Regeling groenprojecten 2010

[Regeling vervallen per 01-04-2016.]
Geraadpleegd op 25-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2011 en zichtdatum 21-11-2024.
Geldend van 04-08-2010 t/m 31-03-2016

Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Minister van Financiën van 15 maart 2010, nr. VROM/DGM/K&L 2010006954 houdende regels inzake de aanwijzing van en verklaring voor in Nederland gelegen projecten welke in het belang zijn van de bescherming van het milieu, waaronder natuur en bos (Regeling groenprojecten 2010)

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Minister van Financiën, na overleg met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en na overleg met de Minister van Verkeer en Waterstaat;

Gelet op artikel 5.14, derde lid, onderdeel a, en zevende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001;

Besluiten:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-04-2016]

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a. accountantsverklaring: verklaring, afgegeven door een registeraccountant of een accountant-administratieconsulent;

  • b. bedrijventerrein: ruimtelijk aaneengesloten of functioneel verbonden terrein dat bestemd en geschikt is voor gebruik door vestigingen ten behoeve van handel, nijverheid, commerciële dienstverlening en industrie, daaronder niet begrepen een terrein in overwegende mate bestemd voor kantoren, detailhandel of horeca;

  • c. bestaand project:

  • d. Bouwbesluit: Bouwbesluit 2003;

  • e. bruto vloeroppervlak: oppervlakte conform NEN 2580 gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van opgaande scheidingsconstructies die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten omsluiten;

  • f. duurzaam geproduceerd hout: hout waarvoor een door het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu erkend certificaat is afgegeven waaruit blijkt dat het voldoet aan de Nederlandse eisen en waarvan het gebruik is aangetoond door middel van certificaten en afleverbewijzen of facturen;

  • g. duurzame melkveehouderij: het bedrijfsmatig houden van melkkoeien op een duurzame wijze met een integraal duurzaam veehouderijsysteem dat in uitvoering overeenstemt met een Duurzame melkveestal die op grond van artikel 3.31 of artikel 3.42a, tweede lid van de Wet inkomstenbelasting 2001 door de Minister is aangewezen als bedrijfsmiddel dat in het belang is van het Nederlandse milieu;

  • h. eigenaar-bewoner: natuurlijk persoon die een woning als bedoeld in onderdeel z in eigendom heeft danwel verkrijgt en daarin zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben, danwel de erfpachter, vruchtgebruiker of gerechtigde tot een appartementsrecht als bedoeld in artikel 106 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, voorzover deze rechten betrekking hebben op een woning zoals hiervoor bedoeld;

  • i. Energie-index: maat voor de energieprestatie van bestaande woningen aan de hand van een berekeningsmethode die voldoet aan de BRL 9501 zoals vastgesteld op 6 december 2006;

  • j. energieklasse: gestandaardiseerde omzetting van de Energie-index in een als onderdeel van het energieprestatiecertificaat opgenomen energieklasse;

  • k. energielabel: gestandaardiseerde omzetting van de energieklasse in een label met de waardes A tot en met G;

  • l. Energieprestatiecoëfficiënt: coëfficiënt die de energieprestatie van een nieuwbouwwoning of -utiliteitsgebouw aangeeft aan de hand van een genormeerde berekening;

  • m. energieprestatiecertificaat: een op een gebouw toegesneden certificaat dat niet ouder is dan tien jaar waarin het resultaat is vermeld van de berekening van de hoeveelheid energie die nodig wordt geacht voor de verschillende behoeften die verband houden met een gestandaardiseerd gebruik van dat gebouw, waaronder verwarming, warmwatervoorziening, koeling, ventilatie en verlichting, waarin referentiewaarden zijn vermeld waarmee de energieprestatie van het gebouw kan worden vergeleken en beoordeeld, en dat vergezeld gaat van aanbevelingen voor kosteneffectieve verbetering van de energieprestatie;

  • n. gemeenschappelijk visserijbeleid: het geheel van Europese regels voor de visserij en de aquacultuur;

  • o. Groen Label Kas: tuinbouwkas als teeltruimte die wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig telen van tuinbouwgewassen met een lagere milieubelasting, en die in technische uitvoering overeenstemt met een Groen Label Kas die op grond van artikel 3.31 of artikel 3.42a lid 2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 door de Minister is aangewezen als bedrijfsmiddel dat in het belang is van het Nederlandse milieu;

  • p. labelstap: verandering van de Energie-index van een gebouw, waardoor het gebouw in een andere energieklasse valt en zodoende een ander energielabel krijgt;

  • q. landbouwgrondstoffen: producten van de bodem, van de veefokkerij en van de visserij, met uitzondering van producten die een eerste be- of verwerking hebben ondergaan;

  • r. natuur- en milieueducatie: het organiseren van leersituaties om inzicht in en betrokkenheid bij het milieu en ecologische verbanden en processen te vergroten, en waarbij aandacht wordt geschonken aan mogelijkheden om de opgedane kennis in het dagelijkse leven toe te passen;

  • s. project: in Nederland gelegen technisch, functioneel en in de tijd samenhangend geheel van activa en werkzaamheden;

  • t. projectbeheerder: degene voor wiens rekening en risico het project wordt ontwikkeld en in stand wordt gehouden;

  • u. projectvermogen: vermogen dat nodig is voor de financiering van vaste activa en de werkzaamheden om de vaste activa te plaatsen, voor zover noodzakelijk voor en uitsluitend dienstbaar aan de totstandbrenging van een project;

  • v. projectvermogen eigen woning: projectvermogen als bedoeld in artikel 6, lid 9 en lid 11 voor projecten als bedoeld in artikel 2, onderdeel h, onder 1° en 3° voor zover uitgevoerd door een eigenaar-bewoner;

  • w. utiliteitsgebouw: gebouw waarvoor in het Bouwbesluit een energieprestatie-eis is vastgelegd, met uitzondering van woningen;

  • x. verbeterproject: project gericht op een wezenlijke verandering van een bestaand project, waardoor dit naar inrichting, aard of omvang een wijziging ondergaat welke het aanmerkelijk waardevoller maakt voor het milieu, waaronder natuur en bos;

  • y. verklaring: schriftelijk besluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer als bedoeld in artikel 5.14, derde lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001, waarin wordt verklaard dat een project in het belang is van de bescherming van het milieu, waaronder natuur en bos;

  • z. woning: gebouw, bedoeld voor bewoning, dat voortdurend als hoofdverblijf ter beschikking zal staan aan een of meer natuurlijke personen en per wooneenheid ten minste is voorzien van een eigen toegang, een eigen toilet, een eigen bad- of douchevoorziening, alsmede van een energieaansluiting, bedoeld voor een kooktoestel om een maaltijd te kunnen bereiden.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-04-2016]

De Minister van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer kan, in overeenstemming met de Minister van Financiën en na overleg met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Minister van Verkeer en Waterstaat, een verklaring afgeven voor:

  • a. projecten in de categorie natuur, die zijn gericht op:

    • 1°. de ontwikkeling en instandhouding van bos, met uitzondering van vruchtbomen, windsingels, wegbeplantingen, bomen die bestemd zijn om te dienen als kerstbomen en kweekgoed of voor de opwekking van energie en commercieel gebruik van bos. De projecten bestaan uit aaneengesloten gebieden met een oppervlakte van ten minste vijf hectare;

    • 2°. de ontwikkeling van additioneel stedelijk groen, mits er een toename is van het oppervlak aan groen en dat groen ten minste gedeeltelijk een opgaand karakter heeft. Het betreft de aanleg van stedelijk groen gelegen binnen de bebouwde kom of binnen een zone van 500 meter om de bebouwde kom. Indien het project wegbeplantingen betreft, kan dit alleen nieuw te realiseren wegbeplanting zijn bij bestaande wegen. Tevens mag de aanleg van openbaar groen niet het uitvoeren van achterstallig onderhoud betreffen;

    • 3°. de ontwikkeling en instandhouding van natuur- en landschappelijke waarden in gebieden die als Natura 2000-gebied, Beschermd Natuurmonument of Wetland zijn aangewezen op grond van de Natuurbeschermingswet 1998, of in Nationale Parken of gebieden die onderdeel zijn van de Nationale of Provinciale Ecologische Hoofdstructuur inclusief robuuste ecologische verbindingszones;

    • 4°. de ontwikkeling en instandhouding van natuur- en natuurlijke gebiedseigen landschappelijke en cultuurhistorische waarden binnen de begrenzing van de Nationale Landschappen, zoals uitgewerkt in de Nota Ruimte (Kamerstukken II 2003−2004, 29 435, nrs.1−2), met uitzondering van opstallen;

