De Staatssecretaris van Financiën,
Handelende wat artikel 3.13, eerste lid, onderdeel i, van de Wet inkomstenbelasting 2001 betreft, in overeenstemming met de Minister van Verkeer en Waterstaat;
Handelende wat artikel 3.34 van de Wet inkomstenbelasting 2001 betreft, in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken;
Handelende wat de artikelen 15c en 17 van de Wet op de loonbelasting 1964 betreft in overeenstemming met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
Gelet op de artikelen 2.14a, 3.13, eerste lid, onderdeel i, 3.34, 3.38, 3.55, 3.56, 3.57, 3.87, 4.17a, vijfde en negende lid, 4.17b, vierde lid, 4.17c, vierde lid, 4.41, 6.15, 6.17, 6.33, vijfde lid, en 9.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001, de artikelen 14 en 14a van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001, artikel 2, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit onderbouwing en uitvoering waardebepaling
Wet waardering onroerende zaken, de artikelen 11a, 13bis, zevende en zeventiende lid, 15c, 17, tweede lid, 19a, 19g, 28, aanhef en onderdeel c, en 33, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet op de loonbelasting 1964, de artikelen 6, derde lid, en 14, negende lid, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie volksverzekeringen, de artikelen 9, eerste lid, onderdeel f, 13, twaalfde lid, onderdeel b, onder 1°, en onderdeel c, onder 1°, 14a, 14b en 23c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, de artikelen 4, 4e, 4f, 10, 10a en 10b van de Wet op de dividendbelasting 1965, de artikelen 1a, 16, 17, 32 en 35b tot en met 35e van de Successiewet 1956, de artikelen 2, derde lid, onderdeel b, en vierde lid, 3, tweede lid, 6, 13, 21k, 31, 30f, zesde lid, 38, 39, 53, tweede lid, 56, 67 en 84 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de artikelen 2, eerste lid, onderdeel i, 5, tweede lid, 25, 26, 29, 31, 63a en 67 van de Invorderingswet 1990, artikel 1:3, eerste lid, onderdeel c, van de Algemene douanewet, artikel 10 van de Registratiewet, artikel 2, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de internationale bijstandsverlening
bij de heffing van belastingen, artikel 17, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, artikel 14 van de Wet openbaarheid van bestuur en de artikelen XXXIII en XXIVA van het Belastingplan 2010, de artikelen 28i, 28p, 32f, tweede lid, 32h en 32i van de Wet op de omzetbelasting 1968, de artikelen 10, zesde lid en 14a, vierde lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992, de artikelen 1:3, eerste lid, onderdeel c, 2:1, 6:3, 9:5, 10:11 Algemene douanewet, artikel 2:2 van het Algemeen douanebesluit, de artikelen 27, zevende lid, 37, tweede lid, 38, 42a, vierde lid, 63, 64, tweede lid, 70, zesde lid, 71e, vierde lid, 71f, vierde lid, 71g, eerste lid, 75, derde lid, 78, van de Wet op de accijns, artikel 12 van het Uitvoeringsbesluit accijns, artikel VIIIA van de Wijziging van de Successiewet 1956 en enige andere belastingwetten, de artikelen 10, derde lid, 15, tweede lid, en 35, tweede lid, van de Wet op de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en
van enkele andere produkten, de artikelen 71, tweede lid, artikel 80, van de Wet belastingen op milieugrondslag, artikel 28i van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag;