden;

      • 20% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op een project dat energiebesparende maatregelen betreft en waarbij de exploitatiebaten en exploitatiekosten niet verrekend worden;

      • 40% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op een project dat maatregelen betreft die het gebruik van hernieuwbare energiebronnen bevorderen.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde percentages worden met 10 procentpunten verhoogd, voor zover de aanvrager een MKB-ondernemer is en de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door de MKB-ondernemer.

  • 4 Onverminderd het derde lid, wordt het in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde percentage voor ondernemingen met 5 procentpunten verhoogd indien:

    • a. geen van de ondernemingen meer dan 70% van de subsidiabele kosten voor haar rekening moet nemen en tenminste één deelnemer in het samenwerkingsverband een MKB-ondernemer is of ten minste één deelnemer in het samenwerkingsverband in een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland is gevestigd en niet behoort tot een groep van een in Nederland gevestigde deelnemer, of

    • b. het project samenwerking met een onderzoeksorganisatie betreft, de onderzoeksorganisatie minstens 10% van de subsidiabele projectkosten draagt en de onderzoeksorganisatie het recht heeft de resultaten van het project te publiceren voor zover deze afkomstig zijn van het door die organisatie uitgevoerde onderzoek.

Artikel 2.4.5.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van de rangschikking van de aanvragen.

Artikel 2.4.5.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

    • a. na toepassing van artikel 2.4.5.7, eerste lid, minder dan 15 punten zijn toegekend;

    • b. eerder op grond van deze paragraaf een subsidie is verstrekt voor een soortgelijk project;

    • c. de aanvrager niet aannemelijk heeft gemaakt dat het GG-project leidt tot duurzame energie productie in 2023 en leidt tot een besparing op de uitgaven aan subsidies in het kader van het Besluit stimulering duurzame energieproductie, die groter is dan de aangevraagde subsidie onder deze paragraaf.

Artikel 2.4.5.7

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister kent aan een project aan de hand van de volgende criteria een hoger aantal punten toe naarmate:

    • a. het project meer bijdraagt aan verduurzaming van de Nederlandse energiehuishouding en maatschappelijk relevanter is, binnen de context van het innovatiecontract van de topsector energie;

    • b. de mogelijke bijdrage van het project aan de Nederlandse economie groter is;

    • c. het project vernieuwender is ten opzichte van de internationale stand van onderzoek of techniek en de Nederlandse kennispositie meer versterkt;

    • d. de kwaliteit van het project beter is, blijkend uit de uitwerking van aanpak en methodiek, de omgang met risico’s, de uitvoerbaarheid de deelnemende partijen en de mate waarin de beschikbare middelen effectiever en efficiënter worden ingezet;

    • e. het project meer bijdraagt aan de kostprijsverlaging van een duurzame energietechnologie die in aanmerking komt of zou kunnen komen voor subsidie in het kader van het Besluit stimulering duurzame energieproductie.

  • 2 De minister kent per onderdeel van het eerste lid ten minste één en ten hoogste vijf punten toe.

  • 3 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

  • 4 Geen subsidie wordt verleend voor een project dat lager is gerangschikt dan een soortgelijk project.

Subparagraaf 2.4.6. Upstream Gas

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 2.4.6.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In deze subparagraaf wordt verstaan onder:

  • UGas-project: een project bestaande uit fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling of een combinatie van deze vormen, dat past binnen de in bijlage 2.4.8 (Programmalijnen Upstream Gas) opgenomen programmalijnen.

Artikel 2.4.6.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een deelnemer in een samenwerkingsverband voor het uitvoeren van een UGas-project.

  • 2 Een samenwerkingsverband bestaat ten minste uit twee ondernemingen.

Artikel 2.4.6.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie maximaal:

  • a. 75% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op fundamenteel onderzoek;

  • b. 50% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

  • c. 25% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

Artikel 2.4.6.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van de rangschikking van de aanvragen.

Artikel 2.4.6.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. na toepassing van artikel 2.4.1.7, eerste lid, minder dan 3 punten per criterium zijn toegekend;

  • b. niet ten minste 40% van de subsidiabele projectkosten worden gedragen door ondernemingen;

  • c. voor het project of een soortgelijk project reeds een aanvraag is ingediend voor subsidie onder een andere subparagraaf van deze paragraaf;

  • d. eerder op grond van deze paragraaf een subsidie is verstrekt voor een soortgelijk project.

Artikel 2.4.6.7

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister kent aan een project aan de hand van de volgende criteria een hoger aantal punten toe naarmate:

    • a. het project meer bijdraagt aan verduurzaming van de Nederlandse energiehuishouding en maatschappelijk relevanter is, binnen de context van het innovatiecontract van de topsector energie;

    • b. de mogelijke bijdrage van het project aan de Nederlandse economie groter is;

    • c. het project vernieuwender is ten opzichte van de internationale stand van onderzoek of techniek en de Nederlandse kennispositie meer versterkt;

    • d. de kwaliteit van het project beter is, blijkend uit de uitwerking van aanpak en methodiek, de omgang met risico’s, de uitvoerbaarheid en de deelnemende partijen.

  • 2 De minister kent per onderdeel van het eerste lid ten minste één en ten hoogste vijf punten toe.

  • 3 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

  • 4 Geen subsidie wordt verleend voor een project dat lager is gerangschikt dan een soortgelijk project.

Subparagraaf 2.4.7. Subparagraaf LNG

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 2.4.7.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In deze subparagraaf wordt verstaan onder:

  • LNG-project: een project bestaande uit fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling, een demonstratieproject of een combinatie van deze vormen, dat past binnen de in de bijlage 2.4.9 (Programmalijnen LNG) opgenomen programmalijnen.

Artikel 2.4.7.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een deelnemer in een samenwerkingsverband voor het uitvoeren van een LNG-project.

  • 2 Een samenwerkingsverband bestaat ten minste uit twee ondernemingen.

Artikel 2.4.7.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie voor een LNG-project ten hoogste:

    • a. 75% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op fundamenteel onderzoek;

    • b. 50% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • c. 25% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling;

    • d. voor een demonstratieproject:

      • 20% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op een project dat energiebesparende maatregelen betreft en waarbij de exploitatiebaten en exploitatiekosten niet verrekend worden;

      • 40% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op een project dat maatregelen betreft die het gebruik van hernieuwbare energiebronnen bevorderen.

  • 3 De subsidie bedraagt maximaal € 500.000 per LNG-project.

Artikel 2.4.7.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van de rangschikking van de aanvragen.

Artikel 2.4.7.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. na toepassing van artikel 2.4.7.7, eerste lid, minder dan 3 punten zijn toegekend;

  • b. eerder op grond van deze paragraaf een subsidie is verstrekt voor een soortgelijk project.

Artikel 2.4.7.7

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister kent aan een project aan de hand van de volgende criteria een hoger aantal punten toe naarmate:

    • a. het project meer bijdraagt aan verduurzaming van de Nederlandse energiehuishouding en maatschappelijk relevanter is, binnen de context van het innovatiecontract van de topsector energie;

    • b. de mogelijke bijdrage van het project aan de Nederlandse economie groter is;

    • c. het project vernieuwender is ten opzichte van de internationale stand van onderzoek of techniek en de Nederlandse kennispositie meer versterkt;

    • d. de kwaliteit van het project beter is, blijkend uit de uitwerking van aanpak en methodiek, de omgang met risico’s, de uitvoerbaarheid de deelnemende partijen en de mate waarin de beschikbare middelen effectiever en efficiënter worden ingezet.

  • 2 De minister kent per onderdeel van het eerste lid ten minste één en ten hoogste vijf punten toe.

  • 3 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

  • 4 Geen subsidie wordt verleend voor een project dat lager is gerangschikt dan een soortgelijk project.

Subparagraaf 2.4.8. Systeemfunctie gas

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 2.4.8.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In deze subparagraaf wordt verstaan onder:

  • SGas-project: een project bestaande uit fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling, een demonstratieproject of een combinatie van deze vormen, dat past binnen de in bijlage 2.4.10 (Programmalijnen Sgas en SDGas) opgenomen programmalijnen.

Artikel 2.4.8.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een deelnemer in een samenwerkingsverband voor het uitvoeren van een SGas-project.

  • 2 Een samenwerkingsverband bestaat ten minste uit twee ondernemingen.

Artikel 2.4.8.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie maximaal:

    • a. 75% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op fundamenteel onderzoek;

    • b. 50% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • c. 25% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling en een combinatie tussen industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling;

    • d. voor een demonstratieproject:

      • 20% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op een project dat energiebesparende maatregelen betreft en waarbij de exploitatiebaten en exploitatiekosten niet verrekend worden;

      • 40% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op een project dat maatregelen betreft die het gebruik van hernieuwbare energiebronnen bevorderen.

  • 2 De subsidie bedraagt maximaal € 250.000 per SGas-project.

Artikel 2.4.8.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van de rangschikking van de aanvragen.

Artikel 2.4.8.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. na toepassing van artikel 2.4.8.7, eerste lid, minder dan 3 punten per criterium zijn toegekend;

  • b. niet ten minste 40% van de subsidiabele projectkosten worden gedragen door ondernemingen;

  • c. voor het project of een soortgelijk project reeds een aanvraag is ingediend voor subsidie onder een andere subparagraaf van deze paragraaf;

  • d. eerder op grond van deze paragraaf een subsidie is verstrekt voor een soortgelijk project.

Artikel 2.4.8.7

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister kent aan een project aan de hand van de volgende criteria een hoger aantal punten toe naarmate:

    • a. het project meer bijdraagt aan verduurzaming van de Nederlandse energiehuishouding en maatschappelijk relevanter is, binnen de context van het innovatiecontract van de topsector energie;

    • b. de mogelijke bijdrage van het project aan de Nederlandse economie groter is;

    • c. het project vernieuwender is ten opzichte van de internationale stand van onderzoek of techniek en de Nederlandse kennispositie meer versterkt;

    • d. de kwaliteit van het project beter is, blijkend uit de uitwerking van aanpak en methodiek, de omgang met risico’s, de uitvoerbaarheid en de deelnemende partijen.

  • 2 De minister kent per onderdeel van het eerste lid ten minste één en ten hoogste vijf punten toe.

  • 3 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

  • 4 Geen subsidie wordt verleend voor een project dat lager is gerangschikt dan een soortgelijk project.

Subparagraaf 2.4.9. Systeemgas Duurzaam

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 2.4.9.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In deze subparagraaf wordt verstaan onder:

  • SDGas-project: een project bestaande uit fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling, een demonstratieproject of een combinatie van deze vormen, dat past binnen de in bijlage 2.4.10 (Programmalijnen Sgas en SDGas) opgenomen programmalijnen.

Artikel 2.4.9.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een deelnemer in een samenwerkingsverband voor het uitvoeren van een SDGas-project.

  • 2 Een samenwerkingsverband bestaat ten minste uit twee ondernemingen.

Artikel 2.4.9.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie voor een SDGas-project ten hoogste:

    • a. 75% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op fundamenteel onderzoek;

    • b. 50% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • c. 25% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

    • d. voor een demonstratieproject:

      • 20% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op een project dat energiebesparende maatregelen betreft en waarbij de exploitatiebaten en exploitatiekosten niet verrekend worden;

      • 40% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op een project dat maatregelen betreft die het gebruik van hernieuwbare energiebronnen bevorderen.

  • 3 De subsidie bedraagt maximaal € 250.000 per SDGas-project.

Artikel 2.4.9.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van de rangschikking van de aanvragen.

Artikel 2.4.9.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. na toepassing van artikel 2.4.9.7, eerste lid, minder dan 3 punten zijn toegekend;

  • b. niet ten minste 40% van de subsidiabele projectkosten worden gedragen door ondernemingen;

  • c. voor het project of een soortgelijk project reeds een aanvraag is ingediend voor subsidie onder een andere subparagraaf van deze paragraaf;

  • d. eerder op grond van deze paragraaf een subsidie is verstrekt voor een soortgelijk project;

  • e. de aanvrager niet aannemelijk heeft gemaakt dat het SDGas-project leidt tot duurzame energie productie in 2020 en leidt tot een besparing op de uitgaven aan subsidies in het kader van het Besluit stimulering duurzame energieproductie, die groter is dan de aangevraagde subsidie onder deze paragraaf.

Artikel 2.4.9.7

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister kent aan een project aan de hand van de volgende criteria een hoger aantal punten toe naarmate:

    • a. het project meer bijdraagt aan verduurzaming van de Nederlandse energiehuishouding en maatschappelijk relevanter is, binnen de context van het innovatiecontract van de topsector energie;

    • b. de mogelijke bijdrage van het project aan de Nederlandse economie groter is;

    • c. het project vernieuwender is ten opzichte van de internationale stand van onderzoek of techniek en de Nederlandse kennispositie meer versterkt;

    • d. de kwaliteit van het project beter is, blijkend uit de uitwerking van aanpak en methodiek, de omgang met risico’s, de uitvoerbaarheid en de deelnemende partijen.

  • 2 De minister kent per onderdeel van het eerste lid ten minste één en ten hoogste vijf punten toe.

  • 3 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

  • 4 Geen subsidie wordt verleend voor een project dat lager is gerangschikt dan een soortgelijk project.

Subparagraaf 2.4.10. Gasvoorziening: acceptatie in de samenleving

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 2.4.10.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In deze subparagraaf wordt verstaan onder:

  • GAS-project: een project bestaande uit fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek, of een combinatie van deze vormen, dat past binnen de in bijlage 2.4.11 (Programmalijnen GAS) opgenomen programmalijnen.

Artikel 2.4.10.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een kennisinstelling in een samenwerkingsverband voor het uitvoeren van een GAS-project.

Artikel 2.4.10.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie voor een GAS-project ten hoogste:

    • a. 50% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op economische activiteiten van kennisinstellingen;

    • b. 100% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op niet-economische activiteiten van kennisinstellingen.

  • 2 De subsidie bedraagt maximaal € 100.000 per GAS-project.

Artikel 2.4.10.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van de rangschikking van de aanvragen.

Artikel 2.4.10.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. na toepassing van artikel 2.4.10.7, eerste lid, minder dan 6 punten per criterium zijn toegekend;

  • b. niet ten minste 50% van de subsidiabele projectkosten worden gedragen door ondernemingen;

  • c. de subsidiabele kosten niet minimaal € 50.000 bedragen;

  • d. voor het project of een soortgelijk project reeds een aanvraag is ingediend voor subsidie onder een andere subparagraaf van deze paragraaf;

  • e. eerder op grond van deze paragraaf een subsidie is verstrekt voor een soortgelijk project.

Artikel 2.4.10.7

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister kent aan een project aan de hand van de volgende criteria een hoger aantal punten toe naarmate:

    • a. het project meer bijdraagt aan tenminste één van de GAS-programmalijnen opgenomen in bijlage 2.4.11;

    • b. het project vernieuwender is ten opzichte van de internationale stand van onderzoek of techniek en de Nederlandse kennispositie meer versterkt;

    • c. het project meer ruimte biedt voor evaluatie, reflectie en verspreiding van de projectresultaten;

    • d. de kwaliteit van het project beter is, blijkend uit de uitwerking van aanpak en methodiek, de omgang met risico’s, de uitvoerbaarheid en de deelnemende partijen.

  • 2 De minister kent per onderdeel van het eerste lid ten minste één en ten hoogste 10 punten toe.

  • 3 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

  • 4 Geen subsidie wordt verleend voor een project dat lager is gerangschikt dan een soortgelijk project.

Subparagraaf 2.4.11. Wafer Based Silicon PV Technologie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 2.4.11.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In deze subparagraaf wordt verstaan onder:

  • WBS-project: een project bestaande uit fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling of een combinatie van deze vormen, dat past binnen de in de bijlage 2.4.12 (Programmalijnen en prioriteitsthema's WBS) opgenomen prioriteitsthema's.

Artikel 2.4.11.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een deelnemer in een samenwerkingsverband voor het uitvoeren van een WBS-project.

  • 2 Een samenwerkingsverband bestaat ten minste uit één onderneming en één onderzoeksorganisatie.

Artikel 2.4.11.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie voor een WBS-project ten hoogste:

    • a. 100% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op fundamenteel onderzoek;

    • b. 60% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • c. 40% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

    • d. 100% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op niet-economische activiteiten van onderzoeksorganisaties;

  • 2 De onderzoeksorganisatie draagt minstens 10% van de subsidiabele projectkosten en heeft het recht de resultaten van het project te publiceren voor zover deze afkomstig zijn van het door die organisatie uitgevoerde onderzoek.

Artikel 2.4.11.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van de rangschikking van de aanvragen.

Artikel 2.4.11.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. na toepassing van artikel 2.4.11.7, eerste lid, minder dan 3 punten per criterium zijn toegekend;

  • b. niet ten minste 40% van de subsidiabele projectkosten worden gedragen door ondernemingen;

  • c. voor het project of een soortgelijk project reeds een aanvraag is ingediend voor subsidie onder een andere subparagraaf van deze paragraaf;

  • d. eerder op grond van deze paragraaf een subsidie is verstrekt voor een soortgelijk project.

Artikel 2.4.11.7

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister kent aan een project aan de hand van de volgende criteria een hoger aantal punten toe naarmate:

    • a. het project meer bijdraagt aan verduurzaming van de Nederlandse energiehuishouding en maatschappelijk relevanter is, binnen de context van het innovatiecontract van de topsector energie;

    • b. de mogelijke bijdrage van het project aan de Nederlandse economie groter is.

    • c. het project vernieuwender is ten opzichte van de internationale stand van onderzoek of techniek en de Nederlandse kennispositie meer versterkt;

    • d. de kwaliteit van het project beter is, blijkend uit de uitwerking van aanpak en methodiek, de omgang met risico’s, de uitvoerbaarheid en de deelnemende partijen;

    • e. de mate waarin de beschikbare middelen effectiever en efficiënter worden ingezet.

  • 2 De minister kent per onderdeel van het eerste lid ten minste één en ten hoogste 5 punten toe.

  • 3 Voor de rangschikking wordt het aantal punten gegeven voor eerste lid, onderdeel a, vermenigvuldigd met 5, het eerste lid, onderdeel b, vermenigvuldigd met 20, het eerste lid, onderdeel c, vermenigvuldigd met 30, het eerste lid, onderdeel d, vermenigvuldigd met 10 en het eerste lid, onderdeel e, vermenigvuldigd met 35 en vervolgens opgeteld.

  • 4 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

  • 5 Geen subsidie wordt verleend voor een project dat lager is gerangschikt dan een soortgelijk project.

Subparagraaf 2.4.12. ZEGO

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 2.4.12.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In deze subparagraaf wordt verstaan onder:

  • ZEGO-project: een project bestaande uit fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling, een demonstratieproject of een combinatie van deze vormen, dat past binnen de in de bijlage 2.4.13 (Prioriteitsthema's ZEGO) opgenomen prioriteitsthema's.

Artikel 2.4.12.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een deelnemer in een samenwerkingsverband voor het uitvoeren van een ZEGO-project.

  • 2 Een samenwerkingsverband bestaat ten minste uit één onderneming en één onderzoeksorganisatie.

Artikel 2.4.12.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie voor een ZEGO-project ten hoogste:

    • a. 100% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op fundamenteel onderzoek;

    • b. 60% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • c. 40% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling;

    • d. voor een demonstratieproject:

      • 40% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op een project dat energiebesparende maatregelen betreft en waarbij de exploitatiebaten en exploitatiekosten verrekend worden;

      • 20% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op een project dat energiebesparende maatregelen betreft en waarbij de exploitatiebaten en exploitatiekosten niet verrekend worden;

      • 40% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op een project dat maatregelen betreft die het gebruik van hernieuwbare energiebronnen bevorderen.

  • 3 De onderzoeksorganisatie of onderzoeksorganisaties draagt respectievelijk dragen bij fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling gezamenlijk minstens 10% van de subsidiabele projectkosten en heeft respectievelijk hebben het recht de resultaten van het project te publiceren voor zover deze afkomstig zijn van het door die organisatie respectievelijk organisaties uitgevoerde onderzoek.

  • 4 De subsidie bedraagt maximaal € 1.000.000 per ZEGO-project.

Artikel 2.4.12.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van de rangschikking van de aanvragen.

Artikel 2.4.12.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. na toepassing van artikel 2.4.12.7, eerste lid, minder dan 3 punten per criterium zijn toegekend;

  • b. niet ten minste 40% van de subsidiabele projectkosten worden gefinancierd door ondernemingen;

  • c. eerder op grond van deze paragraaf een subsidie is verstrekt voor een soortgelijk project;

  • d. de aanvrager niet aannemelijk heeft gemaakt dat het ZEGO-project leidt tot duurzame energie productie in 2023 en leidt tot een besparing op de uitgaven aan subsidies in het kader van het Besluit stimulering duurzame energieproductie, die groter is dan de aangevraagde subsidie onder deze paragraaf.

Artikel 2.4.12.7

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister kent aan een project aan de hand van de volgende criteria een hoger aantal punten toe naarmate:

    • a. het project meer bijdraagt aan verduurzaming van de Nederlandse energiehuishouding en maatschappelijk relevanter is, binnen de context van het innovatiecontract van de topsector energie;

    • b. de mogelijke bijdrage van het project aan de Nederlandse economie groter is.

    • c. het project vernieuwender is ten opzichte van de internationale stand van onderzoek of techniek en de Nederlandse kennispositie meer versterkt;

    • d. de kwaliteit van het project beter is, blijkend uit de uitwerking van aanpak en methodiek, de omgang met risico’s, de uitvoerbaarheid de deelnemende partijen en de mate waarin de beschikbare middelen effectiever en efficiënter worden ingezet.

  • 2 De minister kent per onderdeel van het eerste lid ten minste één en ten hoogste 5 punten toe.

  • 3 Voor de rangschikking wordt het aantal punten gegeven voor het eerste lid, onderdeel a, vermenigvuldigd met 20, het eerste lid, onderdeel b, vermenigvuldigd met 20, het eerste lid, onderdeel c, vermenigvuldigd met 30 en het eerste lid, onderdeel d, vermenigvuldigd met 30 en vervolgens opgeteld.

  • 4 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

  • 5 Geen subsidie wordt verleend voor een project dat lager is gerangschikt dan een soortgelijk project.

Subparagraaf 2.4.13. EnerGO

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 2.4.13.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In deze subparagraaf wordt verstaan onder:

  • EnerGO-project: een project bestaande uit fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling, een demonstratieproject of een combinatie van deze vormen, dat past binnen de in de bijlage Bijlage 2.4.14 (Programmalijnen EnerGO) opgenomen programmalijnen.

Artikel 2.4.13.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een deelnemer in een samenwerkingsverband voor het uitvoeren van een EnerGO-project.

  • 2 Een samenwerkingsverband bestaat ten minste uit één onderneming en één onderzoeksorganisatie.

Artikel 2.4.13.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie voor een EnerGO-project ten hoogste:

    • a. 100% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op fundamenteel onderzoek;

    • b. 60% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • c. 40% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

    • d. voor een demonstratieproject:

      • 40% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op een project dat energiebesparende maatregelen betreft en waarbij de exploitatiebaten en exploitatiekosten verrekend worden;

      • 20% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op een project dat energiebesparende maatregelen betreft en waarbij de exploitatiebaten en exploitatiekosten niet verrekend worden;

      • 40% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op een project dat maatregelen betreft die het gebruik van hernieuwbare energiebronnen bevorderen.

  • 3 De onderzoeksorganisatie of onderzoeksorganisaties draagt respectievelijk dragen bij fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling gezamenlijk minstens 10% van de subsidiabele projectkosten en heeft respectievelijk hebben het recht de resultaten van het project te publiceren voor zover deze afkomstig zijn van het door die organisatie respectievelijk organisaties uitgevoerde onderzoek.

  • 4 De subsidie bedraagt maximaal € 1.000.000 per EnerGO-project.

Artikel 2.4.13.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Per programmalijn, zoals beschreven in de bijlage, verdeelt de minister de beschikbare subsidies op volgorde van de rangschikking van de aanvragen.

Artikel 2.4.13.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. na toepassing van artikel 2.4.13.7, eerste lid, minder dan 3 punten per criterium zijn toegekend;

  • b. niet ten minste 40% van de subsidiabele projectkosten worden gefinancierd door ondernemingen;

  • c. eerder op grond van deze paragraaf een subsidie is verstrekt voor een soortgelijk project.

Artikel 2.4.13.7

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister kent aan een project aan de hand van de volgende criteria een hoger aantal punten toe naarmate:

    • a. het project meer bijdraagt aan verduurzaming van de Nederlandse energiehuishouding en maatschappelijk relevanter is, binnen de context van het innovatiecontract van de topsector energie;

    • b. de mogelijke bijdrage van het project aan de Nederlandse economie groter is.

    • c. het project vernieuwender is ten opzichte van de internationale stand van onderzoek of techniek en de Nederlandse kennispositie meer versterkt;

    • d. de kwaliteit van het project beter is, blijkend uit de uitwerking van aanpak en methodiek, de omgang met risico’s, de uitvoerbaarheid de deelnemende partijen en de mate waarin de beschikbare middelen effectiever en efficiënter worden ingezet.

  • 2 De minister kent per onderdeel van het eerste lid ten minste één en ten hoogste 5 punten toe.

  • 3 Voor de rangschikking wordt het aantal punten gegeven voor het eerste lid, onderdeel a, vermenigvuldigd met 20, het eerste lid, onderdeel b, vermenigvuldigd met 20, het eerste lid, onderdeel c, vermenigvuldigd met 30 en het eerste lid, onderdeel d, vermenigvuldigd met 30 en vervolgens opgeteld.

  • 4 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

  • 5 Geen subsidie wordt verleend voor een project dat lager is gerangschikt dan een soortgelijk project.

Subparagraaf 2.4.14. Dunne Film PV (DFP)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 2.4.14.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In deze subparagraaf wordt verstaan onder:

  • DFP-project: een project bestaande uit fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling of een combinatie van deze vormen, dat past binnen de in de bijlage 2.4.15 (prioriteitsthema’s programmalijn Dunne Film PV Technologieën) opgenomen prioriteitsthema’s.

Artikel 2.4.14.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een deelnemer in een samenwerkingsverband voor het uitvoeren van een DFP-project.

  • 2 Een samenwerkingsverband bestaat ten minste uit één onderneming en één onderzoeksorganisatie.

Artikel 2.4.14.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie voor een DFP-project ten hoogste:

    • a. 100 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op fundamenteel onderzoek;

    • b. 60 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • c. 40 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling;

    • d. 100 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op niet-economische activiteiten van onderzoeksorganisaties.

  • 2 In het samenwerkingsverband dragen de ondernemingen gezamenlijk minstens 10 procent van de subsidiabele projectkosten en de onderzoeksorganisaties gezamenlijk minstens 10 procent van de subsidiabele projectkosten en heeft elke deelnemer in het samenwerkingsverband het recht de resultaten van het project te publiceren voor zover deze afkomstig zijn van het door die deelnemer uitgevoerde onderzoek.

  • 3 De subsidie bedraagt maximaal € 500.000 per DFP-project.

Artikel 2.4.14.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van de rangschikking van de aanvragen.

Artikel 2.4.14.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. na toepassing van artikel 2.4.14.7, eerste lid, minder dan drie punten per criterium zijn toegekend;

  • b. niet ten minste 40 procent van de subsidiabele projectkosten worden gedragen door ondernemingen;

  • c. voor het project of een soortgelijk project reeds een aanvraag is ingediend voor subsidie onder een andere subparagraaf van deze paragraaf;

  • d. eerder op grond van deze paragraaf een subsidie is verstrekt voor een soortgelijk project.

Artikel 2.4.14.7

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister kent aan een project aan de hand van de volgende criteria een hoger aantal punten toe naarmate:

    • a. het project meer bijdraagt aan verduurzaming van de Nederlandse energiehuishouding en maatschappelijk relevanter is, binnen de context van het innovatiecontract van de topsector energie;

    • b. de mogelijke bijdrage van het project aan de Nederlandse economie groter is;

    • c. het project vernieuwender is ten opzichte van de internationale stand van onderzoek of techniek en de Nederlandse kennispositie meer versterkt;

    • d. de kwaliteit van het project beter is, blijkend uit de uitwerking van aanpak en methodiek, de omgang met risico’s, de uitvoerbaarheid en de deelnemende partijen;

    • e. de mate waarin de beschikbare middelen effectiever en efficiënter worden ingezet.

  • 2 De minister kent per onderdeel van het eerste lid ten minste één en ten hoogste vijf punten toe.

  • 3 Voor de rangschikking wordt het aantal punten gegeven voor het eerste lid, onderdeel a, vermenigvuldigd met 5, het eerste lid, onderdeel b, vermenigvuldigd met 20, het eerste lid, onderdeel c, vermenigvuldigd met 30, het eerste lid, onderdeel d, vermenigvuldigd met 10 en het eerste lid, onderdeel e, vermenigvuldigd met 35 en vervolgens opgeteld.

  • 4 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

  • 5 Geen subsidie wordt verleend voor een project dat lager is gerangschikt dan een soortgelijk project.

Subparagraaf 2.4.15. Energiebesparing industrie: early-adopter projecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 2.4.15.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In deze subparagraaf wordt verstaan onder early adopter-project: project bestaande uit experimentele ontwikkeling, gericht op het in een realistische industriële omgeving valideren van een nieuwe energiebesparende technologie, passend binnen de in bijlage 2.4.16 (Programmalijnen Energiebesparing industrie: early adopter-projecten) opgenomen programmalijnen.

Artikel 2.4.15.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een deelnemer in een samenwerkingsverband voor het uitvoeren van een early adopter-project.

  • 2 Een samenwerkingsverband bestaat uit ten minste drie ondernemingen.

  • 3 Ten minste twee van de deelnemers zijn potentiële eindgebruikers van de technologie.

  • 4 De penvoerder van het samenwerkingsverband is een MKB-deelnemer in het samenwerkingsverband.

Artikel 2.4.15.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie voor een early adopter-project ten hoogste 25% van de subsidiabele kosten.

  • 2 Het in het eerste lid genoemde percentage wordt met 20 procentpunten verhoogd indien de aanvrager een kleine onderneming is en de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door de kleine ondernemer.

  • 3 Het in het eerste lid genoemde percentage wordt met 10 procentpunten verhoogd indien de aanvrager een middelgrote onderneming is en de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door de middelgrote ondernemer.

  • 4 Onverminderd het tweede en derde lid, wordt het in het eerste lid bedoelde percentage voor ondernemingen met 10 procentpunten verhoogd indien geen van de ondernemingen meer dan 70% van de subsidiabele kosten voor rekening moet nemen en ten minste één deelnemer in het samenwerkingsverband een MKB-ondernemer is of ten minste één deelnemer in het samenwerkingsverband in een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland is gevestigd en niet behoort tot een groep van een in Nederland gevestigde deelnemer.

  • 5 De subsidie bedraagt maximaal € 75.000 per early adopter-project.

Artikel 2.4.15.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 2.4.15.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. het project onvoldoende bijdraagt aan de energiebesparing in industriële processen;

  • b. er onvoldoende sprake is van een vernieuwende technologie;

  • c. het project niet voldoende bijdraagt aan het creëren van economische waarde voor de deelnemers in het samenwerkingsverband en de daarmee samenhangende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie;

  • d. de kwaliteit van het samenwerkingsverband ontoereikend is om het project uit te voeren;

  • e. in onvoldoende mate is voorzien in een kwalitatief goede kennisverspreiding;

  • f. eerder op grond van deze paragraaf een subsidie is verstrekt voor een soortgelijk project.

Subparagraaf 2.4.16. Energiebesparing industrie: pilotprojecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 2.4.16.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In deze subparagraaf wordt verstaan onder pilotproject energiebesparing industrie: project, bestaande uit experimentele ontwikkeling, indien noodzakelijk met inbegrip van demonstratieactiviteiten, gericht op het uitvoeren van grootschalige industriële pilots van technologieën, dat past binnen de in bijlage 2.4.17 (Programmalijnen Energiebesparing industrie: pilotprojecten) opgenomen programmalijnen.

Artikel 2.4.16.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een deelnemer in een samenwerkingsverband voor het uitvoeren van een pilotproject energiebesparing industrie.

  • 2 Een samenwerkingsverband bestaat uit ten minste twee ondernemingen.

Artikel 2.4.16.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie voor een pilotproject energiebesparing industrie ten hoogste:

    • a. 25% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling;

    • b. voor demonstratieactiviteiten:

      • 40% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op een project dat energiebesparende maatregelen betreft en waarbij de exploitatiebaten en exploitatiekosten verrekend worden;

      • 20% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op een project dat energiebesparende maatregelen betreft en waarbij de exploitatiebaten en exploitatiekosten niet verrekend worden.

  • 3 De in het eerste lid genoemde percentages worden met 20 procentpunten verhoogd indien de aanvrager een kleine onderneming is en de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door de kleine ondernemer.

  • 4 De in het eerste lid genoemde percentages worden met 10 procentpunten verhoogd indien de aanvrager een middelgrote onderneming is en de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door de middelgrote ondernemer.

  • 5 Onverminderd het derde en vierde lid, wordt het in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde percentage voor ondernemingen met 10 procentpunten verhoogd indien:

    • a. geen van de ondernemingen meer dan 70% van de subsidiabele kosten voor rekening moet nemen en ten minste één deelnemer in het samenwerkingsverband een MKB-ondernemer is of ten minste één deelnemer in het samenwerkingsverband in een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland is gevestigd en niet behoort tot een groep van een in Nederland gevestigde deelnemer, of

    • b. het project samenwerking met een onderzoeksorganisatie betreft, de onderzoeksorganisatie minstens 10% van de subsidiabele projectkosten draagt en de onderzoeksorganisatie het recht heeft de resultaten van het project te publiceren voor zover deze afkomstig zijn van het door die organisatie uitgevoerde onderzoek.

  • 4 De subsidie bedraagt maximaal € 800.000 per pilotproject energiebesparing industrie.

Artikel 2.4.16.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Per programmalijn, zoals beschreven in de bijlage, verdeelt de minister de beschikbare subsidies op volgorde van de rangschikking van de aanvragen.

Artikel 2.4.16.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. na toepassing van artikel 2.4.16.7, eerste lid, minder dan 12 punten zijn toegekend;

  • b. niet ten minste 50% van de subsidiabele projectkosten wordt gefinancierd door ondernemingen;

  • c. eerder op grond van deze paragraaf een subsidie is verstrekt voor een soortgelijk project;

  • d. na toepassing van artikel 2.4.16.7, eerste lid, een project lager is gerangschikt dan een soortgelijk project.

Artikel 2.4.16.7

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister kent aan een project een hoger aantal punten toe naarmate:

    • a. het project meer bijdraagt aan verduurzaming van de Nederlandse energiehuishouding en maatschappelijk relevanter is, binnen de context van het innovatiecontract van de topsector energie (Kamerstukken II 2011/12, 32 637, nr. 32);

    • b. de mogelijke bijdrage van het project aan de Nederlandse economie groter is;

    • c. het project vernieuwender is ten opzichte van de internationale stand van onderzoek of techniek en de Nederlandse kennispositie meer versterkt;

    • d. de kwaliteit van het project beter is, blijkend uit de uitwerking van aanpak en methodiek, de omgang met risico’s, de uitvoerbaarheid, de deelnemende partijen en het plan voor de kennisverspreiding.

  • 2 De minister kent per onderdeel van het eerste lid ten minste één en ten hoogste vijf punten toe.

  • 3 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

Subparagraaf 2.4.17. PV-technologie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 2.4.17.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In deze subparagraaf wordt verstaan onder PV-project: project bestaande uit fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling, een demonstratieproject of een combinatie van deze vormen, dat past binnen de in de bijlage 2.4.18 (Prioriteitsthema’s PV-projecten) opgenomen prioriteitsthema’s.

Artikel 2.4.17.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een deelnemer in een samenwerkingsverband voor het uitvoeren van een PV-project.

  • 2 Een samenwerkingsverband bestaat uit ten minste één onderneming en één onderzoeksorganisatie.

Artikel 2.4.17.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie voor een PV-project ten hoogste:

    • a. 100% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op fundamenteel onderzoek;

    • b. 60% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • c. 40% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling;

    • d. 40% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op een demonstratieproject dat maatregelen betreft die het gebruik van hernieuwbare energiebronnen bevorderen;

    • e. 100% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op niet-economische activiteiten van onderzoeksorganisaties.

  • 3 De onderzoeksorganisatie of onderzoeksorganisaties draagt respectievelijk dragen bij fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling gezamenlijk minstens 10% van de subsidiabele projectkosten en heeft respectievelijk hebben het recht de resultaten van het project te publiceren voor zover deze afkomstig zijn van het door die organisatie respectievelijk organisaties uitgevoerde onderzoek.

  • 4 De subsidie bedraagt maximaal € 750.000 per PV-project.

Artikel 2.4.17.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Per prioriteitsthema, zoals beschreven in de bijlage, verdeelt de minister de beschikbare subsidies op volgorde van de rangschikking van de aanvragen.

Artikel 2.4.17.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. na toepassing van artikel 2.4.17.7, eerste lid, minder dan 6 punten per criterium zijn toegekend;

  • b. niet ten minste 40% van de subsidiabele projectkosten wordt gefinancierd door ondernemingen;

  • c. eerder op grond van deze paragraaf een subsidie is verstrekt voor een soortgelijk project;

  • d. na toepassing van artikel 2.4.17.7, eerste lid, een project lager is gerangschikt dan een soortgelijk project.

Artikel 2.4.17.7

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister kent aan een project aan de hand van de volgende criteria een hoger aantal punten toe naarmate:

    • a. het project meer bijdraagt aan verduurzaming van de Nederlandse energiehuishouding en maatschappelijk relevanter is, binnen de context van het innovatiecontract van de topsector energie (Kamerstukken II 2011/12, 32 637, nr. 32);

    • b. de mogelijke bijdrage van het project aan de Nederlandse economie groter is;

    • c. het project vernieuwender is ten opzichte van de internationale stand van onderzoek of techniek en de Nederlandse kennispositie meer versterkt;

    • d. de kwaliteit van het project beter is, blijkend uit de uitwerking van aanpak en methodiek, de omgang met risico’s, de uitvoerbaarheid, de deelnemende partijen en de mate waarin de beschikbare middelen effectiever en efficiënter worden ingezet.

  • 2 De minister kent per onderdeel van het eerste lid ten minste één en ten hoogste 10 punten toe.

  • 3 Voor de rangschikking wordt het aantal punten gegeven voor eerste lid, onderdeel a, vermenigvuldigd met 15, het eerste lid, onderdeel b, vermenigvuldigd met 30, het eerste lid, onderdeel c, vermenigvuldigd met 30 en het eerste lid, onderdeel d, vermenigvuldigd met 25 en vervolgens opgeteld.

  • 4 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

Hoofdstuk 3. Investering

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

§ 3.1. Duurzame warmte voor bestaande woningen

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 3.1.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    • bestaande woning: een ruimte met een woonfunctie, die is opgeleverd en in gebruik genomen voor 1 januari 2008;

    • duurzame warmtemaatregel: het aanschaffen, installeren en in gebruik nemen van een of meer nieuwe dan wel niet eerder gebruikte in bijlage 3.1.1 bij deze regeling genoemde technische voorzieningen in een bestaande woning;

    • installatie voor micro-warmtekrachtkoppeling: een installatie voor micro-warmtekrachtkoppeling als bedoeld in bijlage 3.1.1, onderdeel 4;

    • lucht/waterwarmtepomp: een lucht/waterwarmtepomp als bedoeld in bijlage 3.1.1, onderdeel 3;

    • warmtepomp, niet zijnde een lucht/waterwarmtepomp: een warmtepomp, niet zijnde een lucht/waterwarmtepomp als bedoeld in bijlage 3.1.1, onderdeel 2;

    • zonneboiler: een zonneboiler als bedoeld in bijlage 3.1.1, onderdeel 1.

  • 2 Met de voorzieningen genoemd in bijlage 3.1.1 worden gelijkgesteld de desbetreffende voorzieningen die rechtmatig zijn vervaardigd of in de handel zijn gebracht in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel rechtmatig zijn vervaardigd of in de handel zijn gebracht in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend Verdrag dat Nederland bindt, en die voldoen aan eisen die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale eisen wordt nagestreefd.

Artikel 3.1.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verstrekt op aanvraag een subsidie voor een duurzame warmtemaatregel aan:

  • a. een eigenaar-bewoner van een bestaande woning, of

  • b. een eigenaar-verhuurder van een bestaande woning,

die een duurzame warmtemaatregel uitvoert.

Artikel 3.1.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De hoogte van de subsidie voor zonneboilers en warmtepompen, niet zijnde lucht/waterwarmtepompen wordt berekend door het aantal GJ of kWth te bepalen volgens de methode, opgenomen in bijlage 3.1.2, en dit getal te vermenigvuldigen met het bedrag, opgenomen in bijlage 3.1.3.

  • 2 De hoogte van de subsidie voor zonneboilers die naast een bijdrage aan warm tapwater ook een bijdrage leveren aan de ruimteverwarming, wordt gebaseerd op de bijdrage aan warm tapwater.

  • 3 De subsidie bedraagt voor:

    • a. een lucht/waterwarmtepomp € 2000 per stuk;

    • b. een installatie voor micro-warmtekrachtkoppeling € 4000 per stuk.

  • 4 Bij subsidie aan een ondernemer waar een Europees steunkader op van toepassing is, bedraagt de subsidie niet meer dan is toegestaan op basis van dat steunkader.

Artikel 3.1.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 3.1.5

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 3.1.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

    • a. hij het onaannemelijk acht dat de aanvrager binnen zes maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening opdracht zal geven tot uitvoering van de duurzame warmtemaatregel;

    • b. de aanvrager vóór 1 september 2008 ter zake van de duurzame warmtemaatregel waarop de aanvraag betrekking heeft, verplichtingen is aangegaan;

    • c. het project gericht is op de aanpassing aan van toepassing zijnde, of vastgestelde maar nog niet van toepassing zijnde, communautaire normen,

    • d. het project gericht is op de aanpassing aan nationale normen die gelijk zijn aan of minder zware eisen stellen dan communautaire normen, of

    • e. het project gericht is op de aanpassing aan nationale normen bij afwezigheid van communautaire normen, indien de aanpassing heeft plaatsgevonden na de op de in de nationale norm vastgestelde uiterste datum.

Artikel 3.1.7

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger geeft binnen zes maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening opdracht tot uitvoering van de duurzame warmtemaatregel.

  • 2 Indien de subsidie-ontvanger een eigenaar-bewoner is, voltooit deze de duurzame warmtemaatregel uiterlijk twaalf maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening.

  • 3 Indien de subsidie-ontvanger een eigenaar-verhuurder is, voltooit deze de duurzame warmtemaatregel uiterlijk achttien maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening.

Artikel 3.1.8

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In afwijking van artikel 45 tot en met 47 van het Kaderbesluit EZ-subsidies wordt geen voorschot verstrekt bij een aanvraag om subsidie met een totaalbedrag van minder dan € 50.000.

Artikel 3.1.9

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Het formulier voor het indienen van een aanvraag om een subsidie en om een subsidievaststelling is opgenomen in bijlage 3.1.4.

§ 3.2. Duurzame biomassa-import

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 3.2.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • keten voor biomassa: de productie, de verwerking en de import van in het buitenland geproduceerde biomassa die leidt tot de toepassing van biomassa voor energie-, transport- of chemiedoeleinden in Nederland;

  • primaire landbouwproducent: onderneming van de landbouwproductiesector in de zin van artikel 2, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1535/2007 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 20 december 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector;

  • Toetsingskader voor duurzame biomassa: het toetsingskader opgesteld door de projectgroep Duurzame productie van biomassa.

Artikel 3.2.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag een subsidie voor activiteiten die op innovatieve wijze bijdragen aan het verduurzamen van ketens voor biomassa.

  • 2 Onder het verduurzamen van ketens voor biomassa bedoeld in het eerste lid wordt verstaan:

    • a. het verduurzamen van de biomassaketen aan de hand van het Toetsingskader voor duurzame biomassa;

    • b. de certificering van duurzame biomassaketens; of

    • c. het tegengaan van ongewenste indirecte effecten van biomassaproductie.

  • 3 Subsidie kan ook worden verstrekt aan een niet in Nederland gevestigde deelnemer in een samenwerkingsverband waarvan de penvoerder in Nederland is gevestigd.

Artikel 3.2.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie:

    • a. 50 procent van de subsidiabele kosten indien de subsidie-ontvanger een ondernemer is;

    • b. 75 procent van de subsidiabele kosten indien de subsidie-ontvanger geen ondernemer is.

  • 2 De subsidie bedraagt maximaal:

    • a. € 500.000 per ondernemer, niet zijnde een binnen de Europese Unie gevestigde primaire landbouwproducent;

    • b. € 7.500 per binnen de Europese Unie gevestigde primaire landbouwproducent.

  • 3 In aanvulling op het tweede lid wordt, indien verscheidene aanvragen worden gedaan die betrekking hebben op hetzelfde project en die tezamen een subsidiebedrag van meer dan € 1.000.000 betreffen, of indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers van het samenwerkingsverband meer bedraagt dan € 1.000.000 het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

Artikel 3.2.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 Voor subsidie komen in aanmerking de kosten die noodzakelijk zijn voor de verduurzaming van ketens voor biomassa.

Artikel 3.2.5

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie voor een binnen de Europese Unie gevestigde subsidie-ontvanger, niet zijnde een primaire landbouwproducent, valt onder de Tijdelijke communautaire kaderregeling inzake staatssteun ter stimulering van de toegang tot financiering in de huidige financiële en economische crisis van 17 december 2008. Het bedrag van de subsidie wordt verlaagd voor zover dit nodig is op basis van deze kaderregeling.

  • 2 De subsidie voor een binnen de Europese Unie gevestigde primaire landbouwproducent valt onder verordening (EG) nr. 1535/2007 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 20 december 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector. Het bedrag van de subsidie wordt verlaagd voor zover dit nodig is op basis van deze verordening.

Artikel 3.2.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 3.2.7

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 Indien de aanvraag betrekking heeft op activiteiten die betrekking hebben op vloeibare biomassa of biobrandstoffen beslist de minister afwijzend op een aanvraag indien onvoldoende vertrouwen bestaat dat de vloeibare biomassa of biobrandstoffen voldoen, of na uitvoering van de activiteiten zullen voldoen, aan de duurzaamheidscriteria genoemd in artikel 17 van Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijnen 2001/77/EG en 2003/30/EG.

  • 2 De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien het project gericht is op:

    • a. de aanpassing aan van toepassing zijnde, of vastgestelde maar nog niet van toepassing zijnde, communautaire normen,

    • b. de aanpassing aan nationale normen die gelijk zijn aan of minder zware eisen stellen dan communautaire normen of

    • c. de aanpassing aan nationale normen bij afwezigheid van communautaire normen, indien de aanpassing heeft plaatsgevonden na de op de in de nationale norm vastgestelde uiterste datum.

Artikel 3.2.8

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, zodanig dat een project hoger gerangschikt wordt naarmate het meer bijdraagt aan de doelstellingen bedoeld in artikel 3.2.2. Bij de rangschikking worden de volgende criteria gehanteerd:

    • a. de mate waarin het project bijdraagt aan de doelstellingen bedoeld in artikel 3.2.2, in relatie tot de totale subsidiabele kosten van het project;

    • b. de mate waarin het project bijdraagt aan verduurzaming van ketens voor biomassa in de zin van artikel 3.2.2, tweede lid, in relatie tot de resultaten van de beoordeling van de betreffende biomassaketen aan de hand van het Toetsingskader voor duurzame biomassa;

    • c. de mate waarin het project in de praktijk navolging kan vinden en kan worden opgeschaald, waarbij ook de navolging en opschaling leiden tot toepassing van duurzame biomassa in Nederland.

  • 2 Voor de rangschikking wegen de in het eerste lid genoemde criteria even zwaar.

Artikel 3.2.9

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger voltooit de activiteiten uiterlijk op 30 juni 2013.

  • 2 Op verzoek van de minister verstrekt de subsidie-ontvanger de verkregen gegevens over de duurzaamheid van biomassaproductie, certificering en indirecte effecten.

Artikel 3.2.10

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier, opgenomen in bijlage 3.2.1.

  • 2 Een aanvraag om subsidievaststelling wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier opgenomen in bijlage 2.1.3.

§ 3.3. Investeringen voor verlaging elektriciteitsaansluiting van warmtepomphouders

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 3.3.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • elektrisch aangedreven warmtepomp, niet zijnde een elektrisch aangedreven lucht/waterwarmtepomp: een warmtepomp met een elektrisch vermogen groter dan zes kW die bestemd is als hoofd- of basisverwarming van een woning en die niet primair gericht is op actieve koeling of verwarming van tapwater, waarbij warmte wordt onttrokken aan de bodem, het grondwater of het oppervlaktewater;

  • elektrisch aangedreven lucht/waterwarmtepomp: een warmtepomp met een elektrisch vermogen groter dan zes kW die bestemd is als hoofd- of basisverwarming van een woning is en niet primair gericht is op actieve koeling of verwarming van tapwater, waarbij de warmtepomp warmte onttrekt aan de buitenlucht of aan de ventilatielucht van de woning en warmte afgeeft met behulp van een warmte-afgiftesysteem met water als distributiemedium;

  • warmtepomp:

    • 1°. een elektrisch aangedreven warmtepomp, niet zijnde een elektrisch aangedreven lucht/waterwarmtepomp of

    • 2°. een elektrisch aangedreven lucht/waterwarmtepomp.

Artikel 3.3.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verstrekt op aanvraag een subsidie voor het treffen van technische maatregelen aan een eigenaar van een woning die:

  • a. voor 1 september 2009 een warmtepomp bezit,

  • b. technische maatregelen met betrekking tot de warmtepomp of de elektriciteitsinstallatie van de woning heeft getroffen die een verlaging van de capaciteit van de elektriciteitsaansluiting mogelijk maakt en die noodzakelijk zijn in verband met het gebruik van de warmtepomp, en

  • c. een verzoek om verlaging van de capaciteit van de elektriciteitsaansluiting heeft ingediend bij de regionale netbeheerder.

Artikel 3.3.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Voor subsidie komen in aanmerking de rechtstreeks aan de technische maatregelen, bedoeld in artikel 3.3.2, onderdeel b, toe te rekenen gemaakte en betaalde kosten.

Artikel 3.3.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De subsidie voor het treffen van technische maatregelen als bedoeld in artikel 3.3.2, onderdeel b, bedraagt:

  • a. € 100 indien de subsidiabele kosten € 100 of minder bedragen dan wel indien de aanvrager hiervoor heeft gekozen;

  • b. € 200 indien de subsidiabele kosten € 101 tot en met € 300 bedragen;

  • c. € 400 indien de subsidiabele kosten meer dan € 300 bedragen.

Artikel 3.3.5

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 3.3.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 3.3.8

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De subsidie wordt vastgesteld zonder voorafgaande beschikking tot subsidieverlening.

Artikel 3.3.10

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Het formulier voor het indienen van een aanvraag om een subsidie is opgenomen in bijlage 3.3.1.

§ 3.4. Risico’s dekken voor aardwarmte

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 3.4.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • aardwarmte: aardwarmte in de zin van artikel 1, onderdeel b, van de Mijnbouwwet;

  • aardwarmteproject: het mogelijk maken van de winning en toepassing van aardwarmte met een diepte van de top van de aquifer van ten minste 500 meter tot ten hoogste 3500 meter, door het boren van een doublet of een half doublet zonder putstimulatie en het plaatsen van een pompinstallatie;

  • alternatiefwerkzaamheden: activiteiten om het alternatief gebruik van een put met een lager dan verwacht gerealiseerd vermogen in MW mogelijk te maken;

  • alternatief gebruik: het gebruiken van een aardwarmteput voor andere doeleinden dan het overeenkomstig de aanvraag winnen en toepassen van aardwarmte;

  • diep aardwarmteproject: het mogelijk maken van de winning en toepassing van aardwarmte vanaf ten minste 3500 meter diepte van de top van de aquifer door het boren van een doublet of een half doublet zonder putstimulatie en het plaatsen van een pompinstallatie;

  • doublet: een productieput en een injectieput;

  • geologisch onderzoek: geologisch onderzoek, inclusief het rapport opgesteld overeenkomstig het model in bijlage D bij bijlage 3.4.1;

  • geologisch risico: het risico op een te laag gerealiseerd vermogen voor zover dit te wijten is aan specifieke aquifer parameters bestaande uit:

    • a. de bruto aquiferdikte,

    • b. de netto-bruto verhouding van de aquifer,

    • c. de aquifer permeabiliteit,

    • d. de diepte van de top van de aquifer,

    • e. de saliniteit van het formatiewater, of

    • f. de geothermische gradient;

  • gerealiseerde subsidiabele kosten: de rechtstreeks aan het aardwarmteproject toe te rekenen, door de subsidie-ontvanger gemaakte en betaalde subsidiabele kosten;

  • gerealiseerd vermogen: het uit de puttest gebleken werkelijke vermogen in MW, met een correctie op skin = 0;

  • half-doublet: de eerste put van een doublet;

  • maximale subsidiebedrag: het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde maximale subsidiebedrag, bestaande uit 85  procent van de verwachte subsidiabele kosten met een maximum van € 7.225.000 voor een aardwarmteproject en € 12.750.000 voor een diep aardwarmteproject;

  • niet-geologische parameters: de niet-geologische parameters, genoemd in de tabel in hoofdstuk 1, paragraaf 1.1, van het geologisch onderzoek;

  • puttest: test van het vermogen van de put of putten, uitgevoerd en geïnterpreteerd overeenkomstig bijlage B bij bijlage 3.4.2;

  • putstimulatie: het uitvoeren van technieken die leiden tot een verlaagde weerstand voor het toestromen van vloeistof van het reservoir naar de put of vice versa, zodat de productiviteit of injectiviteit van de put wordt verhoogd;

  • restwaarde: de opbrengst van het project bij de economisch meest rendabele alternatieve toepassing gedurende 15 jaar;

  • verbeterwerkzaamheden: werkzaamheden aan de productieput, injectieput of pompinstallatie om het gerealiseerde vermogen van het doublet in MW te verhogen;

  • verwachte subsidiabele kosten: de in de beschikking tot subsidieverlening vermelde subsidiabele kosten;

  • verwacht vermogen: het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde verwacht vermogen in MW.

Artikel 3.4.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan degene die in Nederland uitvoert:

    • a. een aardwarmteproject;

    • b. een diep aardwarmteproject.

  • 2 De minister verdeelt het beschikbare bedrag in de volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

  • 3 De subsidie wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat door het geologische risico op het beoogde stratigrafische niveau op de beoogde locatie en bij de in de beschikking tot subsidieverlening vermelde niet-geologische parameters, het gerealiseerd vermogen lager is dan het verwacht vermogen.

Artikel 3.4.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 2 De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

    • a. uit het geologisch onderzoek blijkt dat de geschatte kans op het realiseren van het verwachte vermogen kleiner is dan 90 procent;

    • b. op het moment van indiening van de aanvraag om subsidie geen vergunning als bedoeld in artikel 6 van de Mijnbouwwet is afgegeven voor het betreffende gebied;

    • c. in het projectplan niet aannemelijk is gemaakt dat het aardwarmteproject of diep aardwarmteproject binnen twee jaar na voltooiing van de boringen zal leiden tot de start van toepassing van aardwarmte in Nederland;

    • d. het verwacht vermogen lager is dan 2 MW.

  • 3 Bij de beoordeling van de aanvragen wint de minister advies in van TNO.

Artikel 3.4.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie bedraagt maximaal € 7.225.000 per aardwarmteproject.

  • 2 De subsidie bedraagt maximaal € 12.750.000 per diep aardwarmteproject.

  • 3 Het subsidiebedrag wordt zodanig verminderd, dat de som van de volgende bedragen niet meer dan 95 procent van de gerealiseerde subsidiabele kosten bedraagt:

    • het subsidiebedrag,

    • het bedrag aan overige voor het betreffende project aan de subsidie-ontvanger verleende dan wel vastgestelde subsidies, en

    • het bedrag waarop de subsidie-ontvanger voor het desbetreffende project op grond van een verzekering of garantstelling aanspraak kan doen.

Artikel 3.4.5

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 2 Bij een doublet komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

    • a. kosten boring productie- en injectieput;

    • b. premie die door de subsidie-ontvanger krachtens artikel 3.4.10 wordt betaald;

    • c. kosten op- en afbouwen boorinstallatie;

    • d. kosten boormanagement en -toezicht;

    • e. kosten locatie boorgereed maken;

    • f. cuttings/spoeling afvoeren;

    • g. kosten puttest en rapportage;

    • h. kosten voor de acquisitie van data ten behoeve van de geologische evaluatie van het boorgat;

    • i. additionele kosten voor de realisatie van alternatief gebruik voor ten hoogste 15 jaar;

    • j. additionele kosten voor de verbeterwerkzaamheden voor ten hoogste 15 jaar;

    • k. kosten onvoorzien.

  • 3 Bij een half-doublet komen de volgende kosten voor de subsidie in aanmerking:

    • a. kosten boring eerste put;

    • b. premie die door de subsidie-ontvanger krachtens artikel 3.4.10 wordt betaald;

    • c. kosten opbouwen boorinstallatie;

    • d. kosten boormanangement en -toezicht tot en met de realisatie van de eerste boring met inbegrip van de puttest van de eerste boring;

    • e. kosten locatie bouwgereed maken;

    • f. cuttings/spoeling afvoeren voor eerste boring;

    • g. kosten puttest eerste boring en rapportage;

    • h. kosten voor de acquisitie van data ten behoeve van de geologische evaluatie van het boorgat van de eerste put;

    • i. de additionele kosten voor de realisatie van alternatief gebruik voor de eerste put;

    • j. de additionele kosten voor de verbeterwerkzaamheden voor de eerste put;

    • k. onvoorziene kosten tot en met de realisatie van de eerste boring met inbegrip van de puttest van de eerste boring.

  • 4 Indien subsidie wordt verstrekt voor een doublet komt voor subsidie in aanmerking een vast bedrag van € 500.000 voor het plaatsen van een pompinstallatie of het dichten van de put of putten.

  • 5 Indien subsidie wordt verstrekt voor een half-doublet komt voor subsidie in aanmerking een vast bedrag van € 250.000 voor het plaatsen van een pompinstallatie voor de gegarandeerde put of het dichten van deze put.

  • 6 Bij de toepassing van artikel 6, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies blijven buiten beschouwing:

    • a. de subsidies op grond van:

    • b. bijdragen van de Europese Commissie op grond van:

      • 1°. het Zevende Kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie,

      • 2°. het Kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie,

      • 3°. het meerjarenprogramma voor acties op energiegebied: ‘Intelligente energie- Europa’,

      • 4°. het financieringsinstrument voor het Milieu: ‘Life’,

      • 5°. Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasemmissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (Pb EG 2003/L275),

      • 6°. Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (Integrale-GMO-verordening),

      • 7°. Het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling,

      • 8°. INTERREG, en

      • 9°. de Europese Structuur- en Cohesiefondsen.

Artikel 3.4.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 Indien subsidie is verstrekt voor het boren van een doublet geldt dat:

    • a. indien het gerealiseerde vermogen van de eerste boring gelijk aan of meer dan 75% is en de subsidie-ontvanger het project staakt, de subsidie op nihil wordt vastgesteld;

    • b. indien het gerealiseerd vermogen van de eerste boring meer dan 50% van het verwacht vermogen is en de subsidie-ontvanger het project voltooit, artikel 3.4.9 van toepassing is;

    • c. indien het gerealiseerd vermogen van de eerste boring meer dan 50%, maar minder dan 75% van het verwacht vermogen is en de subsidie-ontvanger het project na de eerste boring staakt, artikel 3.4.8 van toepassing is;

    • d. indien het gerealiseerd vermogen van de eerste boring 50% of minder van het verwacht vermogen is, artikel 3.4.8 van toepassing is.

  • 2 De subsidie-ontvanger staakt het aardwarmteproject of diep aardwarmteproject door eigen aangifte dan wel wordt geacht dit project te staken door niet binnen een jaar na voltooiing van de eerste boring het doublet te voltooien.

Artikel 3.4.7

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 Indien subsidie is verstrekt voor het boren van een half-doublet geldt dat:

    • a. indien het gerealiseerde vermogen van de eerste put gelijk aan of meer dan 75% van het verwacht vermogen is, de subsidie op nihil wordt vastgesteld indien de subsidie-ontvanger niet overgaat tot het boren van het doublet en het plaatsen van een pompinstallatie;

    • b. indien de subsidie-ontvanger na het boren van de eerste put overgaat tot het boren van het doublet en het plaatsen van een pompinstallatie, artikel 3.4.9 van toepassing is op de eerste put;

    • c. indien het gerealiseerde vermogen van de eerste put minder dan 75% van het verwacht vermogen is, artikel 3.4.8 van toepassing is wanneer de subsidieontvanger niet overgaat tot het boren van het doublet en het plaatsen van een pompinstallatie.

  • 2 Artikel 3.4.6, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op een aardwarmteproject en een diep aardwarmteproject waarbij de subsidie is verstrekt voor het boren van een half-doublet.

Artikel 3.4.8

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De hoogte van de subsidie wordt berekend overeenkomstig de formule:

    Subsidiebedrag = e/f * (a – c + d)

    en maximaal:

    Subsidiebedrag = e/f * (a – b)

    In deze formules betekent:

    • a: de gerealiseerde subsidiabele kosten van de eerste boring, tot een maximum van de verwachte subsidiabele kosten,

    • b: de restwaarde bij alternatief gebruik zonder alternatiefwerkzaamheden,

    • c: de restwaarde bij alternatief gebruik na alternatiefwerkzaamheden,

    • d: de additionele kosten voor de realisatie van alternatief gebruik voor ten hoogste 15 jaar,

    • e: het maximale subsidiebedrag,

    • f: de verwachte subsidiabele kosten.

  • 2 Indien de put definitief wordt afgedicht is de restwaarde nul. Indien de restwaarde negatief is wordt de restwaarde op nul gesteld.

  • 3 Indien subsidie is verstrekt voor een doublet dan bedraagt de subsidie ten hoogste 60 procent van het maximale subsidiebedrag. Indien subsidie is verstrekt voor een half-doublet dan bedraagt het subsidiebedrag ten hoogste het maximale subsidiebedrag.

  • 4 Indien de formule in het eerste lid een negatieve uitkomst oplevert wordt de subsidie op nul gesteld.

  • 5 Indien subsidie is verstrekt voor een doublet dan wordt de betaalde premie minus 5,95 procent van de tot en met de eerste boring gerealiseerde subsidiabele kosten gerestitueerd.

Artikel 3.4.9

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De hoogte van de subsidie wordt berekend overeenkomstig de formule:

    Subsidiebedrag = f/g * a * (1 - d / c) + f/g * e

    en maximaal:

    Subsidiebedrag = f/g * a * (1 – b / c)

    In deze formules betekent:

    • a: de gerealiseerde subsidiabele kosten, tot een maximum van de verwachte subsidiabele kosten,

    • b: het gerealiseerd vermogen in MW, zonder verbeterwerkzaamheden,

    • c: het verwacht vermogen in MW, zoals vermeld in de beschikking,

    • d: het gerealiseerd vermogen in MW, na verbeterwerkzaamheden,

    • e: de additionele kosten voor de verbeterwerkzaamheden voor ten hoogste 15 jaar,

    • f: het maximale subsidiebedrag,

    • g: de verwachte subsidiabele kosten.

  • 2 De subsidie wordt op nul gesteld indien het gerealiseerd vermogen in MW, zonder verbeterwerkzaamheden, meer bedraagt dan het verwacht vermogen in MW, zoals vermeld in de beschikking.

  • 3 Indien het gerealiseerd vermogen in MW, na verbeterwerkzaamheden, meer bedraagt dan het verwacht vermogen in MW, zoals vermeld in de beschikking, wordt de term f/g * a (1 – d / c) in het eerste lid op nul gesteld.

Artikel 3.4.10

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger betaalt voorafgaand aan de start van het aardwarmteproject of diep aardwarmteproject een premie van 7 procent van het maximale subsidiebedrag.

  • 2 Bij verwachte subsidiabele kosten van meer dan € 8.500.000 bedraagt de premie, bedoeld in het eerste lid, € 505.750.

  • 3 Bij een diep aardwarmteproject en verwachte subsidiabele kosten van meer dan € 15.000.000 bedraagt de premie, bedoeld in het eerste lid, € 892.500.

Artikel 3.4.11

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger start binnen zes maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening de uitvoering van het aardwarmteproject of diep aardwarmteproject en meldt de datum van aanvang binnen twee dagen na aanvang aan de minister. De minister kan op voorafgaand verzoek van de subsidie-ontvanger uitstel verlenen.

  • 2 Het boorgereed maken van de locatie wordt aangemerkt als start van het aardwarmteproject of diep aardwarmteproject.

Artikel 3.4.12

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 Een subsidie-ontvanger doet na de puttest of puttesten mededeling aan de minister over het al dan niet uitvoeren van verbeterwerkzaamheden of alternatiefwerkzaamheden.

  • 2 Onverminderd het eerste lid meldt een subsidie-ontvanger verbeterwerkzaamheden of alternatiefwerkzaamheden tot vijf jaar na de subsidievaststelling bij de minister.

  • 3 De subsidievaststelling wordt ingevolge artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht, ten nadele van de ontvanger gewijzigd indien tot vijf jaar na de subsidievaststelling sprake is van een toename van het gerealiseerde vermogen als gevolg van verbeterwerkzaamheden of verhoging van de restwaarde door alternatiefwerkzaamheden als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.4.13

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger verstrekt binnen vier weken na de boring van een put en het uitvoeren van de puttest, de resultaten van deze puttest aan de Minister.

  • 2 De subsidie-ontvanger verstrekt binnen vier weken na verbeterwerkzaamheden en het uitvoeren van de puttest, de resultaten van deze puttest aan de Minister.

  • 3 Het geologisch onderzoek en de puttest worden uitgevoerd door een ISO 9001 gecertificeerde instelling.

  • 4 De subsidie-ontvanger maakt de resultaten van het geologische onderzoek binnen acht weken na de start, bedoeld in artikel 3.4.11, eerste lid, openbaar.

  • 5 De subsidie-ontvanger maakt binnen vier weken na datum van de beschikking tot subsidievaststelling de resultaten openbaar van de puttest of puttesten en overige onderzoeksresultaten die door de subsidie-ontvanger als subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 3.4.5 worden aangemerkt.

Artikel 3.4.14

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger voltooit de aardwarmteboringen uiterlijk twaalf maanden na de datum van aanvang van het aardwarmteproject of diep aardwarmteproject, bedoeld in artikel 3.4.13, eerste lid.

  • 2 De termijn, bedoeld in het eerste lid, wordt met twaalf maanden verlengd indien uit de mededeling, bedoeld in artikel 3.4.12, eerste lid, blijkt dat de subsidie-ontvanger verbeterwerkzaamheden of alternatiefwerkzaamheden wil uitvoeren.

  • 3 De minister kan voor het vertragen, essentieel wijzigen of het stopzetten van activiteiten op voorafgaand verzoek van de subsidie-ontvanger ontheffing verlenen van de verplichting, bedoeld in het eerste of tweede lid.

Artikel 3.4.16

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier, opgenomen in bijlage 3.4.1.

  • 2 Een aanvraag om subsidievaststelling wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier, opgenomen in bijlage 3.4.2.

§ 3.5. Bioraffinage

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 3.5.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    • biomassa: landbouwgewassen, organische reststromen zijnde dierlijk en plantaardig, landbouwreststromen, bosbouw reststromen, hout en aquatische biomassa;

    • bioraffinage: technologie of combinatie van technologieën waarbij biomassa op duurzame wijze wordt omgezet in een cascade van vermarktbare producten: voedsel, veevoer, chemicaliën, brandstof en energie op een economisch gezonde basis met een minimale afvalproductie;

    • demonstratieproject bioraffinage: een project waarbij installaties voor een bioraffinaderij aangeschaft, voortgebracht, geïnstalleerd, en doorontwikkeld worden tot continue bedrijfsvoering;

    • duurzaam: economisch bestendige reductie van het gebruik van fossiele grond- en brandstoffen met minimale gevolgen voor het milieu en rekening houdend met socio-economische aspecten;

    • geavanceerde biobrandstoffen: biobrandstoffen die door de keuze voor nieuwe grondstof-omzettingsproces-combinaties een hoge CO2eq-ketenprestatie halen met minimale inzet van biomassa en als gevolg minimale concurrentie met de voedingsketen. Aspecten van geavanceerde biobrandstoffen zijn:

      • a. beter milieurendement c.q. duurzamer, niet ten koste van andere milieudoelen (zie duurzaamheidscriteria in het Toetsingskader duurzame biomassa);

      • b. op termijn van 5–10 jaar concurrerend op kosten met huidige grondstof-proces-combinaties;

      • c. brede toepasbaarheid in huidig en toekomstig wagenpark;

    • Minister van LNV: Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

    • pilotproject bioraffinage: verwerven, combineren, vormgeven of gebruiken van bestaande of niet bestaande kennis en vaardigheden op het gebied van bioraffinage ten behoeve van het ontwikkelen en bouwen van een prototype en het experimenteren hiermee;

    • referentiekosten: Kosten voor een investering ten behoeve van een in Nederland gangbaar systeem, apparaat of techniek die in technisch opzicht vergelijkbaar is met het uit te voeren pilotproject bioraffinage of demonstratieproject bioraffinage maar waarmee niet hetzelfde niveau van milieubescherming kan worden bereikt als met het uit te voeren project, bij vergelijkbare productiecapaciteit;

Artikel 3.5.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De Minister van LNV verstrekt op aanvraag een subsidie aan:

    • a. een ondernemer voor een demonstratieproject bioraffinage dat past in een of meerdere bioraffinage thema's waarin:

      • 1°. nieuwe kennis of technologie wordt ontwikkeld en/of toegepast, of

      • 2°. nieuwe combinaties van bestaande kennis en technologieën worden toegepast;

    • b. een ondernemer voor een pilotproject bioraffinage dat past in een of meerdere bioraffinage thema's waarin:

      • 1°. nieuwe kennis of technologie wordt ontwikkeld en/of toegepast, of

      • 2°. nieuwe combinaties van bestaande kennis en technologieën worden toegepast;

    • c. een deelnemer in een samenwerkingsverband die een in sub a of b genoemd project bioraffinage uitvoert.

  • 2 Bioraffinage thema's als bedoeld in het eerste lid zijn:

    • a. bioraffinage van Nederlandse gewassen;

    • b. bioraffinage van geïmporteerde biomassa rond Nederlandse havens;

    • c. bioraffinage van afval- en reststromen;

    • d. bioraffinage van aquatische biomassa.

  • 3 Geen subsidie wordt verstrekt aan:

    • a. projecten die betrekking hebben op de productie van biomassa en teelt van aquatische biomassa;

    • b. projecten die uitsluitend betrekking hebben op de productie van biobrandstoffen of energie;

    • c. projecten die betrekking hebben op ontwikkeling en demonstratie van zogenaamde eerste generatie biobrandstoftechnologie.

  • 4 De productie van biobrandstoffen kan slechts onderdeel uitmaken van een demonstratieproject bioraffinage of een pilotproject bioraffinage, indien:

    • a. het project betrekking heeft op de geïntegreerde co-productie van biobrandstoffen met andere vermarktbare producten, zoals voedsel, veevoer, chemicaliën en energie;

    • b. het biobrandstoffendeel betrekking heeft op de productie van geavanceerde biobrandstoffen.

Artikel 3.5.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 Een samenwerkingsverband dat een demonstratieproject bioraffinage uitvoert, bestaat alleen uit ondernemers.

  • 2 Een samenwerkingsverband dat een pilotproject bioraffinage uitvoert, bestaat uit ten minste een ondernemer.

  • 3 De penvoerder in een samenwerkingsverband dat een pilotproject bioraffinage uitvoert is een ondernemer.

Artikel 3.5.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie voor een pilotproject bioraffinage bedraagt niet meer dan € 1.000.000. Indien verscheidene aanvragen worden gedaan die betrekking hebben op hetzelfde project en die tezamen een subsidiebedrag van meer dan € 1.000.000 betreffen, of indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers van een samenwerkingsverband meer bedraagt dan € 1.000.000, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

  • 2 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie voor een demonstratieproject bioraffinage 35 procent van de subsidiabele kosten gemaakt door de ondernemer, maar niet meer dan € 4.000.000. Indien verscheidene aanvragen worden gedaan die betrekking hebben op hetzelfde project en die tezamen een subsidiebedrag van meer dan € 4.000.000 betreffen, of indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers van een samenwerkingsverband meer bedraagt dan € 4.000.000, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

  • 3 Het in het tweede lid genoemde percentage wordt met 10 procentpunten verhoogd voor iedere aanvrager die een middelgrote onderneming in stand houdt voor zover de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door die ondernemer.

  • 4 Het in het tweede lid genoemde percentage wordt met 20 procentpunten verhoogd voor iedere aanvrager die een kleine onderneming in stand houdt voor zover de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door die ondernemer.

Artikel 3.5.5

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De Minister van LNV verdeelt het beschikbare bedrag op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 3.5.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Op een subsidie voor een pilotproject bioraffinage en een subsidie voor een demonstratieproject bioraffinage is niet van toepassing artikel 23, onderdeel a, van het Kaderbesluit EZ-subsidies.

Artikel 3.5.7

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 2 De commissie bestaat uit een voorzitter en twee andere leden.

  • 3 De voorzitter en de leden worden benoemd voor een termijn van één jaar.

Artikel 3.5.8

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 Een aanvraag wordt niet ingediend dan nadat daarover door de Adviescommissie bioraffinage aan de aanvrager advies is uitgebracht op basis van een vooraanmelding.

  • 2 De Adviescommissie baseert zich op de afwijzingsgronden en rangschikkingcriteria, bedoeld in artikel 3.5.10.

Artikel 3.5.10

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De Minister van LNV beslist afwijzend op een aanvraag voor zover hij van oordeel is dat anders zou worden gehandeld in strijd met de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2 De Minister van LNV rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate:

    • a. het demonstratieproject bioraffinage of het pilotproject bioraffinage meer bijdraagt aan de ontwikkeling en demonstratie van bioraffinagefaciliteiten, die leiden tot meerdere vermarktbare producten;

    • b. het demonstratieproject bioraffinage of het pilotproject bioraffinage meer bijdraagt aan een verduurzaming van de grondstofvoorziening voor de industrie (bijv. chemische) en de energiesector;

    • c. het demonstratieproject bioraffinage of het pilotproject bioraffinage meer herhalings- en opschalingspotentieel bezit, gebaseerd op kostprijsontwikkeling en marktverwachting;

    • d. het demonstratieproject bioraffinage of het pilotproject bioraffinage technologisch innovatiever is ten opzichte van de huidige nationale en internationale praktijk.

  • 3 Voor de rangschikking weegt het in het tweede lid, onderdeel a, genoemde criterium mee voor 35/100, het in het tweede lid, onderdeel b, genoemde criterium voor 30/100, het in het tweede lid, onderdeel c, genoemde criterium voor 20/100 en het in het tweede lid, onderdeel d, genoemde criterium voor 15/100. Er geldt een drempel van 60 van de 100 punten.

Artikel 3.5.11

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Op een subsidie voor een demonstratieproject bioraffinage zijn niet van toepassing de artikelen 38, eerste lid, onderdelen b tot en met d, en 41 van het Kaderbesluit EZ-subsidies.

Artikel 3.5.12

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidieontvanger start binnen zes maanden na datum van de beschikking tot subsidieverlening met de uitvoering van het demonstratieproject bioraffinage of het pilotproject bioraffinage.

  • 2 De subsidieontvanger voltooit het demonstratieproject bioraffinage binnen drie jaar na aanvang van het demonstratieproject bioraffinage.

  • 3 De subsidieontvanger voltooit het pilotproject bioraffinage binnen drie jaar na aanvang van het pilotproject bioraffinage.

Artikel 3.5.13

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidieontvanger voert het demonstratieproject bioraffinage of het pilotproject bioraffinage hoofdzakelijk in Nederland uit, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van de Minister van LNV voor (gedeeltelijke) uitvoering buiten Nederland.

  • 2 Aan een ontheffing als bedoeld in het eerste lid kunnen voorschriften worden verbonden.

Artikel 3.5.14

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In aanvulling op de artikelen 37 en 39, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies staan aan de hand van het Toetsingskader voor duurzame biomassa in het projectplan en de eindrapportage ook gegevens over de duurzaamheid van de gebruikte biomassa in het demonstratieproject bioraffinage of in het pilotproject bioraffinage.

Artikel 3.5.15

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 Een vooraanmelding wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier, opgenomen in bijlage 3.5.1.

  • 2 Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier, opgenomen in bijlage 3.5.2.

  • 3 Een aanvraag om subsidievaststelling wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier, opgenomen in bijlage 2.1.3.

Artikel 3.5.16

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Vooraanmeldingen, ingediend krachtens artikel 9.9 van de Tijdelijke energieregeling markt en innovatie, gelden als vooraanmeldingen als bedoeld in artikel 3.5.8 van de Subsidieregeling energie en innovatie.

§ 3.6. Voorbereidingsstudies en demonstratieprojecten vergassing

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 3.6.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • demonstratieproject vergassing: een project waarin vergassingstechniek wordt gedemonstreerd en doorontwikkeld tot een continue bedrijfsvoering, waarvan de schaalgrootte minimaal 10 MW en maximaal 50 MW (input thermisch) bedraagt, waarvoor zuivere biomassa, biomassa mengstromen of afvalfracties als brandstof dienen en waarvan het synthesegas wordt gebruikt voor warmtekracht/koppeling, toepassing in de industrie, opwerking tot vervangend aardgas of andere hoogwaardige energiedragers alsmede de verspreiding van de verkregen kennis en de vermarkting van de ontwikkelde technologie;

  • vergassing: een thermisch proces dat plaatsvindt bij temperaturen boven 800 °C, waarbij de brandstof met een hoog rendement wordt omgezet in een synthesegas dat flexibel inzetbaar is;

  • voorbereidingsstudie: een studie ter voorbereiding van een aanvraag voor een demonstratieproject vergassing waarbij de aanvrager onderzoekt of en aantoont dat de door hem ontwikkelde technologie voldoet aan de eisen die zijn gesteld aan een demonstratieproject vergassing.

Artikel 3.6.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag een subsidie voor een voorbereidingsstudie.

  • 2 De minister verstrekt op aanvraag een subsidie voor een demonstratieproject vergassing.

  • 4 Geen subsidie wordt verstrekt aan natuurlijke personen.

Artikel 3.6.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 3.6.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie, bedoeld in artikel 3.6.2, eerste lid, bedraagt 50 procent van de subsidiabele kosten, maar niet meer dan € 25.000 per project. Indien verscheidene aanvragen worden gedaan die betrekking hebben op hetzelfde project en die tezamen een subsidiebedrag van meer dan € 25.000 betreffen, of indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers van een samenwerkingsverband meer bedraagt dan € 25.000, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

  • 2 De subsidie, bedoeld in artikel 3.6.2, tweede lid, bedraagt 40 procent van de subsidiabele kosten, maar niet meer dan € 4.000.000 per project. Indien verscheidene aanvragen worden gedaan die betrekking hebben op hetzelfde project en die tezamen een subsidiebedrag van meer dan € 4.000.000 betreffen, of indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers van een samenwerkingsverband meer bedraagt dan € 4.000.000, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

  • 3 Het in het tweede lid genoemde percentage wordt met 10 procentpunten verhoogd voor iedere aanvrager die een kleine of middelgrote onderneming in stand houdt, voor zover de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door die ondernemer.

Artikel 3.6.5

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister beslist op de aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 3.6.2, eerste lid, in de volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

  • 2 De minister beslist op de aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 3.6.2, tweede lid, op de volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 3.6.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 3.6.2, eerste lid, indien de aanvrager geen aantoonbare ervaring heeft in innovatieve vergassingstechnologie.

Artikel 3.6.7

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 Er is een Adviescommissie demonstratieprojecten vergassing, die tot taak heeft de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent aanvragen om subsidie op grond van artikel 3.6.2, tweede lid.

  • 2 De commissie bestaat uit een voorzitter en vier andere leden.

  • 3 De voorzitter en de leden worden benoemd voor een termijn van vier jaar.

Artikel 3.6.8

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 2 De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 3.6.2, tweede lid, indien hij van oordeel is dat het project onvoldoende bijdraagt aan de doelstellingen van de regeling.

  • 3 De minister rangschikt de aanvragen voor een subsidie als bedoeld in artikel 3.6.2, tweede lid, waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate:

    • a. het project technologisch en niet-technologisch innovatiever is ten opzichte van de huidige praktijk in Nederland;

    • b. het project meer bijdraagt aan de verduurzaming van de energiehuishouding in CO2 reductie of PJ per jaar op projectniveau;

    • c. het project meer herhalingspotentieel bezit, gebaseerd op kostprijsontwikkeling en marktverwachting;

    • d. het samenwerkingsverband van een betere kwaliteit is, de slaagkans van het project groter is en de kennisoverdracht een meer structureel onderdeel is van de demonstratie;

    • e. een beter plan voorligt voor de opstartfase van de vergasser teneinde de vergassingstechnologie door te ontwikkelen tot een continue bedrijfsvoering van ten minste 5000 uur/jaar;

    • f. een beter marketingplan voorligt om de vergassingstechnologie uit te rollen in Nederland.

  • 4 Voor de rangschikking wegen de criteria genoemd in het derde lid even zwaar.

Artikel 3.6.9

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidieontvanger voltooit de voorbereidingsstudie binnen zes maanden na datum van de beschikking tot subsidieverlening.

  • 2 De subsidieontvanger start het demonstratieproject vergassing binnen zes maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening en voltooit het uiterlijk binnen 4 jaar na de start van het project.

  • 3 De subsidieontvanger voert het demonstratieproject vergassing in Nederland uit.

  • 4 De subsidieontvanger verleent medewerking aan evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde demonstratieproject vergassing, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem verlangd kan worden.

  • 5 De verplichting, bedoeld in het vierde lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

Artikel 3.6.10

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Het formulier voor het indienen van een aanvraag voor:

§ 3.7. Wind op zee-projecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 3.7.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In deze paragraaf wordt verstaan onder wind op zee-project: project bestaande uit fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling, een demonstratieproject of een combinatie van deze vormen, dat past binnen bijlage 3.7.1.

Artikel 3.7.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een deelnemer in een samenwerkingsverband voor het uitvoeren van een wind op zee project.

  • 2 Een samenwerkingsverband voert een project uit voor gezamenlijke rekening en risico.

  • 3 Een samenwerkingsverband bestaat ten minste uit een onderneming en een kennisinstelling.

  • 4 De subsidieontvanger voert het wind op zee project hoofdzakelijk in Nederland uit, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van de minister voor gedeeltelijke uitvoering buiten Nederland.

  • 5 Binnen een ‘wind op zee-project’ kan ten hoogste 20% van de subsidiabele kosten besteed worden aan met het project samenhangend fundamenteel onderzoek.

Artikel 3.7.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie voor een demonstratieproject wind op zee 40 procent van de subsidiabele kosten, voor zover die kosten betrekking hebben op activiteiten, niet zijnde fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling.

  • 2 De subsidie bedraagt voor een wind op zee project:

    • a. in afwijking van de Regeling steunintensiteit ten hoogste 100 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op fundamenteel onderzoek;

    • b. 50 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • c. 25 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 3 Indien de subsidiabele kosten betrekking hebben op een combinatie van fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling, bedraagt de subsidie het gewogen gemiddelde van de in het tweede lid genoemde percentages van de desbetreffende subsidiabele kosten.

  • 4 De in het eerste en tweede lid genoemde percentages worden, met uitzondering van het percentage genoemd in het tweede lid, onder a, met 10 procentpunten verhoogd, voor zover de aanvrager een MKB-ondernemer is en de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door de MKB-ondernemer.

Artikel 3.7.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bij toepassing van artikel 6, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies worden buiten beschouwing gelaten de bijdragen van de Europese Commissie op grond van Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (PbEU 2006, L 412) en Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 – het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014 -2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG (PbEU 2013, L 347).

Artikel 3.7.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Per programmalijn, zoals beschreven in de bijlage, verdeelt de minister de beschikbare subsidies op volgorde van de rangschikking van de aanvragen.

Artikel 3.7.8

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 2 De commissie bestaat uit ten minste vijf en ten hoogste tien leden.

  • 3 De voorzitter en de andere leden worden door de minister voor een termijn van ten hoogste vier jaar benoemd.

Artikel 3.7.9

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. per criterium, bedoeld in artikel 3.7.10 niet minimaal 2,5 van de maximaal 5 punten zijn verkregen;

  • b. in totaal voor de gezamenlijke criteria, bedoeld in artikel 3.7.10 niet 12 punten of meer verkregen zijn;

  • c. eerder op grond van deze paragraaf een subsidie is verstrekt voor een soortgelijk project;

  • d. de aanvrager niet aannemelijk heeft gemaakt dat het wind op zee-project leidt tot duurzame energieproductie in 2023 en leidt tot een besparing op de uitgaven aan subsidies in het kader van het Besluit stimulering duurzame energieproductie, die groter is dan de aangevraagde subsidie onder deze paragraaf.

Artikel 3.7.10

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate:

    • a. het project meer bijdraagt aan de kwantitatieve reductie van de kostprijs van windenergie op zee in 2020;

    • b. het project meer bijdraagt aan omzet en werkgelegenheid van de Nederlandse windenergie op zee sector in 2020;

    • c. de kwaliteit van het project beter is, blijkend uit de samenstelling van het consortium, deelname van cruciale partijen uit de waardeketen of van het MKB, het publicatieplan en de plannen voor het intellectuele eigendom, de technische of wetenschappelijke onderzoeksmethode, het projectplan en de projectorganisatie;

    • d. de projectopzet kosteneffectiever is en voor het project minder subsidie wordt aangevraagd in verhouding tot wat maximaal voor het project op grond van deze paragraaf mogelijk is.

  • 2 Voor de rangschikking tellen de criteria even zwaar.

  • 3 Geen subsidie wordt verleend voor een project dat lager is gerangschikt dan een soortgelijk project.

Artikel 3.7.11

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger start binnen zes maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening de uitvoering van het wind op zee-project.

  • 2 De subsidie-ontvanger draagt zorg voor de openbaarmaking en verspreiding van de resultaten van het project conform het publicatieplan.

  • 3 Iedere publicatie door of met medewerking van de deelnemers in het project of diens medewerkers wordt voorzien van de vermelding dat het project wordt uitgevoerd met Topsector Energie-subsidie van het Ministerie van Economische Zaken.

Artikel 3.7.12

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Het formulier voor het indienen van een aanvraag voor:

§ 3.7a. Wind op zee-haalbaarheidstudies

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 3.7a.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In deze paragraaf wordt verstaan onder wind op zee-haalbaarheidsstudie: samenstel van activiteiten, dat leidt tot een schriftelijk rapport met een inschatting van de technische en economische mogelijkheden van door een MKB-ondernemer voorgenomen industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling, dat past binnen bijlage 3.7.1.

Artikel 3.7a.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een MKB-ondernemer voor het uitvoeren van een wind op zee-haalbaarheidsstudie.

Artikel 3.7a.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie voor een wind op zee-haalbaarheidsstudie ten hoogste 40% van de subsidiabele kosten.

  • 2 De subsidie bedraagt maximaal € 50.000 per wind op zee-haalbaarheidsstudie.

Artikel 3.7a.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bij toepassing van artikel 6, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies worden buiten beschouwing gelaten de bijdragen van de Europese Commissie op grond van Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (PbEU 2006, L 412) en Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 – het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014 -2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG (PbEU 2013, L 347).

Artikel 3.7a.5

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Per programmalijn, zoals beschreven in de bijlage, verdeelt de minister de beschikbare subsidies op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 3.7a.7

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. de voorgenomen activiteiten waarop de wind op zee-haalbaarheidsstudie betrekking heeft in technische of financiële zin onvoldoende risicovol zijn om de wind op zee-haalbaarheidsstudie te rechtvaardigen;

  • b. het projectplan voor de wind op zee-haalbaarheidsstudie onvoldoende inzicht geeft in het economisch perspectief en de uitvoerbaarheid van de voorgenomen activiteiten waarop de wind op zee-haalbaarheidsstudie betrekking heeft.

Artikel 3.7a.8

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidieontvanger start binnen zes maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening de uitvoering van de wind op zee-haalbaarheidsstudie.

  • 2 De subsidieontvanger draagt zorg voor de openbaarmaking en verspreiding van de resultaten van het project conform het publicatieplan.

  • 3 Iedere publicatie door of met medewerking van de deelnemers in het project of diens medewerkers wordt voorzien van de vermelding dat het project wordt uitgevoerd met Topsector Energie-subsidie van het Ministerie van Economische Zaken.

Artikel 3.7a.9

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Het formulier voor het indienen van een aanvraag voor:

§ 3.8. Programma industriële warmtebenutting

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

§ 3.8.1. Algemeen

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 3.8.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • datahotel:

    een gebouw waarin één of meerdere computerruimtes zijn gehuisvest, met de primaire functie het ondersteunen van dataverwerking, dataopslag en datatransport;

  • glastuinbouwbedrijf:

    een bedrijf dat als hoofdactiviteit gewassen teelt onder een permanente opstand van glas of kunststof;

  • haalbaarheidsonderzoek warmtereductie:

    een milieustudie waardoor inzicht wordt verschaft in de technische, economische en organisatorische haalbaarheid van het zo nuttig mogelijk gebruiken van warmte van een industriële onderneming op een bestaande productielocatie, welke studie voldoet aan de vereisten van bijlage 3.8.1;

  • haalbaarheidsonderzoek-samenwerkingsverband:

    een samenwerkingsverband waarvan minstens één industriële onderneming, zijnde potentiële leverancier van restwarmte, deel uitmaakt;

  • hernieuwbare warmte:

    warmte of koude geproduceerd uit de volgende hernieuwbare, niet-fossiele energiebronnen: zonne-energie, geothermische energie, biomassa als bedoeld in de NTA 8003:2008, met uitzondering van biomassa als bedoeld in de nummers 500, 550 tot en met 559, 587, 592, stortgas, rioolwaterzuiveringsgas en biogas;

  • industriële onderneming:

    een productief-technisch bedrijf waarbij warmte een belangrijke rol speelt in het productieproces, niet zijnde een bedrijf met elektriciteitsopwekking als belangrijkste economische activiteit;

  • investeringsproject industriële warmtebenutting:

    investeringsproject waarbij het nuttig gebruik van restwarmte of het nuttiger gebruik van warmte van een andere industriële onderneming of van een datahotel, wordt gerealiseerd in het productieproces van de subsidieaanvrager of waarbij hernieuwbare warmte afkomstig van de subsdieaanvrager wordt ingevoed in een bestaand warmtenet;

  • milieustudie:

    een studie als bedoeld in artikel 24 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • NTA 8003:

    2008: de Nederlandse Technische Afspraak 8003, Classificatie van biomassa voor energietoepassing, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-instituut, zoals deze luidde op 31 december 2008;

  • nuttig gebruik van warmte:

    efficiënt en optimaal gebruik van warmte binnen een industriële onderneming, hergebruik van restwarmte of het invoeden van restwarmte in een warmtenet;

  • restwarmte:

    warmte of koude die in de huidige situatie beschikbaar is, maar niet nuttig gebruikt wordt bij het productieproces;

  • warmte/koude:

    een vorm van energieoverdracht waarbij de drijvende kracht wordt gevormd door een temperatuurverschil;

  • warmtenet:

    een geheel van tot elkaar behorende, met elkaar verbonden leidingen, bijbehorende installaties en overige hulpmiddelen dienstbaar aan het transport van warmte, behoudens voor zover deze leidingen, installaties en hulpmiddelen zijn gelegen in een gebouw van een producent of van een afnemer en strekken tot toe- of afvoer van warmte ten behoeve van dat gebouw.

§ 3.8.2. Haalbaarheidsonderzoek warmtereductie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 3.8.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een ondernemer die een industriële onderneming in stand houdt of een deelnemer in een haalbaarheidsonderzoek-samenwerkingsverband, die een haalbaarheidsonderzoek warmtereductie uitvoert.

Artikel 3.8.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie bedraagt 50 procent van de subsidiabele kosten.

  • 2 De subsidie bedraagt maximaal € 100.000 per haalbaarheidsonderzoek warmtereductie. Indien sprake is van een haalbaarheidsonderzoek-samenwerkingsverband wordt, indien het totale subsidiebedrag meer bedraagt dan € 100.000, het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

Artikel 3.8.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 3.8.7

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger rondt het haalbaarheidsonderzoek af binnen een jaar na subsidieverlening.

  • 2 De subsidie-ontvanger stelt de minister op de hoogte van de resultaten van het haalbaarheidsonderzoek warmtereductie, waarbij vertrouwelijke bedrijfsgegevens mogen worden weggelaten.

  • 3 De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde haalbaarheidsonderzoek warmtereductie, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem verlangd kan worden.

  • 4 De verplichtingen, bedoeld in het tweede en derde lid, gelden gedurende vijf jaren na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

§ 3.8.3. Investeringsproject industriële warmtebenutting

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 3.8.8

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een ondernemer die een industriële onderneming in stand houdt voor een investeringsproject industriële warmtebenutting.

Artikel 3.8.9

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie bedraagt 40 procent van de subsidiabele kosten.

  • 2 De subsidie bedraagt maximaal € 1.000.000 per subsidie-ontvanger.

Artikel 3.8.10

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 3.8.11

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De Adviescommissie energiedemonstratieprojecten en energietransitie-experimenten adviseert de minister over de afwijzingsgronden, bedoeld in artikel 3.8.13 en artikel 23, onderdelen d tot en met g van het Kaderbesluit EZ-subsidies en de rangschikkingscriteria, bedoeld in artikel 3.8.14.

Artikel 3.8.13

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie indien niet aannemelijk is gemaakt dat de industriële onderneming die de restwarmte levert, geen rendabele mogelijkheden heeft om diezelfde restwarmte binnen de interne processen te benutten.

  • 2 De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie indien:

    • a. de industriële onderneming die de restwarmte levert aan de subsidieaanvrager een glastuinbouwbedrijf is;

    • b. indien op het bestaande warmtenet waarop hernieuwbare warmte wordt ingevoed uitsluitend glastuinbouwbedrijven als afnemers zijn aangesloten.

  • 3 Geen subsidie wordt verstrekt indien de aanvragersubsidie op grond van artikel 2 van het Besluit stimulering duurzame energieproductie heeft aangevraagd of is verleend voor een productie-installatie waarmee elektriciteit wordt geproduceerd door verwerking van biomassa en voor het invoeden van warmte uit diezelfde installatie op een warmtenet subsidie op grond van deze paragraaf wordt aangevraagd of is verleend.

Artikel 3.8.14

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister rangschikt aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate:

    • a. de slaagkans van het project groter is;

    • b. het project meer bijdraagt aan de verduurzaming van de energiehuishouding in termen van CO2-reductie;

    • c. de toepassing van de ingezette restwarmte of hernieuwbare warmte exergetisch hoogwaardiger is;

    • d. het herhalingspotentieel van het project groter is;

    • e. de kosteneffectiviteit, uitgedrukt in euro’s subsidie per ton vermeden CO2, groter is.

  • 2 Voor de rangschikking weegt het criterium, genoemd in het eerste lid, onderdeel c, tweemaal zo zwaar als de overige criteria.

Artikel 3.8.15

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De subsidie-ontvanger rondt het investeringsproject industriële warmtebenutting af binnen drie jaar na subsidieverlening.

Artikel 3.8.16

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Op subsidie voor investeringsprojecten industriële warmtebenutting zijn de artikelen 10, derde lid, en 38, eerste lid, onderdelen b tot en met d, van het Kaderbesluit EZ-subsidies niet van toepassing.

Artikel 3.8.17

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidieontvanger verleent medewerking aan evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde investeringsproject industriële warmtebenutting, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem verlangd kan worden.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaren na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

§ 3.8.4. Formulieren

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 3.8.18

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Het formulier voor het indienen van een aanvraag voor:

§ 3.9. Effectieve en efficiënte vergistingketen

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 3.9.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • demonstratieproject vergistingketen: een demonstratieproject waarbij een techniek uit de vergistingketen wordt gedemonstreerd en doorontwikkeld tot continue bedrijfsvoering of waarin innovatieve organisatie of samenwerking in de vergistingketen wordt gedemonstreerd en dat leidt tot een substantiële kostenreductie in en verbetering van de rentabiliteit van de vergistingketen, of het wegnemen van technische belemmeringen voor invoeding van hernieuwbaar gas in een gasnet en voor levering aan een vulstation;

  • gas: gas als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Gaswet;

  • hernieuwbaar gas: gas opgewekt in een productie-installatie door de vergisting van biomassa onder anaerobe omstandigheden, waarvan methaan en kooldioxide de hoofdbestanddelen zijn;

  • output: de hoofdproducten hernieuwbaar gas en de bijproducten digestaat, kooldioxide en warmte;

  • pilotproject vergistingketen: het verwerven, combineren, vormgeven of gebruiken van bestaande of niet bestaande kennis en vaardigheden binnen de vergistingketen ten behoeve van het ontwikkelen en bouwen van een prototype en het experimenteren hiermee en dat leidt tot een substantiële kostenreductie in en verbetering van de rentabiliteit van de vergistingketen, of het wegnemen van technische belemmeringen voor invoeding van hernieuwbaar gas in een gasnet en voor levering aan een vulstation;

  • sociale innovatie: innovatief samenwerken of organiseren binnen een pilotproject vergistingketen of een demonstratieproject vergistingketen;

  • vergistingketen: de keten van inzameling van vergistbare biomassa, voorbehandeling, vergisting, gasreiniging, opwaardering van hernieuwbaar gas en verwaarding van de output inclusief invoeding van hernieuwbaar gas in het aardgasnet of levering aan vulstations.

Artikel 3.9.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een deelnemer in een samenwerkingsverband of een ondernemer die een pilotproject vergistingketen of een demonstratieproject vergistingketen uitvoert.

  • 2 Indien deelnemers in een samenwerkingsverband een aanvraag indienen is een ondernemer de penvoerder.

  • 3 Subsidie kan ook worden verstrekt aan een niet in Nederland gevestigde deelnemer in een samenwerkingsverband waarvan de penvoerder in Nederland is gevestigd.

Artikel 3.9.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De subsidie voor een pilotproject vergistingketen bedraagt niet meer dan € 750.000. Indien verscheidene aanvragen worden gedaan die betrekking hebben op hetzelfde project en die tezamen een subsidiebedrag van meer dan € 750.000 betreffen, of indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers van een samenwerkingsverband meer bedraagt dan € 750.000, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

Artikel 3.9.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie voor een demonstratieproject vergistingketen 40 procent van de subsidiabele kosten, maar niet meer dan € 1.000.000. Indien verscheidene aanvragen worden gedaan die betrekking hebben op hetzelfde project en die tezamen een subsidiebedrag van meer dan € 1.000.000 betreffen, of indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers van een samenwerkingsverband meer bedraagt dan € 1.000.000, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

  • 2 Het in het eerste lid genoemde percentage wordt met 10 procentpunten verhoogd voor iedere aanvrager die een middelgrote onderneming in stand houdt en met 20 procentpunten voor iedere aanvrager die een kleine onderneming in stand houdt, voor zover de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door die ondernemer.

Artikel 3.9.5

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 3.9.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 3.9.7

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De Adviescommissie energiedemonstratieprojecten en energietransitie-experimenten adviseert de minister over de afwijzingsgronden, bedoeld in artikel 3.9.9, eerste lid, en in artikel 23, onderdelen b tot en met i, van het Kaderbesluit EZ-subsidies, en de rangschikkingscriteria, bedoeld in artikel 3.9.10.

Artikel 3.9.8

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 Een aanvraag wordt niet ingediend dan nadat daarover door de Adviescommissie energiedemonstratieprojecten en energietransitie-experimenten aan de aanvrager advies is uitgebracht op basis van een vooraanmelding ontvangen vanaf het moment van inwerkingtreding van deze paragraaf tot en met 28 april 2010; vooraanmeldingen moeten zijn ontvangen op de genoemde einddatum om 17.00 uur.

Artikel 3.9.9

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

    • a. het pilotproject vergistingketen of het demonstratieproject vergistingketen betrekking heeft op het telen of kweken van biomassa;

    • b. het pilotproject vergistingketen of het demonstratieproject vergistingketen betrekking heeft op omzettingstechnologie van hernieuwbaar gas naar elektriciteit en warmte.

Artikel 3.9.10

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, zodanig dat een pilotproject vergistingketen onderscheidenlijk een demonstratieproject vergistingketen hoger gerangschikt wordt naarmate het meer bijdraagt aan de criteria omtrent:

    • a. economisch perspectief;

    • b. duurzaamheid;

    • c. technologische of sociale innovatie;

    • d. samenwerking en kennisoverdracht.

  • 2 Als criteria voor economisch perspectief, duurzaamheid, technologische of sociale innovatie en samenwerking en kennisoverdracht als bedoeld in het eerste lid, worden vastgesteld:

    • a. economisch perspectief: de mate waarin het project bijdraagt aan kostprijsdaling en rentabiliteitsverbetering van de vergistingketen of technische belemmeringen wegneemt voor invoeding van hernieuwbaar gas in een gasnet of levering aan vulstations en economische meerwaarde creëert in Nederland, gebaseerd op het opschalings- en herhaalpotentieel, gelet op kostprijsontwikkeling, vooruitzichten voor opbrengsten en marktverwachting;

    • b. duurzaamheid: de mate waarin het project bijdraagt aan de verbetering van de broeikasgasbalans in CO2- equivalenten en de verduurzaming van de energiehuishouding in absolute en relatieve CO2-reductie of PJ per jaar op projectniveau en in absolute CO2-reductie of PJ voor Nederland, gebaseerd op het opschalings- en herhaalpotentieel, gelet op kostprijsontwikkeling, vooruitzichten voor opbrengsten en marktverwachting;

    • c. technische of sociale innovatie: de mate waarin het pilotproject vergistingketen technisch of sociaal innovatiever is ten opzichte van de huidige nationale en internationale praktijk of het demonstratieproject vergistingketen technisch of sociaal innovatiever is ten opzichte van de huidige nationale praktijk;

    • d. samenwerking en kennisoverdracht: de mate van doelmatigheid en doeltreffendheid van een eventueel samenwerkingsverband en de expertise van de partijen die het project uitvoeren en de mate waarin kennisoverdracht een meer structureel onderdeel is van het project.

  • 3 Voor de rangschikking weegt het criterium, genoemd in onderdeel a van het eerste lid, mee voor 35/100, het criterium, genoemd in onderdeel b van het eerste lid, voor 25/100, het criterium, genoemd in onderdeel c van het eerste lid, voor 25/100, en het criterium, genoemd in onderdeel d van het eerste lid, voor 15/100.

  • 4 Geen subsidie wordt verleend indien een pilotproject vergistingketen of een demonstratieproject vergistingketen minder dan 70 van de 100 punten worden toegekend.

Artikel 3.9.11

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidieontvanger voltooit het pilotproject vergistingketen uiterlijk drie jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening.

  • 2 De subsidieontvanger voltooit het demonstratieproject vergistingketen uiterlijk drie jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening.

  • 3 De subsidieontvanger voert het pilotproject vergistingketen of het demonstratieproject vergistingketen hoofdzakelijk in Nederland uit, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van de minister voor gedeeltelijke uitvoering buiten Nederland.

  • 4 De subsidieontvanger verleent medewerking aan evaluatie van de effecten van het door hem uitgevoerde pilotproject vergistingketen of demonstratieproject vergistingketen, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlengd. Deze verplichting geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

Artikel 3.9.12

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 Het formulier voor het indienen van een aanvraag voor:

  • 2 Het formulier voor het indienen van een vooraanmelding is opgenomen in bijlage 3.9.3.

§ 3.10. Smart grids

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 3.10.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • innovatiecontract smart grids: innovatiecontract smart grids dat als bijlage is gevoegd bij de Rapportage Topsector Energie van april 20121;

  • programmalijn: in bijlage 3.10.1 opgenomen programmalijn;

  • smart-grids-project: geheel van activiteiten bestaande uit een demonstratieproject, fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie daarvan, dat past binnen een programmalijn.

Artikel 3.10.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een deelnemer in een samenwerkingsverband, waarvan ten minste een ondernemer deel uitmaakt, die een smart-grids-project uitvoert.

Artikel 3.10.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie:

    • a. ten hoogste 80% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op fundamenteel onderzoek;

    • b. ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • c. ten hoogste 25% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2 Indien de subsidiabele kosten betrekking hebben op een combinatie van fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling, bedraagt de subsidie het gewogen gemiddelde van de in het tweede lid genoemde percentages van de desbetreffende subsidiabele kosten.

  • 3 In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie ten hoogste 40 procent van de subsidiabele kosten voor zover die kosten betrekking hebben op activiteiten, niet zijnde fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling.

  • 4 De in het eerste en derde lid genoemde percentages, met uitzondering van het percentage, genoemd in het eerste lid, onder a, worden verhoogd met 10 procentpunten, voor zover de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door een MKB-ondernemer.

  • 5 Indien de subsidieontvanger een ondernemer in de landbouwsector is, is de verhoging, bedoeld in het vierde lid, niet van toepassing voor zover de subsidiabele kosten betrekking hebben op investeringen waardoor de productiecapaciteit zal toenemen.

  • 6 Het maximum subsidiebedrag bedraagt € 1.000.000 per project. Indien verscheidene aanvragen worden gedaan die betrekking hebben op hetzelfde project en die tezamen een subsidiebedrag van meer dan € 1.000.000 betreffen of indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers van een samenwerkingsverband meer bedraagt dan € 1.000.000, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

Artikel 3.10.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bij de toepassing van artikel 6 van het Kaderbesluit EZ-subsidies worden buiten beschouwing gelaten subsidies op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en bijdragen van de Commissie van de Europese Gemeenschappen op grond van het Zevende Kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie.

Artikel 3.10.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 3.10.8

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. per criterium, bedoeld in artikel 3.10.9, onder a, b en d, niet minimaal 5 punten van de voor ieder onderdeel maximaal 10 toe te kennen punten, zijn toegekend;

  • b. de subsidie minder bedraagt dan € 125.000;

  • c. reeds eerder op grond van deze paragraaf subsidie is verstrekt voor een soortgelijk project.

Artikel 3.10.9

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister rangschikt aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate het project meer bijdraagt aan de criteria omtrent:

    • a. maatschappelijk-economische impact: de mate waarin, bezien vanuit de doelstelling en de focus van het innovatiecontract smart grids, wordt bijgedragen aan verduurzaming van de Nederlandse energiehuishouding in combinatie met de mate waarin projectresultaten meer economische waarde creëren voor Nederland, mede gelet op de toepassingsmogelijkheden van de projectresultaten en het in Nederland en daarbuiten optredende herhalingspotentieel;

    • b. projectorganisatie: de mate van doelmatigheid en doeltreffendheid van de bij het project betrokken partijen en de mate van kwaliteit van de projectorganisatie;

    • c. kosteneffectiviteit: de mate waarin de aanvrager verhoudingsgewijs minder subsidie vraagt dan op basis van de regeling is toegestaan;

    • d. innovatie: de mate waarin wordt bijgedragen aan technologische vernieuwing – afgelezen aan de internationale stand der techniek – of aan wezenlijk nieuwe toepassingen van bestaande technologie of vernieuwing in de organisatie van de keten.

  • 2 Geen subsidie wordt verleend voor een project dat lager is gerangschikt dan een soortgelijk project.

  • 3 Voor de rangschikking weegt het criterium, bedoeld in het eerste lid,

    • a. onder a: 50%;

    • b. onder b: 20%;

    • c. onder c: 10%;

    • d. onder d: 20%.

Artikel 3.10.10

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidieontvanger start binnen zes maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening de uitvoering van het project.

  • 2 De subsidieontvanger draagt zorg voor de openbaarmaking en verspreiding van de resultaten van het project.

Artikel 3.10.11

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Het formulier voor het indienen van een aanvraag voor:

§ 3.11. Fotovoltaïsche zonnepanelen

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 3.11.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    • aansluiting: een aansluiting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Elektriciteitswet 1998;

    • elektriciteitsnet: een net als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Elektriciteitswet 1998;

    • productie-installatie: een samenstel van voorzieningen waarmee hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd, waarbij onder een samenstel van voorzieningen wordt verstaan alle aanwezige middelen die onderling met elkaar zijn verbonden voor de productie van hernieuwbare elektriciteit;

    • zonnepanelen: een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit zonlicht met behulp van fotovoltaïsche zonnepanelen.

  • 2 Onder koop wordt in deze paragraaf mede verstaan huurkoop.

Artikel 3.11.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een natuurlijk persoon, niet zijnde een ondernemer, voor de koop van zonnepanelen met een vermogen groter dan 0,6 kWp die in Nederland op een onroerende zaak of een woonboot worden geïnstalleerd.

Artikel 3.11.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie voor de koop van zonnepanelen met een vermogen tot en met 3,5 kWp bedraagt 15% van de subsidiabele kosten, maar niet meer dan € 650.

  • 2 De subsidie voor de koop van zonnepanelen met een vermogen groter dan 3,5 kWp bedraagt 15% van de subsidiabele kosten gedeeld door het vermogen van de zonnepanelen in kWp vermenigvuldigd met 3,5, maar niet meer dan € 650.

Artikel 3.11.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In afwijking van de artikelen 10, eerste en tweede lid, en 11 tot en met 14a van het Kaderbesluit EZ-subsidies komen:

  • a. de rechtstreeks aan de koop van niet eerder gebruikte zonnepanelen inclusief niet eerder gebruikte toebehoren toe te rekenen betaalde of te betalen kosten van derden in aanmerking voor subsidie;

  • b. vóór indiening van de aanvraag door de subsidieontvanger gemaakte kosten in aanmerking voor subsidie.

Artikel 3.11.5

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 3.11.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie indien:

    • a. er door de aanvrager geen overeenkomst voor de koop van fotovoltaïsche zonnepanelen waarop de aanvraag betrekking heeft is gesloten;

    • b. de aanvrager op grond van een bepaling in de overeenkomst voor de koop van fotovoltaïsche zonnepanelen waarop de aanvraag betrekking heeft, de overeenkomst kan ontbinden op andere gronden dan dat er geen subsidie wordt verstrekt op grond van deze paragraaf;

    • c. de aanvrager vóór 2 juli 2012 ter zake van de koop van de zonnepanelen waarop de aanvraag betrekking heeft, verplichtingen is aangegaan;

    • d. er voor het adres waarop de zonnepanelen worden geïnstalleerd reeds subsidie is verstrekt op grond van deze paragraaf;

    • e. er voor de koop of het installeren van de zonnepanelen waarop de aanvraag betrekking heeft een subsidie van meer dan € 0,- is verstrekt door een bestuursorgaan;

    • f. op het moment van indienen van de aanvraag geen toestemming van de eigenaar van de onroerende zaak waarop de zonnepanelen worden geïnstalleerd is verkregen;

    • g. de zonnepanelen worden aangesloten op een elektriciteitsnet via een aansluiting met een doorlaatwaarde van meer dan 3*80 A;

    • h. in de aanvraag wordt verzocht om uitbetaling van de subsidie op een rekening die niet van de aanvrager is.

Artikel 3.11.7

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 De subsidie-ontvanger draagt er zorg voor dat de zonnepanelen binnen 6 maanden na de beschikking tot subsidieverlening zijn geïnstalleerd.

Artikel 3.11.8

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De subsidie wordt ambtshalve vastgesteld binnen 9 maanden na de beschikking tot subsidieverlening.

Artikel 3.11.9

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Het formulier voor het indienen van een aanvraag om een subsidie is opgenomen in bijlage 3.11.1.

Hoofdstuk 3a. Indirecte emissiekosten ETS

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 3a.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • CO2-emissiefactor: 0,76 tCO2/MWh;

  • efficiëntiebenchmark voor elektriciteitsverbruik: het op Prodcom 8-niveau gedefinieerde productspecifieke elektriciteitsverbruik, uitgedrukt in MWh/ton output, dat wordt bereikt met de meest elektriciteitsefficiënte productiemethoden voor het beschouwde product. Voor producten in de in aanmerking komende bedrijfstakken en deeltakken, bedoeld in bijlage 3A.1, waarvoor de uitwisselbaarheid van brandstof en elektriciteit werd vastgesteld in Besluit 2011/278/EU van de Commissie van 27 april 2011 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2011, L 130), worden de efficiëntiebenchmarks voor elektriciteitsverbruik binnen dezelfde systeemgrenzen vastgesteld, uitsluitend rekening houdend met het aandeel elektriciteit. De overeenkomstige elektriciteitsverbruikbenchmarks voor producten die vallen onder de in aanmerking komende bedrijfstakken en deeltakken, bedoeld in bijlage 3A.1, zijn opgenomen in bijlage 3A.2;

  • EUA-termijnkoers: het gewone gemiddelde, in euro, van de dagelijkse 1-jaarstermijnkoersen van EUA's (slotverkoopkoersen) voor levering in december van het jaar waarvoor de subsidie wordt verleend, zoals waargenomen op een Europese EUA koolstofbeurs van 1 januari tot en met 31 december in het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd;

  • fallback-efficiëntiebenchmark voor elektriciteitsverbruik: 80 procent van het referentie-elektriciteitsverbruik. De fallback-benchmark wordt toegepast voor alle producten en processen die vallen onder in aanmerking komende bedrijfstakken of deeltakken, maar niet door de in bijlage 3A.2 opgenomen efficiëntiebenchmarks voor elektriciteitsverbruik worden gedekt;

  • indirecte emissiekosten ETS: door elektriciteitsbedrijven doorberekende CO2-kosten in de elektriciteitsprijzen als gevolg van deelname aan het Europese emissiehandelssysteem als bedoeld in Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PbEU 2003, L 275);

  • inrichting: een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, van de Wet milieubeheer;

  • referentie-elektriciteitsverbruik: het gemiddelde elektriciteitsverbruik, voor de vervaardiging van producten in bedrijfstakken of deeltakken, bedoeld in bijlage 3A.1, in MWh, van de inrichting, voor de vervaardiging van producten waarvoor geen efficiëntiebenchmark voor elektriciteitsverbruik is vastgesteld gedurende de referentieperiode 2005-2011 in het geval van inrichtingen die van 2005 tot en met 2011 elk jaar in bedrijf waren. Een bepaald kalenderjaar kan worden uitgesloten uit die 7-jarige referentieperiode. Indien de inrichting van 2005 tot en met 2011 ten minste één jaar niet in bedrijf was, wordt het referentie-elektriciteitsverbruik gelijkgesteld aan het jaarlijkse elektriciteitsverbruik tot er gegevens beschikbaar zijn over vier bedrijfsjaren; vanaf dan is het referentie-elektriciteitsverbruik gelijk aan het gemiddelde over de voorafgaande drie jaren waarvoor bedrijfsgegevens beschikbaar zijn;

  • referentie-output: de gemiddelde productie, in ton per jaar van het product waarvoor een efficiëntiebenchmark voor elektriciteitsverbruik is vastgesteld, in de inrichting gedurende de referentieperiode 2005–2011 in het geval het product in 2005 tot en met 2011 elk jaar geproduceerd is in die inrichting. Een bepaald kalenderjaar kan worden uitgesloten uit die 7-jarige referentieperiode. Indien de inrichting van 2005 tot en met 2011 ten minste één jaar dit product niet produceerde, wordt de referentie-output gelijkgesteld aan de jaarlijkse productie tot er gegevens beschikbaar zijn over vier bedrijfsjaren; vanaf dan is de referentie-output gelijk aan het gemiddelde over de drie voorafgaande jaren van die periode.

Artikel 3a.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In afwijking van artikel 1.5 valt deze paragraaf niet onder de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 3a.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een ondernemer die een inrichting drijft waar producten worden vervaardigd in bedrijfstakken of deeltakken die worden geacht te zijn blootgesteld aan een significant CO2-weglekrisico ten gevolge van in de elektriciteitsprijzen doorberekende kosten in verband met broeikasgasemissies, bedoeld in bijlage 3A.1.

Artikel 3a.4

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1 In afwijking van de Regeling steunintensiteit wordt de hoogte van de subsidie voor de kosten die in het jaar t zijn gemaakt:

    • a. voor elk product waarvoor een efficiëntiebenchmark voor elektriciteitsgebruik is vastgesteld, afzonderlijk berekend overeenkomstig de volgende formule:

      Ait * C * Pt-1 * E * BO.

      In deze formule betekent:

      Ait: de steunintensiteit in jaar t, bedoeld in het derde lid, uitgedrukt als een percentage;

      C: de CO2-emissiefactor;

      Pt-1: de EUA-termijnkoers in jaar t-1 (Euro/tCO2);

      E: de toepasselijk productspecifieke efficiëntiebenchmark als omschreven in bijlage 3A.2;

      BO: de referentie-output van het toepasselijk product.

    • b. voor producten waarvoor geen efficiëntiebenchmark voor elektriciteitsgebruik is vastgesteld, berekend met gebruikmaking van de fallback-efficiëntiebenchmark voor elektriciteitsverbruik overeenkomstig de volgende formule:

      Ait *C *Pt-1 * EF *BEC.

      In deze formule betekent:

      Ait: de steunintensiteit in jaar t, bedoeld in het derde lid, uitgedrukt als een percentage;

      C: de CO2-emissiefactor;

      Pt-1: de EUA-termijnkoers in jaar t-1 (Euro/tCO2);

      EF: de fallback-benchmark voor elektriciteitsverbruik;

      BEC: het referentie-elekriciteitsverbruik (MWh).

  • 2 De hoogte van het subsidiebedrag wordt verminderd met het bedrag in euro dat overeenkomt met de indirecte emissiekosten ETS van 1.000 MWh, berekend overeenkomstig de volgende formule:

    Ait *C *Pt-1 * EF *BEC.

    In deze formule betekent:

    Ait: de steunintensiteit in jaar t, bedoeld in het derde lid, uitgedrukt als een percentage;

    C: de CO2-emissiefactor;

    Pt-1: de EUA-termijnkoers in jaar t-1 (Euro/tCO2);

    EF: de fallback-benchmark voor elektriciteitsverbruik;

    BEC: 1.000 (MWh).

  • 3 De steunintensiteit in jaar t, bedoeld in het eerste en tweede lid, bedraagt 85 procent van de subsidiabele kosten gemaakt in 2013 tot en met 2015, 80 procent van de subsidiabele kosten gemaakt in 2016 tot en met 2018, en 75 procent van de subsidiabele kosten gemaakt in 2019 en 2020.

Artikel 3a.5

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In aanvulling op artikel 3A.4 wordt:

  • a. de hoogte van het subsidiebedrag dat overeenstemt met de referentie-output gehalveerd wanneer het productieniveau van het product waarvoor een efficiëntie benchmark voor elektriciteitsverbruik is vastgesteld in het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd 50 tot 75 procent daalt ten opzichte van de referentie-output;

  • b. de hoogte van het subsidiebedrag dat overeenstemt met de referentie-output met 75 procent verminderd wanneer het productieniveau van het product waarvoor een efficiëntiebenchmark voor elektriciteitsverbruik is vastgesteld in het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd 75 tot 90 procent daalt ten opzichte van de referentie-output;

  • c. de subsidie op nihil vastgesteld wanneer het productieniveau van het product waarvoor een efficiëntiebenchmark voor elektriciteitsverbruik is vastgesteld in het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd 90 procent of meer daalt ten opzichte van de referentie-output.

Artikel 3a.6

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In aanvulling op artikel 3A.4. wordt:

  • a. de hoogte van het subsidiebedrag dat overeenstemt met het referentie-elektriciteitsgebruik gehalveerd wanneer het elektriciteitsverbruik voor de vervaardiging van producten waarvoor geen efficiëntiebenchmark is vastgesteld van een inrichting in het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd 50 tot 75 procent daalt ten opzichte van het referentie-elektriciteitsverbruik;

  • b. de hoogte van het subsidiebedrag dat overeenstemt met het referentie-elektriciteitsgebruik met 75 procent verminderd wanneer het elektriciteitsverbruik voor de vervaardiging van producten waarvoor geen efficiëntiebenchmark is vastgesteld van een inrichting in het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd 75 tot 90 procent daalt ten opzichte van de het referentie-elektriciteitsverbruik;

  • c. de subsidie op nihil vastgesteld wanneer het elektriciteitsverbruik voor de vervaardiging van producten waarvoor geen efficiëntiebenchmark is vastgesteld van een inrichting in het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd 90 procent of meer daalt ten opzichte van de het referentie-elektriciteitsverbruik.

Artikel 3a.7

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In afwijking van de artikelen 10, eerste tot en met vijfde en zevende lid, en 11 tot en met 14a van het Kaderbesluit EZ-subsidies komen de indirecte emissiekosten ETS in aanmerking voor subsidie, voor zover deze kosten betrekking hebben op de vervaardiging van producten in bedrijfstakken of deeltakken, bedoeld in bijlage 3A.1.

Artikel 3a.8

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De minister verdeelt het subsidieplafond evenredig over de ingediende aanvragen.

Artikel 3a.9

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 2 De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie indien de subsidieaanvrager op 1 maart van het jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd niet is toegetreden tot een convenant waarin de subsidieaanvrager in het kader van met de minister, de Minister van Financiën en de Minister van Infrastructuur en Milieu gemaakte afspraken verplichtingen op zich heeft genomen ter verbetering van de energie-efficiëntie.

Artikel 3a.10

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Op een subsidie voor de indirecte emissiekosten ETS zijn de artikelen 37 tot en met 42 van het Kaderbesluit EZ-subsidies niet van toepassing.

Artikel 3a.11

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier, opgenomen in bijlage 3A.3.

Artikel 3a.12

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De subsidie wordt vastgesteld zonder voorafgaande beschikking tot subsidieverlening.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Artikel 4.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2010.

Artikel 4.2

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling energie en innovatie.

Deze regeling zal met de toelichting, en de bijlagen in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 10 december 2009

De

Minister

van Economische Zaken,

M.J.A. van der Hoeven

De

Minister

van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg

Bijlage 1.1. behorende bij artikel 1.2, eerste lid

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Het rapport van feitelijke bevindingen wordt opgesteld overeenkomstig de Nadere voorschriften controle- en overige standaarden (ex Artikel A-130.7 VGC) van het NIVRA. In het rapport van feitelijke bevindingen rapporteert de accountant over de hieronder genoemde aspecten en aandachtspunten van de integrale kostensystematiek.

1. Beschrijving integrale kostensystematiek

Opzet systematiek

1.1

Welke kostendragers gebruikt de organisatie in de integrale kostensystematiek?

1.2

Hoe worden de indirecte kosten toegerekend aan de kostendragers?

1.3

Worden de jaarlijkse tarieven op basis van de integrale kostensystematiek voorcalculatorisch vastgesteld? Als de subsidie-ontvanger jaarlijks vooraf de tarieven vaststelt, is aan het begin van het jaar duidelijk wat de tarieven van dat jaar zijn. Deze tarieven worden gehanteerd bij begroting en ook bij de vaststelling van projecten. Als de subsidie-ontvanger niet met voorcalculatorische tarieven werkt dan toelichten.

1.4

Hoe worden de uitgangscijfers bepaald die voor de jaarlijkse berekening van de tarieven gebruikt worden?

1.5

Sinds wanneer wordt deze integrale kostensystematiek door de organisatie toegepast?

1.6

Is er een wijziging van de integrale kostensystematiek gepland en zo ja wanneer?

Over personeelskosten

1.7

Is het personeel ingedeeld in tariefgroepen? Zo ja, welke?

1.8

Hoe wordt het aantal direct productieve uren per voltijd werknemer berekend en wat is het aantal direct productieve uren per voltijd werknemer? Is dit aantal gelijk voor alle personen? Zo nee, licht toe.

Over machines en apparatuur

1.9

Zijn de kosten voor machines en apparatuur onderdeel van de integrale kostensystematiek? Zo ja, geldt dat voor alle machines en apparatuur of zijn er ook machines en apparaten die in projecten als aparte post worden begroot?

2. Basisvoorwaarden integrale kostensystematiek

2.1

De toerekeningssystematiek en -principes (verdeelsleutels en -mechanismen van indirecte kosten; normen voor percentages, etc.) worden in de hele organisatie stelselmatig toegepast.

2.2

Kosten worden op een bedrijfseconomische aanvaardbare en stelselmatige wijze aan kostendragers toegerekend. Deze toerekening is transparant en controleerbaar.

2.3

Specifieke indirecte kosten van bepaalde activiteiten worden niet toegerekend aan andere activiteiten. Bijvoorbeeld: specifieke indirecte kosten van onderwijsactiviteiten worden niet toegerekend aan onderzoeksactiviteiten en specifieke indirecte kosten van de marketingafdeling worden niet toegerekend aan R&D activiteiten.

2.4

Toerekenbare indirecte kosten worden evenredig omgeslagen over de activiteiten.

2.5

Directe kosten worden niet nogmaals meegenomen in de indirecte kosten.

2.6

In de systematiek zijn geen winstopslagen opgenomen1

2.7

In de systematiek zijn geen toeslagen voor risico’s opgenomen.

1 Winstopslagen bij transacties binnen een groep worden wel in aanmerking genomen, maar alleen voor zover het gebruikelijk is die winstopslagen ook bij soortgelijke transacties buiten de groep in rekening te brengen (art. 10 lid 5 Kaderbesluit EZ subsidies).

3. Niet in de integrale kostensystematiek op te nemen kostencomponenten

3.1

Kosten van algemene research1.

3.2

Kosten die al door de overheid of derden zijn of worden gefinancierd. Bijvoorbeeld afschrijvingskosten van reeds gefinancierde gebouwen, installaties en apparatuur.

3.3

Kosten die het gevolg zijn van buitensporige of roekeloze uitgaven2.

3.4

Kosten die door crediteuren in rekening worden gebracht bij te laat betalen.

3.5

Kosten van incourante voorraden.

3.6

Kosten van vaste activa als gevolg van leegstand buiten de normale bezetting.

3.7

Kosten van externe subsidie-adviseurs voor zover deze specifiek betrokken zijn bij de aanvraag van individuele projecten.

3.8

Voorzieningen en reserveringen voor verliezen en schulden3.

3.9

Alle indirecte belastingen, waaronder BTW, voor zover die kunnen worden teruggevorderd of verrekend.

3.10

Bemiddelingskosten, transactiekosten en provisies bij het afsluiten van leningen.

3.11

Bemiddelingskosten, transactiekosten en provisies bij het beleggen van geld.

3.12

Rentekosten, met uitzondering van rente voor gebouwen en technische installaties, mits toerekenbaar aan de subsidiabele activiteiten.

3.13

Rekenrente op met eigen vermogen gefinancierde activa4

3.14

Wisselkoersverliezen.

1 Onder algemene research valt basisonderzoek, waaronder het eerste geldstroom onderzoek van universiteiten. De directe kosten van algemene research mogen niet zonder meer deel uitmaken van de integrale kostensytematiek. De indirecte kosten die aan algemene research zijn verbonden kunnen wel deel uitmaken van de systematiek, mits deze kosten evenredig worden omgeslagen over alle activiteiten.

2 Van buitensporige uitgaven is sprake als subsidie-ontvanger beduidend meer betaalt voor producten, diensten of personeel dan tegen de gangbare markttarieven, waardoor een vermijdbaar verlies wordt geleden of een vermijdbare hoge prijs wordt betaald. Roekeloze uitgaven betreft het onzorgvuldig omgaan met het selecteren van producten, diensten of personeel waardoor eveneens een vermijdbaar verlies wordt geleden of een vermijdbare hoge prijs wordt betaald.

3 Deze uitsluiting betreft reserveringen en voorzieningen die niet rechtstreeks aan kosten voor normale bedijfsuitoefening verbonden zijn. Overlopende activa en passiva zijn dus niet uitgesloten.

4 Voor universiteiten geldt hier een uitzondering, voor zover activa van universiteiten beslag leggen op eigen vermogen en voor zover die activa toerekenbaar zijn aan de subsidiabele activiteiten. Als rekenrente moet dan de 10-jaars rente van de Bank Nederlandse Gemeenten per primo van een betreffend jaar gehanteerd worden.

Bijlage 2.1.1. , behorende bij artikel 2.1.2 van de Subsidieregeling energie en innovatie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Energie Onderzoek Subsidie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

onderzoeksprogramma lange termijn onderzoek, korte termijn onderzoek en ontwikkeling en demonstraties
Bijlage 245973.png

Onderzoeksonderwerpen Groene Grondstoffen

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Lange termijn onderzoek

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • Bioraffinage

  • Geïntegreerde concepten voor teelt, oogst en raffinage van aquatische biomassa

Korte termijn onderzoek en ontwikkeling

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • Bioraffinage

  • Geïntegreerde concepten voor teelt, oogst en raffinage van aquatische biomassa

  • Beschikbaarheid, maatschappelijke aanvaardbaarheid, infrastructurele inpassing van biomassa

Naam speerpunt

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

(1) Bioraffinage

Definitie(s)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bioraffinage is het fractioneren van biomassa in verschillende ‘producten’ die al dan niet na een verdere biologische, (bio)chemische, fysische en/of thermochemische bewerking en scheiding afzonderlijk af te zetten zijn. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan vergisting, superkritische vergassing, pyrolyse en enzymatische en katalytische omzettingsroutes.

Lange termijn onderzoek

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Onderzoeksdoel: het fractioneren van biomassa in hoogwaardige deelcomponenten voor toepassing in de chemie en de energiesector waarbij het aantal omzettingsstappen en verliezen tussen de grondstof en het product worden geminimaliseerd en exergetisch geoptimaliseerd. De onderzoeksresultaten kunnen leiden tot:

  • Demonstratie op pilotplant schaal van de vervanging van een chemisch productieproces door een brioraffinageproces voor producten met een onderbouwd marktperspectief met een potentieel van 100 PJ energiereductie wereldwijd in 2020;

  • Productie van biobrandstoffen, waaronder commerciële productie van ethanol uit houtachtige gewasdelen.

Korte termijn onderzoek en ontwikkeling

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Onderzoek naar en de ontwikkeling van (onderdelen van):

  • Bioraffinageprocessen ter vervanging van chemische productieprocessen;

  • Innovatieve processen voor de productie van vloeibare en gasvormige biobrandstoffen: deze processen moeten aantoonbare voordelen hebben ten opzichte van bestaande routes in termen van duurzaamheid, opbrengst, energieverbruik, de consumptie van fossiele grondstoffen en de productie van reststoffen.

Naam speerpunt

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

(2) Geïntegreerde concepten voor teelt, oogst en raffinage van aquatische biomassa

Definitie(s)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Aquatische biomassa omvat zowel microalgen als macroalgen (wieren) in zowel zoet- als zoutwatermilieu. Projecten komen uitsluitend in aanmerking als zij zich richten op een concept waarin zowel teelt, oogst als raffinage zijn geïntegreerd. Projecten die zich uitsluitend richten op teelt en/of oogst van aquatische biomassa zijn uitgesloten.

Lange termijn onderzoek

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Onderzoeksdoel: het verkrijgen van energetisch en economisch efficiënte teelt, oogst en raffinage van aquatische biomassa, met als doel deze toe te passen voor de productie van brandstoffen en industriële grondstoffen. Het doen van onderzoek naar de duurzaamheid van dergelijke concepten en ontwikkelen van methodes om deze te verbeteren.

Korte termijn onderzoek en ontwikkeling

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Onderzoek naar en de ontwikkeling van (onderdelen van):

  • Energetisch en economisch efficiënte teelt en oogst van aquatische biomassa, met als doel deze toe te passen voor de productie van brandstoffen en industriële grondstoffen. De te ontwikkelen technieken en methoden moeten aantoonbare voordelen hebben ten opzichte van de huidige installaties voor aquatische biomassateelt, in termen van energetische efficiency en economisch rendement. En het doen van onderzoek naar de duurzaamheid ervan en ontwikkelen van methodes om dit te verbeteren.

Projecten hebben een aantoonbaar marktperspectief. Daarnaast moet aannemelijk worden gemaakt dat binnen een termijn van 5 jaar na de start van het project een eerste commerciële toepassing wordt gerealiseerd.

Naam speerpunt

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

(3) Beschikbaarheid, maatschappelijke aanvaardbaarheid, infrastructurele inpassing van biomassa

Definitie(s)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Beschikbaarheid van biomassa, prioritering (cascadering) in gebruik, efficiency in gebruik (hoogwaardige biomassa voor hoogwaardige toepassing), het voldoen aan de duurzaamheidscriteria, LCA’s, de mogelijkheden om biomassastromen infrastructureel optimaal in te passen in of naast de bestaande biomassastromen.

Lange termijn onderzoek

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Dit onderwerp is niet in het LT- onderzoeksprogramma ondergebracht.

Korte termijn onderzoek en ontwikkeling

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Het doen van onderzoek naar de beschikbaarheid van biomassa, gezien in het licht van prioritering (cascadering), efficiency, duurzaamheidscriteria, LCA’s en de mogelijkheid van het inpassen in of naast de bestaande logistiek waarbij biomassa als energiedrager of groene grondstof gebruikt wordt. Ook het ontwikkelen van systemen om deze inpassing in de logistiek te realiseren valt onder dit speerpunt. Onderzoek moet zich richten op een concreet project waarin de toepassing van specifiek benoemde biomassastromen centraal staat.

Onderzoeksonderwerpen Nieuw Gas

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Lange termijn onderzoek

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • Brandstofcel PEMFC, SOFC en MFC

  • Waterstofproductie en geavanceerde conversie

  • Waterstofinfrastructuur: netwerken en opslag

  • Vergassing, gasreiniging, -conditionering en syngasproductie en -toepassing

Korte termijn onderzoek en ontwikkeling

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • Brandstofcel PEMFC, SOFC en MFC

  • Waterstofproductie en geavanceerde conversie

  • Waterstofinfrastructuur: netwerken en opslag

  • Vergassing, gasreiniging, -conditionering en syngasproductie en -toepassing

Naam speerpunt

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

(4) Brandstofcel

Definitie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Een brandstofcel is een elektrochemisch apparaat dat de chemische energie van een reactie rechtstreeks in elektrische energie kan omzetten. Brandstofcellen zijn modulair opschaalbaar en hebben een hoog elektrisch rendement. Brandstofcellen kunnen op termijn verbrandingsmotoren vervangen en in voertuigen gekoppeld worden aan een elektrische aandrijving. Voor stationaire toepassingen kan winst behaald worden door de toepassing van warmteopwekking en krachtopwekking te combineren, of door het integreren van een brandstofcel in het proces van een chemische fabriek. Binnen EOS wordt onderzoek gedaan aan de volgende brandstofcellen: PEMFC (hoge en lage bedrijfstemperatuur), SOFC en de biologische brandstofcel.

Lange termijn onderzoek

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • PEMFC. Het doel is de ontwikkeling van de PEMFC technologie voor de efficiënte conversie van waterstof, geproduceerd uit fossiele en hernieuwbare bronnen, eventueel in combinatie met gebruikmaking van de gegenereerde warmte. De PEMFC ontwikkeling dient gericht te zijn op kostenreductie, systeemvereenvoudiging en levensduurverlenging (resistentie tegen CO).

  • SOFC. Het doel is de ontwikkeling van SOFC-technologie voor efficiënte conversie van aardgas, biogas en procesgas tot elektriciteit, eventueel in combinatie met gebruikmaking van de gegenereerde warmte. Combinatie van de SOFC met een gasturbine. Subdoelstelling is de demonstratie van een SOFC-stack met een elektrisch rendement van circa 48% (brandstof aard- en biogas). De levensduur van het SOFC-conversiesysteem dient 40.000 uur te bedragen. De systeemkosten dienen tussen de 900 en 1500 Euro/kWe te liggen. Dit resulteert in een stackprijs van 300-500 Euro/kWe.

  • (Micro-) Biologische brandstofcel (MFC). Met behulp van micro-organismen of enkel enzymen kunnen organische stoffen eventueel onder invloed van licht worden omgezet in elektriciteit. Het onderzoek naar (micro-) biologische brandstofcel bevindt zich in een pril stadium.

Korte termijn onderzoek en ontwikkeling

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • Integratie van brandstofcelsystemen in mobiele (hybride) en stationaire systemen

  • Micro/mini warmtekrachtsystemen voor particulieren

  • Efficiëntieverbeteringen en kostenreductie van systemen waarin een brandstofcelsysteem is ingebouwd

  • Ontwikkeling van micro/mini wkk brandstofcelsystemen

  • Koppeling van brandstofcelsystemen in het slimme elektriciteitsnetwerk

Naam speerpunt

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

(5) Waterstofproductie en geavanceerde conversie

Definitie(s)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Waterstof kan geproduceerd worden vanuit (bio)koolwaterstoffen, warmte, zonlicht en elektriciteit. Via vergassing worden (bio)koolwaterstoffen omgezet in syngas, een geconcentreerde gasstroom bestaande uit waterstof en CO2. Vanuit syngas zijn er verschillende routes mogelijk. De CO2 kan worden opgeslagen, hergebruikt of feedstock zijn voor chemicaliën of brandstoffen (gas-to-liquid proces, GTL). Het waterstofgas kan in een geavanceerde gasturbine of brandstofcel worden omgezet naar elektriciteit. Het waterstofgas kan ook worden opgeslagen voor later gebruik of toepassing in de mobiliteit. Het vergassingsproces kan zo ingesteld worden dat men kan inspelen op de wisselende elektriciteitsvraag, warmtevraag en ook de vraag naar een specifieke energiedrager (koolwaterstoffen, waterstofgas). Onderzoek naar deze processen en de integratie ervan tot een werkend concept bieden goede mogelijkheden voor een duurzame toekomst.

In de afgelopen jaren is door een aantal onderzoeksgroepen initieel werk verricht naar de productie van ‘groene’ waterstof via nieuwe reforming processen, zonlicht, biologische processen (bv. agro-reststromen) en elektrolyse. Dergelijke processen zouden geschikt kunnen zijn om decentraal waterstof te produceren. Er spelen systeemvragen en vragen omtrent ketenefficiëntie.

De productie van waterstof via het reformen van aardgas op industriële schaal is een uitontwikkeld proces. Op een kleinere schaal is de technologie nog in ontwikkeling maar de systemen waarin aardgas als bron dient, zijn niet meer te kenmerken als fundamenteel onderzoek. Wel zijn er enkele geavanceerde concepten zoals membraanreforming, solaire reforming en waterstofproductie door middel van metaaloxiden die (ook in combinatie met brandstofcellen) nog aan het begin staan van hun ontwikkeling.

Lange termijn onderzoek

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • Onderzoek naar vergassingstechnologie voor gecombineerd proces waarbij de productie van syngas, waterstof, geconcentreerd CO2 en elektriciteit stuurbaar is afhankelijk van de vraag.

  • Onderzoek naar nieuwe waterstofzuiveringstechnieken en ontzwavelingstechnologie in combinatie met reforming of vergassing.

  • Onderzoek naar katalysatoren voor bovengenoemd proces: zwavel resistentie, verhoging van activiteit voor moeilijk converteerbare componenten (bijv. aromaten), verhoging selectiviteit (verhoging rendement), lange duur stabiliteit.

  • Onderzoek van nieuwe reforming methodieken (membraanreactoren, metaaloxiden, thermisch, GTL in combinatie met reforming of vergassing).

  • Onderzoek naar processen voor gasreiniging. Actieve en stabiele katalysatoren voor water-gas shift en preferentiële oxidatie van CO. Onderzoek naar alternatieve kosteneffectieve edelmetaalvrije of -arme katalysatoren.

  • Onderzoek naar biologische waterstofvorming en bioelektrische waterstofvorming.

  • Onderzoek naar processen met behulp van micro-organismen ten behoeve van de zuivering van synthese gas, productie van biomethaan en bioethanol uit synthesegas en ontzwaveling van gassen.

  • Onderzoek naar de directe productie van waterstof uit zonlicht. Ontwikkeling van een testcel voor directe waterstofproductie uit zonlicht.

  • Onderzoek naar de productie van waterstof via hoogrendements elektrolyse.

  • Simulatie, modellering en verkenning van systeemeffecten van waterstofproductie en -technologieketens. Dergelijk onderzoek is gericht op ketenefficiency en kan gebruikt worden voor keuzes in het lange termijn onderzoek. Hierbij kan gedacht worden aan: een geïntegreerd multi-fuel vergassingsproces voor de productie van waterstof, syngas, geconcentreerd CO2 en elektriciteit; simulatie en evaluatie van micro-biologische processen voor de productie van waterstof.

Korte termijn onderzoek en ontwikkeling

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • Ontwikkeling naar kleinschalige waterstofproductiesystemen voor conversie van vloeibare brandstoffen bioethanol en biodiesel)

  • Ontwikkeling van gaszuiveringstechnieken zoals micro PSA

Naam speerpunt:

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

(6) Waterstofinfrastructuur: netwerken en opslag

Definitie(s)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Er zijn verschillende scenario’s voor de productie, transport en opslag van waterstof. De productie van waterstof kan decentraal bij de gebruiker plaatsvinden, of centraal in grootschalige fabrieken. Schommelingen in productie en gebruik van waterstof maken opslag noodzakelijk (vergelijkbaar als bij aardgas).

Een waterstofnetwerk zal bestaan uit een leidingensysteem en een aaneenschakeling van tanks en verschillende productietechnologieën. Waterstofopslag vindt plaats via compressie, cryogeen of fysisch-chemisch door het gas op te lossen in een medium zoals metaalpoeder, (in)organic frameworks en koolstof. Een waterstofnetwerk, een elektriciteitsnetwerk of aard(bio)gasnetwerk kunnen gekoppeld worden via respectievelijk reforming, brandstofceltechnologie en elektrolyse.

Lange termijn onderzoek

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • Onderzoek naar mogelijkheden voor grootschalige opslag van waterstof. Potentiële opslagcapaciteit in zout, olie en gasreservoirs, kolenlagen en aquifers ten behoeve van ondergrondse opslag van nieuw gas (waterstof of een mengsel daarvan).

  • Onderzoek naar elektrochemische (de)compressie van waterstof.

  • Onderzoek naar nieuwe materialen voor fysisch-chemische opslag van waterstof, waterstofinfrastructuur en (de)compressiesystemen.

  • Efficiënte en economisch rendabele processen voor de winning, preconversie en eventueel opwaarderen van duurzame/schoon fossiel gassen, rekening houdend met de beperkingen van infrastructuur en het eindgebruik.

  • Nieuwe methoden voor gasbehandeling (verwijdering spoorcomponenten, opwaarderen).

  • Systeemstudies naar de mogelijke toekomstscenario’s van een waterstofinfrastructuur met opslag. De koppeling en de invloed van een duurzame decentrale opwekking op een waterstofinfrastructuur, opslagsysteem, elektriciteitsnetwerk en andere netwerken.

  • Scenario’s en beslisgereedschappen voor infrastructurele beslissingen (bv. centraal vs. decentraal) over het inzetten van nieuw gas/schoon fossiel in de energievoorziening, inclusief energie efficiëntie en kosten.

Korte termijn onderzoek en ontwikkeling

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • Systemen en productiemethodes (metaal)poeders voor kleinschalige opslag.

  • Nieuwe technieken voor gasbehandeling (verwijdering spoorcomponenten, opwaarderen) en (de)compressie van waterstof.

Naam speerpunt

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

(7) Vergassing, gasreiniging, -conditionering en syngasproductie en -toepassing

Definitie(s)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Processen waarbij biomassa en/of afvalstromen worden omgezet tot een gasvormig product dat kan worden aangewend voor directe energieproductie door verbranding, of kan worden opgewerkt tot een hoogwaardige intermediaire brandstof voor vervanging van fossiele brandstoffen dan wel toepassingen in geavanceerde systemen voor elektriciteitsopwekking als brandstofcellen. Het basisproces is een thermische ontleding van de gebruikte grondstoffen bij hoge temperatuur door reactie met een ondermaat aan zuurstof of een ander reagens.

Lange termijn onderzoek

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Het efficiënt omzetten van biomassa naar een hoogwaardig productgas dat qua samenstelling voldoet aan de eisen voor de daaropvolgende energieopwekking en/of het syntheseproces naar hoogwaardige vloeibare of gasvormige energiedragers. Deze omzetting dient aan hoge milieueisen te voldoen.

Korte termijn onderzoek en ontwikkeling

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Onderzoek naar en ontwikkeling van innovatieve installaties voor vergassing, gasreiniging, gasconditionering, syngasproductie en syngastoepassing. Innovaties kunnen zich bijvoorbeeld kenmerken door:

  • Verbeteren betrouwbaarheid en inzetbaarheid

    • verbeteren van gasreiniging

    • verlaging emissies bij verbranding van het verkregen productgas

    • verlagen van de vervuiling in het systeem (voorbewerking, ketel, gasleidingen)

    • asverwerking en afvoer

  • Realiseren van flexibiliteit

    • co-productie van chemicaliën en elektriciteit en warmte

    • koppeling met kolenvergassing

    • verwerking van andere biomassastromen dan schoon hout, bijvoorbeeld mest, slib

    • verwerking van afvalstromen van deels niet-biogene oorsprong, zoals RDF, kunststoffen

  • Verhogen rendement

    • verbeteren overall rentabiliteit

    • verhogen van de methaanopbrengst

Onderzoeksonderwerpen Duurzame Elektriciteitsvoorziening

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Lange termijn onderzoek

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • Transport en distributie van energie (transitie en exploitatie van de energie-infrastructuur)

  • Zon PV: (multi)kristallijn-silicium PV-technologie

  • Zon PV: dunnefilm PV-technologie

  • Windconversie offshore (ontwerpkennis en netinpassing 6 GW tot 20 GW)

  • Elektriciteit en warmte uit biomassa

Korte termijn onderzoek en ontwikkeling

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • Transport en distributie van energie (transitie en exploitatie van de energie-infrastructuur)

  • Zon PV: (multi)kristallijn-silicium PV-technologie

  • Zon PV: dunnefilm PV-technologie

  • Windconversie offshore (ontwerpkennis en netinpassing 6 GW tot 20 GW)

  • Elektriciteit en warmte uit biomassa

Naam speerpunt

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

(8) Transport en distributie van energie (transitie en exploitatie van de energie-infrastructuur)

Definitie(s)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Transport en distributie van energie:

  • als openbare voorziening.

  • met industriële netten (zoals het spoorwegennet of een net in een industriegebied).

  • met netten op bedrijventerreinen en in woonwijken (voor en achter de meter).

De programma’s, met mogelijkheden voor onderzoek en ontwikkeling richten zich op de bijdrage van de energie-infrastructuur aan een duurzame energievoorziening:

  • De inpassing in de energie-infrastructuur van grote en kleine eenheden, die bijdragen aan een duurzame energievoorziening: opwekkers, gebruikers van energie en energieopslag.

  • De optimale benutting van de capaciteit van de energie-infrastructuur.

  • De voorzienings- en leveringszekerheid.

  • De kwaliteit van de energievoorziening.

  • Het matigen van de investeringen als gevolg van de veroudering van de energie-infrastructuur en als gevolg van de (veranderende) eisen uit de samenleving.

Niet onder dit speerpunt vallen de onderdelen, die elders in het EOS programma zijn gespecificeerd in samenhang met de opslag en het transport van een energiedrager:

  • Waterstofinfrastructuur: netwerken en opslag

Lange termijn onderzoek

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Het lange termijn onderzoek binnen dit speerpunt richt zich op twee onderzoeksterreinen: de transitie van de energie-infrastructuur en de exploitatie van de energie-infrastructuur.

Onderzoeksterrein : De transitie van de energie-infrastructuur.

Doelstelling : De transitie van de huidige naar de toekomstige energie-infrastructuur, die een duurzame energievoorziening mogelijk maakt in 2030.

  • De energie-infrastructuur kan straks grote en kleine eenheden in de energievoorziening inpassen, die een bijdrage leveren aan de duurzaamheid van deze energievoorziening. Het gaat om windparken en grote hoeveelheden kleine decentrale bronnen zoals zon-PV en micro-WKK. Naast eenheden voor het opwekken van energie gaat het ook om eenheden, die energie gebruiken (warmtepompen, duurzame voertuigen) en om opslag van energie.

  • De toekomstige energie-infrastructuur speelt flexibel in op (grote) fluctuaties van vraag en aanbod, biedt de mogelijkheid tot kwaliteit op maat naar behoefte van klanten en maakt nieuwe diensten mogelijk om de duurzaamheid van de energievoorziening te versterken.

  • De energie-infrastructuur is straks door zijn robuustheid en flexibiliteit (grotendeels) onafhankelijk van de precieze economische en maatschappelijke ontwikkelingen. De verschillen met vandaag bevinden zich voornamelijk in de besturing, de bewaking en de beveiliging van de energiestromen aangezien deze anders gaan lopen.

  • De beoogde windvermogens (op land en offshore) kunnen in de energie-infrastructuur worden opgenomen.

Technologische doorbraak: de analyse van de economie, de maatschappij en de technologie in hun samenhang en met deze analyse de oplossingsrichtingen voor de transitie.

Richtingen van onderzoek die nodig zijn voor deze doorbraak:

  • Hoe ziet de energie-infrastructuur er in de toekomst uit, toekomstbeelden op basis van de evoluerende behoeftes in de samenleving, wat ligt nu nog niet voor de hand?

  • Gedrag van marktpartijen en de gevolgen van marktwerking en regulering voor de energie-infrastructuur en omgekeerd.

  • De rol van de eindgebruiker, van de energieleverancier en van andere en nieuwe partijen. Onder de eindgebruikers zullen midden- en kleinbedrijven naar verwachting op de huishoudens voorgaan met investeringen en met het inspelen op een nieuwe ordening van de energiemarkt.

  • Hoe kan de ene energiedrager helpen met de (stabiliteit van de) voorziening van een andere energiedrager?

  • ICT in de energie-infrastructuur: metingen van technische parameters, metingen voor de verrekening van energie, diagnose, monitoring en sturing. De uitdagingen liggen in de schaalbaarheid, de beschikbaarheid, de beveiliging, de privacy en het gebruik van standaarden. De ICT sector bestrijkt meer dan 30 disciplines. Voor ICT in de energie-infrastructuur zijn de meest relevante disciplines: embedded software, real-time systemen, algoritmiek en modellen voor coördinatie en scheduling, back-office toepassingen en service oriented applicaties.

  • Vermogenselektronica, beveiliging, besturing, meet- en regeltechniek, DC netten, supergeleiding.

  • Het gedrag van de energie-infrastructuur, inclusief het modelleren van componenten.

  • Systeemonderzoek naar grote en kleine eenheden van opslag, die bijdraagt aan de duurzaamheid van de energievoorziening, waaraan deze opslag is gekoppeld (‘grid connected’): modellen, scenario’s, simulaties, beslisgereedschappen voor de inzet van opslag in de energievoorziening, oplaad- en ontlaadgedrag.

  • Nieuwe componenten, inclusief testen van deze componenten in gesimuleerde omgeving, in afzondering en in de interactie met de energie-infrastructuur en de maatschappij.

  • Dilemma van levensduurverschil tussen de componenten in de energievoorziening en de ICT.

  • Dilemma van verschil tussen de energie-infrastructuren in Nederland. De energie-infrastructuur van een nieuwbouwwijk kan gemakkelijker voldoen aan de eisen uit de samenleving dan de verouderde energie-infrastructuur in een binnenstad.

  • De bedrijfsvoering en de stabiliteit.

  • Hoe krijgen de netbeheerders vertrouwen in nieuwe componenten en systemen?

  • Het gebruik van (bestaande) testfaciliteiten en van simulatievoorzieningen, die nodig zijn omdat bestaande energie-infrastructuur vaak niet voor experimenten kan worden gebruikt.

Onderzoeksterrein: Exploitatie van de energie-infrastructuur.

Doelstelling: Duurzame exploitatie van de energie-infrastructuur.

  • Conventioneel worden operationele kritische situaties vooraf in de planningsfase opgelost, bijvoorbeeld met het ontwerp voor de maximale belasting en met de toepassing van het ‘n-1 principe’. In de toekomst is het niet meer mogelijk om die kritische situaties in de planningsfase goed in te schatten. Conventionele infrastructuurplanning leidt dan tot grote reserve marges en overdimensionering. Operationele kritische situaties kunnen dan beter tijdens de bedrijfsvoering worden gesignaleerd en opgelost worden door actieve sturing van distributiecomponenten of van aangesloten eenheden (belasting of opwekking of opslag). De toekomstige energie-infrastructuur kan deze sturing tijdig laten plaatsvinden.

  • Om de betrouwbaarheid van de energie-infrastructuur te garanderen bij hogere benutting is de relatie tussen de belasting van componenten en de veroudering van belang. Toekomstige energie-infrastructuur voorziet in het inzicht hierin. Het kostenaandeel voor onderhoud en beheer in de levensduurkosten is beheersbaar, investeringen worden gematigd en de energie-infrastructuur draait met een hogere benutting van haar capaciteit ten opzichte van vandaag.

  • Nieuwe energie-infrastructuur veroorzaakt met haar functioneren zo weinig mogelijk energieverliezen en milieubelasting. Haar ontwerp met geschikte materialen draagt hieraan bij.

Technologische doorbraak: het succesvol combineren van betrouwbaarheid, betaalbaarheid en milieukwaliteit in de exploitatie van de energie-infrastructuur.

Richtingen van onderzoek die nodig zijn voor deze doorbraak:

  • Tijdige signalering van operationele kritische situaties en actieve sturing van infrastructuurcomponenten of aangesloten eenheden (belasting of opwekking of opslag) om deze situaties weg te nemen of beheersbaar te houden.

  • In componenten geïntegreerde intelligentie die beheer op afstand mogelijk maakt.

  • Beslissingsondersteuning op systeemniveau over individuele componenten op basis van kennisregels en referentiegegevens in ondersteunende informatiesystemen.

  • Diagnostieken voor transport- en distributienetten en componenten.

  • ‘Sustainable’ technieken, materialen en hulpmiddelen voor onderhoud en beheer.

  • Componenten en systemen met geringere milieubelasting (materialen, verliezen, geluid).

Korte termijn onderzoek en ontwikkeling

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Voor de bijdrage van de energie-infrastructuur aan een duurzame energievoorziening zijn hard- en sofware nodig. Korte termijn onderzoek en ontwikkeling richt zich nu op het onderzoek naar en de ontwikkeling van deze hard- en software, maar dit soort projecten is nog in de minderheid ten opzichte van het lange termijn onderzoek. Er is een groeiend aantal kansen voor bedrijven, die hiervoor producten op de markt willen brengen.

De bedoeling is om met korte termijn onderzoek en ontwikkeling te stimuleren dat het vele lange termijn onderzoekswerk een weg vindt naar de markt. Het gaat om producten met een plaats in of nabij de energienetten:

  • (Combinaties van) vermogenselektronica, ICT, beveiliging, besturing, meet- en regeltechniek, DC netten en supergeleiding.

  • Concepten voor de Virtual Power Plant (VPP).

  • Hard- en sofware voor en achter de ‘slimme meter’ en in apparaten (van bedrijven en woningen) voor de aanpassing van de vraag naar en het aanbod van energie op elkaar.

  • Laadpunten, met hun beveiliging en intelligentie, voor elektrische voertuigen.

Naam speerpunt

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

(9) Zon PV: (multi)kristallijn-silicium PV-technologie

Definitie(s)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Tot dit speerpunt behoren alle zonnecellen en -modules gebaseerd op silicium wafers.

Lange termijn onderzoek

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Het doel is om een PV-moduleprijs mogelijk te maken van 1 Euro/Wp of minder in 2020, bij een rendement van 18% of hoger (total area).

Het gaat hierbij dus om onderzoek om de volledige potentie van deze technologie te benutten, in termen van prijs en van prestatie. Tevens wordt onderzoek gevraagd waarmee de milieuprestaties van modules substantieel kunnen worden verbeterd.

Onderzoeksonderwerpen zijn:

  • innovaties op het gebied van basismateriaal (feedstock en wafers), leidend tot substantieel lagere siliciumkosten (per Wp);

  • deviceconcepten en nieuwe procestechnieken voor modules met een zeer hoog rendement (> 18%, module rendement) en lage kosten;

  • onderzoek gericht op het verlengen van de levensduur en betrouwbaarheid van zonnecellen en modules. Nieuwe moduleconcepten (ontwerp en materiaalgebruik) en fabricagetechnieken voor modules met lage kosten en/of een sterk verbeterd milieuprofiel (dit laatste inclusief de cellen). Bij het milieuprofiel gaat het om de milieuprestatie van de gehele keten.

Korte termijn onderzoek en ontwikkeling

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In aanvulling op de lange termijn doelstellingen betreft het hier de volgende onderzoeksonderwerpen:

  • Verbetering van de toepasbaarheid van zonnecellen in de gebouwde omgeving. Hierbij dient gedacht te worden aan systemen en technieken die dakintegratie van zonnepanelen bevorderen, middels kostprijsreductie en kwaliteitsverbetering van installaties. Aandacht en bevordering van maatschappelijke acceptatie van zonnestroom in de gebouwde omgeving dient hierbij meegenomen te worden. Hierbij kan gedacht worden aan beleving en meer specifiek de esthetische aspecten.

  • Ontwikkeling van efficiënte en kostprijsreducerende technieken en systemen voor netinpassing van zonnestroom.

  • Doorontwikkeling en ontwikkeling van productietechnologie voor cellen en module concepten op basis van resultaten uit lange termijn onderzoek (betreft grondstoffen, cellen en modules).

  • Onderzoek naar kostprijs reductie en kwaliteitsverbetering (balance of system).

Naam speerpunt

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

(10) Zon PV: dunnefilm PV-technologie

Definitie(s)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Tot dit speerpunt behoren alle dunne-film zonneceltechnieken en nieuwe celconcepten, waarbij zeer sterke materiaal reductie (cel-materiaal) uitgangspunt is. Ook vallen hieronder hoog-rendement cellen op basis van III/V (o.a. galliumarsenide), in combinatie met CPV onderzoek. Leidend is kostprijsreductie en ruimte voor high efficiency cellen onafhankelijk van de technologie keuze.

Lange termijn onderzoek

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Het doel is om een PV-module prijs mogelijk te maken van 1 Euro/Wp of minder in 2020, bij een rendement van 12% of hoger (total area). De levensduur en stabiliteit moeten voldoende zijn voor toepassingen in de bouw, dus meer dan 20 jaar bij een rendementsafname van minder dan 20%. De milieukwaliteit van modules dient in alle gevallen expliciet te worden geadresseerd. Voor de periode na 2020 is het doel om moduleconcepten te ontwikkelen voor een zeer hoog rendement (typisch > 25% op moduleniveau, > 30% op celniveau), bij een acceptabele levensduur voor toepassing in de gebouwde omgeving. Voor deze periode is het tevens het doel celconcepten te ontwikkelen die potentieel nog aanzienlijk lagere kosten, of nieuwe toepassingsmogelijkheden met zich meebrengen.

Onderzoeksonderwerpen zijn:

  • materialen, devices en procestechnieken primair gericht op een lage kostprijs (perspectief modulerendement 15%);

  • devices en procestechnieken primair gericht op rendementsverhoging tot minimaal 15% op moduleniveau (perspectief moduleprijs 1 Euro/Wp);

  • duurzaamheidsaspecten en stabiliteit: vermijden van het gebruik van schaarse of schadelijke materialen, rendementsverlies minder dan 20% over 20 jaar;

  • overige innovaties die grootschalig gebruik van modules bevorderen;

  • deviceconcepten voor een modulerendement van minimaal 25% alsmede geavanceerde meettechnieken in dit kader;

  • high efficiency dunne-film zonnecellen.

Voor organische zonnecellen zijn in verband met het stadium van ontwikkeling en de specifieke problematiek vooralsnog de volgende onderwerpen aan de orde:

  • materialen ten behoeve van devices met een sterk verbeterde stabiliteit en/of rendement (> 10 jaar equivalente levensduur, 10% celrendement);

  • deviceconcepten voor een sterk verbeterde stabiliteit en/of rendement (> 10 jaar equivalente levensduur, 10% celrendement);

  • verbeterde toepassingsmogelijkheden, waarbij de focus ligt op uiteindelijke toepassing binnen de gebouwde omgeving.

Korte termijn onderzoek en ontwikkeling

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In aanvulling op de lange termijn doelstellingen betreft het hier de volgende onderzoeksonderwerpen:

  • Verbetering van de toepasbaarheid van zonnecellen in de gebouwde omgeving. Hierbij dient gedacht te worden aan systemen en technieken die dakintegratie van zonnepanelen bevorderen, middels kostprijsreductie en kwaliteitsverbetering van installaties. Aandacht en bevordering van maatschappelijke acceptatie van zonnestroom in de gebouwde omgeving dient hierbij meegenomen te worden. Hierbij kan gedacht worden aan beleving en meer specifiek de esthetische aspecten.

  • Ontwikkeling van efficiënte en kostprijsreducerende technieken en systemen voor netinpassing van zonnestroom.

  • Ontwikkeling van productietechnologie op basis van resultaten uit lange termijn onderzoek.

  • Onderzoek naar kostprijs reductie en kwaliteitsverbetering (balance of system).

Naam speerpunt:

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

(11) Windconversie offshore (ontwerpkennis en netinpassing 6 GW tot 20 GW)

Het speerpunt windconversie offshore is opgedeeld in de onderzoeksterreinen ‘Ontwerpkennis’ en ‘Netinpassing’. Daarbij betreft het onderzoeksterreinen ‘Ontwerpkennis’ alle kennis over de offshore windcentrale vanaf de wind en andere ontwerpomgevingscondities, de windturbine, het interne elektriciteitsnet tot en met het transformatorstation op zee en de integratie daarvan inclusief de regeling. Het onderzoeksterrein ‘Netinpassing’ omvat alle kennis voor het ontwerp en de inpassing van windvermogen (6 GW to 20 GW) vanaf de transformatorstations op zee naar de nationale hoogspanningselektriciteitsnetten op land en de invloed van dat vermogen op die netten.

Definitie(s) onderzoeksterrein Ontwerpkennis

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Streven: Windconversie offshore is concurrerend (kostenniveau per geleverde kWh) met fossiele opwekking op land in 2025.

Het ontwerp van toekomstige offshore windparken is geschikt voor de zware offshore condities. Onderzoek mikt op stabielere, lagere kosten en de potentiële invloed op verlaging van kosten van windenergie, speciaal van investeringen en onderhouds- en bedrijfskosten, verhoging van het energierendement van de totale windcentrale, en verhoging van de beschikbaarheid in termen van betrouwbaarheid, toegankelijkheid en levensduur. Door de vereiste lagere kosten zullen nieuwe windturbineconcepten, -componenten en -materialen in beeld komen. Extreme betrouwbaarheidseisen vereisen windturbines met een minimum aan onderhoudsgevoelige onderdelen en dit leidt tot bijvoorbeeld de verdere ontwikkeling van lichtere direct aangedreven generatoren met zeer grote vermogens. Ontwikkelingen in de techniek van sterke, slimme en recyclebare materialen, vermogenselektronica, EMVT, supergeleiding, besturingssensoren, ICT zullen kosteneffectieve concepten mogelijk maken.

Ontwikkelingen in de rotor- en parkaërodynamica zullen leiden tot hoge opbrengst per turbine door verbetering van het aërodynamisch rendement van de rotor en de aandrijftrein (vermogenscurve) en de regelsystemen zullen de output van de gehele windenergiecentrale optimaliseren bijvoorbeeld door de concepten ‘heat & flux’ en ‘controlling wind’.

Ontwikkelingen in aëro-elasticiteit, structuurdynamica inclusief regelingen zullen leiden tot belastingreductie door geavanceerde regelingen bijvoorbeeld door individuele bladhoekregeling, beheersing van extreme belastingen inclusief regelingen gestuurd door LiDAR en grote, snellopende rotoren met intelligente dynamische individuele bladbesturing over gedeeltes van de bladen.

Ontwikkelingen in elektrische regelstrategieën voor turbines, parken en net zullen leiden tot verbetering van de netintegratie door regelkarakteristieken van de individuele windturbines, het elektrisch systeem in het windpark en de actieve elementen in dat net. Hierdoor ontstaan windenergiecentrales waarvan de output is geoptimaliseerd in de zin van elektriciteitsproductie, 'dispatchability', en belastingsfactor . De regelbaarheid van een windenergiecentrale en de kwaliteit van de opgewekte elektriciteit (vermogensniveau, blindstroomhuishouding, spanningsniveau, hogere harmonischen, dempen van korte termijn fluctuaties), verhogen de waarde van windelektriciteit.

Ontwikkelingen door het integraal ontwerp voor onderhoud, bedrijfsvoering en conditiebewaking zullen leiden tot de verlaging van de totale kosten gedurende de levensduur van windparken met zeer grote turbines (5 MW, 10 MW tot wellicht 20 MW) in diep water. Ontwikkeling van diverse soorten ondersteuningsconstructies zal leiden tot verlaging van de investeringskosten evenals de ontwikkeling van assemblage-, bouw- en transporttechnieken, waarbij rekening moet worden gehouden met typisch maritieme fysische verschijnselen zoals corrosie, wind-, stromings- en golfbelastingen .

Kosteneffectieve windturbines, windcentrales, installatietechnieken en bedrijfsvoeringmethodes vormen daarbij de technologische vooruitgang.

Lange termijn onderzoek

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Richtingen van onderzoek die nodig zijn om deze vooruitgang te realiseren betreffen met name:

  • nieuwe windturbine concepten, componenten en materialen;

  • rotor- en parkaerodynamica inclusief regelingen;

  • aëro-elasticiteit, structuurdynamica inclusief regelingen;

  • elektrische regelstrategieën voor turbines, parken en net;

  • integraal ontwerp voor onderhoud, bedrijfsvoering en conditiebewaking;

  • ondersteuningsconstructies;

  • assemblage-, bouw- en transporttechnieken.

Korte termijn onderzoek en ontwikkeling

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bij korte termijn onderzoek en ontwikkeling kan het ook gaan om vernieuwende onderdelen van de onderzoeksrichtingen. Richtingen van onderzoek en ontwikkeling die nodig zijn om deze vooruitgang te realiseren betreffen met name:

  • nieuwe windturbine concepten, componenten en materialen;

  • rotor- en parkaerodynamica inclusief regelingen;

  • aëro-elasticiteit, structuurdynamica inclusief regelingen;

  • elektrische regelstrategieën voor turbines, parken en net;

  • integraal ontwerp voor onderhoud, bedrijfsvoering en conditiebewaking;

  • ondersteuningsconstructies;

  • assemblage-, bouw- en transporttechnieken.

Definitie(s) onderzoeksterrein netinpassing 6 GW tot 20 GW

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Doelstelling: Economisch en betrouwbaar ontwerp en inpassing van windvermogens van 6 GW tot 20 GW in het Nederlandse elektriciteitsnet en toekomstige grensoverschrijdende zeenetten zonder dat hierdoor instabiliteit of knelpunten elders in de netten ontstaan.

Offshore windparken zullen vermogens hebben van 100 MW, 500 MW, wellicht 1000 MW en de output van meerdere parken zullen samenkomen op aansluitpunten van het hoogspanningsnet, in de toekomst ook op zee. De aansluiting van individuele windparken en clusters van windparken kunnen in de periode van 2020 tot 2030 uitgroeien tot grensoverschrijdende zeenetten die ook onderlinge uitwisseling van vermogen tussen landen mogelijk maken. Onderzoek naar ontwerpen, regeling en bedrijf van transportnetten op zee met een combinatie AC, klassieke DC en moderne DC hoogspanningstechnieken zijn noodzakelijk. Het afvoeren van het vermogen vanaf de locaties van de windparken naar de invoedingspunten, heeft systeemconsequenties. De output is variabel en tot op zeker hoogte voorspelbaar. Flexibilisering van bedrijfsmiddelen op het land via het vrije-marktmechanisme en verhoging van interconnectiecapaciteit verbeteren de balans tussen vraag en aanbod. Betere en betrouwbare voorspelling van het aanbod in relatie tot de vraag bij meer windvermogen is dan essentieel. Tevens zijn technieken nodig die gericht de output kunnen aanpassen, zodat een windcentrale bijvoorbeeld systeemdiensten kan leveren in de vorm van korte termijn reservevermogen.

Integrale systeemsimulaties geven inzicht in het gedrag van windconversiesystemen en met het net met de bestaande opwekkers. Ontwerpoptimalisaties geven inzicht in de modulariteit, flexibiliteit en kosteneffectiviteit. De tijdschalen zijn: de korte termijn vermogensfluctuaties en verstoringen in het systeem (seconden – minuten) die de stabiliteit beïnvloeden, en de langere termijn fluctuaties (kwartieren – dagen) die invloed hebben op de leveringszekerheid. Geschikte modellen, regelingen en signaleringsfuncties zijn vereist. De grootste verstoringen komen van kortsluitingen in het net dan wel van snelle variaties van grote hoeveelheden windvermogen, bijvoorbeeld door stormfronten of door storingen in het net op zee. De langere termijn vermogensfluctuaties zijn naast technisch ook organisatorisch van aard. Vermogensmarkten, regelgeving, netcodes, procedures en routines spelen hierbij een rol.

De technologische vooruitgang wordt gevormd door de integrale systeemaanpak van inpassing van windvermogen.

Lange termijn onderzoek

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Richtingen van onderzoek die nodig zijn om deze vooruitgang te realiseren betreffen met name:

  • ontwerp en integrale regelstrategie van zeenetten;

  • interacties met bestaande productiecapaciteit op land;

  • gecombineerde bedrijfsvoering van landnetten en zeenetten (stabiliteit, capaciteit, regelgeving);

  • voorspelmethoden (vermogensaanbod in relatie tot de vraag), waaronder

  • windvoorspelling.

Korte termijn onderzoek en ontwikkeling

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bij korte termijn onderzoek en ontwikkeling kan het ook gaan om vernieuwende onderdelen van de onderzoeksrichtingen. Richtingen van onderzoek en ontwikkeling die nodig zijn om deze vooruitgang te realiseren betreffen met name:

  • ontwerp en integrale regelstrategie van zeenetten;

  • interacties met bestaande productiecapaciteit op land;

  • gecombineerde bedrijfsvoering van landnetten en zeenetten (stabiliteit, capaciteit, regelgeving);

  • voorspelmethoden (vermogensaanbod in relatie tot de vraag), waaronder

  • windvoorspelling.

Naam speerpunt

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

(12) Elektriciteit en warmte uit biomassa

Definitie(s)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Alle processen waarbij biomassa wordt omgezet in elektriciteit en warmte. Hieronder vallen onder andere bij- en meestookinstallaties, afvalverbrandingsinstallaties en installaties die specifiek zijn toegesneden op de omzetting van biomassa in elektriciteit en multifuel installaties. Deze kunnen met een hoog rendement mengsels van biomassa, kolen en restwarmte omzetten. Gestreefd wordt naar een hoog elektrisch rendement en een maximale benutting van de vrijkomende warmte.

Lange termijn onderzoek

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • Voor mee- en bijstook in kolencentrales wordt gestreefd naar een bijmengpercentage van 40% biomassa en een elektrisch rendement van meer dan 50% in 2040.

  • Voor AVI's geldt een elektrisch rendement van 40% als streefdoel.

  • Bij 'multifuel' installaties wordt gestreefd naar een elektrisch rendement boven de 50% waarbij het rendement bij een hoog aandeel biomassa (> 33% energie) slechts enkele procentpunten lager is dan bij 100% fossiele brandstoffen.

  • Bij kleinschalige decentrale installaties wordt gestreefd naar een rendement van elektriciteit én warmte van meer dan 85%.

Korte termijn onderzoek en ontwikkeling

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Onderzoek naar en ontwikkeling van innovatieve (delen van) installaties voor de omzetting van biomassa in warmte en/of elektriciteit met de volgende kenmerken:

  • een zo hoog mogelijk rendement van elektriciteit en/of warmte, minimaal gelijk aan dat van de best presenterende installaties die op dit moment commercieel verkrijgbaar zijn;

  • emissiewaarden voor NOx, zwaveldioxide, onverbrande koolwaterstoffen en fijnstof liggen minimaal binnen de Nederlandse wettelijke emissie-eisen;

  • de economische terugverdientijd, met inbegrip van subsidies en fiscale maatregelen, valt binnen de technische levensduur van de installatie.

Ook innovatieve projecten die zich richten op de voorbewerking van biomassastromen voor deze toepassing komen in aanmerking.

Onderzoeksonderwerpen Ketenefficiency

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Lange termijn onderzoek

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • Membraanscheiding

  • Procesintensificatie

  • Warmtehuishouding in de industrie

  • Thermische behandelingsprocessen

  • Systeembenadering in de industrie

Korte termijn onderzoek en ontwikkeling

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • Membraanscheiding

  • Procesintensificatie

  • Warmtehuishouding in de industrie

  • Thermische behandelingsprocessen

  • Systeembenadering in de industrie

Positionering van ketenefficiency binnen het energieonderzoek.

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Het energieverbruik van de industrie omvat in Nederland met 1398 PJ ongeveer 42% van de totale energievraag (cijfers 2005). Vanuit de Trias Energetica is verbetering van de efficiency essentieel voor een transitie naar een duurzame energiehuishouding. Op korte termijn kan verbetering van de industriële efficiency worden bereikt door middel van invoering van state of the art technologie, zoals gestimuleerd door meerjarenafspraken en fiscale maatregelen. De Nederlandse industrie is momenteel een koploper op het gebied van energie-efficiënte. Om deze positie op langere termijn te behouden en zo de levensvatbaarheid van de industrie op lange termijn te waarborgen, zijn echter sprongsgewijze innovaties nodig die een paradigmaverandering vereisen. Processen en ketens dienen op een totaal nieuwe wijze worden doordacht. Het EOS programma ondersteunt R&D gericht op dergelijke innovaties.

Aansluitend op de Innovatieagenda Energie kent het EOS programma twee hoofdsporen: procestechnologie/procesintensificatie en warmte. Daarnaast dienen systeemstudies voor een integrale inbedding en de benodigde ketenvisie.

Deze hoofdsporen zijn uitgewerkt in vijf speerpunten, welke op de volgende pagina’s zijn uitgewerkt.

Innovaties op het gebied van procestechnologie/procesintensificatie bieden een goed besparingspotentieel. Zo vormt membraanscheiding een mogelijk alternatief voor energie-intensieve scheidingsprocessen. Ook bieden deze innovaties de mogelijkheid voor kennisintensief ondernemersschap.

Een belangrijk deel van het energieverbruik wordt gevormd door de warmtevraag in de industrie: 581 PJ. Een betere benutting van restwarmte, de inzet van duurzame warmte en het verminderen van de warmtevraag zullen in belangrijke mate bijdragen aan efficiencyverbetering.

Naast de afzonderlijke processen is het noodzakelijk om energie-, grondstof- en warmtevraagstukken ook in het kader van de gehele productieketen te beschouwen. Een grondige ketenbenadering kan belangrijke synergievoordelen bieden. Daarnaast zijn verdere besparingen mogelijk door over de ketens heen aansluitingen te vinden om een beter gebruik van energie, warmte en grondstoffen mogelijk te maken. Met het oog hierop biedt het EOS programma de mogelijkheid tot het uitvoeren van systeemstudies.

Aansluiting MJA Roadmaps

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Vanuit de meerjarenafspraken zullen de komende tijd sectorale roadmaps worden uitgevoerd. Deze kunnen mede resulteren in onderzoeks- en ontwikkelingsvragen. Bijvoorbeeld op het gebied van korte termijn onderzoek en ontwikkeling kan bij oplevering van de roadmaps worden onderzocht of het EOS programma kan bijdragen door projecten die aansluiten bij deze roadmaps te ondersteunen.

Procesintensificatie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Op initiatief van het Platform Ketenefficiency is in 2008 een roadmap uitgevoerd op het gebied van procesintensificatie. Het concept van procesintensificatie beoogt een paradigmaverandering waarbij processen opnieuw geheel tegen het licht worden gehouden. Dit kan resulteren in het toepassen van vaak radicaal vernieuwende principes in proces- en installatieontwerp, bijvoorbeeld door microreactoren, combinatie van reactie en scheiding, of andere methoden van energie-overdracht.

Onderzoek binnen de speerpunten van Ketenefficiency kan een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de voor procesintensificatie benodigde technologieën. Zo kunnen membranen een rol spelen in bijvoorbeeld membraanreactoren. In multifunctionele reactoren worden meerdere functies gecombineerd in één nieuw reactorconcept. Alternatieven voor warmteoverdracht worden ook met name genoemd in de roadmap procesintensificatie. Hoewel één van de speerpunten er met name naar genoemd is, is procesintensificatie dus ook een doorsnijdend thema binnen dit aandachtsgebied.

Naam speerpunt

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

(13) Membraanscheiding

Definitie(s)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Aangezien voor de meeste scheidingen en combinaties van reactie en scheiding in de procesindustrie omstandigheden van hoge druk (> 20 bar) en temperatuur (> 120°C) in combinatie met (agressieve) organische media aan de orde zijn, vereist dit voor de inzet van membraantechnologie het gebruik van speciale materialen, welke operationeel bestendig zijn tegen dergelijke omstandigheden. Vooralsnog lijken anorganische membranen de beste keuze voor dergelijke toepassingen. Gezien de ontwikkelingen op het gebied van organische materialen, zijn deze in dit onderzoeksprogramma ook opgenomen. Van belang is om primair de functionele aspecten van de te ontwikkelen technologie te beoordelen.

Specifieke toepassingen van membraantechnologie die zich richten op energie-efficiëntere moleculaire scheiding:

  • Nanofiltratie (NF) van organische oplosmiddelen: bijvoorbeeld voor terugwinning van homogene katalysatoren, voor terugwinning van oplosmiddelen, afscheiding van reactanten;

  • Pervaporatie (PV) en damppermeatie (VP): bijvoorbeeld voor ontwatering van organische oplosmiddelen, voor scheiding van azeotropen, voor verschuiving van evenwichten bij veresteringen, voor optimalisering/verbetering van destillatieve scheidingen;

  • Gasscheidingen: vooral in combinatie met reactoren, voor afvoer of dosering van reactanten, en voor terugwinning van componenten uit procesgasstromen.

Voor ontwikkeling en implementatie van nieuwe membraantechnologie voor de procesindustrie zijn naast de scheidingsprestaties vooral ook flexibiliteit, betrouwbaarheid, robuustheid, veiligheid en onderhoud van belang. Voor implementatie op grote schaal dienen zowel de technologie als de leverancier hiervan de status van ‘bewezen’ te hebben.

Lange termijn onderzoek

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Onderzoek moet gericht zijn op:

  • basisonderzoek naar nieuwe membraanmaterialen en membranen voor bovengenoemde scheidingen; onderzoek naar nieuwe dragerstructuren;

  • ontwikkeling van nieuwe modulen voor specifieke toepassingen eventueel in combinatie met katalysatoren;

  • ontwikkeling van opschalings- en fabricagetechnologie van nieuwe membranen/modulen;

  • ontwikkeling van toepassingsmogelijkheden van specifieke membranen en modulen in de (chemische) procesindustrie en voedingsmiddelenindustrie waarbij via systeembenadering de essentiële rol van deze procesoperatie evident wordt.

Doorbraken: Membraantechnologie die toepasbaar is bij hoge druk (> 20 bar), hoge temperatuur (> 120°C), bestand is tegen agressieve milieus en waarbij de standtijd van de membranen voldoet aan de geldende industriële criteria.

Korte termijn onderzoek en ontwikkeling

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • Ontwikkelen van processen gebaseerd op nieuwe membraanmaterialen en membraanmodules.

  • Inpassing van membraanscheiding in bestaande processen.

  • Ontwikkeling van productiemethoden voor membranen.

  • Uitvoeren van industriële pilots bij eindgebruikers.

Naam speerpunt

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

(14) Procesintensificatie2

Definitie(s)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Procesintensificatie (PI): het toepassen van vaak radicaal vernieuwende principes in proces- en installatieontwerp.

Procesintensificatie omvat een aantal vaak radicaal vernieuwende principes (paradigma shift) in proces- en apparaatontwerp. Daarmee komen aanmerkelijke verbeteringen binnen bereik in (energie-) efficiency van de processen en van productketens, lagere investeringen en operationele kosten, verbetering van productkwaliteit en veiligheid, vermindering van milieubelasting etc.

Invoering van technologie op basis van PI betekent een energiebesparing van 5 à 10 PJ op een termijn van ca. 10 jaar, maar 100 PJ op lange termijn. Voor het energiegebruik in de industrie betekent dit 20% reductie.

Van procesintensificatie wordt bijvoorbeeld gesproken wanneer meerdere functies in een reactor worden gecombineerd dan wel de primaire functies worden geïntensiveerd. Gedacht kan worden aan de volgende verdere concretisering:

  • toepassing van membranen in combinatie met chemische omzettingen waarbij producten selectief worden afgescheiden en/of reactanten selectief, of op gecontroleerde wijze aan het reactiemengsel worden toegevoerd;

  • toepassing van gestructureerde reactoren waarbij een effectiever contact tussen de fasen (gas-vloeistof, gas-vast en gas-vloeistof-katalysator) bewerkstelligd kan worden;

  • toepassing van dynamisch of cyclisch geopereerde reactoren waardoor compressie, expansie en warmte-uitwisseling geïntegreerd kan worden en/of operatie bij optimale katalysatorcondities gerealiseerd kan worden.

Doorbraken: Het ontwikkelen en opschalen van nieuwe reactorconcepten.

Vloeistofscheiding door middel van destillatie is de grootste energieverbruiker in de Nederlandse industrie. Gedacht kan worden aan warmteintegratie, extractieve destillatie met designer solvents of high-gravity destillatie. Onderwerpen als reactieve destillatie en destillatie-membraan hybride scheiding passen binnen de trend naar geïntegreerde, meer compacte en hybride systemen. Onderzoek naar energie-efficiëntie te behalen door middel van vloeistofscheiding via geavanceerde destillatie is in dit speerpunt opgenomen.

Doorbraken: Het ontwikkelen en opschalen van geavanceerde destillatieconcepten.

Lange termijn onderzoek

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Onderzoek moet gericht zijn op:

  • modelvorming inclusief experimentele validatie van de modellen op laboratoriumschaal om industriële haalbaarheid te evalueren;

  • ontwikkeling en opschaling van nieuwe technologieën.

Korte termijn onderzoek en ontwikkeling

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • ontwikkelen van nieuwe technologieën op het gebied van procesintensificatie naar industriële pilotschaal.

  • ontwikkeling van geavanceerde destillatieconcepten.

Naam speerpunt

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

(15) Warmtehuishouding in de industrie

Definitie(s)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Onderzoek gericht op technologieën die bijdragen aan een duurzame warmtehuishouding door efficiënt gebruik van restwarmte en inzet van duurzame warmte. Gedacht kan worden aan:

  • nieuwe opslag- en transportsystemen;

  • opwaardering van warmte tot boven de pinchtemperatuur van de afnemer of omzetting in andere vormen van energiedragers;

  • hoge temperatuur opslag (60-150 °C);

  • grote opslagcapaciteiten/dichtheid;

  • kostenverlaging;

  • ontwikkeling van nieuwe koudetechnische concepten.

Doorbraken:

  • Kostenverlaging tot het niveau dat het systeem technisch en economisch haalbaar is;

  • Opslag met hoge capaciteit per volume-eenheid met minimale warmteverliezen.

Lange termijn onderzoek

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • Onderzoek naar nieuwe doorbraaktechnologieën op het gebied van hergebruik en duurzame warmte.

  • Uitvoeren van integrale studies naar warmteketens, inclusief niet-technologische belemmeringen.