    • 5°. de ontwikkeling en instandhouding van nieuwe natuur- en landschappelijke waarden van opengestelde landgoederen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Natuurschoonwet 1928, met uitzondering van opstallen;

    • 6°. de ontwikkeling en instandhouding van nieuwe natuur- en landschappelijke waarden en in aanmerking zijn gekomen voor subsidie op grond van de Provinciale Subsidieregeling natuurbeheer, en in geval van projecten met bos en houtopstanden bestaan uit aaneengesloten gebieden met een oppervlakte van ten minste vijf hectare;

    • 7°. de ontwikkeling en instandhouding van nieuwe natuur en landschappelijke waarden en in aanmerking zijn gekomen voor subsidie op grond van de Provinciale Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer of hoofdstuk 4 dan wel afdeling 5.1.3 van de provinciale Subsidieverordening Natuur en Landschapsbeheer, en in geval van projecten met bos en houtopstanden bestaan uit aaneengesloten gebieden met een oppervlakte van ten minste vijf hectare;

    • 8°. het bevorderen en in stand houden van biodiversiteit door de aanleg van:

      • a. visgeleidingssystemen voor het opheffen van kunstmatige barrières;

      • b. landdiergeleidingssystemen voor het opheffen van kunstmatige barrières;

      • c. vogelwaarschuwingssystemen of alarmeringsystemen ter voorkoming dat vogels zich doodvliegen tegen niet natuurlijke obstakels;

    • 9°. natuur- en milieueducatie gericht op inheemse natuur, mits educatie een primair en aantoonbaar doel is van de projecten en deze educatie geen onderdeel uitmaakt van het reguliere onderwijs curriculum.

  • b. projecten in de categorie biologische landbouw, die zijn gericht op:

    • 1°. het produceren of door kleine en middelgrote ondernemingen in de zin van Bijlage 1 Verordening (EG) Nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (Pb L 214) verwerken van biologische plantaardige landbouwproducten overeenkomstig het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007;

    • 2°. het produceren of door kleine en middelgrote ondernemingen in de zin van Bijlage 1 Verordening (EG) Nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (Pb L 214) verwerken van biologische dierlijke landbouwproducten overeenkomstig het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007.

  • c. projecten in de categorie landbouw, die zijn gericht op:

    • 1°. het bedrijfsmatig telen van gewassen in een Groen label kas, die voldoet aan de volgende basiseisen:

      • er zijn geen voorzieningen aanwezig voor het wegkoelen van opgewekte warmte, en

      • ten minste 10% van het totale energiegebruik van de kas bestaat uit zelf opgewekte/gewonnen duurzame energie als omschreven in categorie f.2°, f.3°, f.4°, f.5°, f.6° en g.1°, of

      • ten minste 50% minder energie gebruikt wordt dan in een referentiekas.

        Indien een kas wordt gerealiseerd in een landbouwontwikkelingsgebied glastuinbouw of in een greenport krijgt deze 10 punten als keuzemaatregel binnen het vigerende Certificatiesysteem Groen Label Kas;

    • 2°.

      • a. het door kleine, middelgrote en micro-ondernemingen in de zin van Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PbEU L 124) volgens de beginselen van het gemeenschappelijk visserijbeleid diervriendelijk kweken van zeevis of zoetwatervis, bestemd voor menselijke consumptie, in een nagenoeg gesloten waterrecirculatiesysteem met een verversing van ten hoogste 0,5 kubieke meter water per kilogram verstrekt voer per dag, waarbij de juveniele vis verkregen wordt van gekweekte oudervissen en waarbij het verstrekte voer duurzaam gekweekt wordt of geheel van plantaardige oorsprong is of afkomstig is van reststromen uit de levensmiddelenindustrie, of

      • b. het door kleine, middelgrote en micro-ondernemingen in de zin van Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PbEU L 124) volgens de beginselen van het gemeenschappelijk visserijbeleid diervriendelijk broeden en opkweken en/of diervriendelijk kweken van gebiedseigen schaal- en schelpdieren uit gekweekte ouderdieren en/of gekweekte juveniele dieren, bestemd voor menselijke consumptie, in een nagenoeg gesloten waterrecirculatiesysteem met een maximum verversingsgraad van 0,5% van het dagelijks debiet, waarbij het verstrekte voer duurzaam gekweekt wordt;

    • 3°. duurzame melkveehouderij overeenkomstig de eisen van het certificatiesysteem van de vigerende Maatlat Duurzame Veehouderij en Aquacultuur, onderdeel MDV – melkveestallen, certificaat A.

  • d. projecten in de categorie duurzame grondstoffen, die zijn gericht op de industriële verwerking van landbouwgrondstoffen, of reststoffen van natuurbeheer tot producten die niet geschikt zijn voor menselijke of dierlijke consumptie, met uitzondering van de verwerking van genoemde stoffen tot energie of energiedragers. Voorwaarde daarbij is dat die producten in Nederland nog niet gangbaar zijn en dat deze leiden tot een vermindering van de aantasting van het milieu.

  • e. projecten in de categorie terugwinning en hergebruik, die zijn gericht op:

    • 1°. vermindering van milieudruk en op vermindering van de inzet van primaire grondstoffen voor producten door:

      • a. nog niet gangbare processen voor terugwinning van materialen of producten of grondstoffen (anders dan energie of energiedragers), uit stromen waarvoor een laagwaardigere verwerking gangbaar is, waardoor de inzet van primaire grondstoffen beperkt kan worden;

      • b. processen gericht op de verwerking van baggerspecie, die gestort zou mogen worden, tot grondstoffen waardoor de inzet van primaire grondstoffen beperkt kan worden;

    • 2°. een inrichting voor het detoxificeren van te ontmantelen schepen en het ontmantelen van schepen, met een aantoonbaar en gegarandeerd sociaal en milieuverantwoord proces in een gesloten systeem. In dit systeem treden geen emissies naar bodem, lucht en water op en worden afvalstoffen gedetoxificeerd en op een gecontroleerde wijze beheerd. Tevens wordt bescherming van medewerkers gerealiseerd en zal hergebruik van de materialen plaatsvinden;

    • 3°.

      • a. het in ondergrondse lagen opslaan van koolstofdioxide, afkomstig van verbrandingsinstallaties voor het opwekken van energie of afkomstig van industriële processen;

      • b. het realiseren van infrastructuur voor ondergronds transport, ten behoeve van aanwending in kassen of in andere inrichtingen, van koolstofdioxide afkomstig van verbrandingsinstallaties met een minimaal vermogen van 20 MW voor het opwekken van energie of afkomstig van industriële processen en bestaande uit investeringen voor het afvangen, het voorbehandelen en transport van deze gassen.

  • f. projecten in de categorie duurzame energie, die zijn gericht op:

    • 1°.

      • a. het realiseren van een biogasopwaardeerinstallatie, bestemd voor het produceren van gas van aardgasnetkwaliteit, waarbij uitsluitend uit biomassa of uit mest verkregen gassen als energie-input mogen dienen;

      • b. het realiseren van een biobrandstofproductie-installatie, bestemd voor het produceren van vloeibare of gasvormige duurzame brandstoffen uit houtachtige of cellulose-achtige verbindingen in biomassa door hoge druk of hoge temperatuur thermische ontleding of Fischer-Tropsch proces (of een vergelijkbaar proces) of cellulose fermentatie, met uitzondering van mesofiele en thermofiele mestvergisting;

    • 2°. het opwekken van elektrische energie door middel van een windturbine die is gecertificeerd volgens de Europese veiligheidsnormen ‘IEC 61400-1, Ed. 3’ en ‘IEC WT01’, voorzover deze normen daarop van toepassing zijn;

    • 3°. het opwekken van elektrische energie met behulp van fotovoltaïsche cellen;

    • 4°. het gebruik van thermische zonne-energie door middel van zonnecollectoren, eventueel in combinatie met een van de volgende warmtepompen:

      • a. een warmtepomp met voor water/water-systemen een coëfficiënt of performance van ten minste 4,0, bij een conditie van W10/W45 bepaald conform NEN-EN 14511, of

      • b. een warmtepomp met voor brine/water-systemen een coëfficiënt of performance van ten minste 3,2, bij een conditie van B0/W45 bepaald conform NEN-EN 14511;

    • 5°. het winnen van aardwarmte;

    • 6°. het opwekken van elektrische energie uit water of waterkracht, mits voorzien van maatregelen ter bescherming van de biodiversiteit, en uitgezonderd het opwekken van energie met behulp van stoomturbines.

