Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009

Geraadpleegd op 25-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 07-12-2016 en zichtdatum 19-12-2024.
Geldend van 01-01-2016 t/m 31-12-2016

Besluit van 30 november 2009, houdende regels ter uitvoering van de milieudoelstellingen van de kaderrichtlijn water (Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 30 maart 2009, nr. BJZ2009022292, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

Gelet op:

De Raad van State gehoord (advies van 3 september 2009, no. W08.09.0109/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 26 november 2009, nr. BJZ2009063271, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Algemeen

Artikel 1

  • 1 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • beheerplan voor de rijkswateren: plan als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, van de Waterwet dat op rijkswateren betrekking heeft;

    • beheerplan voor de regionale wateren: plan als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, van de Waterwet dat op regionale wateren betrekking heeft;

    • Europese milieukwaliteitseis voor water: milieukwaliteitseis als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, juncto derde lid, onder c, van de wet, ter uitvoering van de kaderrichtlijn water, de grondwaterrichtlijn, de richtlijn prioritaire stoffen of een andere EU-richtlijn of EU-verordening uit hoofde van artikel 16 of 17 van de kaderrichtlijn water of een andere bindende EU-rechtshandeling waarbij milieukwaliteitseisen zijn gesteld ter bescherming van grondwater of oppervlaktewater en waarnaar in de kaderrichtlijn water wordt verwezen;

    • grondwaterlichaam: grondwaterlichaam als bedoeld in artikel 2 van de kaderrichtlijn water, dat krachtens artikel 4.10 van het Waterbesluit is aangewezen in het regionale waterplan;

    • grondwaterrichtlijn: richtlijn nr. 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 december 2006 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand (PbEU L 372);

    • kunstmatig oppervlaktewaterlichaam: krachtens artikel 4.5 of 4.10 van het Waterbesluit in het nationale waterplan of het regionale waterplan als kunstmatig oppervlaktewaterlichaam aangewezen oppervlaktewaterlichaam;

    • milieukwaliteitseis: milieudoelstelling, vastgesteld als eis als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, van de wet;

    • monitoringsprogramma: monitoringsprogramma als bedoeld in artikel 5.3, derde lid, van de wet;

    • nationaal waterplan: plan als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, van de Waterwet;

    • oppervlaktewaterlichaam: oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in artikel 2 van de kaderrichtlijn water, dat krachtens artikel 4.5 of 4.10 van het Waterbesluit is aangewezen in het nationale waterplan of het regionale waterplan;

    • Onze Ministers: Onze Minister en, voor zover het aangelegenheden betreft, die mede tot zijn verantwoordelijkheid behoren, Onze Minister van Economische Zaken;

    • regionale wateren: regionale wateren als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet;

    • regionaal waterplan: plan als bedoeld in artikel 4.4, eerste lid, van de Waterwet;

    • richtlijn prioritaire stoffen: Richtlijn 2008/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid tot wijziging en vervolgens intrekking van de Richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG, 84/491/EEG en 86/280/EEG van de Raad, en tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG;

    • rijkswateren: rijkswateren als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet;

    • sterk veranderd oppervlaktewaterlichaam: oppervlaktewaterlichaam dat als zodanig krachtens artikel 4.5 of 4.10 van het Waterbesluit is aangewezen in het nationale waterplan of het regionale waterplan;

    • stroomgebieddistrict: stroomgebieddistrict als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet, gevormd door een of meer stroomgebieden en daarvan deel uitmakende deelstroomgebieden;

    • typen natuurlijk oppervlaktewaterlichaam: rivieren, meren, overgangswateren of kustwateren als omschreven in bijlage II, punt 1.2 bij de kaderrichtlijn water, waarvoor de typespecifieke referentieomstandigheden voor Nederland zijn uitgewerkt in de ministeriële regeling op grond van artikel 15 en in het monitoringsprogramma overeenkomstig bijlage II, punt 1.3, bij de kaderrichtlijn water;

    • verontreinigende stof: verontreinigende stof als bedoeld in artikel 1, onder 31, van de kaderrichtlijn water, met name de stoffen, bedoeld in bijlage VIII bij die richtlijn;

    • waterlichaam: oppervlaktewaterlichaam of grondwaterlichaam;

    • waterwinlocatie: onttrekkingspunt van oppervlaktewater of grondwater dat wordt gebruikt voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water, of een samenstel van dergelijke onttrekkingspunten;

    • wet: Wet milieubeheer.

  • 2 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt onder de volgende begrippen verstaan wat daaronder in artikel 2 van de kaderrichtlijn water wordt verstaan: beschikbare grondwatervoorraad, binnenwateren, deelstroomgebied, ecologische toestand, gevaarlijke stoffen, goede ecologische toestand, goed ecologisch potentieel, goede chemische toestand van oppervlaktewater, goede chemische toestand van grondwater, goede grondwatertoestand, goede kwantitatieve grondwatertoestand, goede oppervlaktewatertoestand, grondwater, grondwatertoestand, kustwateren, kwantitatieve grondwatertoestand, meer, milieudoelstelling, milieukwaliteitsnorm, oppervlaktewater, oppervlaktewatertoestand, overgangswater, prioritaire stoffen, rivier, stroomgebied, verontreiniging, voor menselijke consumptie bestemd water.

  • 3 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt onder de volgende begrippen verstaan wat daaronder in artikel 2 van de grondwaterrichtlijn wordt verstaan: drempelwaarde, significante en aanhoudend stijgende trend.

  • 4 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt onder «matrix» en «biotataxon» verstaan hetgeen daaronder in artikel 2 van de richtlijn prioritaire stoffen wordt verstaan.

Artikel 2

  • 1 Van een ingevolge dit besluit te verwezenlijken Europese milieukwaliteitseis voor water kan uitsluitend worden afgeweken in de gevallen waarin en volgens de voorwaarden waaronder dit is toegestaan volgens de bepalingen van de kaderrichtlijn water, waarnaar in dit besluit wordt verwezen.

  • 2 Indien voor een waterlichaam ingevolge dit besluit of andere regelgeving meer dan een milieudoelstelling geldt, is de strengste van toepassing.

  • 3 Van een ingevolge dit besluit te verwezenlijken Europese milieukwaliteitseis voor water kan met betrekking tot de daarbij behorende termijn worden afgeweken indien:

    • a. de toestand van het waterlichaam niet achteruitgaat overeenkomstig artikel 16,

    • b. is voldaan aan alle voorwaarden van artikel 4, vierde en achtste lid, van de kaderrichtlijn water, en

    • c. de reden van de afwijking voor dat waterlichaam is vermeld in het beheerplan voor de rijkswateren, indien het rijkswateren betreft, dan wel het regionale waterplan, indien het regionale wateren of grondwater betreft.

  • 4 Van een ingevolge dit besluit te verwezenlijken Europese milieukwaliteitseis voor water kan worden afgeweken indien:

    • a. de toestand van het waterlichaam niet achteruitgaat overeenkomstig artikel 16,

    • b. het desbetreffende waterlichaam in een zodanige mate door menselijke activiteiten is aangetast of zijn natuurlijke gesteldheid van dien aard is dat het bereiken van de richtwaarde niet haalbaar of onevenredig kostbaar is,

    • c. is voldaan aan alle voorwaarden van artikel 4, vijfde en achtste lid, van de kaderrichtlijn water, en

    • d. de reden van de afwijking voor dat waterlichaam is vermeld in het beheerplan voor de rijkswateren, indien het rijkswateren betreft, dan wel het regionale waterplan, indien het regionale wateren of grondwater betreft.