Korte termijn onderzoek en ontwikkeling

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • Ontwikkeling van nieuwe technologieën voor opwaardering en transport naar industriële schaal, resulterend in industriële pilots.

Naam speerpunt

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

(16) Thermische behandelingsprocessen

Definitie(s)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Onderzoek en ontwikkeling naar nieuwe thermische behandelingsprocessen en alternatieven voor thermische behandeling. Onder thermische behandeling wordt een veelheid aan processen verstaan waarbij warmte wordt toegevoegd om bepaalde scheidingen, fysische, eventueel biologische en/of chemische veranderingen aan producten teweeg te brengen. Het betreft processen waarbij de warmte vaak door middel van aardgas wordt opgewekt en ingebracht. Soms worden andere warmtebronnen, brandstoffen of elektriciteit ingezet. Het energieverbruik in de Nederlandse industrie is aanzienlijk op deze gebieden. Binnen de thermische processen zijn als voorbeelden de volgende functies te benoemen: drogen, blancheren, steriliseren, smelten etc. Deze functies zijn ook nu gemeengoed in de industrie.

Nieuwe technologieën kunnen gericht zijn op alternatieve wijzen van energieoverdracht of het uitvoeren van processen bij lagere temperatuur. Het uitvoeren bij lagere temperatuur maakt een effectievere inzet van restwarmte of duurzame warmte mogelijk.

Lange termijn onderzoek

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Het onderzoek moet gericht zijn op technologieën die substantiële, sprongsgewijze energiebesparing realiseren. Hierbij valt te denken aan technieken als (niet limitatief):

  • gerichte verhitting;

  • pulserende verhitting;

  • sono-luminescentie;

  • toepassing van hoge drukken;

  • pulserende elektrische velden;

  • hoge intensiteit verlichting;

  • microgolven.

Doorbraken: De ontwikkeling van nieuwe concepten voor thermische behandelingsprocessen die een factor 2 tot 3 efficiënter zijn.

Korte termijn onderzoek en ontwikkeling

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • Ontwikkeling van nieuwe thermische behandelingstechnologieën en alternatieve behandelingstechnologieën tot aan industriële pilots.

Naam speerpunt

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

(17) Systeembenadering in de industrie

Definitie(s)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In het algemeen kan de systeembenadering informatie aanreiken over de potentiële mogelijkheden van nieuwe technologie, bijvoorbeeld in termen van mogelijke energiebesparing, rendementen etc. Behalve potentiëlen wordt doorgaans ook andere informatie gegenereerd, zoals verwachte kosten, fase van ontwikkeling, maatschappelijke effecten, technologische barrières en andere factoren die relevant zijn voor de slaagkans van een nieuwe technologie. Bovendien geeft zij inzicht in de status van de ontwikkelingen wereldwijd, de concurrentiepositie van de Nederlandse kennis op het betreffende gebied en het potentiële draagvlak voor verder onderzoek en ontwikkeling. Dit kan ook belangrijk zijn voor het in de toekomst beoordelen en eventueel herwaarderen van de speerpunten en importthema’s van het lange termijn energieonderzoeksprogramma.

Lange termijn onderzoek

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Doelstelling: Ontwikkelingen toepassing van kennis met betrekking tot systeemstudies en technologieverkenningen ten behoeve van selectie en beoordeling van kansrijke onderzoeksgebieden gericht op substantiële energie- en emissiereductie in de industrie.

Het lange termijn onderzoek (procesherontwerp) dient gericht te zijn op:

  • Uitwerking van de ketenbenadering voor processen en procesketens en kwantificering van het besparingspotentieel;

  • Uitwerking in concrete programmarichtingen en realisatietrajecten (roadmaps) voor de lange termijn met tijdpaden en indicatie van de omvang tot en met implementatie. Aspecten als nationale en internationale inbedding/partners, early-market introduction etc. moeten worden meegenomen;

  • Gebruik van de systeembenadering voor het herontwerp van processen.

Korte termijn onderzoek en ontwikkeling

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • Toepassingsgericht onderzoek naar nieuwe systeemconcepten.

Onderzoeksonderwerpen Gebouwde Omgeving

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Lange termijn onderzoek

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • Integrale systemen en concepten voor nieuw te bouwen of te renoveren gebouwen, wijken of bedrijventerreinen

  • Innovatieve systemen en componenten

Korte termijn onderzoek en ontwikkeling

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • Integrale systemen en concepten voor nieuw te bouwen of te renoveren gebouwen, wijken of bedrijventerreinen

  • Innovatieve systemen en componenten

Naam speerpunt:

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

(18) Integrale systemen en concepten voor nieuw te bouwen of te renoveren gebouwen, wijken of bedrijventerreinen.

Definitie(s)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Definitie van ‘concept voor een gebouw, wijk of bedrijventerrein’

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Het geheel van bouwkundige en installatietechnische onderwerpen, die in combinatie met andere, niet gebouwgerelateerde invloedsfactoren, het energiegebruik beïnvloeden.

Definitie van energieneutraal

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Een project is energieneutraal als er op jaarbasis geen netto import van fossiele of nucleaire brandstof van buiten de systeemgrens nodig is om het gebouw op te richten, te gebruiken en af te breken. Dit betekent dat het energiegebruik binnen de projectgrens gelijk is aan de hoeveelheid duurzame energie die binnen de projectgrens wordt opgewekt of die op basis van externe maatregelen aan het project mag worden toegerekend.

Doelstelling: ontwikkeling van integrale concepten die een energiereductie bewerkstelligen die steeds verder gaan richting energieneutraal en zelfs naar energieleverend.

Lange termijn onderzoek

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Studies die verdergaande energiebesparing en/of duurzame opwekking trachten te bereiken door middel van:

  • een integrale benadering van technieken (technische, economische, financiële en/of sociale aspecten) om zo te komen tot concepten van gebouwen, wijken of bedrijventerreinen die richting energieneutraal gaan of zelfs naar energieleverend.

Onder integraal wordt verstaan de integratie van technieken (bouwkundig, installatietechnisch, planologisch) en/of sociale aspecten (gedrag, acceptatie, gebruikergebonden energie-aandeel, bestuurlijk, financieel). Het onderzoek kan zich zowel op nieuwbouw als op de bestaande bouw richten. Hierbij kan ook het stedelijke, regionale etc. schaalniveau in ogenschouw worden genomen. Enkele voorbeelden hiervan zijn:

  • integratie van wonen en werken (mobiliteit) en de impact op leef- en woonconcepten die uiteindelijk moeten bijdragen aan een efficiënter energiegebruik;

  • energiegerelateerde aspecten, gecombineerd met aandacht voor comfort, gezondheid, binnenluchtkwaliteit, integrale milieuprestaties, bouwproces, esthetiek, gedrag en kosten;

  • potentieelstudies naar of scenariostudies van combinaties van bouwkundige en installatietechnische maatregelen op het gebied van vraagreductie, opwekking van duurzame energie en inzet van schoon fossiele brandstoffen en het efficiënte gebruik ervan;

  • ontwikkeling van technieken, processen en/of materialen die substantieel bijdragen om de C2C kringloop in de gebouwde omgeving te sluiten.

Korte termijn onderzoek en ontwikkeling

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • ontwikkelen van hulpmiddelen om bij besluitvorming inzicht te krijgen in consequenties op de langere termijn van de innovatieve, energiebesparende maatregelen (consequenties zowel t.a.v. energieverbruiken als investerings- en onderhoudskosten);

  • haalbaarheidsstudies naar het optimale, integrale energieconcept richting energieneutraal of zelfs richting energieleverend voor een concreet gebouw, wijk of bedrijventerrein.

Naam speerpunt:

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

(19) Innovatieve systemen en componenten

Lange termijn onderzoek

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Doelstelling: onderzoek en ontwikkeling van systemen en componenten en de inpassing daarvan in de gebouwde omgeving, die nodig zijn om op de lange termijn duurzame en/of hoogefficiënte opwekking van energie op lokaal niveau op grote schaal te kunnen toepassen.

Onder systemen wordt verstaan een combinatie van technieken om een bepaalde functie uit te oefenen (ventilatie, koeling, verwarming, verlichting, isolatie) of een compleet bouwconcept voor een woning/gebouw dat qua energiegedrag richting energieneutraal gaat of naar energieleverend (exergie/passief huis, wel of niet collectief/grootschalige aanpak).

Bij de innovatieve componenten gaat het om technieken die nog zo ver van de markt afstaan, dat er nog geen industrie in geïnteresseerd is om dit onderwerp op te pakken. Te denken valt aan vormen van energieopslag etc.

Korte termijn onderzoek en ontwikkeling

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • onderzoek en ontwikkeling van innovatieve apparaten of technieken op gebouw- en/of wijkniveau;

  • ontwikkeling van rekentools om hulpmiddelen te ontwikkelen om bij besluitvorming inzicht te krijgen in consequenties van de innovatieve, energiebesparende maatregelen inclusief verbruiksmonitoringsaspecten. Het kan dan gaan over consequenties zowel ten aanzien van energieverbruiken als investerings- en onderhoudskosten.

Onderzoeksonderwerpen Duurzame Mobiliteit

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Lange termijn onderzoek

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • Elektrisch rijden en rijden op waterstof, biogas en hogere blends biobrandstoffen:

    • Brandstofcelsystemen in automotive

    • Infrastructuur voor elektrisch rijden

    • Infrastructuur voor rijden op waterstof

    • Beschikbaarheid van biogas en biofuels

    • Beschikbaarheid van waterstof

Korte termijn onderzoek en ontwikkeling

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Vanuit de Innovatie Agenda Energie wordt in 2009 initiatief genomen tot het opzetten van meerdere proeftuinen voor duurzame mobiliteit. In afwachting van deze proeftuinen en eventueel daaruit voortkomende onderzoeksvragen zijn geen onderwerpen voor korte termijn onderzoek en ontwikkeling benoemd.

Naam speerpunt

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

(20) Elektrisch rijden en rijden op waterstof, biogas en hogere blends biobrandstoffen

Definitie(s)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Voor EOS zijn de volgende items relevant:

  • (1) Hybride en elektrisch rijden (in de stad): kansen en belemmeringen van netkoppeling van elektrische auto’s;

  • (2) Rijden op waterstof: brandstofcellen, productie en opslag van waterstof;

  • (3) Rijden op biogas en hogere blends biobrandstoffen: thema bioraffinage voor de productie van biobrandstoffen.

Uitgaande van drie routes in duurzamer rijden – elektrisch, met waterstof en met biogas en biobrandstoffen – wordt de volgende indeling van het thema gemaakt:

  • het voertuig (auto, aandrijving, accu/batterij)

  • infrastructuur en beschikbaarheid van brandstoffen: de netkoppeling (laadpunt, snelladers, daar waar de auto fysiek wordt gekoppeld aan het (intelligente) elektriciteitsnet), een waterstof- en gasinfrastructuur en beschikbaarheid van elektriciteit (mix van opwekkers/bronnen), waterstof, biogas en hogere blends biobrandstoffen

  • niet-technologische items, zoals regelgeving en gedrag.

EOS biedt geen ondersteuning aan onderzoek naar het voertuig, dat wil zeggen de auto of het voertuig zelf, de aandrijving of – in het bijzonder – aan verbetering van accu’s en batterijen t.b.v. elektrisch rijden. Uitzondering hierop betreft het onderzoek naar brandstofcellen en integratie van brandstofcelsystemen in mobiele (hybride) systemen. Onder het speerpunt ‘Transport en distributie van energie (transitie en exploitatie van de energie-infrastructuur)’ behoort wel onderzoek naar inpassing van opslagsystemen en systeemonderzoek waarin opslag van elektriciteit onderdeel is.

In andere speerpunten van het EOS-onderzoeksprogramma wordt ondersteuning verleend aan onderzoek op het gebied van elektrische-, waterstof- en gasinfrastructuur en aan de productie (beschikbaarheid) van elektriciteit en andere brandstoffen (waterstof, biogas en biobrandstoffen). Hieronder staan onderzoeks- en ontwikkelingsvragen voor lange termijn onderzoek genoemd, met waar mogelijk verwijzing naar de speerpunten uit andere thema’s van het EOS-programma.

Lange termijn onderzoek

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De volgende technologiegerichte lange termijn onderzoeksonderwerpen zijn gedefinieerd:

  • Brandstofcelsystemen in automotive: dit onderzoeksonderwerp wordt gezien als integraal onderdeel van het speerpunt ‘Brandstofcel’.

  • Infrastructuur voor elektrisch rijden: onderzoek naar de kansen, belemmeringen en gevolgen van grotere hoeveelheden elektrische auto’s op het toekomstige, intelligente elektriciteitsnet. Dit onderzoeksonderwerp wordt gezien als integraal onderdeel van het speerpunt ‘Transport en distributie van energie’.

  • Infrastructuur voor rijden op waterstof: bijvoorbeeld onderzoek naar nieuwe materialen voor goedkope waterstofinfrastructuur en (de)compressiesystemen, systeemstudies naar de mogelijke toekomstscenario’s van waterstofinfrastructuur en opslag. Dit onderzoeksonderwerp wordt gezien als integraal onderdeel van het speerpunt ‘Waterstofinfrastructuur: netwerken en opslag’.

  • Beschikbaarheid van biogas en biobrandstoffen: dit onderzoeksonderwerp wordt gezien als integraal onderdeel van de speerpunten ‘Bioraffinage’ en ‘Vergassing, gasreiniging, -conditionering en syngasproductie en -toepassing’.

  • Beschikbaarheid van waterstof: dit onderzoeksonderwerp wordt gezien als integraal onderdeel van het speerpunt ‘Waterstofproductie en geavanceerde conversie’.

Binnen het EOS-lange termijn onderzoek is er mogelijkheid tot uitvoeren van niet-technologisch (gamma) onderzoek, mits in directe relatie tot een duurzame technologie. Voorbeelden van niet-technologische lange termijn onderzoeksonderwerpen zijn:

  • Onderzoek naar onder andere regelgeving, standaardisatie, veiligheid, maatschappelijke acceptatie, accijnzen, gedrag rondom de technologische uitdaging van (netkoppeling van) elektrische mobiliteit. Deze onderzoeksonderwerpen worden gezien als integraal niet-technologisch onderdeel van het speerpunt ‘Transport en distributie van energie’.

  • Onderzoek voor toekomstscenario’s: Modal shift, toekomstige transportvraag, (on)mogelijkheden van de uitrol van verschillende duurzame mobiliteitsopties (in vergelijking tot elkaar, LCA’s) en gevolgen van hun potentiële schaalgrootte (voor bijvoorbeeld productie van duurzame elektriciteit, waterstof, biogas of hogere blends biobrandstoffen), welke combinaties van inzet van energiebronnen en dragers versterken en beïnvloeden de flexibiliteit van het energiesysteem.

Korte termijn onderzoek en ontwikkeling

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Vanuit de Innovatie Agenda Energie wordt in 2009 initiatief genomen tot het opzetten van meerdere proeftuinen voor duurzame mobiliteit. Deze proeftuinen bieden ruimte en financiële ondersteuning voor (grootschalige) demonstraties en daarbijhorende monitoring. In afwachting van deze proeftuinen en eventueel daaruit voorkomende onderzoeksvragen zijn geen onderwerpen voor korte termijn onderzoek en ontwikkeling benoemd.

Onderzoeksonderwerpen Carbon Capture and Storage (CCS)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Lange termijn onderzoek

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • CO2-scheiding, transport en veilige opslag ondergronds

  • CO2-afvang

  • Geavanceerde kolenconversie met CO2-afscheiding

  • Aardgasconversie, gasturbinetechnologie

Korte termijn onderzoek en ontwikkeling

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • CO2-scheiding, transport en veilige opslag ondergronds

  • CO2-afvang

  • Geavanceerde kolenconversie met CO2-afscheiding

  • Aardgasconversie, gasturbinetechnologie

Naam speerpunt

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

(21) CO2-scheiding, transport en veilige opslag ondergronds

Definitie(s):

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Het proces van het opslaan van CO2 en de toestand van opgeslagen CO2 in voor Nederland relevante opslagreservoirs, op een manier die veilig, te monitoren en te verifiëren is. Relevante opslagreservoirs betreffen (bijna lege) aardgasvelden, (bijna lege) olievelden, aquifers, koolbedden en overig poreus gesteente. Onderzoeksterreinen betreffen integriteit (van put, reservoir), injecteerbaarheid en opslagcapaciteit, CO2-migratie (korte en lange tijdsschalen, site-specifiek en algemeen) en gas-fluidum-gesteente interactie.

Transport wordt hiernavolgend niet specifiek genoemd. Transport is geen onderwerp waar diepgaand onderzoek voor benodigd is, niet voor de lange termijn en niet voor de korte termijn. Wel worden de specifieke onderwerpen onderscheiden, zoals de invloed van verontreinigingen in CO2-stromen en daarmee gepaard gaand mogelijk afwijkend fasegedrag en compressie- en expansievraagstukken, maar de ervaring met het transporteren van CO2 is al zeer groot en al op grote schaal toegepast (pijpleidingen, scheepvaart, trucks).

Lange termijn onderzoek

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • Monitorings- en simulatietechnieken voor het garanderen van de veiligheid van ondergrondse CO2-opslag door focus op integriteit van putten, reservoirs en cap rock bij opslagreservoirs. Deze opslagreservoirs betreffen: aquifers, koolbedden en overig poreus gesteente;

  • Lange termijn monitorinfrastructuur voor Nederland (permanente geofysische en geochemische monitoring in ondergrond en aan oppervlakte), per gebied en niet per site;

  • Meer dan 50 % kostenreductie (ten opzichte van eerste toepassing in Nederland) m.b.t. zaken als monitorings-, simulatie- en risico-evaluatie technieken;

  • Integriteit nieuwe boorgat/casing-monitoringstechnieken in aquifers, koollagen en overige poreuze gesteenten die dienen als opslagreservoirs voor operationele en post abandonnering fasen;

  • Nieuwe ondergrondse afvangst- en energieconversie prototypes.

Korte termijn onderzoek en ontwikkeling

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De korte termijn onderzoeksvragen worden grotendeels binnen het CATO-2 programma geadresseerd. Het doel van CATO-2 is om rond 2015 één of meer grootschalige demonstraties van geïntegreerde CCS-projecten te realiseren. Daarvoor zijn binnen CATO-2 vier regio’s aangewezen waarbinnen deze demonstraties moeten plaatsvinden, te weten Rijnmond, Noord-Nederland, offshore en Limburg. Het korte termijn onderzoek dat hiervoor nodig is valt in zijn geheel binnen de kaders van CATO-2. Er wordt onderzoek gedaan naar opslag in (bijna lege) aardgasvelden (opslag en EGR), aquifers en koollagen.

Onderwerpen voor korte termijn onderzoek en ontwikkeling in EOS zijn:

  • Onderzoek naar thermodynamische modellen als basis voor reservoir- en putsimulaties. Onderzoek naar de invloed van verontreinigingen in de CO2-stroom. Onderzoek naar fasegedrag bij onconventionele blowouts, rekeninghoudend met aanwezige vloeistoffen en water.

  • Monitorings- en simulatietechnieken voor het garanderen van de veiligheid van ondergrondse CO2-opslag door focus op integriteit van putten, reservoirs en cap rock bij opslagreservoirs. Deze opslagreservoirs betreffen: aquifers, koolbedden, overig poreus gesteente, (bijna lege) aardgasvelden ook voor EGR, (bijna lege) olievelden ook voor EOR;

  • Monitoring, simulatie-, risico- en aansprakelijkheidsvraagstukken, CO2-migratieproces voorspellingen;

  • Nieuwe en goedkope materialen voor injectieputten;

  • Integriteit nieuwe boorgat/casing-monitoringstechnieken in aquifers, koollagen, (bijna lege) aardgasvelden (ook voor EGR), (bijna lege) olievelden (ook voor EOR) die dienen als opslagreservoirs voor operationele en post abandonnering fasen.

Naam speerpunt

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

(22) CO2-afvang

Definitie(s)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Fysische, chemische en/of gecombineerde methoden voor het scheiden van CO2 (en andere verontreinigingen) uit rookgassen, waaronder tevens wordt verstaan de benodigde procestechnologische apparaten, processen en procesintegratie, geschikt voor retrofitten van bestaande centrales en installaties en voor green fields.

CO2-afscheidingstechnologie heeft raakvlakken met het speerpunten ‘Geavanceerde kolenconversie met CO2-afscheiding’. De integratie van CO2-afscheidingstechnologie met energieconversieprocessen maakt een zorgvuldige afstemming noodzakelijk. Ook de eisen die vanuit opslag en hergebruik van CO2 gesteld worden aan het CO2-productieproces zijn van belang. Onderzoek naar energieconversieprocessen valt niet onder dit speerpunt, de integratie van afvangsttechnologie met energieconversie valt wel onder dit speerpunt.

Lange termijn onderzoek

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Onderzoek kan plaatsvinden naar de drie ontkolingsroutes. Voor alle geldt de doelstelling van het reduceren van de kosten voor afvang met 50% in 2050 t.o.v. 2009, waarbij gestreefd wordt om de ‘energy penalty’ niet hoger te laten zijn dan 5%. Per ontkolingsroute is de onderzoeksfocus weergegeven.

  • Afvangst van CO2 uit rookgassen (post-combustion);

    • tweede en derde generatie solvents (hybride solvents)

    • carbonate looping cycles

    • polymere membranen

  • Afvangst van CO2 uit stookgassen (pre-combustion);

    • tweede generatie technologieën

    • integratie van afscheiding met energieconversieprocessen, zoals gasturbinetechnologie (waterstofrijke mengsels) en kolenvergassing met biomassa-bijstook (IGCC)

  • Stikstofloze conversie (denitrogenation of oxy-fuel);

    • zuurstofproductie m.b.v. diverse technologieën (membranen, adsorbents)

    • chemical looping combustion

Korte termijn onderzoek en ontwikkeling

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Onderzoek en ontwikkeling kan plaatsvinden naar de drie ontkolingsroutes. Voor alle geldt de doelstelling van het reduceren van de kosten voor afvang met 30% in 2030 t.o.v. 2009, waarbij gestreefd wordt om de ‘energy penalty’ niet hoger te laten zijn dan 5%. Per ontkolingsroute is de onderzoeksfocus weergegeven.

  • Afvangst van CO2 uit rookgassen (post-combustion);

    • tweede generatie solvents (hybride solvents)

    • carbonate looping cycles

  • Afvangst van CO2 uit stookgassen (pre-combustion);

    • tweede generatie technologieën (gebaseerd op o.m. membranen, adsorbents, katalysatoren)

    • integratie van afscheiding met energieconversieprocessen, zoals gasturbinetechnologie (waterstofrijke mengsels) en kolenvergassing met biomassa-bijstook (IGCC)

  • Stikstofloze conversie (denitrogenation of oxy-fuel);

    • zuurstofproductie m.b.v. diverse technologieën (membranen, adsorbents)

    • verbetering eerste generatie technologie, shift katalysatoren, solvents, cryogene zuurstofproductie

Naam speerpunt

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

(23) Geavanceerde kolenconversie met CO2-afscheiding

Definitie(s)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Dit speerpunt is een verbijzondering, richting elektriciteitsproductie via geavanceerde kolenconversie, van het speerpunt ‘CO2-scheiding, transport en veilige opslag ondergronds’.

Het proces van het opslaan van CO2 en de toestand van opgeslagen CO2 in voor Nederland relevante opslagreservoirs, op een manier die veilig, te monitoren en te verifiëren is. Relevante opslagreservoirs betreffen (bijna lege) aardgasvelden, (bijna lege) olievelden, aquifers, koolbedden en overig poreus gesteente. Onderzoeksterreinen betreffen integriteit (van put, reservoir), injecteerbaarheid en opslagcapaciteit, CO2-migratie (korte en lange tijdsschalen, site-specifiek en algemeen) en gas-fluidum-gesteente interactie.

Transport wordt hiernavolgend niet specifiek genoemd. Transport is geen onderwerp waar diepgaand onderzoek voor benodigd is, niet voor de lange termijn en niet voor de korte termijn. Wel worden de specifieke onderwerpen onderscheiden, zoals de invloed van verontreinigingen in CO2-stromen en daarmee gepaard gaand mogelijk afwijkend fasegedrag en compressie- en expansievraagstukken, maar de ervaring met het transporteren van CO2 is al zeer groot en al op grote schaal toegepast (pijpleidingen, scheepvaart, trucks).

Lange termijn onderzoek

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Er worden hier alleen de onderzoeksgebieden genoemd die nog niet onder het speerpunt ‘CO2-scheiding, transport en veilige opslag ondergronds’ zijn genoemd.

Precombustion kolenvergassing

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Betrouwbare en goedkopere kolenvergassing met CO2-afscheiding. Doorbraakitem is:

  • Gasturbine ontwikkeling gericht op waterstofrijke gasverbranding

Precombustion zuurstof-kolenverbranding (Oxyfuel combustion)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Betrouwbare en goedkopere (zuurstof-)kolenverbranding met CO2-afscheiding. Kritieke doorbraakitems zijn:

  • Optimalisatie (met name op warmteoverdracht) van de USC-eenheid voor zuurstofverbranding van kolen/biomassa;

  • Vervuiling, verslakking;

  • Vaststellen van de NOx-vorming en eventuele vermindering;

  • Conditionering van de afgevangen CO2.

Als parallel lopende tussenfase voor betrouwbare en goedkopere kolenverbranding met CO2-afscheiding, kan de hoogrendementseenheid met ultra super critical stoomcondities worden gezien (USC). Lange termijnonderzoekstema’s zijn hiervoor:

  • Materiaalontwikkeling en lange-duurgedrag.

Korte termijn onderzoek en ontwikkeling

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Er wordt binnen CATO-2 onderzoek gedaan naar kolenvergassing. Voor korte termijn onderzoek en ontwikkeling gelden de volgende onderwerpen:

Precombustion zuurstof-kolenverbranding (Oxyfuel combustion)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Betrouwbare en goedkopere (zuurstof-)kolenverbranding met CO2-afscheiding. Kritieke doorbraakitems zijn:

  • Optimalisatie (met name op warmteoverdracht) van de USC-eenheid voor zuurstofverbranding van kolen/biomassa;

  • Vervuiling, verslakking;

  • Vaststellen van de NOx-vorming en eventuele vermindering;

  • Conditionering van de afgevangen CO2.

Als parallel lopende tussenfase voor betrouwbare en goedkopere kolenverbranding met CO2-afscheiding, kan de hoogrendementseenheid met ultra super critical stoomcondities worden gezien (USC). Korte termijnonderzoekstema’s zijn hiervoor:

  • Materiaalontwikkeling en lange-duurgedrag.

Naam speerpunt

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

(24) Aardgasconversie, gasturbinetechnologie

Definitie(s)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Het ontwikkelen van gasturbines en hun kritieke onderdelen, die geschikt zijn voor de verbranding van (waterstof)rijke mengsels en met geïntegreerde CO2-afscheiding.

Lange termijn onderzoek

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Lange termijn onderzoeksonderwerpen zijn:

  • Monitoring van de componenten in het hoge temperatuursgedeelte van geavanceerde gasturbines;

    • Kennis van de degradatie van nieuwe materialen;

    • Geavanceerde en snelle inspectiemethoden;

  • Inzet van waterstofgasrijke verbranding;

  • Beheersing van materiaaldegradatie in het hoge-temperatuursgedeelte van de geavanceerde gasturbine; toepassing van keramische materialen

  • Integrale CO2-afscheiding.

Korte termijn onderzoek en ontwikkeling

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Korte termijn onderzoeks- en ontwikkelingsonderwerpen zijn:

  • Monitoring van de componenten in het hoge temperatuursgedeelte van geavanceerde gasturbines;

    • Kennis van de degradatie van nieuwe materialen;

    • Geavanceerde en snelle inspectiemethoden;

  • Inzet van waterstofgasrijke verbranding;

  • Beheersing van materiaaldegradatie in het hoge-temperatuursgedeelte van de geavanceerde gasturbine; toepassing van keramische materialen

  • Integrale CO2-afscheiding.

Onderzoeksonderwerpen Kas als Energiebron

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Lange termijn onderzoek

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • Systeembenadering in de glastuinbouw, inclusief warmtehuishouding

Korte termijn onderzoek en ontwikkeling

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Er zijn geen onderwerpen voor korte termijn onderzoek en ontwikkeling benoemd.

Naam speerpunt

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

(25) Systeembenadering in de glastuinbouw, inclusief warmtehuishouding

Definitie(s)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Doelstelling: Het realiseren van een kas die op een kosteneffectieve wijze energieneutraal is of energie levert.

Tijdspad: in 2020 ontwikkelde technologie marktrijp.

In de glastuinbouw is 90% van het energiegebruik nodig voor het klimatiseren van de kas (verwarmen, koelen/ontvochtigen, CO2-dosering, verlichten). Om de genoemde doelstellingen te kunnen bereiken is een intensieve systeembenadering van de processen in de kas en tussen kassen noodzakelijk. Deze moet de aangrijpingspunten identificeren die resulteren in een minimale energievraag en maximaal gebruik van duurzame energiebronnen.

Hierbij geldt als essentiële randvoorwaarde dat de nieuw te ontwikkelen technologieën bijdragen aan de gewenste bedrijfsontwikkelingen, teeltintensivering per m2 en verhoging van teeltopbrengst.

Inmiddels worden stappen op weg naar een energieleverende kas gezet. Om de genoemde doelstelling te bereiken zijn er echter nog doorbraken nodig omdat:

  • de geleverde energie uit de kassen nu vaak nog van een te lage kwaliteit is voor levering aan derden;

  • nu nog 25% van het natuurlijk licht verloren gaat door transmissieverliezen en

  • niet al de invallende zonne-energie effectief kan worden gebruikt voor het productieproces in de kas en de productie van duurzame energie.

Lange termijn onderzoek

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Globaal zal onderzoek gericht moeten zijn op het maximaal invangen van zonne-energie, opslag ervan, energieoptimale en groeispectrum-specifieke assimilatiebelichting, isolatie, bouwstrategieën, regelingen en integratie met andere systemen. Hierbij gaat het vooral om functiecombinaties die op alle factoren van het klimaatsysteem (warmtehuishouding: verwarmen, CO2-dosering, belichting en koelen/ontvochtigen) worden betrokken.

Doorbraken:

  • maximaliseren van de nuttige toepassing van de invallende zonne-energie voor toepassing in de kas en voor derden;

  • kosteneffectieve energie-uitwisseling met derden.

Korte termijn onderzoek en ontwikkeling

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Er zijn geen onderwerpen voor korte termijn onderzoek en ontwikkeling benoemd.

Onderzoeksonderwerpen demonstraties

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Binnen EOS is er een subsidiemogelijkheid voor projecten die voor Nederland nieuwe of vernieuwende technologieën demonstreren. Een demonstratieproject betreft een nieuw systeem, een nieuwe functie (met bestaande technologie), een nieuwe aanpak of een combinatie van nieuwe en bestaande technologieën. Het doel is het realiseren van een duurzame energiehuishouding in Nederland.

Projecten die voor subsidie in aanmerking komen dienen te liggen op de terreinen van de thema’s in de Innovatie Agenda Energie, te weten:

  • Groene Grondstoffen

  • Nieuw Gas

  • Duurzame Elektriciteitsvoorziening

  • Ketenefficiency

  • Gebouwde Omgeving

  • Duurzame Mobiliteit

  • Carbon Capture and Storage

  • Kas als Energiebron

Een succesvolle demonstratie zal gevolgd worden door marktintroductie van de technologie, methode of systeem.

Bijlage 2.4.1. behorend bij artikel 2.4.4, eerste lid, van de Subsidieregeling energie en innovatie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bijlage 253564.png
Bijlage 253565.png
Bijlage 253566.png
Bijlage 253567.png
Bijlage 253568.png
Bijlage 253569.png

Bijlage 2.4.2. behorend bij artikel 2.4.4, tweede lid, van de Subsidieregeling energie en innovatie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bijlage 253570.png
Bijlage 253571.png

Bijlage 2.4.3. Programmalijnen BBE Innovatieprojecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bijlage, behorend bij Subparagraaf 2.4.1 Biobased Economy: Innovatieprojecten van de Subsidieregeling energie en innovatie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Doel van deze tender is de ondersteuning van onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten gericht op cascaderend gebruik van biomassa.

Projecten moeten passen binnen de programmalijnen ‘Bioraffinage’ en, of ‘Chemische en biotechnologische conversieprocessen’.

'Bioraffinage' beoogt plantaardige en dierlijke grondstoffen op efficiënte, ecologisch verantwoorde en economische wijze te ontrafelen, zodat de volledige potentie van haar inhoudstoffen benut kan worden. Het streven is om bestaande functionaliteiten en koolstofskeletstructuren in de moleculen zo veel mogelijk te behouden. Bioraffinage levert enerzijds de waardevolle building blocks en halffabrikaten die nodig zijn voor de vergroening van chemie, materialen en energie in de transitie naar de biobased economy. Voor de agri&food- en tuinbouwsector biedt bioraffinage een vergroting en verbreding, alsook een integrale verduurzaming van het productenpalet, en uiteindelijk een verhoging van de toegevoegde waarde van deze sectoren. Bioraffinage is tevens het benodigde concept voor valorisatie proces- en afvalstromen en kringloopsluiting.

'Chemische en biotechnologische conversietechnologie' betreft ontwikkeling van nieuwe geavanceerde technologieën voor de omzetting van -al dan niet voorbewerkte- biomassa naar groene materialen, chemicaliën en brandstoffen. Omzetting kan plaatsvinden via chemokatalytische- en biotechnologische routes (met aandacht voor de fundamentele katalyse en biotechnologie/genomics). Daarnaast wordt aandacht besteed aan het combineren van biotechnologische, biokatalytische, chemokatalytische en thermochemische conversieprocessen. Conversieprocessen worden gevolgd door energie-efficiënte scheidingstechnieken. Daarbij kunnen alle complementaire eigenschappen van deze verschillende technologieën optimaal benut worden.

Alle projecten dienen een bijdrage te leveren aan de doelen van de Topsector Energie (verlaging CO2-uitstoot, verhoging duurzame energieproductie tegen de laagst mogelijke kosten, benutting van het potentieel aan energiebesparing).

Projecten gericht op teelt van biomassa en/of de raffinage van aquatische biomassa zijn van subsidie uitgesloten. Projecten gericht op de productie van groen gas en omzetting daarvan in warmte eveneens, aangezien deze projecten een aanvraag kunnen indienen onder subparagraaf 2.4.5 Groen Gas.

Bijlage 2.4.4. (BBE KEW Projecten)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bijlage, behorend bij Subparagraaf 2.4.2 Biobased Economy: Kostprijsreductie elektriciteit- en warmteproductie van de Subsidieregeling energie en innovatie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Doel van deze tender is de ondersteuning van onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten en demonstratieprojecten die leiden tot een verlaging van de kostprijs voor de productie van elektriciteit en warmte uit biomassa met een praktijktoepassing vóór 2023. Daarbij moet de nadruk liggen op validatie of een eerste praktijktoepassing van nieuwe technologie. Daarom wordt een substantiële financiële en inhoudelijke bijdrage van bedrijven verwacht.

Projecten moeten passen binnen de programmalijnen 'Hoogwaardige energiedragers', 'Bioraffinage', 'Hoge percentages bij- en meestook' en, of 'Chemische en biotechnologische conversietechnologie' en gericht zijn op één of meer van onderstaande programma’s binnen deze programmalijnen.

Programmalijn 1: hoogwaardige energiedragers

  • Programma 1a: pyrolyse

  • Programma 1b: torrefactie droge biomassa

  • Programma 1c: torrefactie natte biomassa

  • Activiteitein binnen deze programmalijn moeten gericht zijn op rendementsverbetering, kostprijsreductie en gebruik van laagwaardige biomassa

Programmalijn 2: bij- en meestook

  • Programma 2a Installaties geschikt maken voor hogere percentages bij- en meestook biomassa

  • Programma 2b Onderzoek naar toepassing alternatieve laagwaardige biomassastromen voor mee- en bijstook in kolencentrales en inzet in biomassacentrales

  • Programma 2c Ontwikkeling nieuwe supply chains en downscaled toepassingen

  • Ontwikkeling en toepassing van duurzaamheidscriteria moeten onderdeel uitmaken van projecten binnen de programma’s 2b en 2c.

Programmalijn 3: bioraffinage:

  • Programma 3b: fractionering lignocellulose naar cellulose, hemicellulose en lignine

Programmlijn 4: chemische en biotechnologische conversieprocessen:

  • Programma 4d: conversie restfracties naar hoogwaardige energiedragers voor warmte-, elektriciteits- en groen gas productie (link programmalijn 1)

De programmalijn 'Hoogwaardige energiedragers' richt zich op voorbewerking van biomassa, om deze geschikt te maken voor verdere raffinage en/of de productie van elektriciteit, warmte en/of groen gas. De beoogde technieken kunnen bijvoorbeeld tot doel hebben om de energiedichtheid van ruwe biomassa te verhogen en eigenschappen m.b.t. houdbaarheid, opslag, transport en maalbaarheid te verbeteren. Technieken kunnen ook gericht zijn op het opwaarderen van natte of droge biomassastromen die nu geen hoogwaardige- of energietoepassingen kennen, zoals bijvoorbeeld bermgras en riet.

'Bioraffinage' beoogt plantaardige en dierlijke grondstoffen op efficiënte, ecologisch verantwoorde en economische wijze te ontrafelen, zodat de volledige potentie van haar inhoudstoffen benut kan worden. Het streven is om bestaande functionaliteiten en koolstofskeletstructuren in de moleculen zo veel mogelijk te behouden. Bioraffinage levert enerzijds de waardevolle building blocks en halffabrikaten die nodig zijn voor de vergroening van chemie, materialen en energie in de transitie naar de biobased economy. Voor de agri&food- en tuinbouwsector biedt bioraffinage een vergroting en verbreding, alsook een integrale verduurzaming van het productenpalet, en uiteindelijk een verhoging van de toegevoegde waarde van deze sectoren. Bioraffinage is tevens het benodigde concept voor valorisatie proces- en afvalstromen en kringloopsluiting.

Doel van de programmalijn 'Hoge percentages bij- en meestook' is om innovatieve technologie en logistiek/infrastructuur te ontwikkelen voor het meestoken van biomassa op de schaal die noodzakelijk is om de nationale emissie- en duurzame energiedoelstellingen te bereiken. Deze zijn thans niet beschikbaar cq. nog niet bewezen. Daarnaast moeten technisch/economisch exploitabele biomassastromen gevonden en getest worden en moet de supply chain daarvoor nog ontwikkeld worden. Zonder verhoging van het aandeel biomassa meestoken zijn de Nederlandse doelstellingen voor 2020 niet haalbaar. Initiatieven moeten dicht bij de markt. Hierbij kan ook gedacht worden aan innovatieve voorbehandelingtechnologieën om grondstoffen op te waarderen.

'Chemische en biotechnologische conversietechnologie' betreft ontwikkeling van nieuwe geavanceerde technologieën voor de omzetting van -al dan niet voorbewerkte- biomassa naar groene materialen, chemicaliën en brandstoffen. Omzetting kan plaatsvinden via chemokatalytische- en biotechnologische routes (met aandacht voor de katalyse en biotechnologie/genomics). Daarnaast wordt aandacht besteed aan het combineren van biotechnologische, biokatalytische, chemokatalytische en thermochemische conversieprocessen. Conversieprocessen worden gevolgd door energie-efficiënte scheidingstechnieken. Daarbij kunnen alle complementaire eigenschappen van deze verschillende technologieën optimaal benut worden.

Projecten gericht op teelt van biomassa en/of de raffinage van aquatische biomassa zijn van subsidie uitgesloten. Projecten die primair zijn gericht op de productie van groen gas en omzetting daarvan in warmte eveneens, aangezien deze projecten een aanvraag kunnen indienen onder subparagraaf 2.4.5 Groen Gas.

Projecten op het gebied van biobrandstoffen voor transport en projecten die niet voldoen aan de SDE+-voorwaarden (artikel 2.4.2.6, onderdeel d), kunnen niet in aanmerking komen voor subsidie onder subparagraaf 2.4.2.

Bijlage 2.4.5. (Programmalijnen STEM)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bijlage, behorend bij Subparagraaf 2.4.3 Samenwerken Topsector Energie en Maatschappij van de Subsidieregeling energie en innovatie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Om de ambities van de Topsector Energie te realiseren worden voor deze TKI-overstijgende regeling sociale innovatie projecten gezocht waardoor ideeën en technologieën (op termijn) concreet en uitvoerbaar worden.

Ambitie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Deze STEM regeling is onderdeel van de pragmatische Topsector Energie brede STEM ambitie waarin bedrijven, maatschappelijke organisaties, TKIs, kennisinstellingen en overheden met elkaar werken aan niet-technologische innovatie uitdagingen op weg naar een toekomstbestendige duurzame energievoorziening.

Doelstellingen STEM

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

STEM streeft na om de energietransitie sneller, effectiever en efficiënter te laten verlopen en daarmee bij te dragen aan de Europese en Topsector energie doelstellingen op het gebied van CO2-reductie en duurzame energieopwekking.

STEM richt zich op het vergroten van de realiseerbaarheid van energie-innovaties door beter te leren in spelen op maatschappelijke behoeftes, sociaal economische aspecten en het handelingsperspectief van diverse groepen uit de maatschappij. Het gaat hierbij zowel om:

  • de maatschappelijke kaders (organisatie van de maatschappij, informele gezagsdragers, gebruiken, codes),

  • de economische kaders (handelssystemen, business cases, marktplaatsen, financieel verkeer), als

  • de juridische kaders (publiek: regulering; privaat: algemene voorwaarden).

Algemene kenmerken van STEM Projecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • Dragen door toegepast sociaalwetenschappelijk onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten direct of indirect bij aan maatschappelijke vraagstukken die van invloed zijn bij de realisatie van de innovatie ambities van één of meerdere TKI’s.

  • Zijn gericht op een verdere verduurzaming van de energiehuishouding van Nederland en dienen gericht te zijn op groei van de Nederlandse economie.

  • Geven inzicht en bieden oplossingen in maatschappelijke vraagstukken die spelen binnen één energiesysteem (TKI) of overstijgende problematiek die binnen meerdere TKI’s spelen (genoemd TKI doorsnijdende vraagstukken).

  • Een project kan passen binnen meerdere sublijnen van de STEM-regeling.

  • Genoemde voorbeelden genieten de voorkeur, echter sluiten andere voorbeelden, vraagstukken, knelpunten niet uit.

  • Uitgesloten worden technologische projecten binnen het thema systeemintegratie. Dit betreft innovaties rondom hybride energie-infrastructuren, energieopslag en keteninteracties, die leiden tot nieuwe kennis, diensten en producten die nodig zijn om het energiesysteem van de toekomst zodanig in te richten dat het betrouwbaar en betaalbaar blijft en de transitie naar een duurzaam energie systeem optimaal faciliteert. Niet-technische vraagstukken rondom systeemintegratie passen wel in STEM.

Voor wie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In STEM worden bedrijven en kennisinstellingen uitgedaagd om op een multi-disciplinaire, effectieve wijze een versnelling te krijgen van duurzame energie innovaties en hiermee de maatschappelijke inbedding en acceptatie van energie innovaties te vergroten.

Opbouw STEM regeling

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De STEM regeling is opgebouwd uit twee verschillende hoofdlijnen:

  • I TKI doorsnijdende vraagstukken

  • II TKI specifieke vraagstukken

Deze lijnen zijn in drie perspectieven verdeeld: systeem& markt, bedrijf & organisatie en producten & diensten. Gerelateerd aan vraagstukken die op de hedendaagse praktijk of meer op de toekomst gericht zijn.

Tabel 1: Overzicht hoofd- en sublijnen van STEM regeling naar vraagstukkenrichting en niveau van perspectief

niveau/perspectief

TKI doorsnijdende vraagstukken toekomstgericht

TKI specifieke vraagstukken praktijkgericht

Systeem & Markt

1.1.a

1.2

Geen sublijn

Bedrijf & Organisatie

1.1.b

1.2

Geen sublijn

Producten & Diensten

1.1.c

1.2

2.1

2.2

Hoofdlijnen

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

I. Energie gerelateerde sociale innovatie vraagstukken voor meerdere sectoren in Nederland (TSE-TKI doorsnijdende vraagstukken)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Focus op sociale innovatieproblematieken die spelen en betrekking hebben op meerdere TKI’s. De vraagstukken hebben betrekking op het maatschappelijk bewustzijn van de energiesector (1.1) en het energiebewustzijn van de mens en maatschappij (1.2).

1.1. Maatschappelijk bewustzijn in de energiesector in de transitie naar duurzame energievoorziening

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Focus op spelers in de energiesector en gerelateerde actoren, met ambities om klein- of grootschalige energiegerelateerde projecten te realiseren.

  • a. Vergroten slaagkans innovatie en implementatie door inzicht in waarderingsmodellen, energiemarktmodellen en andere coördinatievormen (systeem- en marktperspectief)

    Er is specifieke behoefte aan projecten en initiatieven die leiden tot inzichten in:

    • organisatie van de energietransitie: leidt de huidige wijze van aansturen van de transitie wel tot het gewenste resultaat? Betekenis en verandering van rollen en governance op zowel micro-, meso- als macro-niveau;

    • vormen van participatie die wel of beter werken dan in het verleden het geval was om daarmee draagvlak te garanderen voor aanpassingen aan de energievoorziening of klein/grootschalige energie infrastructuur in het publieke domein;

    • nut/noodzaak en kansen op het gebied van meervoudige waarde-creatie; dat wil bijvoorbeeld zeggen, komen tot een ander, genuanceerder winstbegrip, waarin niet alleen het financiële resultaat van een onderneming een plek heeft maar ook ecologische en sociale waarde wordt gecreëerd; sustainable business modellen (onderzoek conform Steunkader);

    • de toepasbaarheid van Maatschappelijke Kosten Baten Analyse (MKBA) in het kader van een spelende problematiek;

    • betekenis voor ondernemers van huidige concreet uitgewerkte scenario’s op mesoniveau waardoor de slaagkans van innovaties vergroot worden. Waarbij aspecten uit energiesysteem/waardeketens zoals opslag, marktmodellen en wet/regelgeving (decentraal en internationale context) etc. gezamenlijk worden meegewogen.

  • b. Vergroten slaagkans innovatie en implementatie door inzicht en aandacht in werkwijzen (bedrijfs- en organisatieperspectief)

    Focus op de effectiviteit en efficiëntie van de werkwijze van energiespelers, in wisselwerking met diverse groepen uit de maatschappij.

    Er is specifieke behoefte aan projecten en initiatieven die leiden tot inzichten in:

    • maatschappelijke vraagstukken en ontwikkeling van waarden onder diverse groepen in de maatschappij;

    • projecten die economische kansen identificeren voor de Nederlandse maakindustrie;

    • inzicht in de wijze hoe organisaties zich rondom energieprojecten inrichten. Meer specifiek inzicht in vervulling van diverse rollen en belangenafwegingen bij diverse functies bij gemeenten en andere grote organisaties zoals woningbouwcorporaties;

    • de eigen rol en het optreden van organisaties. Bijvoorbeeld het verbreden van de energiegerelateerde activiteiten van een actoren (bijvoorbeeld coöperaties): naar andere maatschappelijke velden (bijvoorbeeld zorg, scholing, kinderopvang);

    • mogelijkheden voor recyclen van eerste generatie innovaties (bijv. windturbines): wat zijn mogelijke organisatieontwerpen?

  • c. Vergroten slaagkans innovatie en implementatie door samen leren in de huidige praktijk (producten en diensten perspectief).

    Focus op concrete duurzame energievraagstukken en ontwikkelingen rondom producten en diensten die spelen en waarover onzekerheid bestaat over de slagingskans.

    Er is specifieke behoefte aan:

    • projecten waarbij samen gewerkt wordt met actoren uit de creatieve industrie als het gaat om ‘engagement’ van eindgebruikers;

    • projecten die ingaan op de geleerde lessen in het buitenland en de praktische toepasbaarheid hiervan binnen Nederland.

1.2. Energiebewustzijn van de mens en maatschappij

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Focus op handelen van de consument en prosument, die een rol heeft in de energietransitie.

Er is specifieke behoefte aan toegepast sociaal onderzoek:

  • 1. naar de impact die technologische innovaties in de energiesector hebben op de leveringszekerheid of betaalbaarheid van energie voor consumenten/prosumenten

  • 2. naar meer inzicht in de wijze waarop de mens in de maatschappij met energie om zal gaan (framing). Geeft een beter beeld van de factoren (bijv. gedragspatronen, handelingsperspectieven e.d) welke meespelen bij vragen omtrent:

    • de- of zelfregulering van duurzame energie-opwekking,

    • stimulering van duurzame energie,

    • bevordering van acceptatie en/of

    • gemakkelijk maken van keuzes (voor duurzaamheid) rondom energiegebruik (besparing, opwekking, vergroening).

  • 3. dat bijdraagt aan begripsvorming bij, en betrokkenheid van consumenten/prosumenten bij energietransitie. Bijvoorbeeld door meer inzicht te genereren in en aandacht voor factoren die het handelingsperspectief beïnvloeden op de niveaus:

    Gedrag – gericht op het realiseren van specifieke afgebakende energie handelingen van consumenten/prosumenten.

    Lifestyle – gericht op het scheppen van voorwaarden die het consumenten/prosumenten mogelijk maken een duurzamere leefstijl te ontwikkelen waarvan duurzaam energiegedrag een onderdeel is.

    Competenties – gericht op het ontwikkelen van het vermogen van consumenten/prosumenten om kennis te vinden, te screenen en te benutten bij het zelfstandig maken van afwegingen en keuzes ten einde eigen gedrag en lifestyle positief te beïnvloeden.

II. Energie gerelateerde sociale innovatie vraagstukken voor specifieke sectoren in Nederland TSE-TKI specifieke vraagstukken)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Focus op sociale innovatieproblematieken die spelen en betrekking hebben op één TKI (specifieke sector). De vraagstukken hebben betrekking op producten en diensten in specifieke energiesystemen (2.1) of specifieke lopende projecten binnen één energiesystemen (2.2).

Er is specifiek behoefte aan toegepast sociaal onderzoek:

  • 2.1 dat door begripsvorming bijdraagt aan geslaagde toepassing en gebruik van producten en diensten van/bij specifieke energiesystemen (bioenergie, energiebesparing in de gebouwde omgeving, energiebesparing in de industrie, gas, smart grids, wind óf zon-pv) oplossen. Bijvoorbeeld:

    • weerstand bij duurzame energie concepten met o.a. oog voor dialoog, co-creatie, beeldvorming;.

    • het vinden van nieuwe juridische samenwerkingsvormen voor gezamenlijk opwekken van duurzame energie;

    • het bevorderen van gebruik en toepassing van bestaande technologieën voor energiebesparingen in de industrie;

    • acceptatie van een windpark op industrieterreinen.

  • 2.2 dat door begripsvorming bijdraagt aan geslaagde toepassing en gebruik van producten en diensten van/bij specifieke projecten binnen één energiesystemen (bioenergie, energiebesparing in de gebouwde omgeving, energiebesparing in de industrie, gas, smart grids, wind óf zon-pv) oplossen. Bijvoorbeeld:

    • lokale acceptatie van bv. vergistings- en mestverwerkingsinstallatie of windpark op lokaal industrieterrein;

    • certificeringsonderzoek rondom aantoning duurzaamheid biomassa;

    • ontwikkelen duurzaamheidscriteria;

    • omgang met weerstanden bij offshore windprojecten.

Bijlage 2.4.6. (Programmalijnen BBEG)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bijlage, behorend bij Subparagraaf 2.4.4 Biobased Economy en Gas van de Subsidieregeling energie en innovatie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Projecten moeten passen binnen minimaal één van onderstaande programmalijnen van TKI Groen Gas en één van de onderstaande programmalijnen van TKI BBE.

Programmalijnen Groen Gas, bedoeld in bijlage 2.4.7.

Vergisting

Vergassing

Infrastructuur

Toepassingen

Programmalijnen BBE, bedoeld in bijlage 2.4.4 (BBE-KEW projecten)

Hoogwaardige energiedragers

Bioraffinage

Hoge percentages bij- en meestook

Chemische- en biologische conversietechnologieën

Doel van deze tender is de integratie tussen productie van groen gas en bio-raffinage door de ontwikkeling van geïntegreerde concepten, waarbij meerdere technieken op één locatie gecombineerd worden en warmte- en materiaalstromen gekoppeld worden. Vanwege de overlap tussen de thema’s van TKI BBE en TKI Gas en het gezamenlijke beslag op biomassa zijn er veel projecten die deels in beide TKI's zouden passen. Verwaarding van mineralen uit mest bijvoorbeeld is zo’n thema. Daarom hebben TKI Groen Gas en TKI BBE besloten om tot een gezamenlijke tender voor projecten die zich op het snijvlak bevinden van BBE en Groen Gas.

Bijlage 2.4.7. (Programmalijnen Groen Gas)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bijlage, behorend bij Subparagraaf 2.4.5 Groen Gas van de Subsidieregeling energie en innovatie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Het doel van programmalijnen Groen Gas is om middels innovatieve projecten Groen Gas (of synthesegas of biogas) goedkoper te maken en een bijdrage te leveren aan de duurzaamheiddoelstelling in 2020.

De programmalijn ‘Vergassing’ richt zich op onderzoek naar kostprijsverlaging of het verbeteren van de performance in meest brede zin. Denk hierbij aan onderzoek naar toepassing van goedkopere biomassa of mengstromen, verbeteren van de efficiency, bedrijfsprestaties zoals de beschikbaarheid, betere reiniging/opwerking van het (synthese)gas.

Onder vergassing wordt thermische vergassing van droge biomassa/mengstromen (temperatuur boven 800 graden Celsius) of superkritische vergassing van natte stromen verstaan.

De programmalijn ‘Vergisting’ richt zich op onderzoek naar kostprijsverlaging of het verbeteren van de performance in meest brede zin. Denk hierbij aan; verbreding van het biomassa-aanbod, efficiencyverbetering, ontsluiting van lignocellulose, toeslagstoffen zoals enzymen, benutting van bijproducten zoals mineralen.

Vergisting wordt breed opgevat; vergisters op boerderijen, industriële vergisters, vergisters bij RWZI’s, innovatieve vergisters zoals hogedrukvergisting. Tot de programmalijn ‘Vergisting’ behoren ook gecombineerde mestverwerking en vergisting en het ‘repoweren’ van zogenaamde ‘MEP’-vergisters. In het laatste geval gaat het alleen om installaties rond de vergister zoals efficiënte opwerkingsinstallaties.

De programmalijn ‘Infrastructuur’ richt zich op alle projectelementen die zich bevinden tussen productie en afnemer van Groen Gas, biogas of synthesegas. Denk hierbij aan; biogashubs, buffers, meetapparatuur, kwaliteitsbewaking (b.v. poortwachter), logistieke optimalisatie.

Een kansrijke toepassing van Groen Gas (inclusief biogas en synthesegas) betreft de mobiliteit, zowel het wegtransport (bio-CNG en bio-LNG) als varen op bio-LNG. Groen Gas-toepassingen in de mobiliteit vormen een TKI Groen Gas-programmalijn, maar komen niet in aanmerking voor subsidie onder subparagraaf 2.4.5 Groen Gas.

Bijlage 2.4.8. (Programmalijnen Upstream Gas)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bijlage, behorend bij Subparagraaf 2.4.6 Upstream Gasvan de Subsidieregeling energie en innovatie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Het doel van de programmalijn ‘Upstream Gas’ is de 30/30 ambitie van Nederland te ondersteunen door middel van de ontwikkeling en implementatie van innovatieve exploratie en productie technologieën.

New Fields (exploratie)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Nieuwe Chalk play concepten

Reservoir potentieel van Dinantian Reefs

Regionale data studies t.b.v. exploratie en risico analyse

Reservoir heterogeniteiten en gerelateerde productie issues

Regionaal grensoverschrijdend onderzoek naar verdeling van reservoir eigenschappen gekoppeld aan geologie door middel van geïntegreerde studies.

Nieuwe exploratie tools voor hydrocarbon exploratie

Mature Fields (gas productie technieken)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Localiseren bypassed pay in reservoirs

Hogere en betere resolutie van permanente downhole monitoring technologieën

Optimaliseer recovery factor voor productie installaties op de zeebodem (subsea completions) (recovery factor met een gemiddelde van 0.6–0.75 voor subsea completions vs. 0.85–095 voor platform putten)

Integrititeit rotating equipment, bv. robuste downhole pumps

Tough Gas (onconventioneel gas)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Innovatieve technologie en monitoring t.b.v. hydraulic fracturing

Karakterisatie en opschalen van heterogene tough gas reservoir eigenschappen (focus: geomechanische eigenschappen en permeabiliteit)

Proxies voor laboratorium metingen gebaseerd op well logs en metingen met (nieuwe) logging tools

Betere evaluatie van gas reserves volgens algemeen geaccepteerde methoden en de-risking tough gas portfolio

Nieuwe technologie voor controleren van emissies tijdens gasproductie

Het Upstream Gas programma is open voor projectvoorstellen die betrekking hebben op deze onderzoeksthema’s en die het MKB bij het Upstream Gas programma betrekken.

Bijlage 2.4.9. (Programmalijnen LNG)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bijlage, behorend bij Subparagraaf 2.4.7 LNG van de Subsidieregeling energie en innovatie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Het doel van de programmalijn LNG (Liquefied Natural Gas, vloeibaar aardgas) is het wegnemen van belemmeringen voor de grootschalige introductie voor LNG als brandstof (veiligheid & technologie) , het verlagen van de kosten van de LNG keten en het bevorderen van de maatschappelijke acceptatie van LNG. Tevens draagt de programmalijn LNG direct bij aan de doelstelling van het Nationale LNG platform en de Green deal LNG: 50 zeeschepen, 50 binnenvaartschepen en 500 trucks gebruiken LNG als brandstof in 2015. Daarnaast heeft het LNG platform de doelstelling geformuleerd om in 2015 minimaal 2 miljard kuub gas als LNG te leveren vanuit Gate terminal te leveren als brandstof in de short-sea vrachtvaart, veerdiensten, binnenvaart, wegtransport en off grid applicaties. In 2020 moet dit volume zijn uitgebreid naar 4 miljard kuub gas. Door het actief inzetten op de benutting van LNG als transportbrandstof in Nederland creëert Nederland een voorsprong op dit gebied in Noord West Europa. Deze kennisvoorsprong in combinatie met de positie die Nederland heeft omdat het veel LNG importeert en door kan leveren kan een verdere bijdrage leveren aan de versterking van de Nederlandse gassector en daarmee aan de groei van de Nederlandse economie.

Bijdrage aan milieu & klimaat: Het gebruik van LNG als alternatieve brandstof voor diesel in de scheepvaart- en transport sector heeft een positieve bijdrage op CO2-reductie, bij het verlagen van de emissies van NOx, SOx, fijnstof en geluid (bij wegtransport). De inzet van LNG is niet het einddoel. Uiteindelijk wordt het van belang dat de LNG infrastructuur in toenemende mate wordt gevoed met bio-LNG, gebaseerd op biogas en groen gas. Daardoor kan groen gas ook ingezet worden als transportbrandstof in de scheepvaart en het zware wegtransport. Hierdoor kunnen de CO2 emissies vergaand terug gedrongen worden. Verwachte CO2 reductie in 2020: 0,5 Mton. Naast het verlagen van de emissies is het van belang dat de introductie van LNG plaatsvindt binnen de randvoorwaarden van externe veiligheid. Hiervoor is een nationaal veiligheidsprogramma opgezet dat in samenwerking met het ministerie van I&M en de Industrie wordt uitgevoerd.

Bijdrage aan economie: De invoering van LNG als alternatieve, schonere brandstof voor wegtransport, binnenvaart en kustvaart kan tot 2030 leiden tot 2,7 miljard euro extra economische groei en 8000 arbeidsjaren. De ontwikkeling van LNG is daarmee van strategisch belang voor de Nederlandse transportsector. Het biedt Nederland kansen om de positie als gasrotonde te versterken en investeringen en werkgelegenheid te genereren. Deze cijfers komen uit een onderzoek dat in het kader van de ‘Green Deal Rijn en Wadden’ is uitgevoerd door PwC, in opdracht van het ministerie van Economische Zaken. De uitrol van de nieuwe LNG-keten komt al snel op gang: 7 LNG-stations operationeel, 135 LNG-trucks op de weg, 2 LNG-binnenvaartschepen in de vaart, 1 small scale LNG-tanker in de vaart, bunkerpunt voor schepen operationeel, Rotterdam eerste Europese haven met wet- en regelgeving voor LNG.

  • 1. Technologie ontwikkeling en ketenintegratie:

    technologie voor LNG toelevering: Optimalisatie van uitstoot, prestaties en kosteneffectiviteit van LNG systemen voor de bevoorrading van LNG als brandstof incl. verduurzaming (Bio-LNG)

  • 2. LNG aandrijftechnologie:

    • ontwikkeling van schonere en efficiëntere motor(control)systemen en uitlaatgasnabehandeling voor schepen, vrachtauto’s en andere zwaar transport toepassingen;

    • instrumentatie en meetstandaard ontwikkeling; Ontwikkeling en standaardisatie van kosten effectieve niveau- flow en samenstellingsmeting.

  • 3. Optimalisatie en reductie van emissies.

  • 4. Veiligheid en risicobeheersing:

    technologisch verbeteren van de veiligheid en betrouwbaarheid van LNG op- en overslag systemen, draagt tevens bij aan het wegenemen van barrières in de wet en regelgeving;

  • 5. Maatschappelijke acceptatie van LNG. Voor dit onderdeel is een aparte programmalijn binnen TKI Gas. Voor de subsidiemogelijkheden voor deze programmalijn wordt verwezen naar subparagraaf 2.4.3 STEM.

De onderzoeksthema’s voor deze tender zijn:

  • 1. Ketenintegratie en technologische ontwikkeling

    • Verbeteren van kennisniveau van het gedrag van materialen, vloeistof en gas in relatie tot LNG procesontwerp en constructie.

    • Optimalisatie van kosteneffectieve ontwerpen en operationalisatie voor de LNG leveringsinfrastructuur, waaronder:

      • o Innovatieve LNG opslag, gereedschap, systemen en operationele oplossingen

      • o Innovatieve LNG brandstof levering- en laad- gereedschap, systemen en operationele oplossingen

    • Ontwikkeling van metrologische parameters voor metingen aan de LNG overdracht in de leveringsketen (betreffende LNG doorstroming en LNG samenstelling)

    • Consequenties van toekomstige LNG brandstof specificaties en relevante Europese standaards van toepassing op de ontwikkeling van de LNG infrastructuur.

  • 2. Geoptimaliseerde emissieprestatie

    Verbeteren van kennisniveau van het gedrag van materialen, vloeistof en gas in relatie tot LNG emissieprestatie

    • Verlaging van methaanemissie bij LNG motoren, in het bijzonder bij schepen

    • Tegen gaan van emissie van methaan uit de leveringsketen, specifiek:

      • o Opslag en levering- en laadstations door LNG verdamping en uitstoot uit de opslagtank en methaanemissie bij de LNG brandstof levering- en laadsystemen

      • o Opslagtanks van schepen en vrachtwagens door verdamping uit de tanks bij langdurige stilstand

    • De LNG kwaliteitsinvloeden op de motorprestaties en het motoronderhoud (incl. omgevingsinvloeden)

  • 3. Risicomanagement en Veiligheid

    • Verbeteren van het kennisniveau van het gedrag van materialen, vloeistof en gas in relatie tot LNG verlies, verspreiding (dispersie) en verdamping;

    • Optimalisatie van schip, opslag, LNG levering/laadmechanismes en tankontwerp voor minimale kosten en veilige operaties.

Bijlage 2.4.10. (Programmalijnen Sgas en SDGas)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bijlage, behorend bij Subparagraaf 2.4.8 Systeemfunctie gas van de Subsidieregeling energie en innovatie en bij Subparagraaf 2.4.9 Systeemgas Duurzaam van de Subsidieregeling energie en innovatie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

We onderscheiden binnen de programmalijn Systeemfunctie van Gas de volgende categorieën van innovaties:

  • A. Systeeminnovaties: innovaties waarmee inzicht wordt verkregen in het totale systeem en (kosten)effectiviteit, systeemoptimalisatie, robuustheid, toepasbaarheid en milieurendement onder diverse scenario’s, interoperabiliteit.

  • B. Technologische/ecologische innovaties: innovaties die tot nieuwe (combinaties van) technologie leiden waarmee de systeemfunctie van gas kan worden versterkt of die leiden tot verbetering van bestaande technologie(systemen), zoals conversie-efficiency, overall performance, schaalgrootte (huishoudens, wijk, regio, nationaal, Europees), interoperabiliteit, milieurendement, flexibiliteit en geschiktheid voor andere doeleinden (bijvoorbeeld productie van chemische grondstoffen).

  • C. Economische/bedrijfskundige innovaties: innovaties die leiden tot het verbeteren van bestaande of ontwikkelen van nieuwe businessmodellen die de systeemfunctie van gas versterken en die eraan bijdragen dat de systeemkosten kunnen dalen. Innovaties die leiden tot het verlagen van de kostprijs van technologie en materialen en de commerciële haalbaarheid.

  • D. Regulatorische/beleidsmatige innovaties: innovaties die leiden tot het ontwikkelen/aanpassen van (nieuwe) regulatoire kaders waardoor de systeemfunctie van gas beter en breder toepasbaar en/of efficiënter wordt, of belemmeringen worden weggenomen die toepassing nu in de weg staan.

  • E. Maatschappelijke innovaties: innovaties die leiden tot het verbeteren van de maatschappelijke acceptatie van de systeemfunctie door het wegnemen van belemmeringen, betrokkenheid vergroten van consumenten, inzicht in beïnvloedingsmogelijkheden, MKBA’s etc.

Innovaties kunnen zich op specifieke categorieën of op meerdere terreinen van de hierboven genoemde onderdelen richten. Interdisciplinariteit is daarbij van belang. Het is de bedoeling dat Nederland kan uitblinken op deze innovatieterreinen, dat ze tot nieuwe bedrijvigheid leiden en dat ze de transitie naar een duurzame energiehuishouding optimaal, effectief en efficiënt vorm geven en faciliteren.

Voorbeelden van onderwerpen die op bovenstaande categorieën van toepassing zijn:

  • A. Systeemniveau

    Simulatie van de systeemfunctie incl. scenario- en gevoeligheidanalyses (rol van opslag, netuitbreidingen vanwege duurzaam, geografische inbedding/realisatie) etc. Ook is het relevant op welke schaal (micro, meso, macro) dit wordt bezien.

  • B. Technologisch/Ecologisch

    Aan de aanbodzijde: Flexibiliteit creëren aan de productiekant. Bijv. snel op- en afschakelbare units, switchen van productie van elektriciteit naar andere producten zoals chemicaliën (multiproduct), gebruik van diverse gassen, opslag van elektriciteit via Power2Gas, CAES, gasexpansie etc. De focus is op kleinschaligheid vanwege de relatie benodigd budget versus impact.

    In de infrastructuur: Gasinfrastructuur geschikt maken voor flexibiliteitdiensten. Voorbeelden zijn linepack, dynamisch drukbeheer, toevoegen van waterstof en andere (nieuwe) gassen, waterstof in gasopslagen, toepassing van materialen die tegen nieuwe gasmengsels bestand zijn, behoefte aan netwerkuitbreiding en -aanpassingen, alternatief gebruik offshore infra, gevolgen Power2Gas etc.

    Aan de vraagzijde: Flexibiliteit creëren aan de gebruikszijde door de inzet van gastoepassingen die actief en flexibel kunnen reageren op een fluctuerende vraag en gaskwaliteiten. Voorbeelden zijn mwkk, gas- en hybride warmtepompen, actieve vraagsturing, inzet waterstof (technologie), mengels van aardgas met waterstof, koppeling gas en lokaal duurzaam etc.

  • C. Economisch/Bedrijfskundig

    Businessmodellen voor Power2Gas en nieuwe flexibiliteitsdiensten.

  • D. Regulatorisch/Beleidsmatig

    Onderzoek naar de mogelijkheden om de rol van TSOs en DSOs te verbreden, flexibiliteitsdiensten door nieuwe toetreders te laten uitvoeren, invloed balanceringsrestricties op systeemfunctie, invloed op de handelsfunctie etc.

  • E. Maatschappelijk

    Acceptatie van waterstof, gasopslagen en Power2Gas-installaties, gevolgen van nieuwe gaskwaliteiten etc.

Het TKI Gas streeft ernaar om in 2013 een portfolio aan projecten te starten dat een representatieve afspiegeling is van de mogelijkheden die het gassysteem kan bieden om de transitie naar een duurzame energiehuishouding te realiseren. Om focus aan te brengen in het scala aan mogelijkheden, zijn voor 2013 de volgende prioriteiten vastgesteld:

  • 1. Onderzoek-, ontwikkeling- en demonstratieprojecten (R,D&D) die inzichtelijk maken hoe de systeemfunctie van gas kan bijdragen aan de effectieve en efficiënte productie en inpassing van duurzame energie (met name uit wind en zon). De nadruk ligt op concrete projecten die gekoppeld zijn aan de gasketen (productie, toepassing, infrastructuur en opslag, of een combinatie hiervan). Projecten richten zich op de ontwikkeling en/of verbetering van technologie/systemen die nodig is/zijn om de systeemfunctie van gas te ontwikkelen.

  • 2. Modelontwikkeling (simulatiemodellen, scenario- en gevoeligheidsanalyses etc) die inzicht geeft in de technische en economische mogelijkheden om de systeemfunctie van gas breed toe te kunnen passen, inclusief knelpunten en mogelijke oplossingen.

  • 3. Systeemontwikkeling waarbij wordt onderzocht hoe ons toekomstig energiesysteem kan worden ingericht om de systeemfunctie van gas optimaal tot ontwikkeling te laten komen.

De eerste twee thema’s (1 en 2) dragen het meeste bij aan de doelstellingen van het TKI Gas in het innovatiecontract energie. Dit zal meegewogen worden bij de beoordeling van het criterium verduurzaming en maatschappelijke relevantie uit artikel 2.4.9.7.

Inhoudelijke toelichting op de prioritaire onderwerpen:

  • 1. Projecten (R,D&D) die zich richten op het fysiek inzichtelijk maken hoe de systeemfunctie van gas kan bijdragen aan de effectieve en efficiënte inpassing van duurzame energie (met name uit wind en zon). Projecten geven inzicht in de mate waarin flexibiliteit kan worden gecreëerd in de gasketen (productie, toepassing, infrastructuur, opslag of een combinatie hiervan) zodat duurzame energie, wanneer aanbod en vraag van elektriciteit niet matchen, kan worden ingepast of opgeslagen zodat het aandeel duurzame energie in ons energiesysteem wordt geoptimaliseerd. Het is de bedoeling dat projecten een koppeling maken naar de betekenis van de systeemfunctie van gas voor het energiesysteem als geheel (systeemgedachte) door een indicatie te geven van de opschaalbaarheid en mogelijkheden voor brede toepassing.

    Voorbeelden:

    • windturbines/windparken waarbij niet-inpasbare duurzame elektriciteit via het gebruik van het gassysteem (bijvoorbeeld opslag in de vorm van gas – Power2Gas – of injectie in de gasinfrastructuur of gasopslagen) op een ander moment of in een andere vorm een bijdrage levert aan het vergroten van het aandeel duurzame energie in de energiemix

    • op lokaal niveau (bijvoorbeeld in (groepen) huishoudens) creëren van flexibiliteit via gas (opslag of anderszins) om het surplus elektriciteitsaanbod van pv-panelen lokaal weer in te zetten

    • technologische verbeteringen die ervoor zorgen dat de conversie van elektriciteit naar gas (bijvoorbeeld via elektrolyse) zo flexibel mogelijk verloopt (inzet als pieklast i.p.v. baseload-operatie)

    • mogelijkheden om in de gasinfrastructuur zelf meer flexibiliteit te creëren voor ‘overschotten’ elektriciteit

  • 2. Projecten die op theoretische of modelmatige wijze via bijvoorbeeld simulaties de systeemfunctie van gas en de waarde en betekenis ervan voor het energiesysteem inzichtelijk maken. Daarbij kan gedacht worden aan simulatiemodellen en scenario- en gevoeligheidsanalyses die ondersteuning bieden bij het bepalen hoe en waar het gassysteem het beste kan worden ingezet om de productie van duurzame energie optimaal te faciliteren.

    Voorbeelden:

    • simulatiemodellen die inzicht geven op welke manier offshore wind rechtsreeks via Power2Gas en het gebruik van offshore gasleidingen aangeland kan worden en wat de kosten daarvan zijn in vergelijking met supergrids

    • modellen die op lokaal/regionaal niveau simuleren hoe en waar balanshandhaving via de inzet van gas of het gassysteem kan plaatsvinden

  • 3. Projecten die zich op de inrichting van ons toekomstige energiesysteem richten waarbij de systeemfunctie van gas optimaal kan worden benut t.b.v. de inpassing van duurzame energie. Dit type projecten kijkt met name naar de gewenste maatschappelijke, economische, beleidsmatige en regulatorische ontwikkelingen van de systeemfunctie van gas.

    Voorbeelden:

    • maatschappelijke inbedding van gas als systeemfacilitator

    • ontwikkeling van het reguleringskader om de systeemfunctie van gas in de toekomst maximaal te kunnen inzetten.

Bijlage 2.4.11. (Programmalijnen GAS)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bijlage, behorend bij Subparagraaf 2.4.10 Gasvoorziening: acceptatie in de samenleving van de Subsidieregeling energie en innovatie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Algemeen

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Het programma spitst zich toe op de license to operate van de gasvoorziening, en kijkt vooral naar de publieke issues rond gas en de daarmee samenhangende institutionele aspecten van draagvlak. Cruciaal is de factor vertrouwen (trust): kan de samenleving erop vertrouwen dat een ontwikkeling, in dit geval van de gasvoorziening, leidt tot wat nodig en gewenst is? Kan de samenleving die ontwikkeling aan de sector en aanpalende organisaties toevertrouwen? Kan erop worden vertrouwd dat private en overheidsregulering voldoende borgen dat wordt geleverd wat wordt verwacht? En last but not least: biedt gas een propositie die herkend en erkend wordt als antwoord op de wensen, ideeën en behoeften die in de samenleving leven?

Het programma GAS richt zich niet primair op consumentengedrag, markten en transacties3, noch primair op kennisoverdracht en educatie. Voorstellen daarvoor kunnen mogelijk via het programma STEM lopen. Het programma GAS kijkt vooral door de lens van maatschappelijke onderhandelingsprocessen, waarin verschillende actoren met uiteenlopende doelstellingen en middelen hun rol spelen. Ze kunnen deze doelen alleen maar realiseren door met andere spelers met eigen doelen en invloed te onderhandelen om tot breder gesteunde uitkomsten te komen.

Het doel van GAS is het via onderzoek handvatten bieden voor sociale innovaties in de wisselwerking gassector, institutionele kaders en samenleving, door:

  • het verkrijgen van inzicht in de sleutelfactoren die het draagvlak voor de ontwikkeling van de gasvoorziening bepalen, in het bijzonder voor innovaties in gas

  • leren van ervaringen: welke werkwijzen (stakeholderprocessen, maatschappelijke onderhandelingsprocessen) werken, welke arrangementen (als uitkomsten van processen) zijn effectief en worden gedragen?

  • Op basis hiervan: hoe valt te anticiperen op nieuwe ontwikkelingen, hoe kunnen innovatieve ontwikkelingen zo worden opgezet dat er draagvlak voor is of kan ontstaan?

Om dit doel te bereiken steunt het programma op 4 hoofdlijnen:

  • 1. Monitoring van factoren die acceptatie bepalen;

  • 2. Surprise-technologieën;

  • 3. Best Practices: werkwijzen, stakeholderprocessen, communicatie;

  • 4. Institutionele factoren, randvoorwaarden, arrangementen

Voorstellen kunnen een enkele hoofdlijnen bestrijken, maar mogen ook meerdere hoofdlijnen adresseren.

Opzet programma

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

1.1. Onderhandelen, vertrouwen en license to operate

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Gezien de analyse is het van belang een samenhangend programma te ontwikkelen, waarvan onderdelen wel door verschillende combinatie kunnen worden uitgevoerd, maar dat in zijn totaliteit wel de doelstelling afdekt.

Het draait allemaal om nut en noodzaak van de ontwikkeling van de gasvoorziening, die sinds de ontdekking van het Nederlandse aardgas een wezenlijke rol in de energievoorziening (en de staatshuishouding) heeft gespeeld, en Nederland tot gasland bij uitstek heeft gemaakt. Doorontwikkeling van een rol voor gas, onder meer als wezenlijke bouwsteen van een transitie naar een duurzame energiehuishouding, zal echter mede afhangen van de antwoorden die sector en samenleving zullen formuleren op nieuwe ontwikkelingen en uitdagingen, zoals de klimaatproblematiek, de opmars van duurzame bronnen en de verwachte overvloed aan fossiele voorraden. Welke rol is hierbij voor gas, of breder voor gasvormige energiedragers, weggelegd?

Als deze nut en noodzaak er onvoldoende is, of onvoldoende als zodanig wordt gezien, zal de gassector geen maatschappelijke license to operate krijgen. Zo’n license to operate is onontbeerlijk voor het creëren van een goed investerings- en innovatieklimaat, waarin de gasvoorziening zich kan ontwikkelen. TKI Gas richt zich puur op de innovatieaspecten van de gasvoorziening, en zal zelf maar beperkt het Nut- en Noodzaakverhaal kunnen vormgeven, maar de verschillende programmalijnen kunnen er wel bouwstenen voor leveren. Omgekeerd kunnen maatschappelijke weerstanden tegenover de verschillende innovatiesporen in TKI Gas inzicht geven in de vraag wat in de visie op de rol van de gasvoorziening in de toekomst ontbreekt om het maatschappelijk draagvlak te kunnen verbeteren.

Of dat nu bewust of onbewust gebeurt, in wezen is sprake van een onderhandelingsproces tussen gasspelers, maatschappelijke actoren en overheden. Context, procesgang en werkwijzen, zowel als uitkomsten van dergelijke onderhandelingsprocessen kunnen bepalend zijn voor richting en tempo waarin de gassector zich gegeven maatschappelijke wensen en barrières kan ontwikkelen.

Rondom deze kernkwesties van license to operate en vertrouwen, te realiseren op basis van een breed gedragen ‘nut- en noodzaakverhaal’ voor gas, worden 4 sub-programmalijnen vormgegeven (zie figuur 1):

  • 1. Monitoring van acceptatiefactoren;

  • 2. Surprise-technologieën;

  • 3. Best Practices: werkwijzen, stakeholderprocessen, communicatie;

  • 4. Institutionele factoren, randvoorwaarden, arrangementen

Bijlage 252056.png

1.2. Monitoring van factoren die acceptatie bepalen

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Om te beginnen is een langetermijn-monitoringprogramma nodig, dat onderzoekt wat de belangrijkste factoren zijn die acceptatie bepalen. Hierbij wordt gekeken naar zowel het brede publiek en de percepties die daar een rol spelen, alsook naar bijzondere groepen ‘geïnformeerde publieken’, zoals journalisten, politici, maatschappelijke groeperingen en dergelijke. Te onderzoeken factoren kunnen zowel kenmerken en opvattingen van deze publieken zijn, alsook de aard van de ‘proposities’ die de sector neerlegt, alsook de institutionele context waarin sector en samenleving ‘onderhandelen’ over ontwikkelingen, projecten en beleid.

Op sociaal-wetenschappelijk verantwoorde wijze kan onder meer worden gekeken naar:

  • Sociaal-economische en sociaalpsychologische kenmerken van verschillende groepen

  • Kennis van energie- en gasvoorziening

  • Kennis van voor- en nadelen van energiebronnen en -dragers

  • Persoonlijke kosten en baten samenhangend met veranderingen in energiesysteem

  • Percepties van maatschappelijke kosten en baten van het energiesysteem

  • Idem van gas in het bijzonder

  • Houding ten opzichte van innovatie, technologieën, kansen en risico’s

  • Percepties van de gasindustrie, percepties binnen de gasindustrie

  • ‘Actorconstellaties’: welke partijen zijn betrokken en werken samen?

  • En andere factoren en de wisselwerking tussen deze factoren.

Het monitoringprogramma zou zo moeten zijn opgezet dat gemeten zou moeten kunnen worden hoe lessen en ervaringen uit de andere sub-programmalijnen (surprise-technologieën, best practices, institutionele factoren en arrangementen) medebepalend zijn voor draagvlak.

Elk van bovengenoemde factoren kan overigens weer onderwerp van onderzoek zijn in de andere drie hoofdlijnen.

1.3. Surprise technologieën

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Onbekend maakt onbemind. Dat geldt ook voor nieuwe technologieën: als deze zich plotseling in de vorm van nieuwe opties aandienen, is de eerste reactie dikwijls: niet, en zeker niet hier. Wat gas, of breder: gassen betreft was dan onder meer duidelijk bij CCS, CO2-afvang en opslag. Daartegen ontstond direct bij aankondiging verzet, en niet alleen rond de geplande locatie, maar ook breder met het oog op nut en noodzaak. CCS was onder experts al langere tijd een optie in ontwikkeling, maar in het brede publiek was het een grote onbekende.

Vergelijkbaar lijkt het verzet tegen de optie schaliegas, die zo snel opkwam dat zelfs experts er met enige verbazing naar kijken.

De ontwikkeling van de gasvoorziening kan in de toekomst nieuwe surprises opleveren; het is verstandig als daarop nu al kan worden vooruitgelopen door een beter begrip van wat acceptatie en verzet van nieuwe, onverwachte technologieën bepaalt. Denk bijvoorbeeld aan waterstof, te produceren uit overschotten hernieuwbare elektriciteit. Het is denkbaar dat waterstof in toenemende mate zal worden bijgemengd in het gassysteem, of er komen bijzondere toepassingen voor (rijden op waterstof). Hoe wordt tegen waterstoftechnologieën aangekeken?

Deze sub-programmalijn richt zich op onderzoek naar de factoren die de acceptatie van surprise-technologieën bepalen, via ex-post studies die achteraf kijken, en zo mogelijk ook via ex-ante studies die (mogelijk mede op basis van lessen uit het verleden) vooraf analyseren hoe de samenleving tegen nieuwe technologieën aan zal kijken die samenhangen met de gasvoorziening. In deze sub-programmalijn kan onder meer gekeken worden naar:

  • Opslag van gas(sen)

  • CCS, in het bijzonder in relatie tot gasgebruik

  • Exploratie en productie van onconventioneel gas

  • Technologieën samenhangend met andere hoofdlijnen TKI gas, zoals nieuwe technieken voor levensduurverlenging bestaande velden, waterstof, groengastechnologieën zoals biomassavergassing, nieuwe combinaties zoals biomassa/CCS, rijden en varen op (bio)LNG, etc.

Mogelijk kunnen gasgerelateerde surprise technologieën worden vergeleken met andere surprise-energietechnologieën. Als dat het geval is kan een voorstel mogelijk door én TKI Gas/MD én STEM worden medegefinancierd.

1.4. Werkwijzen, stakeholderprocessen, communicatie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In de praktijk hebben initiatiefnemers van projecten op verschillende wijzen en in verschillende mate vormgegeven aan onderhandelingsprocessen en stakeholderbetrokkenheid, om uiteenlopende belangen rond initiatieven/projecten te accommoderen. De benaderingswijzen lopen uiteen van de ‘klassieke’ werkwijze Decide, Announce, Defend (DAD), via beperkte stakeholderconsultaties tot zeer intensieve maatschappelijke onderhandelingsprocessen zoals begin jaren ’00 over gaswinning in de Waddenzee. De gevolgde praktijken beperken zich niet tot gasprojecten, maar kunnen ook bij andere (grootschalige) energieprojecten in zwang zijn, zoals nieuwe energiecentrales, windparken en CO2-afvang en opslag.

Het is wenselijk van de verschillende praktijkervaringen te leren: wat werkt, wat niet of minder? Welke actoren moeten betrokken zijn? Wat zijn kritische succesfactoren? Wat zijn do’s en dont’s, welke contra-indicaties gelden? Stakeholderprocessen zijn doorgaans arbeidsintensief voorafgaande aan de uitvoering van een project, maar de inspanningen verdienen zich terug tijdens de uitvoering, is het basisidee. Is dat te kwalificeren, of zo mogelijk zelfs te kwantificeren?

In het programma GAS worden enkele uiteenlopende benaderingswijzen met elkaar vergeleken. Het kan gaan om gasprojecten sec, of vergelijking tussen gasprojecten en andere grote projecten. Als dat laatste het geval is, is samenwerking met STEM mogelijk, en kan wellicht in dat programma cofinanciering worden gevonden.

Eveneens geldt hier dat wanneer stakeholderprocessen gerelateerd aan gas worden vergeleken met stakeholderprocessen rond andere energiethema’s, een voorstel in die richting mogelijk door én TKI Gas/MD én STEM kan worden gefinancierd.

De invalshoek voor deze sub-programmalijn is vooral procesmatig: wat voor benaderingswijzen werken, welke minder? Hoe was of is het proces opgezet? Hoe verliep of het traject en waarom?

Deze maatschappelijke onderhandelingsprocessen kunnen zowel ex post als ex ante worden geanalyseerd.

1.5. Institutionele factoren en arrangementen

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Stakeholderprocessen stuiten op belangrijke institutionele factoren, die in een stakeholderproces kunnen worden bijgesteld, en kunnen leiden tot nieuwe institutionele arrangementen of voorstellen daartoe. Daaronder valt te verstaan het geheel van formele en informele overeenkomsten over organisaties, procedures, (beleids)regels en governance4.

Gaat het ad 3. primair om de processen, hier ad 4. staan de uitkomsten van dergelijke processen centraal, alsmede de (institutionele) barrières en versnellers die de uitkomsten bepalen.

De vraag is welke ‘wetmatigheden’ hier zijn te ontdekken. Wat zijn (ex post) effectieve arrangementen gebleken? Aan welke karakteristieken en criteria voldoen ze? In dit verband wordt dikwijls gesproken over ‘win-win-oplossingen’: is win-win te kwalificeren, of beter nog te kwantificeren? Hoe is de verdeling van lusten en lasten over de actoren?

Kan op grond van zo’n analyse ook ex ante worden aangegeven aan welke criteria in nieuwe situaties arrangementen zouden moeten voldoen om effectief en aanvaardbaar te zijn?

Kernvraag is in welke mate maatschappelijke onderhandelingsprocessen en de uitkomsten daarvan vertrouwen (trust) genereren. Kan dat? Wanneer ontstaat vertrouwen, wanneer niet? Wat is de invloed van de procesopzet, wat is de invloed van het resultaat, in hoeverre is juist het samenspel proces en resultaat van belang?

In het programma GAS kunnen verschillende casus met elkaar worden vergeleken. Tevens is te onderzoeken hoe het gevolgde proces (sub-hoofdlijn 3) van invloed is op de onderhandelde uitkomsten. Het is mogelijk de vraagstelling geheel toe te spitsen op gas, of om eventueel vergelijkingen te maken met energie-arrangementen als dat meerwaarde kan bieden.

Bijlage 2.4.12. (Programmalijnen en prioriteitsthema’sWBS)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bijlage, behorend bij Subparagraaf 2.4.11 Wafer Based Silicon PV Technologie van de Subsidieregeling energie en innovatie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

The aim of the programme line Wafer Based Silicon PV Technologies in the TKI Solar Energy is to develop and implement (Dutch) technology for the near and further future of PV manufacturing and application. The programme line is successful when more Dutch technology, equipment or materials, is implemented worldwide than before the programme was started. Automatically this will lead to more (green) jobs and tax revenue for the Dutch state. Main deliverables from this Programme Line are technology packages for new products that contain patent protected technology in the form of concepts and processes, and related equipment and materials that can be delivered by Dutch companies.

The Programme Line now needs to focus on taking the next step of development towards industrial implementation. Main goals are to enhance efficiency of solar cells and panels, to reduce costs by implementing new technologies and to show manufacturability. Focus will be on interconnects and cell/module designs. Finally, future cell and module concepts incorporating nanotechnology as being developed in programmes outside the TKI Solar Energy need to be added to this Programme Line.

This tender focuses in particular on the following three themes:

  • 1. N-type cells and modules: the development of n-type silicon highly efficient front junction cells is a very important topic. Participating industrial and university partners need to assess all processes for large scale production on these cells. All processes need to be integrated in a single process flow, processing needs to be done on an industrially relevant scale. Target should be a stable, average efficiency above 21% with a cell concept that can be commercialized by making use of equipment from the participating project partners. New designs can be included towards 22% efficiency. The developed processes need to be assessed for cost-of-ownership, industrial feasibility and marketability.

  • 2. P-type cells and modules: towards highly efficient cost-effective p-type silicon solar cells and modules. Participating industrial and university partners need to assess all processes for large scale production on these cells. All processes need to be integrated in a single process flow, processing needs to be done an industrially relevant scale. Target should be a stable, average efficiency above 20% with a cell concept that can be commercialized by making use of equipment from the participating project partners. New designs can be included towards 21% efficiency. The developed processes need to be assessed for cost-of-ownership, industrial feasibility and marketability.

  • 3. High-end products, a development project on PV modules for high-end applications. The aim is to work on highest efficiency crystalline silicon concepts (towards 25% module efficiency) together with industry and academia. New device architectures as well as advanced equipment and processes should be employed to enable the required high-quality manufacturing and low costs. The project should cover the whole value chain from materials towards end-product.

Bijlage 2.4.13. (Prioriteitsthema’s ZEGO)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bijlage, behorend bij Subparagraaf 2.4.12 ZEGO van de Subsidieregeling energie en innovatie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Het ZEGO-programma richt zich op de toepassing van fotovoltaïsche (PV) en thermische zonne-energie in de gebouwde omgeving in de breedste zin van het woord (gebouwen en fysieke infrastructuur): zonnestroom en zonnewarmte.

De doelstelling van de Nederlandse PV sector is een opgesteld vermogen in Nederland van minder dan 1 GWp in 2013 tot 4-8 GWp in 2020, bij typische opwekkosten van 0,08-0,15 €/kWh, afhankelijk van systeemtype en toepassing. Dit komt overeen met een bijdrage van 3 tot 6% aan het totale elektriciteitsgebruik in 2020. Deze snelle groei wordt enerzijds mogelijk gemaakt doordat zonnestroom in een toenemend aantal gevallen (gebruikmakend van het beschikbare financiële instrumentarium) kan concurreren met conventioneel opgewekte stroom, en anderzijds doordat nieuwe producten en diensten beschikbaar komen. Na 2020 kunnen de kosten verder dalen tot ongeveer 0,05 €/kWh, zodat het marktaandeel van PV verder zal kunnen groeien. Het plaatsingspotentieel voor PV wordt geschat op minimaal 100 GWp, zodat de doelstelling voor 2020 moet worden gezien als een eerste stap naar grootschalig gebruik van zonnestroom in Nederland. Dit betekent dat PV op termijn ook in Nederland een substantieel deel van het totale elektriciteitsgebruik concurrerend kan opwekken. Ook voor zonthermische energie is forse groei mogelijk. In Europa kan het aandeel zonthermische energie in 2030 1400 PJ hoger worden (vergelijkbaar met ruim 40% van het totale energiegebruik van Nederland), bij goede integratie in het energiesysteem en met name in combinatie met opslag.

Grootschalige toepassing van zonne-energie in een dichtbevolkt land als Nederland is echter alleen mogelijk als de systemen worden geïntegreerd in de gebouwde omgeving en de infrastructuur (meervoudig ruimtegebruik). Dit is de kern van het gezamenlijke programma van de TKI’s Solar Energy en EnerGO: Zonne-energie in de Gebouwde Omgeving (ZEGO). Belangrijkste thema van dit programma betreft integratie, waarbij drastische prijsdaling hand in hand gaat met esthetische kwaliteit, duurzaamheid, veiligheid, gebruikersgemak en optimalisatie van de energieopbrengst.

Naast fysieke integratie is een tweede voorwaarde voor grootschalig gebruik van zonne-energie, de integratie in het energiesysteem van gebouw tot energienet. Bij een toenemende penetratiegraad van zonne-energie worden het toepassen van intelligente elektronica, afstemming van vraag en aanbod en/of opslag technisch noodzakelijk en vanuit economisch oogpunt aantrekkelijk. Dit geldt zowel op gebouwniveau als op gebiedsniveau.

Specifieke thema's van deze tender

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1. Ontwikkeling van systeemcomponenten en -diensten om de output van zonne-energie systemen te optimaliseren

    Bij een toenemende penetratiegraad van zonne-energie worden het toepassen van intelligente elektronica, een goede afstemming van vraag en aanbod en/of opslag technisch noodzakelijk en vanuit economisch oogpunt ook aantrekkelijk. Toepassing van zonne-energie in de gebouwde omgeving vraagt anders geoptimaliseerde elektronica dan grote grondgebonden systemen. Partiële beschaduwing, vervuiling, en de wens om systemen in fases uit te kunnen breiden, geven aanleiding tot andere typologieën en diensten met regelstrategieën voor bijvoorbeeld het elektrisch PV systeem. In deze tender wordt gezocht naar projecten waarin innovatieve componenten en diensten worden ontwikkeld die de opbrengst van zonne-energie systemen in de gebouwde omgeving optimaliseren.

    In deze tender gaat het met name om oplossingen die hogere opbrengst en/of lagere kosten bereiken.

  • 2. Ontwikkeling van multifunctionele bouwdelen waarin opwekking van zonne-energie (zonnestroom en -warmte) wordt geïntegreerd met klassieke functies zoals wind- en waterdichtheid, isolatie, etc.

    Dak- en gevel- elementen waarin fotovoltaïsche en/of zonthermische elementen worden geïntegreerd vormen een aantrekkelijke optie voor zowel de nieuwbouw als de renovatie van gebouwen. Het is daarbij van belang dat de oplossing een aantoonbaar voordeel heeft op kosten en/of kwaliteit ten opzichte van het stapelen van oplossingen. Deze tender zoekt specifiek naar projecten waarin dergelijke multifunctionele bouwelementen worden ontwikkeld voor de bestaande bouw, die naast klassieke functies als wind- en water- dichtheid en isolatie, ook elektriciteit en/of thermische energie (t.b.v. tapwaterverwarming, ruimteverwarming of bron/bodem regeneratie) kunnen opwekken.

    In de glastuinbouw bestaat een aanzienlijk deel van de variabele bedrijfskosten uit energiekosten. Daarnaast wil men, afhankelijk van het precieze gewas, drie variabelen bij voorkeur onafhankelijk van elkaar kunnen beheersen: het invallende licht, de temperatuur in de kas en de CO2 concentratie. Er wordt gezocht naar projecten waarin glastuinbouwsystemen worden ontwikkeld die flexibiliteit met betrekking tot gewas, seizoen en weersgesteldheid combineren met een goede kWh opbrengst en acceptabele 'return on investment'.

  • 3. Energetische integratie van zonne-energie systemen met (slimme) netten en opslagsystemen

    De waarde van energie, met name van elektriciteit, varieert over de seizoenen en over de dag. Bij een hoge penetratiegraad van PV is bijvoorbeeld de elektriciteitsopwekking midden op een zonnige dag groot, zodat de waarde dan daalt. In Duitsland heeft dit al geleid tot een herwaardering van lokale opslagsystemen in combinatie met een lokaal energie management systeem. Functionaliteit op het gebied van balanceren van vraag en opwekking zal in waarde toenemen. De structuur van het slimme net zelf en het aanbieden van mogelijke tariefdifferentiatie liggen buiten het domein van het ZEGO programma, maar het ‘smart grid compatibel’ maken van zonne-energiesystemen ligt binnen het domein van het ZEGO programma. Ook de waarde en toepasbaarheid van grote zonthermische systemen neemt toe met een goede integratie in het energiesysteem van gebouw tot net. Daarvoor is combinatie met opslag een succesfactor. Het zoveel mogelijk lokaal (in het gebouw of de wijk) gebruiken van de opgewekte elektrische en/of thermische energie beperkt de druk op de collectieve netten en voorkomt investeringen in netten op grotere schaal. Voor deze tender ligt de focus op:

    • Door PV opgewekte gelijkstroom, zonder conversieslag (m.u.v. opslag), inzetbaar maken voor bv: (led) verlichting in woningen en U-gebouwen, aansturing op DC ventilatoren en pompen, ICT toepassingen, etc;

    • Grote thermische zonne-energiesystemen (>100m2) met in het gebouw opgenomen compacte opslag (minimaal factor 2 compacter dan water) of innovatieve opslag op gebiedsniveau;

    • Optimale benutting van zonne-energie (zonnestroom en/of zonnewarmte) voor niet tijdkritische toepassingen en processen. Niet tijdkritisch betekent dat deze processen worden ingezet op momenten van veel zonaanbod cq lage prijzen.

  • 4. Demonstratie van esthetische integratie van zonne-energie in infrastructurele objecten

    Voor een grootschalige uitrol van zonne-energie in Nederland is het opportuun om het multifunctioneel gebruik van oppervlak in de gebouwde omgeving uit te breiden naar infrastructurele objecten zoals wegen, dijken, geluidschermen, viaducten, parkeervoorzieningen, spoorlijnen, etc. Dit bedient tevens de markt voor groene mobiliteitsdiensten. Hierbij moet de primaire functie van het infrastructurele element natuurlijk behouden blijven. Daarnaast liggen er uitdagingen qua systeem lay-out, veiligheid, levensduur, storingsgevoeligheid en rendement op investering.

    In deze tender wordt specifiek gezocht naar projecten waarbij dergelijke oplossingen in 'real life environment' worden gedemonstreerd. Behalve het behalen van de projectdoelstellingen, is het herhalingspotentieel van groot belang bij de boordeling van de ingediende projectvoorstellen.

  • 5. Demonstratie van esthetische integratie van zonne-energie in bouwelementen voor daken, gevels, kassen,etc.

    De waarde van multifunctionele bouwdelen waarbij klassieke functies zoals wind- en waterdichtheid en isolatie worden aangevuld met de mogelijkheid om zonnestroom en/of zonnewarmte op te wekken, wordt natuurlijk voor een belangrijk deel bepaald door ze te vergelijken met klassieke bouwelementen waaraan een zonne-energiesysteem wordt toegevoegd. Specifieke omstandigheden vragen om speciale oplossingen: zo vragen daken met weinig draagvermogen om lichte dakelementen en daken met een gebogen constructie om vormvrijheid in het bouwelement. Daarbij zullen, naast dergelijke basisfunctionaliteiten de esthetische kwaliteit, het formaat, levensduur en betrouwbaarheid, geen of nauwelijks onderhoud, installatiegemak en lage kosten een doorslaggevende rol spelen bij het daadwerkelijk op de markt krijgen van dergelijke multifunctionele bouwelementen. Gezocht wordt naar demonstratieprojecten die juist al deze aspecten van multifunctionele bouwelementen waarmee ook zonne-energie kan worden opgewekt in de praktijk aantonen.

    In deze tender wordt expliciet de nadruk gelegd op grootschalige toepassing in lastige gebouwschil componenten (draagvermogen, vorm) waarbij, behalve het behalen van de projectdoelstellingen, het herhalingspotentieel van groot belang wordt geacht bij het beoordelen van de projectvoorstellen.

Bijlage 2.4.14. (Programmalijnen EnerGO)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bijlage, behorend bij Subparagraaf 2.4.13 EnerGO van de Subsidieregeling energie en innovatie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

EnerGO bevat vijf programmalijnen die in deze bijlage verder zijn toegespitst op de eerste tender van 2014.

Bijlage 253572.png

De volgende paragrafen beschrijven de inhoud van de programmalijnen. Alle programmalijnen richten zich primair op bestaande bouw, omdat daar de impact (zie beoordelingscriteria) het grootst is.

Onderstaande tabel biedt een beknopt overzicht. Het overzicht en de paragrafen geven de focus aan voor deze tender binnen de programmalijnen, waarvan verwacht wordt dat met name deze goed voldoen aan de criteria. Het is mogelijk projecten van beperkte omvang in te dienen die op een andere baanbrekende wijze bijdragen aan het bereiken van de doelstellingen, zoals die zijn beschreven in het programma van TKI EnerGO in de Innovatie Agenda (2013) en hoog scoren op de beoordelingscriteria.

De projecten dienen bij te dragen aan het (versneld) bereiken van de energiebesparingsdoelstellingen voor de gebouwde omgeving:

  • halvering van het totale energiegebruik in de gebouwde omgeving in 2035,

  • energie neutrale gebouwde omgeving medio deze eeuw,

  • energie neutrale nieuwbouw (woningbouw en utiliteit) in 2020, en

  • 35% CO2 emissiereductie ten opzichte van 1990 in 2020.

De tenderregeling stimuleert doorbraken gericht op deze energiedoelen in combinatie met het creëren van additionele economische activiteit en groei van werkgelegenheid.

  • Primaire aandacht voor de bestaande bouw (woningen + utiliteit)

  • Specifiek gericht op thermische energie (warmte/koude)- duurzame opwekking, opslag , distributie en regeling

  • Opslag van warmte en koude en integrale aanpak voor uiteindelijk energie-neutraliteit op gebiedsniveau

De vijf programmalijnen van EnerGO staan in onderstaande tabel. Deze tender richt zich op de programmalijnen 3, 4 en 5.

1. Duurzame Compacte Conversietechnologie

Niet in deze eerste tender van 2014. Focus voor de tweede ronde in 2014 verwacht op: Duurzame compacte conversie, met name kleine, hoog efficiënte componenten en warmtepompen geschikt voor bestaande bouw

2. Compacte Opslag

Niet in deze eerste tender van 2014. Focus voor de tweede ronde in 2014 verwacht op: Compacte verliesvrije thermische opslag, met name materialen, componenten, reactoren voor thermochemische opslag geschikt voor bestaande bouw

3. Regeling Energieprestatie en Control

Zelf-lerende intelligente regelsystemen, gericht op optimalisatie op mens cq vertrekniveau van gezondheid, comfort en energiegebruik/duurzame opwekking.

Technische innovaties in combinatie met nieuwe energiediensten of gericht op energieprestatiegarantie concepten

4. Multifunctionele bouwdelen

Gebouwschil die op een innovatieve manier minimaal drie van de volgende functies combineert: isoleert, opwekt, opslaat, regelt en ventileert voor industrieel verbouwen van utiliteitsgebouwen (w.o. gezondheidzorg, onderwijs, kantoren).

Multifunctionele bouwdelen voor renovatie van woningen die zowel qua (energie) prestatie en prijs aantoonbaar beter zijn dan reeds beschikbare (NL en/of internationale) concepten. Dit dient in het voorstel te worden aangetoond.

5. Energieopwekking, distributie en opslag op gebiedsniveau

Opslag op hogere dan nu reguliere temperatuur (>= 30C) in ondergrond (gedrag ondergrond).

Ondiepe geothermie, waarbij warmte wordt onttrokken van 30- 40C op een diepte tussen de 500 en 1000 m

Concepten en tools voor optimalisatie en omvorming van lokale (of individuele) warmte- en koudesystemen naar collectieve netwerken.

Concepten en tools voor optimalisatie en transitie van lokale energienetten. Aandacht hierbij voor mogelijke besparing op kosten van renovatie op niveau van het energiesysteem door: aanpassing van netten, effecten van verandering in energiedrager, lokale energiebesparing, duurzame opwekking en/of opslag.

Ontwikkelingen zijn niet alleen gericht op componenten, maar ook op uiteindelijk totale producten en diensten. Integrale projecten zijn mogelijk, een project kan bijdragen aan meer dan één programmalijn. De programmalijnen Regeling energieprestatie en control, Multifunctionele gebouwdelen en Energieopwekking, -distributie en opslag op gebiedsniveau richten zich ook specifiek op integratie op systeem, gebouw en gebiedsniveau.

Nadere toelichting op de programmalijnen van deze tender

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Doel en Noodzaak

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bijlage 253573.png

Regeling energieprestatie en control

Energie besparen krijgt een verdere impuls indien we energie alleen dan en daar inzetten waar het waarde levert. Energiesystemen zodanig regelen en beheersen dat verliezen door onnodig en ongewenst verwarmen, koelen en verlichten wordt voorkomen, vereist werkelijk zelflerende systemen, mede gezien de grote variëteit aan gebouwen en mensen daarin. De business case voor deze energiebesparende systemen wordt vergroot doordat ze ook zorgen voor gezond en comfortabel leef- en werkklimaat, beperking van onderhoudskosten en verhoging van de productiviteit.

De energietransitie verschuift kosten van gebruik (brandstof, stroom) naar investering. En van gebruiker naar eigenaar. Om deze investeringen te realiseren ontstaan nieuwe business modellen. Toeleveranciers, energiebedrijven en installatiebureaus ontmoeten elkaar in service concepten. Service concepten met bijvoorbeeld een andere eigendomsverhouding (leverancier blijft eigenaar hardware en verkoopt de dienst) maken nieuwe technologische oplossingen mogelijk. Om de verschuiving van gebruik naar investeringen en services succesvol te krijgen zijn prestatiegaranties een essentieel onderdeel van deze programmalijn.

Regelsystemen met continue commissioning leveren dat. Lerende systemen zorgen voor continue optimalisatie van energie bij veranderend gebruik.

Om de potentie te benutten zijn innovaties voorzien voor:

  • via sensor en sensornetwerk technologie energie/gebouwbeheersystemen voeden met informatie ook uit andere systemen over (toekomstige) omstandigheden;

  • combineren van real-time performance monitoring met (PV) energie aanbod voorspellingen (met meteorologische data) en demand side management;

  • slimme ict en algoritmes voor laag energiegebruik bij gelijktijdig individueel comfort van mensen met verschillende behoeften;

  • van regeling met een groot gebouwenergiesysteem naar regeling met lokale actuatoren (link met programmalijnen ‘Multifunctionele bouwdelen’ en ‘Duurzame compacte conversietechnologie’);

  • regelingen die de waarde van gegenereerde energie (mn zon PV) maximaliseert en energie inkoop kosten minimaliseert (slim regelen van gebruik, opwekking, conversie en opslag), in interface met smart grids.

Deze tender richt zich binnen deze programmalijn op:

  • zelf-lerende intelligente regelsystemen, gericht op optimalisatie op mens cq vertrekniveau van gezondheid, comfort en energiegebruik/duurzame opwekking;

  • technische innovaties in combinatie met nieuwe energiediensten of gericht op energieprestatiegarantie concepten.

Deze programmalijn heeft interfaces met smart grids. Projecten die voornamelijk het accent op het optimaliseren van het net hebben, passen niet binnen het programma van TKI EnerGO maar mogelijk wel bij TKI Switch2SmartGrids.

Bijlage 253574.png

Multifunctionele Bouwdelen

Doel en Noodzaak

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

In 2011 was 63% van de gebouwen ouder dan 30 jaar. Van de gebouwen in 2050 zal ook het merendeel er nu in 2014 al zijn. Slimme energierenovatie is cruciaal om de bestaande gebouwde omgeving energieneutraal te maken. Om deze markt te creëren en versnellen moeten eigenaren deze renovatie willen aanschaffen. Dat vraagt bouwdelen die de functies energiebesparing, energieopslag en energieopwekking integreren en met de volgende eigenschappen:

  • esthetisch, architectonisch aantrekkelijk;

  • economisch verantwoord, zichzelf tijdig terugverdienen in vastgoedwaarde; en/of energiebesparing en energieopbrengst;

  • simpel en effectief op nieuwe ketensamenwerking en industrieel bouwen;

  • gebruiksvriendelijk;

  • toevoegen van extra voordelen, zoals lokaal comfort (per ruimte).

Toepasbaarheid in verschillende typen gebouwen enerzijds en schaalvoordelen in aantallen anderzijds vraagt om geïndustrialiseerd maatwerk (‘mass production for 1’). Daarmee zijn ook export mogelijkheden groter.

Hetzelfde geldt voor eenvoudige montage en vervanging. Dat kan moeizame procesveranderingen in de bouwkolom voorkomen en ook toepasbaarheid buiten Nederland vergemakkelijken.

Dit kan door zo goed mogelijke integratie van o.a. de functies van isolatie, duurzame opwekking, thermische opslag en ventilatie in de gebouwschil, vooral in daken en gevels. Dat vraagt slim ontwerpen en industrieel verbouwen. Ook vraagt het miniaturisatie van componenten. Die nieuwe componenten daarvoor worden ontwikkeld in programmalijnen ‘Duurzame compacte conversietechnologie’ en ‘Compacte opslag’ en in het gezamenlijke programma met TKI Solar Energy (zie subparagraaf 2.4.12). In deze programmalijn gaat het om de fysieke integratie, om gebouwdelen (gevel- resp. dak elementen) en integratiesystemen voor energetische renovatie:

  • gebouwschil functies integreren: integratie van (bouw)fysische functies (constructief, buitenhouden ongewenst klimaat, geluid) met installatie/klimaat functies (verwarmen, koelen en ventileren en ook licht) en duurzame opwekkingsfuncties;

  • integratie van multifunctionele en adaptieve afwerkingen, coatings en componenten;

  • snel te monteren en vervangen, ook op onderdelen;

  • gestandaardiseerd maatwerk (‘mass customization’), flexibel in maatvoering, kleur en vorm.

Naast integratie van reguliere functies voor gebouwen kan ook gedacht worden aan andere extra functionaliteiten te integreren om de verkoopbaarheid van de producten en daarmee de impact te vergroten. Een mogelijk voorbeeld daarvan is de reeds ontwikkelde combinatie met beeldscherm in ramen.

Deze tender richt zich binnen deze programmalijn op:

  • gebouwschil die op een innovatieve manier minimaal drie van de volgende functies combineert: isoleert, opwekt, opslaat, regelt en ventileert voor industrieel verbouwen van utiliteitsgebouwen (w.o. gezondheidzorg, onderwijs, kantoren);

  • multifunctionele bouwdelen voor renovatie van woningen die zowel qua (energie) prestatie en prijs aantoonbaar beter zijn dan reeds beschikbare (NL en/of internationale) concepten. Dit dient in het voorstel te worden aangetoond.

Bijlage 253575.png

Energieopwekking, distributie en opslag op gebiedsniveau

Doel en Noodzaak

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Op gebouwniveau en installatieniveau optimaliseren we opwekking en gebruik zoveel mogelijk. Een tijdsonafhankelijke energieneutrale gebouwde omgeving vereist echter ook maatregelen op gebiedsniveau die lokaal potentieel efficiënter benutten dan gebouwniveau alleen.

Zonne-energie op gebiedsniveau, geïntegreerd op met name infrastructuur (infrastructure integrated PV, I2PV-) is opgenomen in het gezamenlijke programma van TKI Solar en TKI-EnerGO in subparagraaf 2.4.12.

Lokaal potentieel van (duurzame) opwekking zit in thermische reststromen en opwekking; oppervlaktewater; ondergrond; geothermie; infrastructuren; biomateriaal; lokale windturbines; zonnevelden; riool/ waterzuivering. Daarnaast is er op gebiedsniveau veel potentieel voor thermische opslag (WKO). Het gebruik daarvan wordt intensiever en vraagt om betere oplossingen om onderlinge verstoring te voorkomen.

Verandering in lokale opwekking en vraag, maakt aanpassing van lokale energienetten nodig. Zodat investeringen nu al anticiperen op straks werkelijk energieneutrale oplossingen en in dat zicht desinvesteringen en ‘locked in’ wordt voorkomen. Behalve met reguliere netten, kunnen gebruikers in een gebied met elkaar worden verbonden via ondergrondse opslag. Dat voorkomt onderlinge verstoring. Bovendien kan met gezamenlijk gebruik van ondergrondse opslag de energievraag en opwekking op gebiedsniveau worden vereffend, waarmee een gebied in warmte en koude zelfvoorzienend wordt: thermisch autarkisch. Daar waar effectief, kan worden gestreefd naar collectieve systemen. Daarnaast zal opslag op hogere (‘midden’) temperaturen in de ondergrond (30-60 C) nieuwe mogelijkheden ontsluiten voor collectieve buffering en gebruik.

Vereiste ontwikkelingen zijn:

  • benutting, koppeling en opslag van lokaal potentieel via opslag op gebiedsniveau;

  • ontwikkeling ondergrondse opslag op midden temperatuur niveaus;

  • combinaties van energiewinning met andere functies, met name bodemsanering, waterwinning en waterzuivering,zodat vervuiling niet onbedoeld verspreidt en kosten worden gedeeld;

  • optimale ontwerpen van lokale energie systemen (inclusief opschaalbaarheid en financierbaarheid), die afwegingen mogelijk maken over uitvoering en noodzaak voor aanpassing van warmte- of gasnetten en elektriciteitsnetten gericht op een energieneutrale gebouwde omgeving medio deze eeuw.

  • Het gaat in deze programmalijn om cruciale innovaties bovenop bestaande ervaringen.

Deze tender van 2014 richt zich met name op projecten voor smart heat/cold via opslag in bijvoorbeeld de ondergrond en innovaties bij toepassing van andere temperaturen, dieptes en integratie van systemen. Innovatieve oplossingen voor omschakeling van bestaande gebieden met reguliere gasinfrastructuur naar energieneutrale systemen kunnen ook worden ingediend, waarbij oplossing wordt gevonden voor enerzijds leveringszekerheid, afschrijving en onderhoud van het resterende bestaande en anderzijds een doorbraak in versnelling van deze transitie.

Deze tender richt zich binnen deze programmalijn op:

  • opslag op hogere dan nu reguliere temperatuur (>=30C) in ondergrond (gedrag ondergrond);

  • ondiepe geothermie, waarbij warmte wordt onttrokken van 30- 40C op een diepte tussen de 500 en 1000 m;

  • concepten en tools voor optimalisatie en omvorming van lokale (of individuele) warmte- en koudesystemen naar collectieve netwerken;

  • concepten en tools voor optimalisatie en transitie van lokale energienetten. Aandacht hierbij voor mogelijke besparing op kosten van renovatie op niveau van het energiesysteem door: aanpassing van netten, effecten van verandering in energiedrager, lokale energiebesparing, duurzame opwekking en/of opslag.

Bijlage 2.4.15. (prioriteitsthema’s programmalijn Dunne Film PV Technologieën)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bijlage, behorend bij Subparagraaf 2.4.14 Dunne Film PV (DFP) van de Subsidieregeling energie en innovatie

The aim of the program line Thin Film PV Technologies in the TKI Solar Energy is to develop and implement (Dutch) technology for the near and further future of Thin Film PV manufacturing and application. The programme line is successful when more Dutch technology, equipment or materials, is implemented worldwide than before the programme was started. Automatically this will lead to more (green) jobs and tax revenue for the Dutch state. Main deliverables from this Programme Line are technology packages that contain patent protected technology in the form of processes, related equipment and materials that can preferably be delivered by Dutch companies.

The Programme Line focuses on development towards industrial implementation. Main goals are to enhance efficiency of panels, to reduce costs by implementing new technologies and to show manufacturability. Finally, future material and deposition concepts including nanotechnology as being developed in programmes outside the TKI Solar Energy need to be combined with this Program Line. Technology overlap between the Program Lines within the TKI Solar Energy should be strengthened.

This tender focuses in particular on the following three themes:

Higher output CIGS/CZTS modules by improved front junctions and layers: aim is to increase the effective electrical power output of a given CIGS or CZTS absorber material by novel or improved front side junctions and layers. Participating industrial and university partners need to assess all processes for large scale production on these parts of the cell stack. All processes need to be integrated in a single process flow, and processing needs to be done on an industrially relevant scale. Target should be stable, and homogeneously deposited materials at the front side of the absorber leading to an anticipated relative module efficiency improvement of at least 10 percent with concepts that can be commercialized by making use of equipment from the participating project partners. The developed processes need to be assessed for cost-of-ownership, life time aspects, industrial feasibility and marketability.

High throughput CIGS production: towards highly efficient cost-effective CIGS module production. Target should be a stable process chain with at least 20 percent shorter process time and decrease of critical material consumption cost or energy cost by a factor of 2. This should be realised with a material stack layout concept and/or improved material utilisation that can be commercialized by making use of equipment from the participating project partners. For improved process stability also at higher throughput, fast in-line measurement capability of module functionality, synchronized to the PV production process will be necessary. More specifically, in-line optical tools for IV measurement under 1 sun conditions are required (not only for CIGS/CZTS, but also for TF-Si and OPV). For R2R compatible measurements, the measurement time should not take more than 1 s; for S2S tact times of <10s are required. Time domain related device properties (e.g. capacitive related time delays of nx100 ms) should be addressed. Also energy usage of the lighting system should be minimized. Participating industrial and university partners need to assess all processes and/or in-line measurement for large scale production on pre-pilot scale. All processes need to be integrated in a single process flow, processing needs to be done on an industrially relevant scale. New materials types, deposition and control technology concepts should preferably have the potential to be developed towards roll to roll production. The developed processes need to be assessed for cost-of-ownership, industrial feasibility and marketability.

High-end CIGS/CZTS based PV products: a development project on PV modules for high-end applications. The aim is to work on highly efficient and cost effective thin film CIGS or CZTS PV concepts together with industry to facilitate product development towards building integration. New device architectures as well as advanced equipment and processes should be employed to enable the required high-quality manufacturing and low costs. The project should cover the whole process chain from materials towards end-product.

Bijlage 2.4.16. (Programmalijnen Energiebesparing industrie: early-adopter projecten)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bijlage, behorende bij Subparagraaf 2.4.15 Energiebesparing Industrie: Early Adopter Projecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De doelstelling van de regeling is het ondersteunen van Early Adopter Projecten (EAP’s) voor energiebesparende technologieën met MKB-ondernemingen als technologieleveranciers dan wel met een consortium van een onderzoeksorganisatie die als technologie-eigenaar (IP leverancier) optreedt en een MKB-onderneming die deze technologie wil vermarkten.

De projecten vallen binnen de scope van de hieronder genoemde vier programmalijnen van de TKI ISPT gericht op verbetering van de industriële energie efficiency: Omzetting & Scheiding, Utilities en Control, Ontwateren en Drogen en Proces/Systeem analyse en ontwerp.

Bijlage 253579.png

Omzetting en scheiding

  • Efficiënte verbrandings- en oventechnologie.

  • Energie efficiënte scheidingstechnologie (energiegebruiksvermindering> 50%).

  • Geavanceerde reactor en procesintensificatietechnologie.

  • Nieuwe procesroutes.

Utilities en control

  • Systemen en technologieën voor een duurzame (lokale) energie/warmtehuishouding in processen, warmteterugwinning en restwarmtebenutting.

  • Multifuel concepten.

  • Geavanceerde procesbesturing gericht op maximale energie efficiëntie met behoud van betrouwbare operatie en productspecificatie, ook voor toekomstige gedistribueerde productieprocessen.

Ontwateren en drogen

  • Droogprocessen met 50% minder energiegebruik met gelijktijdige verbetering van productkwaliteit. Technologieën voor energie efficiënte behandeling van geconcentreerde, vaak hoog viskeuze processtromen.

Proces/Systeem analyse en ontwerp

  • Analyse en ontwerp van processen en systemen die leiden tot een doorbraak in efficiënter energie- en grondstoffenverbruik. Deze kennis uit processen geeft richting aan technologische en niet technologische innovaties.

  • Het opheffen van barrières voor het toepassen van nieuwe technologieën.

De EAP’s hebben als doelstelling om:

Gebruik te maken van het vermogen van MKB-bedrijven om nieuwe procestechnologische kennis te genereren en deze om te zetten in succesvolle en implementeerbare technologieën en producten. Kleine en middelgrote hoogtechnologische bedrijven spelen een cruciale rol in het snel omzetten van kennis in nieuwe commerciële processen.

Het maximaliseren van de toepassing van bestaande (technologische) oplossingen door technologieleveranciers bij projecten te betrekken.

Early Adopter Projecten zijn toepassingsgericht: Kleinschalige testen in reële stromen bij bijvoorbeeld partnerbedrijven van TKI-ISPT (Institute for Sustainable Process Technology), NL GUTS (Netherlands Group of Users of Technology for Separation) of PIN NL (Process Intensification Network) of NWGD (Nederlandse Werkgroep Drogen) om inzicht te krijgen in de technologische levensvatbaarheid van procestechnologie of procestechnologische concepten, bij voorkeur in nieuwe toepassingsgebieden.

De regeling stimuleert doorbraken gericht op deze energiedoelen in combinatie met het creëren van additionele economische activiteit en groei van werkgelegenheid. Er wordt gekeken naar vier aspecten; bijdrage duurzaamheid, innovativiteit, economische potentie en projectkwaliteit.

1. Bijdrage duurzaamheid

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De projecten dienen bij te dragen aan het (versneld) bereiken van de energiebesparingsdoelstellingen voor de procesindustrie: 30% reductie van industrieel energiegebruik en broeikasgasemissies.

Ook is het herhalingspotentieel van belang: de technologie dient breed toepasbaar te zijn, zodat een grote energiebesparing kan worden gerealiseerd bij het uitrollen in de markt.

Naast de directe besparing in een specifiek productieproces kan de technologietoepassing ook besparing of efficiencyverbetering verderop in het proces of productieketen bewerkstellingen dan wel voor in het proces aanleiding geven tot gebruik van andere (energiebesparende) grondstoffen. Deze mogelijkheden en verduidelijking hiervan sterkt tot aanbeveling.

2. Innovativiteit

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De projecten dienen betrekking te hebben op innovatieve, nieuwe technologie, of wel betrekking te hebben op een innovatieve nieuwe toepassingen in de betrokken sector waarbij de technologie kan worden overgebracht van de ene sector naar de andere ten einde de brede toepasbaarheid verder te ondersteunen.

3. Economische potentie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Daarnaast dient het bij te dragen aan het creëren van economische waarde voor de deelnemers en de Nederlandse economie door:

  • de uitbouw van banen en omzet in de processing industrie en de toeleverende sector; Doelstelling van het TKI is om het aantal banen uit te breiden naar 330.000 waar het niveau van 2013 ongeveer 290.000 is;

  • nieuwe banen en extra omzet in de toeleverende industrie. Doelstelling van het TKI is om 2000 extra banen te realiseren bij met name MKB-ers.

Inventarisatie van het economisch potentieel (bijvoorbeeld extra banen en nieuwe omzet bij de technologie ontwikkelaar, groei bij de eindgebruiker, of export van technologie) maakt deel uit van het project.

4. Projectkwaliteit

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De kwaliteit wordt beoordeeld aan de hand van de kwaliteit van het projectplan en de projectopzet, de expertise van de betrokken partijen. Een brede vertegenwoordiging van meerdere eindgebruikers is een voorwaarde. Ook kennisuitwisseling van projectresultaten naar de sector of via bijvoorbeeld kennisnetwerken zoals het TKI-ISPT, NL GUTS, PIN NL of NWGD is een vereiste, omdat dit een brede verspreiding van de technologie kan bevorderen. Via het betrokken kennisnetwerk wordt aandacht aan het project geschonken door het organiseren van interactieve bijeenkomsten, het stimuleren van netwerkvorming, het opnemen van de resultaten in een kennisdossier.

Bijlage 2.4.17. (Programmalijnen Energiebesparing industrie: pilotprojecten)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bijlage, behorende bij Subparagraaf 2.4.16 Energiebesparing Industrie: pilotprojecten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Het doel van de pilotprojecten is om in een samenwerkingsverband de brug te vormen tussen onderzoek, ontwikkeling en het uitrollen van een energiebesparende technologie in de industrie.

Het TKI-ISPT zoekt voor deze tender grootschalige pilotprojecten van mogelijke kansrijke innovatieve procestechnologie, die kunnen resulteren in een aanzienlijke energiebesparing. Omdat alleen technologieën die breed toepasbaar zijn in aanmerking komen, vanwege het grotere besparingspotentieel, wordt verwacht dat bedrijven deze pilotprojecten in een samenwerkingsverband uitvoeren.

De projecten dienen te vallen binnen Technology Readyness Level (TRL) 6: het testen van een representatief prototype in een realistische omgeving. Met name voor industriële procestechnologie brengt de stap van opschaling naar industriële schaal extra ontwikkelingsvragen met zich mee. In de pilotprojecten worden deze aspecten uitgewerkt en in de praktijk getoetst, zodat men na afloop de stap kan zetten naar een full scale demonstratie.

In deze regeling worden geen full scale demonstratieprojecten ondersteund.

De uitvoering van een dergelijk project door meerdere ondernemingen (groot draagvlak) strekt tot groot voordeel evenals een brede disseminatie van de resultaten van het project. Inschakeling van de bij het TKI-ISPT aangesloten partijen en netwerken wordt positief beoordeeld onder het criterium ‘kwaliteit van het project.’

Het programma van het TKI-ISPT omvat vier programmalijnen; Omzetting & Scheiding, Utilities & Control, Ontwateren en Drogen en

Proces/Systeem analyse en ontwerp.

Deze tender richt zich op de programmalijn Omzetting en Scheiding met hierbinnen specifieke aandacht voor Energy Efficient Bulk Liquid Separation en de programmalijn Utilities en Control.

Bijlage 253580.png

Utilities en control

  • Systemen en technologieën voor een duurzame (lokale) energie/warmtehuishouding in processen, warmteterugwinning en restwarmtebenutting

  • Multifuel concepten

  • Geavanceerde procesbesturing gericht op maximale energie efficiëntie met behoud van betrouwbare operatie en productspecificatie, ook voor toekomstige gedistribueerde productieprocessen

Omzetting en scheiding

  • Efficiënte verbrandings- en oventechnologie

  • Energie efficiënte scheidingstechnologie (energiegebruiksvermindering> 50%)

  • Geavanceerde reactor en procesintensificatietechnologie

  • Nieuwe procesroutes

De tenderregeling stimuleert doorbraken gericht op deze energiedoelen in combinatie met het creëren van additionele economische activiteit en groei van werkgelegenheid. Aanvragen worden gerangschikt op vier criteria; bijdrage duurzaamheid, innovativiteit, economische potentie en projectkwaliteit. Alle criteria wegen even zwaar. Bij indiening van het projectplan zal duidelijk moeten worden gemaakt hoe het project hier aan bij zal dragen.

Criterium 1: Bijdrage duurzaamheid

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De projecten dienen bij te dragen aan het (versneld) bereiken van de energiebesparingsdoelstellingen voor de procesindustrie: 30% reductie van industrieel energiegebruik en broeikasgasemissies.

Ook is het herhalingspotentieel van belang: de technologie dient breed toepasbaar te zijn, zodat een grote energiebesparing kan worden gerealiseerd bij het uitrollen in de markt.

Naast de directe besparing in een specifiek productieproces kan de technologietoepassing ook besparing of efficiency verbetering verderop in het proces of productieketen bewerkstellingen dan wel voor in het proces aanleiding geven tot gebruik van andere (energiebesparende) grondstoffen. Deze mogelijkheden en verduidelijking hiervan sterkt tot aanbeveling.

Criterium 2: Economische potentie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Daarnaast dient het bij te dragen aan het creëren van economische waarde voor de deelnemers en de Nederlandse economie door:

  • de uitbouw van banen en omzet in de processing industrie en de toeleverende sector; Doelstelling van het TKI is om het aantal banen uit te breiden naar 330.000 waar het niveau van 2013 ongeveer 290.000 is.

  • nieuwe banen en omzet in de toeleverende industrie. Doelstelling van het TKI is om 2000 banen te realiseren bij met name MKB-ers.

In het project kan de bijdrage tot uiting komen in bijvoorbeeld extra banen en nieuwe omzet bij de technologie ontwikkelaar, groei bij de eindgebruiker, of export van technologie. Inventarisatie van het economisch potentieel maakt deel uit van het project.

Criterium 3: Innovativiteit

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De projecten dienen betrekking te hebben op innovatieve, nieuwe technologie, of wel betrekking te hebben op een innovatieve nieuwe toepassingen in de betrokken sector waarbij de technologie kan worden overgebracht van de ene sector naar de andere ten einde de brede toepasbaarheid verder te ondersteunen. In het project dient een stap gezet te worden in de ontwikkeling van de technologie van TRL 5 naar TRL 7.

Een project wordt positiever beoordeeld indien de faciliteiten na afloop van het project gebruikt kunnen worden voor verder onafhankelijk onderzoek.

Criterium 4: Projectkwaliteit

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De kwaliteit wordt beoordeeld aan de hand van de kwaliteit van het projectplan en de projectopzet, de expertise van de betrokken partijen. Ook kennisuitwisseling van projectresultaten naar de sector of via bijvoorbeeld kennisnetwerken zoals het TKI-ISPT, NL GUTS, PIN NL of NWGD is een vereiste, omdat dit een brede verspreiding van de technologie kan bevorderen. Via het betrokken kennisnetwerk wordt aandacht aan het project geschonken door het organiseren van interactieve bijeenkomsten, het stimuleren van netwerkvorming, het opnemen van de resultaten in een kennisdossier. Doel van de kennisverspreiding is vergroting van het herhalingspotentieel via de gebruikers en systeemleveranciers in de procestechnologie-community en samenwerkende kennisnetwerken.

Bijlage 2.4.18. (Prioriteitsthema’s PV-projecten)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bijlage, behorende bij Subparagraaf 2.4.17 PV-technologie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De 2014 tenders in het PV programma van het TKI Solar Energy richten zich op de volgende thema's:

1.1. Wafergebaseerde kristallijn silicium PV technologieën

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Ontwikkeling van innovatieve technologieën voor (de productie van) wafergebaseerde silicium PV cellen en panelen. De focus van dit programma ligt op de toepassing van nieuwe materialen, geavanceerde cel- en moduleconcepten (inclusief toepassingspecifieke oplossingen), gerelateerde productieprocessen en - apparatuur en duurzaamheidaspecten zoals ‘design for recycling’ en 'design for sustainbility'.

De belangrijkste ontwikkelingsdoelstellingen voor 2020 van dit gedeelte van het programma zijn:

Concurrerende productiekosten

PV panelen die voor minder dan 0,40 €/Wp kunnen worden geproduceerd (indicatief en afhankelijk van wereldwijde ontwikkelingen) die ‘sleutelklare’ PV systemen met een prijs van minder dan 0,8-1,0 €/Wp mogelijk maken en waarmee in Nederland voor minder 0,08-0,10 €/kWh elektriciteit kan worden opgewekt (ter indicatie; mede afhankelijk van kapitaalkosten).

Hoog rendement

PV panelen met een hoog omzettingsrendement: 24% voor geavanceerde ontwerpen en 22% voor de laagste kosten per Wp op moduleniveau (d.w.z. niet noodzakelijk op systeemniveau).

Duurzaam

PV panelen zonder schaarse materialen, met een levensduur > 25 jaar onder extreme condities en 30-35 jaar onder normale condities, ontworpen om hergebruikt te worden en met een energieterugverdientijd van minder dan 1 jaar.

Economisch toegevoegde waarde

Bijdrage aan de verdere ontwikkeling van dit gedeelte van de Nederlandse PV sector in termen van omzet (met name export) en werkgelegenheid. Doelstelling voor de hele sector voor 2020: 2 miljard €, respectievelijk 7.500 f.t.e.

1.2. Dunne film PV technologieën

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Ontwikkeling van innovatieve technologieën voor (de productie van) dunne film PV panelen. De focus van dit programma ligt op de toepassing van nieuwe materialen, geavanceerde cel- en moduleconcepten (inclusief toepassingsspecifieke oplossingen), gerelateerde productieprocessen en -apparatuur en duurzaamheidaspecten zoals ‘design for recycling’ en 'design for sustainability'.

De belangrijkste ontwikkelingsdoelstellingen voor 2020 van dit gedeelte van het programma zijn:

Concurrerende productiekosten en/of nieuwe toepassingen

PV panelen die voor minder dan 0,40 €/Wp kunnen worden geproduceerd (indicatief en afhankelijk van wereldwijde ontwikkelingen) die ‘sleutelklare’ PV systemen met een prijs van minder dan 0,8-1,0 €/Wp mogelijk maken en waarmee in Nederland voor minder 0,08-0,10 €/kWh elektriciteit kan worden opgewekt (ter indicatie; mede afhankelijk van kapitaalkosten). Een alternatief doel is de ontwikkeling van oplossingen voor nieuwe toepassingen met een zeer laag gewicht, mechanische flexibiliteit, semitransparantie, etc.

Hoog rendement

PV panelen met een hoog omzettingsrendement: 18% module efficiency voor CIGS panelen, 12% (stabiel) voor dunne film silicium panelen, 8% voor OPV panelen en 12% voor prototype CZTS panelen.

Duurzaam

CIGS en dunne film silicium panelen met een levensduur van meer dan 25 jaar en OPV panelen met een levensduur van meer dan 10 jaar, ontworpen om hergebruik van materialen te vergemakkelijken.

Economische toegevoegde waarde

Bijdrage aan de verdere ontwikkeling van dit gedeelte van de Nederlandse PV sector in termen van omzet (met name export) en werkgelegenheid. Doelstelling voor de hele sector voor 2020: 2 miljard €, respectievelijk 7.500 f.t.e.

1.3. Nieuwe, hybride en generiek toepasbare PV technologieën

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Ontwikkeling van innovatieve concepten en technologieën voor (de productie van) PV panelen met een zeer hoog omzettingsrendement gebaseerd op, maar niet exclusief, hybriden van kristallijn silicium en dunne film PV technologieën. De focus van dit programma ligt op de toepassing van nieuwe materialen, de ontwikkeling van innovatieve cel- en moduleconcepten (inclusief 3 of 4 en 2-terminal tandems), gerelateerde productieprocessen en -apparatuur en duurzaamheidaspecten zoals ‘design for recycling’ en 'design for sustainibility'. Tevens worden in dit programma generiek toepasbare PV technieken ontwikkeld.

De belangrijkste ontwikkelingsdoelstellingen voor 2020 van dit gedeelte van het programma zijn:

Technisch en economisch haalbaar

Proof of feasibility’ van PV panelen met een zeer hoog omzettingsrendement (> 25% voor commerciële prototypes) en een 'proof of manufacturability' van dergelijke PV panelen tegen commerciële kostprijzen.

Duurzaam

PV panelen met een zeer hoog omzettingsrendement met een gegarandeerde levensduur van meer dan 25 jaar en ontworpen om hergebruikt te worden.

Economische toegevoegde waarde

Bijdrage aan de verdere ontwikkeling van dit gedeelte van de Nederlandse PV sector in termen van omzet (met name export) en werkgelegenheid. Doelstelling voor de hele sector voor 2020: € 2 miljard, respectievelijk 7.500 f.t.e.. NB: dit programma richt zich met name op de periode na 2020 en kan de rol van de eerste twee programma’s dan geleidelijk overnemen.

1.4. Applicatieontwikkeling en demonstratie van Nederlandse PV-technologieën

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Ontwikkelen en demonstreren van innovatieve PV-producten die voornamelijk zijn gebaseerd op Nederlandse kennis en kunde, zodat deze succesvoller en sneller op de markt kunnen worden gebracht en vóór 2020 (ook in Nederland) geïmplementeerd kunnen worden. Er wordt met name gezocht naar PV-producten die een exportpotentieel hebben. Hierbij is met name de ‘bankability’ van Nederlandse innovaties belangrijk De focus van dit thema ligt op applicatieontwikkeling en demonstratie.

Bijlage 3.1.1. behorende bij artikel 3.1.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De technische voorzieningen, bedoeld in artikel 3.1.1, definitie duurzame warmtemaatregel, zijn:

  • 1. een zonneboiler: een systeem bestaande uit één of meer zonnecollectoren in combinatie met één of meer warmteopslagvaten, dat wordt ingezet om met zonne-energie tapwater te verwarmen, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen:

    • a. kleine zonneboiler: een zonneboiler met een collectoroppervlak van minder dan of gelijk aan 6,0 m2, waarbij de zonneboiler voldoet aan de eisen van NEN-EN 12976; en

    • b. een grote zonneboiler: een zonneboiler met een collectoroppervlak van meer dan 6,0 m2, waarbij de collectoren voldoen aan de eisen van NEN-EN 12975 en als collectoroppervlakte geldt de apertuuroppervlakte berekend volgens NEN-EN 12975;

  • 2. een warmtepomp, niet zijnde een lucht/waterwarmtepomp: een warmtepomp die is bestemd als hoofd- of basisverwarming van een woning en die niet primair gericht is op actieve koeling of verwarming van tapwater, waarbij warmte wordt onttrokken aan de bodem, het grondwater, het oppervlaktewater of, voor zover het gasgedreven warmtepompen betreft, de buitenlucht, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen:

    • a. een elektrisch aangedreven warmtepomp met voor water/water systemen een COP ≥ 3,8 bij een conditie van W10/W45 bepaald conform NEN-EN 14511 en, voor het geval de warmtepomp ook een bijdrage levert aan de verwarming van tapwater, ten behoeve van de verwarming van tapwater een COP ≥ 2,4;

    • b. een elektrisch aangedreven warmtepomp met voor brine/water systemen een COP ≥ 3,0 bij een conditie van B0/W45 bepaald conform NEN-EN 14511 en, voor het geval de warmtepomp ook een bijdrage levert aan de verwarming van tapwater, ten behoeve van de verwarming van tapwater een COP ≥ 2,4; en

    • c. een gasgedreven warmtepomp met een minimum thermisch vermogen van 25 kWth, en een PER ≥ 1,4 ten behoeve van ruimteverwarming, bepaald conform NEN-EN 12309, bij de testcondities die overeenkomen met het systeemontwerp en die warmte onttrekt aan (buiten)lucht, bodem, grondwater of oppervlaktewater;

  • 3. een lucht/waterwarmtepomp: een installatie die bestemd is voor ruimteverwarming, waarbij de warmtepomp warmte onttrekt aan de buitenlucht of aan de ventilatielucht van de woning en warmte afgeeft met behulp van een warmte-afgiftesysteem met water als distributiemedium. De warmtepomp dient als hoofd- of basisverwarming van een woning en mag niet primair gericht zijn op actieve koeling of verwarming van tapwater. De warmtepomp is elektrisch gedreven, met een COP ≥ 3,6 bepaald conform NEN-EN 14511, bij de testconditie A7/W35 voor warmtepompen op buitenlucht of A20/W45 voor warmtepompen op ventilatielucht;

  • 4. een installatie voor micro-warmtekrachtkoppeling: een installatie waarbij de productie van warmte en elektriciteit vanuit eenzelfde energiebron gelijktijdig plaats vindt, met een geproduceerd elektrisch vermogen van minimaal 0,8 kWe en maximaal 5 kWe, bestemd voor ruimteverwarming van een bestaande woning, waarbij een rendement voor ruimteverwarming geldt van minimaal 107% op onderwaarde, gemeten volgens NEN-EN 677 onder deellastcondities. Onder energiebron wordt verstaan: aardgas, biogas, propaan, butaan of waterstof.

Bijlage 3.1.2. behorende bij artikel 3.1.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Berekeningmethode t.b.v. berekenen hoogte van de subsidie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

1.1. Berekeningsmethode voor de opbrengt in GJ voor kleine zonneboilers

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Voor kleine zonneboilers wordt de subsidie gebaseerd op de opbrengsttesten van de norm NEN-EN 12976 (Thermische zonne-energiesystemen en componenten: fabrieksmatig geproduceerde systemen). De Nederlandse testcondities zijn vastgelegd in de Nederlandse praktijkrichtlijn NPR 7976 (in Annex A) en met deze praktijkrichtlijn kunnen de testresultaten worden omgerekend naar Nederlandse standaardomstandigheden. Deze NPR kan ook gebruikt worden om de opbrengst te bepalen van zonneboilers die zijn afgeleid van een getest systeem, maar een afwijkende collectoroppervlakte en/of vatinhoud hebben. De warmtapwatervraag waarbij de opbrengst bepaald moet worden is volgens deze regeling 110 liter per dag.

Als collectoroppervlakte geldt de apertuur oppervlakte, volgens NEN-EN 12975.

Hoogbouw zonneboilersystemen, die opgebouwd zijn uit meerdere zonneboilers, waarbij de collectoren zijn gekoppeld als een groot collectorveld, worden beschouwd als een aantal kleine zonneboilers met elk een collectoroppervlak dat een evenredig deel is van het grote collectorveld. De energetische opbrengst van zo’n hoogbouwsysteem is gelijk aan de som van de energetische opbrengsten, bepaald conform NPR 7976, van de individuele (kleine zonneboiler-)systemen waaruit het hoogbouwsysteem is opgebouwd.

Bij kleine zonneboilers, die naast warm tapwater ook een bijdrage leveren aan de ruimteverwarming, worden deze systemen getest met de ruimteverwarmingsfunctie uitgeschakeld.

Om de conformiteit met de NEN 5128:2004 te handhaven, worden ook opbrengsten geaccepteerd die bepaald zijn met de NPR 7976 voor een opwarmtraject van 10 °C (koud water) naar 60 °C (warm water).

De opbrengst in GJ wordt op één decimaal nauwkeurig afgerond.

1.2. Berekeningsmethode voor de opbrengst in GJ voor grote zonneboilers

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Voor grote zonneboilers is er nog geen geaccepteerde internationale methode voor het bepalen van de systeemopbrengst. Voor deze zonneboilers wordt de opbrengst voor de subsidie bepaald op basis van de prestaties van de collectoren, conform NEN-EN 12975.

De opbrengst (GJ) = A * η * Gj

Met A: de collectoroppervlakte volgens de apertuur (in m2); η: het rendement en Gj : de jaarlijkse instraling op de collector in Nederland, die voor deze regeling op 4 GJ/m2 is gesteld.

Het rendement wordt bepaald met collectorcurve volgens NEN-EN-12975.

Het rendement η = η0 – a1T* – a2 G (T*)2

Met η0, a1, en a2 de coëfficienten die uit de test volgen, volgens Annex D van NEN-EN 12975.

T* de gereduceerde temperatuur, die voor deze regeling op 0,078 K.m2/W gesteld is.

G: de instraling, die voor deze regeling en volgens de norm op 1000 W/m2 genomen wordt. Maximaal wordt per woning 12,0 GJ in aanmerking genomen.

De opbrengst in GJ wordt op één decimaal nauwkeurig afgerond.

1.3. Berekeningsmethode voor de opbrengst in kWth van warmtepompen, niet zijnde lucht/waterwarmtepompen

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De subsidie voor de warmtepomp, niet zijnde een lucht/waterwarmtepomp, wordt bepaald op basis van het thermisch vermogen geleverd door de condensor van de warmtepomp in kWth op basis van de normen en testcondities, genoemd in artikel 2.1.

De COP en het thermisch vermogen, kWth, worden op één decimaal nauwkeurig afgerond.

Bijlage 3.1.3. behorende bij artikel 3.1.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Subsidiebedragen per duurzame warmtemaatregel

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Duurzame warmtemaatregel

Subsidiebedrag in euro’s

Kleine zonneboiler met een collectoroppervlak ≤ 6,0 m2

200 per GJ

Grote zonneboiler met een collectoroppervlak > 6,0 m2

125 per GJ

Warmtepomp, niet zijnde lucht/waterwarmtepomp

   
 

– tot en met 10 kWth

500 per kWth

 

– en voor het meerdere

250 per kWth

Bijlage 3.2.1. , behorende bij artikel 3.2.10, eerste lid, van de Subsidieregeling energie en innovatie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bijlage 246578.png
Bijlage 246579.png
Bijlage 246580.png
Bijlage 246581.png

Bijlage 3.2.2. behorende bij artikel 3.2.10, tweede lid, van de subsidieregeling energie en innovatie

[Vervallen per 01-07-2011]

Bijlage 3.5.2. , behorende bij artikel 3.5.15 van de Subsidieregeling energie en innovatie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Aanvraagformulier Subsidieregeling energie en innovatie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bioraffinage

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Voor een uitgebreide toelichting bij het aanvraagformulier:

– website:www.senternovem.nl/eos

– telefoon: 030-239 35 33 (op werkdagen van 08:30–17:30 uur)

Stuur het volledig ingevulde formulier met bijlagen naar:

SenterNovem

Subsidiebureau Energie Innovatie

Postbus 17

6130 AA Sittard

   
 

Swentiboldstraat 21

6137 AE Sittard

1. Project

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Naam van project:

Eventueel acroniem (afkorting beginletters):

Startdatum project1:

- -

Einddatum project1:

- -

Totale projectkosten2:

Totaal gevraagde subsidie:

Landen warmee wordt samengewerkt:

 

Type project:

□ demonstratie □ pilot

 

Is/wordt voor dit project, of voor onderdelen ervan, steun door een bestuursorgaan (b.v. ministerie, gemeente, provincie, EU) aangevraagd of gekregen3?

□ ja, te weten:

Steunverstrekker(s)

Regeling(en)

Subsidiebedrag: €

□ nee

Heeft vooraanmelding van het project plaatsgevonden?

□ Ja

□ nee

 

Door wie wordt het project uitgevoerd4?

Aankruisen wat van toepassing is

Naam

Onderneming

Kennisinstelling

overig

Penvoerder/aanvrager:

Deelnemer 1:

Deelnemer 2:

Deelnemer 3:

Deelnemer 4:

Uitbestedingsrelatie 1:

Uitbestedingsrelatie 2:

1 De datum weergeven als dd-mm-jjjj.

2 Het gaat om de totale projectkosten van alle deelnemers (zie ook de modelbegroting op www.senternovem.nl/eos).

3 Steun (in materiële zin) voor dit project die is verleend door andere bestuursorganen of de Europese Commissie telt mee voor het maximum subsidiepercentage (zie ook de handleiding op www.senternovem.nl/eos).

4 Voor de begrippen penvoerder, deelnemers, uitbestedingsrelatie en samenwerkingsverband, zie de begrippenlijst in de handleiding.

2. Gegevens aanvrager/penvoerder

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Naam organisatie:

 

Afdeling/vakgroep:

 

Postadres:

 

Postcode:

 

Plaats:

Land:

 

Bezoekadres:

 

Postcode:

 

Plaats:

Land:

 
 

IBAN-nummer:

 

BIC (bank-code):

 

Uw organisatie is:

□ BTW-plichtig

□ BTW-vrijgesteld

 

Inschrijfnummer KvK:

Rechtsvorm:

Jaar van inschrijving:

 

Is voor uw organisatie een verzoek tot surseance van betaling, tot faillissement, of tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling ingediend?

□ ja

Toelichting:

□ nee

Staat voor uw organisatie een bevel tot terugvordering uit als bedoeld in artikel 1, zesde lid van de algemene groepsvrijstellingsverordening?

□ ja

Toelichting:

□ nee

 

Is uw bedrijf een landbouwonderneming?

□ ja, vul dan ook de volgende vragen in

□ nee

Relatienummer Dienst Regelingen1

 

□ niet bekend

Is uw onderneming een glastuinbouwbedrijf?

□ ja

□ nee

Verklaart u dat u als bedrijfshoofd beschikt over voldoende agrarische vakbekwaamheid, wat blijkt uit een getuigschrift van een erkende landbouwkundige opleiding of van een hiermee gelijkwaardig niveau of uit ten minste drie jaar praktijkervaring?

□ ja

□ nee

1 Ten behoeve van de controle op het landbouwondernemerschap kunnen de vermelde gegevens aan de Dienst Regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit doorgestuurd worden.

Contactpersoon aanvrager/penvoerder1

Titel(s) + voorletter(s):

 

□ Dhr. □ Mw.

Naam:

 

Functie:

 

Telefoon:

 

Fax:

E-mail adres:

 

Mobiel:

1 Als contactpersoon mag u ook een intermediair opgeven. De correspondentie verloopt dan via de intermediair. Vul dan de contactgegevens van de intermediair in.

Contactgegevens intermediair1

Naam organisatie:

 

Postadres:

 

Postcode:

 

Plaats:

Titel(s) + voorletter(s):

 

□ Dhr. □ Mw.

Naam:

 

Functie:

 

Telefoon:

 

Fax:

E-mail adres:

 

Mobiel:

1 Alleen invullen als de correspondentie via een intermediair loopt. Voeg in dat geval wel een machtiging toe, waarin de intermediair door aanvrager is gemachtigd tot het voeren van de correspondentie

3. Ondertekening

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Ondergetekende verklaart dat hij/zij bekend is met de voorwaarden en procedures van de regeling waarbij subsidie wordt aangevraagd. Indien het project gezamenlijk met andere deelnemers wordt uitgevoerd en subsidie wordt toegekend, verklaart ondergetekende dat een samenwerkingsovereenkomst en/of uitbestedingsovereenkomst zal worden afgesloten.

Aldus naar waarheid ingevuld:

Titel(s) + voorletter(s):

 

□ Dhr. □ Mw.

Naam:1

 

Functie:

 

Organisatie:

 

Datum:

- -

Plaats:

Handtekening2:

 

1 De ondertekening dient gedaan te worden door een daartoe bevoegd persoon. Indien ondertekend wordt door een intermediair moet een origineel ondertekende machtiging bijgevoegd worden.

2 Het formulier moet origineel worden ondertekend: dus niet de handtekening gescand of gekopieerd aanleveren.

Bijlagen1

Gegevens van eventuele deelnemer(s)2

Projectplan (een modelprojectplan wordt door SenterNovem via de website verstrekt)

Projectbegroting per aanvrager/deelnemer (een modelbegroting wordt door SenterNovem via de website verstrekt)

Jaarverslag, jaarrekening en een accountantsrapport over het laatst afgesloten boekjaar per aanvrager/deelnemer. Bedrijven jonger dan één jaar moeten een businessplan en openingsbalans bijvoegen.

Duurzaamheidsverklaring

1 Uw aanvraag is pas compleet en kan in behandeling genomen worden als alle voor uw aanvraag van toepassing zijnde bijlagen bijgevoegd zijn.

Op www.senternovem.nl/eos vindt u een compleet overzicht van en uitgebreide toelichting bij de benodigde bijlagen per hoofdstuk en projectsoort.

2 zie volgende pagina.

Gegevens deelnemer 1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

U dient dit formulier voor elke deelnemer1 apart in te vullen

Naam organisatie:

 

Afdeling/vakgroep:

 

Postadres:

 

Postcode:

 

Plaats:

Land:

 

Bezoekadres:

 

Postcode:

 

Plaats:

Land:

 
 

Uw organisatie is:

□ BTW-plichtig

□ BTW-vrijgesteld

 

Inschrijfnummer KvK:

 

Rechtsvorm

Jaar van inschrijving:

 
 

Is voor uw organisatie een verzoek tot surséance van betaling, tot faillissement, of tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling ingediend?

□ ja

Toelichting:

□ nee

Staat voor uw organisatie een bevel tot terugvordering uit als bedoeld in artikel 1, zesde lid van de algemene groepsvrijstellingsverordening?

□ ja

Toelichting:

□ nee

 

Is uw bedrijf een landbouwonderneming?

□ ja, vul dan ook de volgende vragen in

□ nee

Relatienummer Dienst Regelingen:2

 

□ niet bekend

Is uw onderneming een glastuinbouwbedrijf?

□ ja

□ nee

Verklaart u dat u als bedrijfshoofd beschikt over voldoende agrarische vakbekwaamheid, wat blijkt uit een getuigschrift van een erkende landbouwkundige opleiding of van een hiermee gelijkwaardig niveau of uit ten minste drie jaar praktijkervaring?

□ ja

□ nee

1 Voor de begrippen penvoerder, deelnemers, uitbestedingsrelatie en samenwerkingsverband, zie de begrippenlijst in de handleiding.

2 Ten behoeve van de controle op het landbouwondernemerschap kunnen de vermelde gegevens aan de Dienst Regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit doorgestuurd worden.

Contactpersoon deelnemer 11

Titel(s):

 

□ Dhr. □ Mw.

Naam:

 

Functie:

 

Telefoon:

 

Fax:

E-mail adres:

 

Mobiel:

1 Vul hier een contactpersoon van uw organisatie in. De correspondentie verloopt via de penvoerder.

Machtiging deelnemer 1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Ondergetekende machtigt hierbij [naam penvoerder] om een subsidieaanvraag voor het project [projecttitel] in te dienen bij SenterNovem en de verdere correspondentie hierover te voeren.

Verder verklaart ondergetekende dat, indien subsidie wordt toegekend, dat een samenwerkingsovereenkomst en/of uitbestedingsovereenkomst zal worden afgesloten.

Aldus naar waarheid ingevuld:

Titel(s) + voorletter(s):

 

□ Dhr. □ Mw.

Naam:1

 

Functie:

 

Organisatie

 

Datum:

- -

Plaats:

Handtekening2:

 

1 De ondertekening dient te gedaan te worden door een daartoe bevoegd persoon. Indien ondertekend wordt door een intermediair moet een origineel ondertekende machtiging bijgevoegd worden.

2 Het formulier moet origineel worden ondertekend: dus niet de handtekening gescand of gekopieerd aanleveren.

Bijlage 3.7.1. Programmalijnen Wind op zee

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bijlage, behorend bij paragrafen 3.7 en 3.7a van de Subsidieregeling energie en innovatie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De activiteiten waarmee het Nederlandse bedrijfsleven en de kennisinstellingen aan de slag gaan om

innovaties, nieuwe technieken en werkmethodes te ontwikkelen zijn in het InnovatieContract Wind op Zee ondergebracht in een vijftal innovatiethema’s, te weten:

  • 1. Ondersteuningsconstructies

  • 2. Optimalisatie van de windcentrale

  • 3. Intern elektrisch netwerk en aansluiting op het hoogspanningsnet

  • 4. Transport, Installatie en Logistiek

  • 5. Beheer en Onderhoud

Binnen de vijf thema's is een gebalanceerd portfolio van activiteiten gedefinieerd, die ieder bijdragen aan één of meerdere van de schakels discovery, development en deployment van de innovatieketen. Voor een deel van de activiteiten is de proeftuin essentieel om de innovaties daadwerkelijk te realiseren.

De proeftuin als essentieel onderdeel van de R&D activiteiten

Een proeftuin is een fysieke locatie ergens voor de Nederlandse kust waarbij allerlei nieuw ontwikkelde innovaties, technieken en werkmethodes uitgetest kunnen worden voordat ze echt op grote schaal toegepast zullen worden. Een proeftuin vormt zo een schakel tussen discovery en development enerzijds en deployment anderzijds. Hiermee wordt een brug geboden over de zogenaamde ‘valley of death’ waar veel innovaties in de praktijk op stuk lopen. Wij voorzien een combinatie van de proeftuin met een commercieel demonstratieveld van 200 MW, dat deels wordt gebruikt om uitgeteste technologie te demonstreren.

1. Ondersteuningsconstructies

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

1.1. Het belang

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Nederland heeft sterke spelers met innovatieve productielijnen voor ondersteuningsconstructies van windturbines. Deze bedrijven zijn marktleider, en willen deze positie borgen en verder uitbouwen.

Naast het optimaliseren van bestaande ondersteuningsconstructies door middel van de juiste ontwerpmethoden en toepassing van integrale ontwerp- en optimalisatie tools, is kostendaling mogelijk door het ontwerpen van geheel nieuwe typen ondersteuningsconstructies en op het gebied van optimale fabricage door middel van bouwresearch.

1.2. De R&D activiteiten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1. Ontwerptools: Ontwikkelen van betere en goedkopere constructies dankzij verbeterde ontwerptools gebaseerd op de nieuwste ‘state-of-the-art’ ontwerpstandaarden. De regels en methoden waarmee ondersteuningsconstructies worden ontworpen zijn nog jong en worden regelmatig aangepast en slimmer en sneller gemaakt aan de hand van opgedane ervaringen, terwijl de funderingen steeds grotere en zwaardere turbines moeten dragen. (Langdurige) conditiemonitoring kan ontwerpregels voor vermoeiing en veiligheidsmarges aanscherpen. Het valideren en de certificering kan alleen door met proefopstellingen te testen.

  • 2. Zee (bodem) onderzoek: Vergaren van meer kennis over ondergrond en golven en hun interactie met de fundering. De modellen waarmee ondersteuningsconstructies worden berekend kunnen verder worden geoptimaliseerd door testen in de proeftuin.

  • 3. Nieuwe concepten: Ontwerpen en testen van nieuwe concepten, zoals nieuwe varianten (Tripod, SIWT, Twisted Jacket), geïntegreerd ontwerp van fundatie en toren, onderzoek naar slimme verbindingstechnieken zoals slip-joint of gelaste verbinding ter vervanging van grout en toepassing van andere componenten en materialen (composietmaterialen, sandwichconstructies).

  • 4. Bouwresearch: snelle, efficiënte serieproductie van de ontwerpen, zoals die tevoorschijn komen uit de bovenstaande acties, zowel onshore als offshore, inclusief nieuwe lastechnieken.

2. Optimalisatie van de windcentrale

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

2.1. Het belang

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Een offshore wind park is nog steeds geen wind power station, maar een gecoördineerde samenbouw van componenten met een verschillende achtergrond. Het geïntegreerd ontwerpen op basis van de laagste cost of energy van het geheel in plaats van de ‘eigen’ component staat nog in de kinderschoenen, maar wordt steeds noodzakelijker gezien de toenemende omvang van de centrale en de turbines. De belangrijkste (technische) aspecten hierbij zijn – innovaties gericht op verhoging van de betrouwbaarheid en levensduur van (componenten van) het windpark, -geïntegreerd ontwerpen van turbine plus ondersteuningsconstructie plus netwerk, – optimalisatie van de windcentrale. Dit laatste steunt onder andere op een hogere mate van regelbaarheid van iedere turbine en de afstemming van de turbines op elkaar. Deze ontwerpaspecten zullen ondersteund worden door een geïntegreerde toepassing van meteorologische, aerodynamische, materialen en control-kennis.

2.2. De R&D activiteiten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1. Vergaande integratie van de kennis van offshore wind, aerodynamica, dynamica, materialen en regeltechniek

  • 2. Innovaties van componenten van de windcentrale gericht op een verlaging van de cost of energy.

  • 3. Vergroten van de betrouwbaarheid en levensduur van de windcentrale, door ‘design for reliability’, en optimalisatie van O&M methodieken

  • 4. Uitwerken van een nieuwe windparkfilosofie, voor maximale opbrengst en betrouwbaarheid, verbeteren kennis offshore windklimaat

3. Intern elektrisch netwerk en aansluiting op het hoogspanningsnet

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

3.1. . Het belang

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Offshore onderstations zijn groot en zwaar en daardoor duur en moeilijk te transporteren en installeren. Qua technologie zijn er allerlei uitdagingen die liggen op het gebied van HVDC, geavanceerde blindstroomcompensatie-apparatuur, DC-schakelapparatuur & vermogenselektronica en elektrotechnische beveiliging en besturing. Beheerders van onderstations en kabels kunnen niet terugvallen op voldoende statistische gegevens waaruit een onderhoudsbeleid en -strategie kan worden afgeleid. Het ontstaan van een offshore netwerk met e-hubs zorgt voor koppeling van offshore windparken en van de Europese markten. Het fluctuerende gedrag van wind wordt steeds meer bepalend voor de energiestromen in het Europese net. Een oplossing hiervoor is het smart transmission grid (of smart super grid), een net waarin op transmissieniveau slimme besturings- en regelmogelijkheden van energiestromen zijn ingebouwd.

De combinatie van proeftuin en demonstratieveld zal waarschijnlijk één offshore onderstation kennen. Dat onderstation mag licht, modulair en innovatief zijn, maar moet allereerst bedrijfszeker zijn en veilig. In de proeftuin worden interne kabels tussen de turbines gelegd. Monitoring technieken voor bepalen van locatie en status van de kabel kunnen daar getest worden. Slimme besturings- en regelmogelijkheden op windturbine-, onderstation- en windparkniveau kunnen in de proeftuin getest worden. Of een HVDC verbinding bij de proeftuin toegepast gaat worden hangt o.a. af van de afstand tot de kust. De leverancier van de elektrische infrastructuur van de proeftuin zal gevraagd worden te komen tot een maximale integratie van alle componenten in de elektrische systemen (dus van turbine tot aan het grid). Het is niet te verwachten dat de proeftuin op een interconnector zal aansluiten.

3.2. De R&D activiteiten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1. Het ontwerpen van een lichter en modulair offshore onderstation.

  • 2. Het ontwikkelen van monitoring technieken voor het bepalen van de status van de kabel (partial discharge, trillingsmetingen, temperatuurbewaking, etc.) en ook voor preventie

  • 3. Smart transmission grid. Het ontwerpen en demonstreren van slimme besturings- en regelmogelijkheden op windturbine-, onderstation- en windparkniveau. Regelbaar maken van HVDC verbindingen / innovatieve voorbereidingen van Net op Zee. Integreren van alle componenten in de elektrische systemen (dus van turbine tot aan het grid)

  • 4. Ontwerpen en demonstreren van de combinatie van internationale transmissie met een offshore wind park met oog voor technische aspecten, inrichting van elektriciteitsmarkten en aanpassen van regelgeving. Vervolgens initiëren en leiden van standaardisatieactiviteiten die uiteindelijk leiden tot een transnationaal grid en e-hubs op de Noordzee

4. Transport, Installatie & Logistiek

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

4.1. Het belang

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Nieuwe schepen en equipment zijn nodig die grotere turbines en fundaties sneller en bij hogere zeegang installeren. Standaardfundaties zoals monopalen kunnen sneller geïnstalleerd worden, heigeluid moet gereduceerd worden. Ontgronding (scour) moet gecontroleerd plaatsvinden zodat geen steenstorting meer nodig is. Aansluiting van elektriciteitskabels op fundatie / windturbines en het offshore onderstation blijkt regelmatig een uitdaging te zijn. Kabels moeten doeltreffender worden gelegd en ingegraven. Afstemming tussen en vermindering van de componenten die offshore geïnstalleerd moeten worden, en het ontwerp zodanig aanpassen dat de assemblage zoveel mogelijk onshore kan plaatsvinden. Havens moeten worden vergroot en/of nieuw gebouwd. Wellicht is het rendabel extra havens midden in zee te bouwen, ook voor de operationele fase. Een goede infrastructuur en een optimale ‘supply-chain’ dragen bij in kostenreductie. Havens moeten worden vergroot en/of nieuw gebouwd.

4.2. De R&D activiteiten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1. Het ontwerpen en uittesten van nieuwe gespecialiseerde schepen en equipment voor installatie en O&M. Bijvoorbeeld schepen voor het vervoeren van complete molens, voor nieuwe fundatietechnieken zoals boren, en schepen die sneller en bij hogere zeegang kunnen installeren.

  • 2. Het ontwikkelen en testen van sterk verbeterde installatiemethoden van standaardfundaties zoals monopalen; hoger heitempo, geluidsreductie, alternatieve inbrengingsmethoden (boren, trillen), ontwikkeling van methodes voor gecontroleerde ontgronding.

  • 3. Het ontwikkelen en testen van betrouwbaardere en betere methodes van het ingraven (of boren) én aansluiten van de elektriciteitskabels.

  • 4. Het verbeteren van de interfaces tussen componenten die offshore geïnstalleerd worden.

  • 5. Onderzoek naar betere infrastructuur (incl. havens) en logistieke keten.

5. Beheer en Onderhoud

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

5.1. Het belang

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Circa een kwart van de kosten van offshore windenergie zijn gerelateerd aan het beheer en onderhoud van windparken. Beheer en onderhoud staat nog in de kinderschoenen. Dit vormt een belangrijk aangrijpingspunt in het verlagen van de kosten. Veel grote en kleine Nederlandse MKB bedrijven zijn actief op dit gebied, of willen dat worden. Ook de Nederlandse kennisinstellingen zijn actief op dit gebied en hebben een goede kennispositie. Ook kan door effectief onderhoud de beschikbaarheid van windturbines verder worden opgevoerd wat direct leidt tot hogere productie en lagere Cost of Energy. Design for maintenance (redundantie, betrouwbaarheid) maar ook control strategies die partiële operatie van een turbine toestaan verhogen de productie van een park.

5.2. De R&D activiteiten

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 1. O&M en access methodiek uitwerken in concept en toetsen in de praktijk in bestaande parken en de proeftuin, ontwerp van nieuwe stabielere O&M schepen, en hotelschepen voor accommodatie.

  • 2. Meten, monitoren en voorspellen van slijtage van componenten om gepland onderhoud te doen, en ongepland onderhoud zo veel mogelijk te vermijden.

  • 3. Verbeteren van betrouwbaarheid van componenten, toevoegen van reserve onderdelen die op afstand ingeschakeld kunnen worden.

  • 4. Organiseren van O&M bases in Nederlandse havens, in samenspraak met lijn 1: onderzoek naar kunstmatige werkeilanden op zee, clusteren van onderhoudsbasis zoals nu al gebeurt in Esbjerg.

Bijlage 3.7.2. behorend bij artikel 3.7.12, eerste lid, en 3.7a.9, eerste lid, van de Subsidieregeling energie en innovatie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bijlage 253582.png
Bijlage 253583.png
Bijlage 253584.png
Bijlage 253585.png

Bijlage 3.7.3. behorend bij artikel 3.7.12, tweede lid, en 3.7a.9, tweede lid, van de Subsidieregeling energie en innovatie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bijlage 253576.png
Bijlage 253577.png

Bijlage 3.8.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Vereisten aan een haalbaarheidsonderzoek warmtereductie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Voor de uitvoering van het haalbaarheidsonderzoek warmtereductie zijn kwaliteitseisen geformuleerd. Aan de volgende eisen dient te worden voldaan.

1). Deskundigheid en samenstelling van de projectgroep

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De projectgroep die het haalbaarheidsonderzoek warmtereductie uitvoert dient relevante deskundigheid te bezitten op het gebied van:

  • ontwerp en verbetering van productieprocessen

  • thermodynamica inclusief kennis op het gebied van pinch- en exergieanalyse

  • systeem-, regel-, meet-, en besturingstechniek

  • bedrijfsvoering en organisatie

De projectgroep dient te zijn samengesteld uit een combinatie van interne én externe deskundigen. Tenminste één externe adviseur (advies/ing.bureau/kennisinstelling) met een duidelijke complementaire deskundigheid, dient deel uit te maken van de projectgroep.

2). Bedrijfsinformatie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De volgende bedrijfsinformatie vormt de basis voor het haalbaarheidsonderzoek en dient voor zover niet aanwezig in de beginfase van de studie te worden verzameld en aan de deelnemers in de projectgroep ter beschikking worden gesteld:

  • bedrijfsstrategie

  • belangrijkste knelpunten binnen het bestaande productieproces

  • energie- en massabalans

  • processchema

  • overzicht van de belangrijkste meet- en regelkringen

3). Fasen binnen het haalbaarheidsonderzoek

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De volgende fasen dienen gedurende het project minimaal te worden doorlopen:

  • Startbijeenkomst voor ondermeer planning en peiling van informatiebehoefte;

  • Fase van informatieverzameling, zowel intern als extern gericht;

  • Analysefase waarin vanuit verschillende disciplines verbetermogelijkheden worden opgesteld (longlist);

  • Voor een haalbaarheidsonderzoek in samenwerkingsverband een analyse waarin op gebiedsniveau de vraag en aanbod van warmte zowel organisatorisch als technisch als economisch wordt geoptimaliseerd;

  • Keuzefase waarbij het bedrijf bepaalt welke verbetervoorstellen verder zullen worden uitgewerkt richting realisatie (shortlist);

  • Uitwerkingsfase met focus op, voor het bedrijf en/of het samenwerkingsverband bruikbare, business cases;

  • Afronding van het onderzoek via een eindrapportage met daarin:

    • een toelichting op de meest relevante business cases

    • beschrijving van de uitgevoerde studie

Bijlage 3.8.2. , behorende bij artikel artikel 3.8.18, tweede lid, van de Subsidieregeling energie en innovatie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bijlage 246304.png
Bijlage 246305.png
Bijlage 246306.png
Bijlage 246307.png

Bijlage 3.8.3. behorende bij artikel 3.8.18, derde lid, van de Subsidieregeling energie en innovatie

[Vervallen per 01-07-2011]

Bijlage 3.9.1. , behorende bij artikel 3.9.1, derde lid, van de Subsidieregeling energie en innovatie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bijlage 246410.png
Bijlage 246411.png
Bijlage 246412.png
Bijlage 246413.png

Bijlage 3.9.2. , behorende bij artikel 3.9.2, derde lid, van de Subsidieregeling energie en innovatie

[Vervallen per 01-07-2011]

Bijlage 3.9.3. , behorende bij artikel 3.9.3, derde lid, van de Subsidieregeling energie en innovatie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bijlage 246416.png
Bijlage 246417.png
Bijlage 246418.png

Bijlage 3.10.1. (programmalijnen Smart Grids)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bijlage, behorend bij artikel 3.10.1 van de Subsidieregeling energie en innovatie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

De doelstellingen van het innovatiecontract smart grids zijn vertaald in een viertal programmalijnen met daarbinnen de onderwerpen voor smart-grids-projecten die kunnen bijdragen aan het realiseren van de beoogde doelen.

Er zal altijd een spanningsveld zijn tussen slimme, kleinschalige implementaties en de noodzakelijke randvoorwaarden voor grootschalige toepassing van slimme energienetwerken. In het innovatiecontract smart grids wil het TKI Switch2SmartGrids nu geen bindende voorschriften geven voor het gebruik van frameworks en (interoperabiliteits)standaarden. Maar er wordt wel verwacht dat er in de projectvoorstellen rekening wordt gehouden met nationale en internationale ontwikkelingen op het gebied van frameworks en standaarden en dat duidelijke afwijkingen van deze ontwikkelingen worden benoemd en beargumenteerd.

De programmalijnen zijn:

Diensten en producten (B2C, B2B en C2B), met de volgende onderwerpen: intelligente apparatuur en grid-instrumentatie, energiemanagement (balanceren van het energieaanbod, decentrale opwek en ‘vraagsturing’) en opslag. De focus ligt op energiemanagement inclusief storage, als product of dienst ten behoeve van consumenten, bedrijven en netbeheerders om enerzijds de toenemende decentrale opwek en anderzijds de mogelijkheden op het gebied van inzicht en besparing te faciliteren.

Virtuele infrastructuur met de onderwerpen: open generiek energie framework ten behoeve van product- en dienstontwikkeling; ICT architecturen ten behoeve van demand en supply side management, data management en asset management, interoperabiliteit, beveiliging (security by design), privacy en resilience. De focus ligt op nationale en internationale standaardisering van protocollen en interfaces. Het TKI Switch2SmartGrids hecht veel waarde aan de aansluiting van de projectvoorstellen op de ICT roadmap die voor alle topsectoren is opgesteld.

Fysieke infrastructuur, onderverdeeld in: toenemende flexibiliteit, nieuwe componenten, beveiliging/betrouwbaarheid (‘security’), oplaadpunten voor elektrisch rijden, (fysieke) energieopslag en smart gas grids. Voor deze tender ligt de focus op: standaardisatie, energieconversie en netintegratietechnologieën voor optimale inzet van energiebronnen op diverse spanningniveaus, DC grids en DC interfaces, asset management van de Smart Grid infrastructuur en sensoring waaronder de ontwikkeling van nieuwe meetmethodologieën. Voor 2013 legt het TKI Switch2SmartGrids ten opzichte van 2012 naar verhouding meer nadruk op de programmalijnen ‘diensten en producten’, ‘virtuele infrastructuur’ en ‘institutionele en sociale innovatie’ dan op de programmalijn ‘fysieke infrastructuur’. Projectvoorstellen voor onderzoek, ontwikkeling en/of demonstraties op het gebied van de programmalijn ‘fysieke infrastructuur’ moeten daarom samengaan met minstens één focus onderwerp uit één of meer van de drie andere programmalijnen: ‘diensten en producten’, ‘virtuele infrastructuur’ en/of ‘institutionele en sociale innovatie’. Het TKI SwitchSmartGrids daagt indieners van projectvoorstellen uit om voor de programmalijn ‘fysieke infrastructuur’ een hogere bijdrage vanuit de private sector en de netbeheerders te halen.

Institutionele en sociale innovatie. Deze spelen in samenhang met de technologische vernieuwingen een hoofdrol. Centraal staat het openbreken van bestaande structuren op weg naar een energie diensten economie: veranderende rollen, nieuwe markt- en business modellen, keuze voor de eindgebruiker om een actieve rol in de energievoorziening in te nemen en dit alles met bijbehorende aanpassing van wet- en regelgeving. De focus ligt op onderzoek naar optimaal gebruik van flexibiliteit in het systeem rekening houdend met belangen van bestaande en nieuwe stakeholders, naar de veranderende rol van de netbeheerders en de opkomst van nieuwe rollen, naar de ontwikkeling van diensten en business modellen gericht op en in samenwerking met specifieke eindgebruikersdoelgroepen en naar de eindgebruiker als nieuwe stakeholder.

Bijlage 3.10.2. (formulier aanvraag Smart Grids)

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bijlage, behorend bij artikel 3.10.11 van de Subsidieregeling energie en innovatie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bijlage 252032.png
Bijlage 252033.png
Bijlage 252034.png
Bijlage 252035.png
Bijlage 252036.png
Bijlage 252037.png

Bijlage 3.10.3. Aanvraag vaststelling subsidie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bijlage 250206.png
Bijlage 250207.png

Bijlage 3.11.1. behorende bij artikel 3.11.9 van de Subsidieregeling energie en innovatie

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

AANVRAAGFORMULIER

Naam van de regeling:

Zonnepanelen particulieren 2012

Welkom

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Met dit formulier kunnen particulieren subsidie aanvragen voor zonnepanelen.

0. Kom ik in aanmerking voor subsidie?

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 0.1 Bent u een aankoopverplichting aangegaan op of na 2 juli 2012 voor niet eerder gebruikte zonnepanelen?

    • o Ja, ga verder met 0.2.

    • o Nee: u heeft geen recht op subsidie en u hoeft het formulier daarom niet verder in te vullen. Alleen nieuwe zonnepanelen waar een verplichting is aangegaan op of na 2 juli 2012 komen in aanmerking voor subsidie.

  • 0.2 Is het totaal geïnstalleerd vermogen per woning 0,6 kilo Wattpiek (kWp) of minder?

    • o (Uw installateur kan u informeren over het vermogen in kWp of het staat vermeld in de offerte en/of overeenkomst.)

    • o Ja: u heeft geen recht op subsidie en u hoeft het formulier daarom niet verder in te vullen.

    • o Er is alleen subsidie mogelijk voor installaties met een vermogen boven de 0,6 kWp.

    • o Nee: ga verder met 0.3.

  • 0.3 Sluit u de zonnepanelen aan op een elektriciteitsnet via een aansluiting met een doorlaatwaarde van meer dan 3 * 80 Ampère? (Aansluiting met doorlaatwaarde van meer dan 3*80 Ampère is een zogenaamde grootverbruikersaansluiting. Uw installateur kan u hierover informeren.)

    • o Ja: u heeft geen recht op subsidie en u hoeft het formulier daarom niet verder in te vullen. Alleen een aansluiting met een doorlaatwaarde van minder dan 3 * 80 Ampère komt in aanmerking voor subsidie.

    • o Nee: ga verder met 0.4.

  • 0.4 Is de locatie waar de zonnepanelen wordt geplaatst in Nederland?

    • o Ja, ga verder met 0.5.

    • o Nee: u heeft geen recht op subsidie en u hoeft het formulier daarom niet verder in te vullen. Alleen in Nederland geplaatste zonnepanelen komen in aanmerking voor subsidie.

  • 0.5 Bent u een in Nederland gevestigde natuurlijk persoon (particulier) of dient u in namens een in Nederland gevestigde natuurlijk persoon (particulier)?

    • o Ja, ga verder met 0.6.

    • o Nee: u heeft geen recht op subsidie en u hoeft het formulier daarom niet verder in te vullen. Deze subsidie is alleen bedoeld voor Nederlandse particulieren en niet voor ondernemers.

  • 0.6 Is er voor deze zonnepanelen eerder subsidie verstrekt door een gemeente, provincie of rijksoverheid (hieronder valt ook een voor uw woning afgegeven SDE beschikking)? (Verstrek betekent dat subsidie is uitgekeerd of dat u bericht heeft ontvangen dat u recht heeft op subsidie.)

    • o Ja: u heeft geen recht op subsidie en u hoeft het formulier daarom niet verder in te vullen. Aangezien voor uw zonnepanelen al subsidie is verstrekt, kunt u geen gebruik meer maken van deze subsidie.

    • o Nee: ga verder met deel 1.

1. Algemene gegevens Aanvrager

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Gegevens eigenaar van de zonnepanelen (u kunt huurder zijn van de woning of eigenaar-bewoner)

Burgerservicenummer :

Achternaam: Tussenvoegsel:

Voorletters: Geslacht: M / V

Straat:

Huisnummer: Toevoeging:

Postcode: Plaats:

Land:

Telefoon:

E-mailadres:

IBAN-nummer:

(International Bank Account Number (IBAN) en Bank Identifier Code (BIC). U kunt met uw huidige rekeningnummer de juiste BIC-code en het juiste IBAN-nummer opvragen via www.ibanbicservice.nl )

BIC-code:

(International Bank Account Number (IBAN) en Bank Identifier Code (BIC). U kunt met uw huidige rekeningnummer de juiste BIC-code en het juiste IBAN-nummer opvragen via www.ibanbicservice.nl )

2. Specifieke gegevens

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

  • 2.1 Datum aankoopverplichting (Verplichtingen aangegaan voor 2 juli 2012 komen niet in aanmerking voor deze subsidie):

  • 2.2 Wanneer verwacht u dat de zonnepanelen worden geïnstalleerd? (Let op: binnen zes maanden na subsidieverlening moeten de zonnepanelen zijn geïnstalleerd. Installaties voor 2 juli 2012 komen niet in aanmerking voor deze subsidie):

  • 2.3 In wat voor type woning zijn/worden de zonnepanelen geïnstalleerd?

    Appartementencomplex

    Galerijcomplex

    Hoekwoning

    Tussenwoning

    twee-onder-een-kapwoning

    vrijstaande woning

    Woonboot

    anders, nl.

  • 2.4 Gegevens van de locatie waar de zonnepanelen worden gerealiseerd (alleen invullen als deze afwijken van de onder 1 ingevulde gegevens)

    Straat:

    Huisnummer: Toevoeging:

    Postcode: Plaats:

  • 2.5 Gegevens zonne-energie installatie (Voor het beantwoorden van de hier gestelde vragen over de gegevens van uw zonne-energie installatie: raadpleeg uw installateur of de aankoopovereenkomst):

  • 2.5a Is er sprake van: directe aanschaf of huurkoop?

    • o directe aanschaf

    • o huurkoop

  • 2.5b Wat is het totaal geïnstalleerd vermogen in kWatt piek [kWp]. (Er is alleen subsidie mogelijk voor installaties met een vermogen van meer dan 0,6 kWp.)

  • 2.5c Wat is het aankoopbedrag in totaal (incl. BTW en excl. arbeidskosten):

    (Of u vult onderstaande specifikatie in):

    Prijs Zonnepanelen (incl. BTW):

    Prijs Omvormer (incl. BTW):

    Prijs Bekabeling (incl. BTW):

    Totaal (incl. BTW en excl. arbeidskosten):

3. Bijlagen

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bijlagen:

Ter onderbouwing moet u de volgende stukken meesturen:

  • kopie(ën) Aankoopverplichting (maximaal 3)

  • Machtiging (ingeval een intermediair invult) (maximaal 1)

4. Ondertekening

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Ondertekening

Als dit formulier wordt ondertekend door een ander dan de aanvrager, dan moet een machtiging bijgevoegd worden. Een voorbeeld van een machtiging kunt u downloaden op www.agentschapnl.nl/zonnepanelen.

Aldus naar waarheid ingevuld,

Naam ondertekenaar:

Plaats:

Datum:

Handtekening:

Bijlage 3a.1. , behorende bij artikel 3A.3

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

 

NACE-code ¹

Omschrijving

1.

2742

Productie van aluminium

2.

1430

Winning van mineralen voor de chemische en de kunstmestindustrie

3.

2413

Vervaardiging van andere anorganische chemische basisproducten

4.

2743

Productie van lood, zink en tin

5.

1810

Vervaardiging van kleding van leer

6.

2710

272210

Vervaardiging van ijzer en staal en van ferrolegeringen,

Naadloze stalen buizen

7.

2112

Vervaardiging van papier en karton

8.

2415

Vervaardiging van kunstmeststoffen en stikstofverbindingen

9.

2744

Productie van koper

10.

2414

Vervaardiging van andere organische chemische basisproducten

11.

1711

Spinnen van katoen- of katoenachtige vezels

12.

2470

Vervaardiging van synthetische en kunstmatige vezels

13.

1310

Winning van ijzererts

14.

24161039

24161035

24161050

24165130

24163010

24164040

De volgende deeltakken binnen de bedrijfstak Vervaardiging van kunststoffen in primaire vormen (2416):

Lagedichtheidpolyethyleen (LDPE)

Lineair lagedichtheidpolyethyleen (LLDPE)

Hogedichtheidpolyethyleen (HDPE)

Polypropyleen (PP)

Polyvinylchloride (PVC)

Polycarbonaat (PC)

15.

21111400

De volgende deeltak binnen de bedrijfstak Vervaardiging van pulp (2111):

Mechanische pulp

¹ http://ec.europa.eu/eurostat/ramon/nomenclatures/index.cfm?TargetUrl=LST_CLS_DLD&StrNom=NACE_1_1&StrLanguageCode=EN&StrLayoutCode=HIERARCHIC

Bijlage 3a.2. , behorende bij artikel 3A.1

[Regeling vervallen per 20-08-2014]

Bijlage 252398.png
Bijlage 252399.png
Bijlage 252400.png
Bijlage 252400.png
Bijlage 252402.png
Bijlage 252403.png
Bijlage 252404.png
Bijlage 252405.png
Bijlage 252406.png

Bij bijlage 1 van Besluit 2011/278/EU is vastgesteld dat bij bepaalde productieprocessen brandstof en elektriciteit uitwisselbaar zijn. Bij deze producten is het niet passend om een benchmark in MWh/ton geproduceerd product vast te stellen. In plaats daarvan moeten de specifieke broeikasgasemissiecurven voor de directe emissies als uitgangspunt worden genomen. Voor deze processen zijn de productbenchmarks vastgesteld op basis van de som van de directe emissies (energie en procesemissies) en de indirecte emissies die door het gebruik van het uitwisselbare aandeel elektriciteit zijn ontstaan.

In deze gevallen moet de factor ‘E’ in de formule voor de berekening van de hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 3A.4, eerste lid, onderdeel a, worden vervangen door de volgende term, die een bij Besluit 2011/278/EU vastgestelde productbenchmark omvormt tot een efficiëntiebenchmark voor elektriciteitsverbruik op basis van een gemiddelde Europese emissie-intensiteitsfactor van 0,465 tCO2/MWh:

Bestaande productbenchmark uit bijlage 1 van Besluit 2011/278/EU (in tCO2/t)

x het aandeel relevante indirecte emissies tijdens de referentieperiode* (%) / 0,465 (tCO2/MWh).

  • * Het ‘aandeel relevante indirecte emissies tijdens de referentieperiode’ is het quotiënt van

    • de relevante indirecte emissies en

    • de som van de totale directe emissies en de relevante indirecte emissies

Overeenkomstig artikel 14 van Besluit 2011/278/EU.

  1. (http://www.top-sectoren.nl/energie/sites/default/files/documents/Rapportage%20bij%20Innovatiecontracten%20Topsector%20Energie.docx.pdf). ^ [1]
  2. Oude naam: Multifunctionele reactoren en vloeistofscheiding via geavanceerde destillatie. ^ [2]
  3. De burger, actief in het maatschappelijk verkeer, wordt nadrukkelijk onderscheiden van de consument, actief in het economisch verkeer (Herman van Gunsteren, Eigentijds Burgerschap, 1992, WRR). ^ [3]
  4. Voorbeeld: de Waddengas-discussie leidde uiteindelijk tot een nieuw institutioneel arrangement bestaande uit o.a. gaswinning met ‘de hand aan de kraan’ op basis van 0-schade-eis, Waddenfonds gevoed door gasbaten, sanering schelpdiervisserij, kennisbundeling via Waddenacademie e.a. ^ [4]