  • 5 Van een ingevolge dit besluit te verwezenlijken Europese milieukwaliteitseis voor water kan met betrekking tot een goede ecologische toestand of een goede grondwatertoestand voorts worden afgeweken indien:

    • a. het niet bereiken daarvan het gevolg is van nieuwe veranderingen van de fysische kenmerken van een oppervlakterwaterlichaam of wijzigingen in de stand van een grondwaterlichaam,

    • b. is voldaan aan alle voorwaarden van artikel 4, zevende en achtste lid, van de kaderrichtlijn water, en

    • c. de reden van de afwijking voor dat waterlichaam is vermeld in het beheerplan voor de rijkswateren, indien het rijkswateren betreft, dan wel het regionale waterplan, indien het regionale wateren betreft.

  • 6 Voor een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewaterlichaam zijn het tweede, derde en vierde lid van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het goede ecologische potentieel dat voor een oppervlaktewaterlichaam is vastgesteld overeenkomstig artikel 6, tweede lid.

  • 7 Van een ingevolge dit besluit te verwezenlijken Europese milieukwaliteitseis voor water kan worden afgeweken indien:

    • a. de afwijking te wijten is aan een buiten Nederland gelegen verontreinigingsbron,

    • b. naleving van de richtwaarde ten gevolge van de grensoverschrijdende verontreiniging niet mogelijk is, en

    • c. is voldaan aan alle voorwaarden van artikel 6, eerste lid, onder c, en tweede lid, van de richtlijn prioritaire stoffen.

Artikel 3

  • 1 Voor de toepassing van artikel 5.2b, vierde lid, van de wet geldt dat een tijdelijke achteruitgang van de toestand van een waterlichaam is toegelaten indien:

    • a. deze het resultaat is van omstandigheden die zich door een natuurlijke oorzaak of overmacht voordoen en die uitzonderlijk zijn of niet redelijkerwijze waren te voorzien, met name extreme overstromingen en lange droogteperioden, of het gevolg zijn van omstandigheden die zijn veroorzaakt door redelijkerwijs niet te voorziene ongevallen,

    • b. aan alle voorwaarden van artikel 4, zesde en achtste lid, van de kaderrichtlijn water is voldaan, en

    • c. de reden van de afwijking voor dat waterlichaam wordt vermeld in het eerstvolgende beheerplan voor de rijkswateren, indien het rijkswateren betreft, dan wel het eerstvolgende regionale waterplan, indien het regionale wateren of grondwater betreft.

  • 2 Voor de toepassing van artikel 5.2b, vierde lid, van de wet geldt dat een achteruitgang van de toestand van een waterlichaam is toegelaten indien:

    • a. het niet voorkomen van die achteruitgang het gevolg is van nieuwe veranderingen van de fysische kenmerken van een oppervlaktewaterlichaam of wijzigingen in de stand van grondwaterlichamen, dan wel het niet voorkomen van achteruitgang van een zeer goede toestand van een oppervlaktewaterlichaam naar een goede toestand het gevolg is van nieuwe duurzame activiteiten van menselijke ontwikkeling,

    • b. aan alle voorwaarden van artikel 4, zevende en achtste lid, van de kaderrichtlijn water is voldaan, en

    • c. de reden van de afwijking voor dat waterlichaam is vermeld in het beheerplan voor de rijkswateren, indien het rijkswateren betreft, dan wel het regionale waterplan, indien het regionale wateren of grondwater betreft.

§ 2. Oppervlaktewater

Artikel 4

  • 1 Tenzij toepassing wordt gegeven aan een mogelijkheid tot afwijken als bedoeld in de artikelen 2, derde tot en met zevende lid, 3 of 6, tweede lid, geldt bij de vaststelling van het nationale waterplan, het beheerplan voor de rijkswateren, een regionaal waterplan of een beheerplan voor de regionale wateren dat het plan voor elk daarin opgenomen oppervlaktewaterlichaam de volgende Europese milieukwaliteitseis voor water verwezenlijkt: met ingang van 22 december 2015 is een goede oppervlaktewatertoestand bereikt.

  • 2 In afwijking van het eerste lid geldt bij de vaststelling van een plan als bedoeld in dat lid dat betrekking heeft op een periode die na 21 december 2015 begint, dat een goede chemische toestand van een oppervlaktewaterlichaam, voor zover het de stoffen betreft waarvoor dit in bijlage I bij dit besluit is bepaald, is bereikt met ingang van 22 december 2021.

  • 3 In afwijking van het eerste lid geldt bij de vaststelling van een plan als bedoeld in dat lid dat betrekking heeft op een periode die na 21 december 2015 begint, dat een goede chemische toestand van een oppervlaktewaterlichaam, voor zover het de in artikel 5a gestelde milieukwaliteitseis betreft, is bereikt met ingang van 22 december 2021.

  • 4 In een geval als bedoeld in artikel 3, lid 8 ter, van de richtlijn prioritaire stoffen geldt in afwijking van het tweede lid in plaats van de datum 21 december 2015 de datum 21 december 2018 en in plaats van de datum 22 december 2021 de datum 22 december 2027.

  • 5 In afwijking van het eerste lid geldt bij de vaststelling van een plan als bedoeld in dat lid dat betrekking heeft op een periode die na 21 december 2021 begint, dat een goede chemische toestand van een oppervlaktewaterlichaam, voor zover het de stoffen betreft waarvoor dit in bijlage I bij dit besluit is bepaald, is bereikt met ingang van 22 december 2027.

  • 6 Voor de oppervlaktewaterlichamen die in het nationale waterplan als schelpdierwater zijn aangewezen, houdt een goede oppervlaktewatertoestand tevens in dat in schelpdieren geen bacteriële besmetting aanwezig is in een mate die schadelijk kan zijn voor de volksgezondheid.

  • 7 Een goede oppervlaktewatertoestand als bedoeld in het eerste lid houdt in dat zowel de chemische toestand, bedoeld in de artikelen 5 en 5a, als de ecologische toestand, bedoeld in artikel 6, vastgesteld overeenkomstig die artikelen goed zijn.

Artikel 5

Een oppervlaktewaterlichaam verkeert in een goede chemische toestand indien overeenkomstig het monitoringsprogramma is vastgesteld dat is voldaan aan de Europese milieukwaliteitseisen voor water, genoemd in bijlage I bij dit besluit.

Artikel 5a

Bij de vaststelling van het nationale waterplan, het beheerplan voor de rijkswateren, een regionaal waterplan of een beheerplan voor de regionale wateren geldt dat het plan voor elk daarin opgenomen waterlichaam de volgende Europese milieukwaliteitseis voor water verwezenlijkt: de concentratie van een prioritaire stof die de neiging heeft te accumuleren in sediment of in biota is, bepaald overeenkomstig het monitoringsprogramma, aan het eind van de planperiode in sediment en biota niet significant toegenomen.

Artikel 6

  • 1 Een oppervlaktewaterlichaam verkeert in een goede ecologische toestand indien overeenkomstig het monitoringsprogramma is vastgesteld dat voor de kwaliteitselementen die voor het type natuurlijk oppervlaktewaterlichaam waartoe het oppervlaktewaterlichaam behoort, zijn genoemd in bijlage V, paragraaf 1.1, bij de kaderrichtlijn water, is voldaan aan de volgende Europese milieukwaliteitseisen voor water:

    de algemene definities van de goede ecologische toestand die voor het desbetreffende type zijn opgenomen in bijlage V, paragraaf 1.2, de tabellen 1.2.1 tot en met 1.2.4, bij de kaderrichtlijn water.

  • 2 Van de in het eerste lid bedoelde Europese milieukwaliteitseisen voor water kan worden afgeweken indien:

    • a. het een kunstmatig waterlichaam of sterk veranderd waterlichaam betreft, en

    • b. voor dat waterlichaam, onder vermelding van de reden van de afwijking, een goed ecologisch potentieel is vastgesteld in het beheerplan voor de rijkswateren, indien het rijkswateren betreft, dan wel het regionale waterplan, indien het regionale wateren betreft.

  • 3 Een goed ecologisch potentieel als bedoeld in het tweede lid komt, gegeven de fysische omstandigheden die voortvloeien uit de kunstmatige of sterk veranderde kenmerken van het oppervlaktewaterlichaam, zoveel mogelijk overeen met de Europese milieukwaliteitseisen voor water voor de biologische, hydromorfologische en fysisch-chemische kwaliteitselementen van de goede ecologische toestand van de meest vergelijkbare typen natuurlijk oppervlaktewaterlichaam. Het wordt vastgesteld met inachtneming van de algemene definities van een goed ecologisch potentieel die zijn opgenomen in bijlage V, paragraaf 1.2, tabel 1.2.5, bij de kaderrichtlijn water.

§ 3. Grondwater

Artikel 7

  • 1 Tenzij toepassing wordt gegeven aan een mogelijkheid tot afwijken als bedoeld in de artikelen 2, derde tot en met zevende lid, 3 of 6, tweede lid, geldt bij de vaststelling van een regionaal waterplan dat het plan voor elk daarin opgenomen grondwaterlichaam de volgende Europese milieukwaliteitseis voor water verwezenlijkt: met ingang van 22 december 2015 is een goede grondwatertoestand bereikt.

  • 2 Een goede toestand als bedoeld in het eerste lid houdt in dat zowel de kwantitatieve toestand, bedoeld in artikel 8, als de chemische toestand, bedoeld in artikel 9, vastgesteld overeenkomstig die artikelen goed zijn.

Artikel 8

Een grondwaterlichaam verkeert in een goede kwantitatieve toestand indien is voldaan aan alle voorwaarden van bijlage V, punt 2.1.2, bij de kaderrichtlijn water.

Artikel 9

Een grondwaterlichaam verkeert in een goede chemische toestand indien overeenkomstig het monitoringsprogramma is vastgesteld dat:

  • a. is voldaan aan alle voorwaarden van bijlage V, punt 2.3.2, bij de kaderrichtlijn water en de Europese milieukwaliteitseisen voor water, genoemd in bijlage II, tabellen 1 en 2, bij dit besluit;

  • b. in een of meer monitoringspunten niet is voldaan aan een Europese milieukwaliteitseis voor water als bedoeld in onderdeel a, maar gedeputeerde staten door een passend onderzoek overeenkomstig bijlage III bij de grondwaterrichtlijn hebben bevestigd dat is voldaan aan alle voorwaarden van artikel 4, tweede lid, onderdeel c, en vijfde lid, van die richtlijn.

Artikel 10

  • 1 Tenzij een afwijkingsgrond als bedoeld in dit besluit van toepassing is, is de vaststelling van een regionaal waterplan voor elk daarin opgenomen grondwaterlichaam gericht op de verwezenlijking van de volgende Europese milieukwaliteitseis voor water: in een grondwaterlichaam vinden met ingang van 22 december 2009 geen significante en aanhoudend stijgende trends plaats in de concentraties van verontreinigende stoffen, groepen verontreinigende stoffen of indicatoren van verontreiniging, die een significant schaderisico opleveren voor de kwaliteit van een aquatisch of terrestrisch ecosysteem, de menselijke gezondheid of voor het rechtmatig gebruik, feitelijk of potentieel, van het watermilieu.

  • 2 Een significante en aanhoudend stijgende trend levert een significant schaderisico als bedoeld in het eerste lid, op, indien het beginpunt voor een trendomkering wordt of dreigt te worden overschreden, en niet de overeenkomstig artikel 5, tweede lid, van de grondwaterrichtlijn vereiste maatregelen worden genomen.

  • 3 Het beginpunt voor een trendomkering, bedoeld in het tweede lid, bedraagt 75 procent van de Europese milieukwaliteitseisen voor water die in bijlage II, tabellen 1 en 2, bij dit besluit zijn opgenomen.

  • 4 Van de ingevolge het eerste lid te verwezenlijken Europese milieukwaliteitseis voor water kan met betrekking tot het in het derde lid vermelde percentage worden afgeweken indien:

    • a. sprake is van een situatie als bedoeld in bijlage IV, deel B, punt 1, onder c, van de grondwaterrichtlijn,

    • b. in het regionale waterplan voor een grondwaterlichaam een hoger percentage is vermeld,

    • c. is voldaan aan alle voorwaarden van de in onderdeel a genoemde bepaling, en

    • d. de reden van de afwijking is vermeld in het in onderdeel b bedoelde plan.

§ 4. Waterwinlocaties

Artikel 11

Voor de toepassing van artikel 12 wordt onder een waterwinlocatie verstaan een locatie die als zodanig is opgenomen in het beheerplan voor de rijkswateren, indien het rijkswateren betreft, dan wel het regionale waterplan, indien het regionale wateren of grondwater betreft.

Artikel 12

  • 1 Tenzij een afwijkingsgrond als bedoeld in dit besluit van toepassing is, wordt de vaststelling van het nationale waterplan, het beheerplan voor de rijkswateren, een regionaal waterplan of een beheerplan voor de regionale wateren voor elke waterwinlocatie waar oppervlaktewater wordt onttrokken, gericht op de verwezenlijking van de Europese milieukwaliteitseisen voor water die voor het onttrokken water zijn opgenomen in bijlage III bij dit besluit.

  • 2 Aan de in het eerste lid bedoelde Europese milieukwaliteitseisen voor water wordt met ingang van 22 december 2009 voldaan.

  • 3 Bij de vaststelling van een plan als bedoeld in het eerste lid wordt gestreefd naar de volgende Europese milieukwaliteitseis voor water: een verbetering van de kwaliteit, bepaald overeenkomstig het monitoringsprogramma, van elk daarin opgenomen oppervlaktewaterlichaam dan wel grondwaterlichaam waarin een waterwinlocatie is gelegen, en van elk daarin opgenomen oppervlaktewaterlichaam waaruit na oeverinfiltratie op een waterwinlocatie water wordt onttrokken, teneinde het niveau van zuivering van het onttrokken water dat is vereist voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water te verlagen.

  • 4 Op de in het derde lid bedoelde Europese milieukwaliteitseis voor water is artikel 2 niet van toepassing.

Artikel 12a

Bij de vaststelling van het nationale waterplan, het beheerplan voor de rijkswateren, een regionaal waterplan of een beheerplan voor de regionale wateren geldt dat het plan voor elk daarin opgenomen waterlichaam waarin een waterwinlocatie is gelegen, de volgende Europese milieukwaliteitseis voor water verwezenlijkt: er is geen sprake van een zodanige achteruitgang van de kwaliteit van het waterlichaam, bepaald overeenkomstig het monitoringsprogramma, dat het risico bestaat dat het niveau van zuivering dat bij de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water wordt toegepast, moet worden verhoogd.

§ 5. Monitoring

Artikel 13

  • 1 Onze Ministers stellen met inachtneming van het daaromtrent bepaalde in de kaderrichtlijn water, de grondwaterrichtlijn en de richtlijn prioritaire stoffen voor elk stroomgebieddistrict een monitoringsprogramma vast. Het programma omvat een aanduiding van de monitoringspunten, en een beschrijving van de wijze van:

    • a. monitoring van de toestand van een waterlichaam, voor zover het stoffen en kwaliteitselementen betreft, die relevant zijn voor de toestand van het waterlichaam,

    • b. monitoring van de opkomende stoffen die zijn opgenomen in de aandachtstoffenlijst Rps, bedoeld in artikel 8 ter, eerste lid, van de richtlijn prioritaire stoffen (hierna: aandachtstoffenlijst Rps);

    • c. monitoring van de stoffen die daarbij zijn aangewezen als indicatoren voor een mogelijke bedreiging voor de kwaliteit van oppervlaktewater of grondwater dat wordt onttrokken voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water;

    • d. monitoring van tendensen met betrekking tot de concentraties van stoffen,

    • e. monitoring van de kwantitatieve toestand van een grondwaterlichaam, met inbegrip van een beoordeling van de beschikbare grondwatervoorraad,

    • f. interpretatie en presentatie van de monitoringsresultaten,

    • g. indeling van een waterlichaam in een toestandsklasse,

    • h. verslaglegging over de monitoringsresultaten en de conclusies die daaraan zijn verbonden, en

    • i. vaststelling van de toestandsklasse waarin een waterlichaam zich bevindt, per stof en kwaliteitselement, ten behoeve van de toepassing van artikel 16,

    teneinde representatieve monitoringsgegevens te verkrijgen, die een samenhangend totaalbeeld van de toestand van de waterlichamen binnen het stroomgebieddistrict geven.

  • 2 In het monitoringsprogramma kan overeenkomstig punt 1.3.4 van bijlage V bij de kaderrichtlijn water worden bepaald dat statistische methoden worden toegepast, waaronder een percentielberekening, zodat een aanvaardbaar niveau van betrouwbaarheid en nauwkeurigheid wordt gewaarborgd wanneer wordt bepaald of is voldaan aan een Europese milieukwaliteitseis voor water die in dit besluit is vastgesteld. De statistische methoden voldoen aan overeenkomstig de procedure van artikel 9, tweede lid, van de richtlijn prioritaire stoffen vastgestelde regels.

  • 3 Ingeval de overeenkomstig het monitoringsprogramma voor een waterlichaam bepaalde gemiddelde waarde van een stof die is opgenomen in bijlage I bij dit besluit, lager is dan de bepalingsgrens en de bepalingsgrens de ingevolge bijlage I bij dit besluit voor die stof geldende Europese milieukwaliteitseis voor water overschrijdt, wordt de voor die stof bepaalde gemiddelde waarde aangemerkt als «lager dan de bepalingsgrens» en niet in aanmerking genomen bij de beoordeling van de chemische toestand van het waterlichaam.

  • 4 Het monitoringsprogramma wordt getoetst en bijgesteld in gevallen waarin dat vereist wordt door de kaderrichtlijn water.

  • 5 In afwijking van het eerste lid wordt een onderdeel van het monitoringsprogramma dat betrekking heeft op monitoring voor nader onderzoek, in gevallen als bedoeld in bijlage V, onder 1.3.3, bij de kaderrichtlijn water, of op monitoring voor aanvullende trendbeoordeling, in gevallen als bedoeld in artikel 5, vijfde lid, van de grondwaterrichtlijn, met inachtneming van het daaromtrent bepaalde in die richtlijnen, vastgesteld door het bestuursorgaan dat krachtens artikel 14 verantwoordelijk is voor de monitoring van het desbetreffende waterlichaam.

  • 6 Van een monitoringsprogramma of een onderdeel daarvan als bedoeld in het vierde lid en een bijstelling van dat programma of onderdeel geeft Onze Minister openbaar kennis.

Artikel 14

Voor de uitvoering van het monitoringsprogramma zijn, ieder voor zover hun bevoegdheid strekt, verantwoordelijk:

Artikel 15

Bij ministeriële regeling kunnen met inachtneming van het daaromtrent bepaalde in de kaderrichtlijn water, in het bijzonder bijlage V, paragraaf 1.2.6, bij die richtlijn, de grondwaterrichtlijn en de richtlijn prioritaire stoffen regels worden gesteld met betrekking tot de onderdelen van het monitoringsprogramma die zijn vermeld in artikel 13, eerste lid.

Artikel 16

  • 1 In het monitoringsprogramma wordt, met inachtneming van het tweede lid, aangegeven op welke wijze aan het eind van de planperiode voor elk waterlichaam wordt vastgesteld of gedurende de planperiode is voldaan aan artikel 5.2b, vierde lid, van de wet.

  • 2 Er is niet voldaan aan de verplichting tot voorkoming van achteruitgang van de toestand van een waterlichaam als bedoeld in artikel 5.2b, vierde lid, van de wet indien voor een stof of kwaliteitselement waarvoor ingevolge dit besluit een Europese milieukwaliteitseis voor water geldt:

    • a. de toestand van een waterlichaam in een lagere toestandklasse terecht is gekomen, of

    • b. de kwaliteit van het waterlichaam in de laagste toestandklasse, bepaald overeenkomstig het monitoringsprogramma, is verslechterd.

  • 3 Het tweede lid geldt, voor zover het de stoffen betreft waarvoor dit in bijlage I bij dit besluit is aangegeven, met ingang van 22 december 2021.

  • 4 De indeling van een oppervlaktewaterlichaam in een toestandklasse komt overeen met de laagste toestandklasse waarin de chemische toestand, de ecologische toestand, onderscheidenlijk het ecologische potentieel, verkeert.

  • 5 De indeling van een grondwaterlichaam in een toestandklasse komt overeen met de laagste toestand waarin de kwantitatieve toestand, onderscheidenlijk de chemische toestand, verkeert.

  • 6 Voor de toepassing van het tweede lid worden de volgende toestandklassen onderscheiden:

    • a. voor oppervlaktewaterlichamen:

      • 1°. wat betreft de chemische toestand: de toestandklasse goed als bedoeld in artikel 5, of niet goed;

      • 2°. wat betreft de ecologische toestand: de toestandklasse zeer goed, goed als bedoeld in artikel 6, eerste lid, matig, ontoereikend of slecht, bepaald voor het type natuurlijk oppervlaktewater waartoe het oppervlaktewaterlichaam behoort, zoals omschreven in bijlage V, paragraaf 1.2, de tabellen 1.2.1 tot en met 1.2.4, bij de kaderrichtlijn water;

      • 3°. wat betreft het ecologisch potentieel, indien van toepassing: de toestandklasse goed als bedoeld in artikel 6, derde lid, matig, ontoereikend of slecht, zoals omschreven in paragraaf 1.2, tabel 1.2.5, bij de kaderrichtlijn water, overeenkomstig hetgeen daaromtrent is aangegeven in het plan, bedoeld in artikel 6, tweede lid, onder b;

    • b. voor grondwaterlichamen:

      • 1°. wat betreft de kwantitatieve toestand: goed als bedoeld in artikel 8, en ontoereikend;

      • 2°. wat betreft de chemische toestand: goed als bedoeld in artikel 9, en ontoereikend.

  • 7 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld omtrent de toepassing van dit artikel.

§ 6. Overige bepalingen

Artikel 17

  • 1 De termijn, bedoeld in artikel 5.1, vijfde lid, van de wet, bedraagt zes jaar, tenzij een bij dit besluit gestelde Europese milieukwaliteitseis voor water eerder herziening behoeft ter implementatie van artikel 11, vijfde lid, vierde streepje van de kaderrichtlijn water.

Artikel 18

Een wijziging van de kaderrichtlijn water krachtens artikel 20 van de richtlijn, een wijziging van de grondwaterrichtlijn krachtens artikel 8 van de richtlijn of een wijziging van de richtlijn prioritaire stoffen krachtens artikel 3 van de richtlijn gaat voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

Artikel 19

Artikel 20

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 21

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 30 november 2009

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. C. Huizinga-Heringa

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg

Uitgegeven de negentiende januari 2010

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Bijlage I. Europese milieukwaliteitseisen voor water voor prioritaire stoffen en bepaalde andere verontreinigende stoffen

In de kolommen zijn achtereenvolgens aangegeven:

  • 1. het nummer van de prioritaire stof in de kaderrichtlijn water en de richtlijn prioritaire stoffen

  • 2. het CAS-nummer (zie noot 1)

  • 3. het EU-nummer (zie noot 2)

  • 4. de naam van de prioritaire stof en de aanwijzing van prioritaire stoffen als prioritaire gevaarlijke stof (voor de desbetreffende stof aangeduid met (X)). Wanneer groepen van stoffen zijn geselecteerd, worden, tenzij anders vermeld, typische voorbeelden daarvan gebruikt bij het bepalen van de milieukwaliteitseisen.

  • 5 en 6. JG-MKE: Europese milieukwaliteitseis voor water, uitgedrukt als jaargemiddelde (JG) in de eenheid [μg/l]. Deze is van toepassing op de totale concentratie van alle isomeren. Bij de toepassing van de JG-MKE geldt dat voor elk representatief monitoringspunt voor het waterlichaam het rekenkundig gemiddelde van de op verschillende tijdstippen in de loop van het jaar gemeten concentraties niet boven de norm ligt. De JG-MKE wordt uitgedrukt als de totale concentratie in het volledige watermonster. De berekening van het rekenkundig gemiddelde, de te gebruiken analysemethode en de wijze waarop een MKE wordt toegepast indien geen passende analysemethode bestaat die voldoet aan de minimale prestatiekenmerken, geschieden in overeenstemming met uitvoeringsinstrumenten houdende technische specificaties voor de chemische controle en kwaliteit van analytische resultaten overeenkomstig de kaderrichtlijn water.

    In afwijking van het voorgaande hebben de JG-MKE voor cadmium, lood, kwik en nikkel (metalen) betrekking op de opgeloste concentratie. Dit is de opgeloste fase van een watermonster die wordt verkregen door filtratie over een filter van 0,45 μm of een gelijkwaardige voorbehandeling. In het monitoringsprogramma kan worden bepaald dat bij toetsing van de resultaten van de monitoring aan de JG-MKE een correctie kan worden toegepast, waarbij rekening wordt gehouden met:

    • a) natuurlijke achtergrondconcentraties voor metalen en hun verbindingen, indien deze de naleving van de milieukwaliteitseisen beletten, en

    • b) de hardheid, de pH of andere waterkwaliteitsparameters die de biologische beschikbaarheid van metalen beïnvloeden, waarbij de biobeschikbare concentratie wordt bepaald met behulp van passende biobeschikbaarheidsmodel.

  • 7 en 8. MAC-MKE: Europese milieukwaliteitseis voor water, uitgedrukt als maximaal aanvaardbare concentratie (MAC) in de eenheid [μg/l]. Bij de toepassing van de MAC-MKE geldt dat voor elk representatief monitoringspunt voor het waterlichaam geen enkele gemeten concentratie boven de norm ligt. Wanneer voor de MAC-MKE «nvt» (niet van toepassing) wordt aangegeven, worden de JG-MKE-waarden verondersteld bescherming te bieden tegen kortdurende verontreinigingspieken in continue lozingen, aangezien deze aanzienlijk lager zijn dan de op basis van de acute toxiciteit afgeleide waarde. De MAC-MKE wordt uitgedrukt als de totale concentratie in het volledige watermonster. In afwijking van het voorgaande hebben de MAC-MKE voor cadmium, lood, kwik en nikkel (metalen) betrekking op de opgeloste concentratie. Dit is de opgeloste fase van een watermonster die wordt verkregen door filtratie over een filter van 0,45 μm of een gelijkwaardige voorbehandeling. In het monitoringsprogramma kan worden bepaald dat bij toetsing van de resultaten van de monitoring aan de MAC-MKE een correctie kan worden toegepast, waarbij rekening wordt gehouden met:

    • a) natuurlijke achtergrondconcentraties voor metalen en hun verbindingen, indien deze de naleving van de milieukwaliteitseisen beletten, en

    • b) de hardheid, de pH of andere waterkwaliteitsparameters die de biologische beschikbaarheid van metalen beïnvloeden, waarbij de biobeschikbare concentratie wordt bepaald met behulp van passende biobeschikbaarheidsmodel.

  • 9. MKE Biota: Europese milieukwaliteitseis voor water voor biota, uitgedrukt in de eenheid [μg/kg nat gewicht]

  • 10. datum van realisatie van de milieukwaliteitseis voor water voor de prioritaire stof: 22 december 2015 (voor de desbetreffende stof aangeduid met X)

  • 11. datum van realisatie van de milieukwaliteitseis voor water voor de prioritaire stof: 22 december 2021 (voor de desbetreffende stof aangeduid met X)

  • 12. datum van realisatie van de milieukwaliteitseis voor water voor de prioritaire stof: 22 december 2027 (voor de desbetreffende stof aangeduid met X)

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

11

12

Nr.

CAS-nummer(1)

EU-nummer(2)

Naam van de prioritaire stof

(X) = tevens aangewezen als prioritaire gevaarlijke stof

JG-MKE

Landoppervlakte wateren(3)

JG-MKE

Andere oppervlakte wateren(3)

MAC-MKE

Landoppervlakte wateren(3)

MAC-MKE

Andere oppervlakte wateren(3)

MKE

Biota

2015

2021

2027

1

15972-60-8

240-110-8

Alachloor

0,3

0,3

0,7

0,7

 

X

   

2

120-12-7

204-371-1

Anthraceen (X)

0,1

0,1

0,4

0,4

 

X

   
       

0,1

0,1

0,1

0,1

   

X

 

3

1912-24-9

217-617-8

Atrazine

0,6

0,6

2,0

2,0

 

X

   

4

71-43-2

200-753-7

Benzeen

10

8

50

50

 

X

   

5

32534-81-9

 

Gebromeerde diphenylethers (5) (X)(4)

0,0005

0,0002

nvt

nvt

 

X

   
           

0,14

0,014

0,0085

 

X

 

6

7440-43-9

231-152-8

Cadmium en cadmiumverbindingen

(afhankelijk van de waterhardheidsklasse)(6)(X)

≤ 0,08 (Klasse 1)

0,08 (Klasse 2)

0,09 (Klasse 3)

0,15 (Klasse 4)

0,25 (Klasse 5)

0,2

≤ 0,45 (Klasse 1)

0,45 (Klasse 2)

0,6 (Klasse 3)

0,9 (Klasse 4)

1,5 (Klasse 5)

≤ 0,45 (Klasse 1)

0,45 (Klasse 2)

0,6 (Klasse 3)

0,9 (Klasse 4)

1,5 (Klasse 5)

 

X

   

6a

56-23-5

 

Tetrachloorkoolstof (7)

12

12

nvt

nvt

 

X

   

7

85535-84-8

287-476-5

C-1013-Chlooralkanen(8) (X)

0,4

0,4

1,4

1,4

 

X

   

8

470-90-6

207-432-0

Chlorfenvinfos

0,1

0,1

0,3

0,3

 

X

   

9

2921-88-2

220-864-4

Chlooryrifos

(Chloorpyrifos-ethyl)

0,03

0,03

0,1

0,1

 

X

   

9a

309-00-2

60-57-1

72-20-8

465-73-6

 

Cyclodieen pesticiden:

Aldrin(7)

Dieldrin(7)

Endrin(7)

Isodrin(7)

Σ = 0,01

Σ = 0,005

nvt

nvt

 

X

   

9b

nvt

 

DDT totaal(7) (9)

0,025

0,025

nvt

nvt

 

X

   

9b

50-29-3

 

para-para-DDT(7)

0,01

0,01

nvt

nvt

 

X

   

10

107-06-2

203-458-1

1,2-dichloorethaan

10

10

nvt

nvt

 

X

   

11

75-09-2

200-838-9

Dichloormethaan

20

20

nvt

nvt

 

X

   

12

117-81-7

204-211-0

Di(2-ethylhexyl)ftalaat (DEHP) (X)(19)

1,3

1,3

nvt

nvt

 

X

   

13

330-54-1

206-354-4

Diuron

0,2

0,2

1,8

1,8

 

X

   

14

115-29-7

204-079-4

Endosulfan (X)

0,005

0,0005

0,01

0,004

 

X

   

15

206-44-0

205-912-4

Fluoranteen

0,1

0,1

1

1

 

X

   
       

0,0063

0,0063

0,12

0,12

30

 

X

 

16

118-74-1

204-273-9

Hexachloorbenzeen (X)

0,000026(21)

0,000026(21)

0,05

0,05

10

X

   

17

87-68-3

201-765-5

Hexachloorbutadieen (X)

0,00055(21)

0,00055(21)

0,6

0,6

55

X

   

18

608-73-1

210-158-9

Hexachloorcyclohexaan (X)

0,02

0,002

0,04

0,02

 

X

   

19

34123-59-6

251-835-4

Isoproturon

0,3

0,3

1,0

1,0

 

X

   

20

7439-92-1

231-100-4

Lood en loodverbindingen

7,2

7,2

nvt

nvt

 

X

   
       

1,2(13)

1,3

14

14

   

X

 

21

7439-97-6

231-106-7

Kwik en kwikverbindingen (X)

0,0007(21)

0,0007(21)

0,07

0,07

20

X

   

22

91-20-3

202-049-5

Naftaleen

2,4

1,2

nvt

nvt

 

X

   
       

2

2

130

130

   

X

 

23

7440-02-0

231-111-14

Nikkel en nikkelverbindingen

20

20

nvt

nvt

 

X

   
       

4(13)

8,6

34

34

   

X

 

24

84852-15-3

nvt

Nonylfenolen (X)(22)

0,3

0,3

2,0

2,0

 

X

   

25

104-66-9

nvt

Octylfenolen

(4-(1,1′,3,3′-tetramethylbutyl)- fenol)(15)

0,1

0,01

nvt

nvt

 

X

   

26

608-93-5

210-172-0

Pentachloorbenzeen (X)

0,007

0,0007

nvt

nvt

 

X

   

27

87-86-5

231-152-8

Pentachloorfenol

0,4

0,4

1

1

 

X

   

28

nvt

nvt

Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK)(11) (16)(X)

nvt

nvt

nvt

nvt

   

X

 

28

50-32-8

 

Benzo(a)pyreen (X)

1,7 × 10-4

1,7 × 10-4

0,27

0,027

5

 

X

 

28

205-99-2

 

Benzo(b) fluoranteen (X)

(11)

(11)

0,017

0,017

(11)

 

X

 

28

207-08-9

 

Benzo(k) fluoranteen (X)

(11)

(11)

0,017

0,017

(11)

 

X

 

28

191-24-2

 

Benzo(g,h,i)-peryleen (X)

(11)

(11)

8,2 × 10-3

8,2 × 10-4

(11)

 

X

 

28

193-39-5

 

Indeno(1,2,3- cd)pyreen (X)

(11)

(11)

nvt

nvt

(11)

 

X

 

29

122-34-9

204-535-2

Simazine

1

1

4

4

 

X

   

29a

127-18-4

 

Tetrachloorethyleen(7)

10

10

nvt

nvt

 

X

   

29b

79-01-6

79-01-6

Trichloorethyleen(7)

10

10

nvt

nvt

 

X

   

30

36643-28-4

nvt

Tributyltin verbindingen (X)(17)

0,0002

0,0002

0,0015

0,0015

 

X

   

31

12002-48-1

234-413-4

Trichloorbenzenen

0,4

0,4

nvt

nvt

 

X

   

32

67-66-3

200-663-8

Trichloormethaan (chloroform)

2,5

2,5

nvt

nvt

 

X

   

33

1582-09-8

216-428-8

Trifluralin (X)(19)

0,03

0,03

nvt

nvt

 

X

   

34

115-32-2

204-082-0

Dicofol (X)(19)

1,3 10-3

3,2 10-5

nvt(10)

nvt(10)

33

   

X

35

1763-23-1

217-179-8

Perfluoroctaan sulfonzuur en zijn derivaten (PFOS) (X)(19)

6,5 10-4

1,3 10-4

36

7,2

9,1

   

X

36

124495-18-7

nvt

Quinoxyfen (X)(19)

0,15

0,015

2,7

0,54

     

X

37

(18)

nvt

Dioxinen en dioxineachtige verbindingen (X)

   

nvt

nvt

Som van PCDD+PCDF+PCB-DL

0,0065 μg.kg-1 TEQ(14)

   

X

38

74070-46-5

277-704-1

Aclonifen

0,12

0,012

0,12

0,012

     

X

39

42576-02-3

255-894-7

Bifenox

0,012

0,0012

0,04

0,004

     

X

40

28159-98-0

248-872-3

Cybutryne

0,0025

0,0025

0,016

0,016

     

X

41

52315-07-8

257-842-9

Cypermethrin(23)

8 10-5

8 10-6

6 10-4

6 10-5

     

X

42

62-73-7

200-547-7

Dichloorvos

6 10-4

6 10-5

7 10-4

7 10-5

     

X

43

 

nvt

Hexabroomcyclododecaan (HBCDD) (X(19))(20)

0,0016

0,0008

0,5

0,05

167

   

X

44

76-44-8 / 1024-57-3

200-962-3 / 213-831-0

Heptachloor en heptachloorepoxide (X(19))

2 10-7

1 10-8

3 10-4

3 10-5

6,7 10-3

   

X

45

886-50-0

212-950-5

Terbutryn

0,065

0,0065

0,34

0.034

     

X

Noten

(1) CAS: Chemical Abstract Services.

(2) EU-nummer: Europese inventaris van bestaande chemische handelsstoffen (EINECS) of de Europese lijst van chemische stoffen waarvan kennisgeving is gedaan (ELINCS).

(3) Landoppervlaktewateren omvatten rivieren en meren en de bijbehorende kunstmatige of sterk veranderde waterlichamen.

Andere oppervlaktewateren omvatten kust- en overgangswateren, inclusief hiervan afgeleide kunstmatige en sterk veranderde waterlichamen.

(4) Alleen tetra-, penta-, hexa- en heptabroomdifenylether (respectievelijk CAS-nummers 40088-47-9, 32534-81-9, 36483-60-0, 68928-80-3).

(5) Voor de groep prioritaire stoffen die vallen onder gebromeerde difenylethers (nr. 5) verwijst de MKE naar de som van de concentraties voor de congeneren nr. 28, 47, 99, 100, 153 en 154.

(6) Voor cadmium en zijn verbindingen (nr. 6) hebben de JG-MKE en MAC-MKE betrekking op de opgeloste concentraties en zijn de MKE-waarden afhankelijk van de hardheid van het water, ingedeeld in vijf klassen (klasse 1: < 40 mg CaCO3 /l, klasse 2: 40 tot < 50 mg CaCO3 /l, klasse 3: 50 tot < 100 mg CaCO3 /l, klasse 4: 100 tot < 200 mg CaCO3 /l en klasse 5: ≥ 200 mg CaCO3 /l).

(7) Deze stof is geen prioritaire stof, maar een van de andere verontreinigende stoffen waarvoor de MKN identiek zijn aan die welke zijn vastgelegd in de wetgeving die vóór 13 januari 2009 van toepassing was.

(8) Er wordt geen indicatieve parameter opgegeven voor deze groep van stoffen. De indicatieve parameters moeten worden bepaald door de analysemethoden.

(9) DDT totaal omvat de som van de isomeren 1,1,1-trichloor2,2-bis(p-chloorfenyl)ethaan (CAS-nummer 50-29-3), EU-nummer 200- 024-3); 1,1,1-trichloor-2-(o-chloorfenyl)-2-(p-chloorfenyl)ethaan (CAS-nummer 789-02-6); EU-nummer 212-332-5); 1,1-dichloor2,2- bis(p-chloorfenyl)ethyleen (CAS-nummer 72-55-9); EU-nummer 200-784-6); en 1,1-dichloor-2,2-bis(p-chloorfenyl)ethaan (CAS-nummer 72-54-8); EU-nummer 200-783-0).

(10) Er is onvoldoende informatie beschikbaar om een MAC-MKE vast te stellen voor deze stoffen.

(11) Voor de groep prioritaire stoffen die onder polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) vallen, is de vermelde biota- MKE en de overeenkomstige JG-MKE voor water de concentratie van benzo(a)pyreen; beide MKE zijn op de toxiciteit van benzo(a)pyreen gebaseerd. Benzo(a)pyreen kan beschouwd worden als een marker voor andere PAK en derhalve dient voor de vergelijking met biota-MKE en de overeenkomstige JG-MKE in water alleen benzo(a)pyreen te worden gemonitord.

(12) Tenzij anders vermeld, gelden de biota-MKE voor vissen. In plaats daarvan kan een alternatieve biotataxon of een andere matrix worden gemonitord, voor zover de toegepaste MKE een gelijkwaardig beschermingsniveau biedt. Voor de stoffen met nummer 15 (fluorantheen) en 28 (PAK’s), gelden de biota-MKE voor schelp- en weekdieren. Voor de beoordeling van de chemische toestand is de monitoring van fluoranteen en PAK in vissen niet geschikt. Voor stof nummer 37 (dioxinen en dioxineachtige verbindingen) gelden de biota-MKE voor vissen, schelp- en weekdieren; zie afdeling 5.3 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 1259/2011 van de Commissie van 2 december 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1881/2006 wat betreft de maximumgehalten voor dioxinen, dioxineachtige pcb’s en niet-dioxineachtige pcb’s in levensmiddelen (PB L 320 van 3.12.2011, blz. 18).

(13) Deze MKN hebben betrekking op de biologisch beschikbare concentraties van de stoffen.

(14) PCDD’s: polychloordibenzo-p-dioxinen; PCDF’s: polychloordibenzofuranen; PCB-DL: dioxineachtige polychloorbifenylen; TEQ’s: toxische equivalenten, overeenkomstig de toxische-equivalentiefactoren (2005) van de Wereldgezondheidsorganisatie.

(15) Octylfenol (CAS 1806-26-4, EU 217-302-5) met inbegrip van isomeer 4-(1,1’,3,3’-tetramethylbutyl)-fenol (CAS 140-66-9, EU 205- 426-2).

(16) Met inbegrip van benzo(a)pyreen (CAS 50-32-8, EU 200-028-5), benzo(b)fluoranteen (CAS 205-99-2, EU 205-911-9), benzo(g,h,i)peryleen (CAS 191-24-2, EU 205-883-8), benzo(k)fluoranteen (CAS 207-08-9, EU 205-916-6), indeno(1,2,3-cd)pyreen (CAS 193-39-5, EU 205-893-2) en met uitzondering van antraceen, fluoranteen en naftaleen, die afzonderlijk worden vermeld.

(17) Met inbegrip van tributyltin-kation (CAS 36643-28-4).

(18) Dit betreft de volgende verbindingen: 7 polychloordibenzo-p-dioxinen (PCDD’s): 2,3,7,8-T4CDD (CAS 1746-01-6), 1,2,3,7,8-P5CDD (CAS 40321-76-4), 1,2,3,4,7,8- H6CDD (CAS 39227-28-6), 1,2,3,6,7,8-H6CDD (CAS 57653-85-7), 1,2,3,7,8,9-H6CDD (CAS 19408-74-3), 1,2,3,4,6,7,8-H7CDD (CAS 35822-46-9), 1,2,3,4,6,7,8,9-O8CDD (CAS 3268-87-9) 10 polychloordibenzofuranen (PCDF’s): 2,3,7,8-T4CDF (CAS 51207-31-9), 1,2,3,7,8-P5CDF (CAS 57117-41-6), 2,3,4,7,8-P5CDF (CAS 57117-31-4), 1,2,3,4,7,8-H6CDF (CAS 70648-26-9), 1,2,3,6,7,8-H6CDF (CAS 57117-44-9), 1,2,3,7,8,9-H6CDF (CAS 72918- 21-9), 2,3,4,6,7,8-H6CDF (CAS 60851-34-5), 1,2,3,4,6,7,8-H7CDF (CAS 67562-39-4), 1,2,3,4,7,8,9-H7CDF (CAS 55673-89-7), 1,2,3,4,6,7,8,9-O8CDF (CAS 39001-02-0) 12 dioxineachtige polychloorbifenylen (DL-PCB): 3,3’,4,4’-T4CB (PCB 77, CAS 32598-13-3), 3,3’,4’,5-T4CB (PCB 81, CAS 70362- 50-4), 2,3,3’,4,4’-P5CB (PCB 105, CAS 32598-14-4), 2,3,4,4’,5-P5CB (PCB 114, CAS 74472-37-0), 2,3’,4,4’,5-P5CB (PCB 118, CAS 31508-00-6), 2,3’,4,4’,5’-P5CB (PCB 123, CAS 65510-44-3), 3,3’,4,4’,5-P5CB (PCB 126, CAS 57465-28-8), 2,3,3’,4,4’,5-H6CB (PCB 156, CAS 38380-08-4), 2,3,3’,4,4’,5’-H6CB (PCB 157, CAS 69782-90-7), 2,3’,4,4’,5,5’-H6CB (PCB 167, CAS 52663 72-6), 3,3’,4,4’,5,5’-H6CB (PCB 169, CAS 32774-16-6), 2,3,3’,4,4’,5,5’-H7CB (PCB 189, CAS 39635-31-9).

(19) Deze stoffen zijn met ingang van 22 december 2015 voor het eerst aangewezen als prioritaire gevaarlijke prioritaire stof.

(20) Dit betreft 1,3,5,7,9,11-hexabroomcyclododecaan (CAS 25637-99-4), 1,2,5,6,9,10-hexabroomcyclododecaan (CAS 3194-55-6), α- hexabroomcyclododecaan (CAS 134237-50-6), β-hexabroomcyclododecaan (CAS 134237-51-7) en γ-hexabroomcyclododecaan (CAS 134237-52-8).

(21) Voor deze stof heeft Nederland met het oog op het toezicht op de naleving van de milieukwaliteitseis voor biota, met inachtneming van artikel 3, derde lid, van de richtlijn prioritaire stoffen, een waarde voor de concentratie van de stof in oppervlaktewater afgeleid, waarmee hetzelfde niveau van bescherming wordt geboden dat is beoogd met de milieukwaliteitseis voor biota. Voor kwik- en zijn verbindingen (21) hebben de JG-MKE en MAC-MKE betrekking op de opgeloste concentraties. Op de in de tabel opgenomen JG-MKE mag geen correctie voor de natuurlijke achtergrondconcentratie worden toegepast.

(22) Nonylfenol (CAS 25154-52-3, EU 246-672-0) met inbegrip van isomeren 4-nonylfenol (CAS 104-40-5, EU 203-199-4) en 4- nonylfenol (vertakt) (CAS 84852-15-3, EU 284-325-5).

(23) CAS 52315-07-8 betreft een mengsel van isomeren van cypermethrin, alpha-cypermethrin (CAS 67375-30-8), bèta-cypermethrin (CAS 65731-84-2), theta-cypermethrin (CAS 71697-59-1) en zèta-cypermethrin (52315-07-8).

Bijlage II. bij het Besluit kwaliteitseisen monitoring water 2009

Tabel 1. Europees vastgestelde grondwaterkwaliteitsnormen voor de goede chemische toestand van grondwaterlichamen

De volgende Europese milieukwaliteitseisen voor water hebben betrekking op grondwaterlichamen. Zij zijn vastgesteld ter implementatie van de grondwaterkwaliteitsnormen die zijn opgenomen in bijlage I bij de grondwaterrichtlijn.

Verontreinigende stof

Europese milieukwaliteitseis voor water

Nitraten

50 mg/l

Werkzame stoffen in bestrijdingsmiddelen, met inbegrip van de relevante omzettings-, afbraak- en reactieproducten daarvan1

0,1 μg/l

0,5 μg/l (totaal)2

1 Onder «bestrijdingsmiddelen» wordt verstaan: gewasbeschermingsmiddelen en biociden als omschreven in artikel 2 van richtlijn 91/414/EEG, respectieveling artikel 2 van richtlijn 98/8/EG.

2 Onder «totaal» wordt verstaan: de som van alle tijdens de monitoringprocedure opgespoorde en gekwantificeerde afzonderlijke bestrijdingsmiddelen, met inbegrip van de relevante omzettings-, afbraak- en reactieproducten daarvan.

Tabel 2. Nationaal vastgestelde drempelwaarden voor de goede chemische toestand van grondwaterlichamen

De volgende Europese milieukwaliteitseisen voor water hebben betrekking op grondwaterlichamen. Zij zijn door Nederland als drempelwaarden ter uitvoering van artikel 3, eerste lid, onder b, en zesde lid, van de grondwaterrichtlijn vastgesteld, rekening houdend met bijlage VIII bij de kaderrichtlijn water, met inachtneming van de richtsnoeren, bedoeld in bijlage II, deel A, van die richtlijn en rekening houdend met de minimumlijsten, bedoeld in deel B van genoemde bijlage.

Grondwaterlichamen

 

Europese milieukwaliteitseisen voor water voor verontreinigende stoffen

Code

Omschrijving

Type

Cl mg/l

Ni μg/l

As μg/l

Cd μg/l

Pb μg/l

P-tot mg/l

NLGW0001

Zand Eems

Zand

Zoet

160

20

13,2

0,35

7,4

2,0

NLGW0008

Zout Eems

Zout

Brak&zout

 

20

18,7

0,35

7,4

6,9

NLGW0002

Zand Rijn-Noord

Zand

Zoet

160

20

13,2

0,35

7,4

2,0

NLGW0007

Zout Rijn-Noord

Zout

Brak&zout

 

20

18,7

0,35

7,4

6,9

NLGW0009

Deklaag Rijn-Noord

Deklaag

Zoet

160

20

13,2

0,35

7,4

2,0

NLGW0015

Wadden Rijn-Noord

Duin

Zoet

160

20

13,2

0,35

7,4

2,0

NLGW0004

Zand Rijn-Midden

Zand

Zoet

160

20

13,2

0,35

7,4

2,0

NLGW0003

Zand Rijn-Oost

Zand

Zoet

160

20

13,2

0,35

7,4

2,0

NLGW0010

Deklaag Rijn-Oost

Deklaag

Zoet

160

20

13,2

0,35

7,4

2,0

NLGW0005

Zand Rijn-West

Zand

Zoet

160

20

13,2

0,35

7,4

2,0

NLGW0011

Zout Rijn-West

Zout

Brak&zout

 

20

18,7

0,35

7,4

6,9

NLGW0012

Deklaag Rijn- West

Deklaag

Zoet

160

20

13,2

0,35

7,4

2,0

NLGW0016

Duin Rijn-West

Duin

Zoet

160

20

13,2

0,35

7,4

2,0

NLGW0006

Zand Maas

Zand

Zoet

160

20

13,2

0,35

7,4

2,0

NLGW0013

Zout Maas

Zout

Brak&zout

 

20

18,7

0,35

7,4

6,9

NLGW0017

Duin Maas

Duin

Zoet

160

20

13,2

0,35

7,4

2,0

NLGW0018

Maas-Slenk-diep

nvt

Zoet

160

20

13,2

0,35

7,4

 

NLGW0019

Krijt Zuid-Limburg

nvt

Zoet

160

20

13,2

0,35

7,4

2,0

NLGWSC0001

Zoet grondwater duingebieden

Duin

Zoet

160

20

13,2

0,35

7,4

2,0

NLGWSC0002

Zoet grondwater dekzand

Zand

Zoet

160

20

13,2

0,35

7,4

2,0

NLGWSC0003

Zoet grondwater kreekgebieden

nvt

Zoet

160

20

13,2

0,35

7,4

2,0

NLGWSC0004

Zout grondwater in ondiepe zandlagen

Zout

Brak&zout

 

20

18,7

0,35

7,4

6,9

NLGWSC0005

Grondwater diepe zandlagen

nvt

Brak&zout

 

20

18,7

0,35

7,4

 

Bijlage III. Europese milieukwaliteitseisen voor oppervlaktewater gebruikt voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water

De volgende Europese milieukwaliteitseisen voor water hebben betrekking op oppervlaktewater dat wordt gebruikt voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water.

Parameter

Europese Milieukwaliteitseis voor water

Eenheid

Noten

Zuurgraad

7,0-9,0

pH

 

Kleurintensiteit

50

mg/l

 

Gesuspendeerde stoffen

50

mg/l

 

Temperatuur

25

°C

 

Geleidingsvermogen voor elektriciteit

80

mS/m bij 20°C

 

Chloride

150

mg/l Cl

 

Sulfaat

100

mg/l SO4

 

Fluoride

1

mg/l F

 

Ammonium

1,5

mg/l NH4

 

Nitraat

50

mg/l NO3

 

Fosfaat

0,9

mg/l PO4

 

Zuurstof opgelost

≥ 5

mg/l O2

 

Natrium

120

mg/l

 

IJzer opgelost

0,3

mg/l

 

Mangaan

500

μg/l

 

Koper

50

μg/l

 

Zink

200

μg/l

 

Boor

1.000

μg/l

 

Arseen

20

μg/l

 

Cadmium

1,5

μg/l

 

Chroom (totaal)

20

μg/l

 

Lood

30

μg/l

 

Seleen

10

μg/l

 

Kwik

0,3

μg/l

 

Barium

200

μg/l

 

Cyanide

50

μg/l CN

 

Polycyclische aromatische koolwaterstoffen

1

μg/l

1

Gewasbeschermingsmiddelen, biociden en hun humaantoxicologisch relevante afbraakproducten per afzonderlijke stof

0,1

μg/l

1, 2

Bacteriën van de coligroep (totaal)

2.000

aantal per 100 ml

 

Escherichia coli

2.000

aantal per 100 ml

 

Enterococcen

1.000

aantal per 100 ml

 

Noten

  • 1. Voor deze groepsparameter wordt in het monitoringsprogramma gespecificeerd welke stoffen gemeten dienen te worden.

  • 2. Voor afbraakproducten van gewasbeschermingsmiddelen en biociden wordt onderscheid gemaakt op basis van humaantoxicologische relevantie. De Europese milieukwaliteitseis voor water van 0,1 μg/l geldt alleen voor humaantoxicologisch relevante afbraakproducten.