  • g. projecten in de categorie energiebesparing, die zijn gericht op:

    • 1°. het met behulp van warmtepompen en een gesloten bodemwarmtewisselaar of aquifer opwaarderen van laagwaardige warmte naar hoogwaardige warmte op een zodanige wijze dat de hoogwaardige warmte nuttig wordt aangewend, door middel van:

      • a. een warmtepomp met voor water/water systemen een coëfficiënt of performance van ten minste 4,0, bij een conditie van W10/W45 bepaald conform NEN-EN 14511, of

      • b. een warmtepomp met voor brine/water systemen een coëfficiënt of performance van ten minste 3,2, bij een conditie van B0/W45 bepaald conform NEN-EN 14511;

    • 2.°

      • a. het aanleggen van energie-arme buitenverlichting bestemd voor het verlichten van openbare wegen, openbare pleinen, openbare gebouwen, bruggen, openbare parken, parkeerterreinen of verharde bedrijfsterreinen, exclusief het verlichten van tuinen, planten en sportaccommodaties, en bestaande uit masten, led-lampen en specifiek voor die lampen geschikte armaturen, eventuele elektronische voorschakelapparaten en bijbehorende verlichtingsmanagementsystemen;

      • b. het aanleggen van energie-arme buitenverlichting bestemd voor het verlichten van openbare wegen, openbare pleinen, openbare gebouwen, bruggen, openbare parken, parkeerterreinen of verharde bedrijfsterreinen, exclusief het verlichten van tuinen, planten en sportaccommodaties, waarbij aantoonbaar een energiebesparing wordt gerealiseerd door een toename van het systeemrendement in lumen/Watt van ten minste 30% ten opzichte van het gemiddeld energiegebruik bij soortgelijke gangbare installaties, en bestaande uit masten, lampen en armaturen, eventuele elektronische voorschakelapparaten en bijbehorende verlichtingsmanagementsystemen;

    • 3°. het aanleggen van warmtedistributienetten en het bouwen van bijstookketels en warmtebuffers, waarbij het distributieverlies van de warmte minder is dan 20% en de hulpenergie bijstook minder is dan 20% van het jaargemiddelde, ten behoeve van de benutting van restwarmte van:

      • a. afvalverbrandingsinstallaties voor stedelijk afval en installaties in de industrie waarbij geen elektriciteit wordt opgewekt;

      • b. elektriciteitsopwekkingsinstallaties met een elektrisch rendement van ten minste 30% en een minimaal vermogen van 20 MW;

    • 4°. het door een eigenaar-bewoner uit één gasvormige energiebron gelijktijdig opwekken van warmte en elektriciteit in een micro-warmtekrachtkoppeling, met een geproduceerd elektrisch vermogen van minimaal 0,8 kWe en maximaal 5 kWe, bestemd voor ruimteverwarming van een woning, waarbij een bivalent rendement voor ruimteverwarming geldt van minimaal 107% op onderwaarde, gemeten volgens NEN-EN 677 op enig moment van de rendementscurve;

    • 5°. het door een eigenaar-bewoner plaatsen van een warmtepomp die bestemd is voor ruimteverwarming van een woning met water als distributiemedium, eventueel gecombineerd met een hoogrendementsketel voor naverwarming met een rendement voor ruimteverwarming van minimaal 107% op onderwaarde gemeten volgens NEN-EN 677.

  • h. projecten in de categorie duurzaam bouwen, die zijn gericht op:

    • 1°. het realiseren van nieuw te bouwen woningen, die voldoen aan de volgende criteria:

      • de Energieprestatiecoëfficiënt van de woningen is niet hoger dan 65% van de eis die geldt in het Bouwbesluit; én

      • regenwaterafvoer is afgekoppeld van het rioleringsstelsel, én

      • indien hout wordt toegepast is dat duurzaam geproduceerd hout;

    • 2°. het door herbestemming van kantoorpanden realiseren van nieuwe woningen, die voldoen aan de volgende criteria:

      • de Energie-index van de gerealiseerde woningen moet ten minste gelijk zijn aan het niveau dat voor nieuwbouwwoningen wordt geëist, én

      • indien hout wordt toegepast is dat duurzaam geproduceerd hout;

    • 3°. het renoveren van bestaande woningen door de eigenaar-bewoner, die voldoen aan de volgende criteria:

      • indien hout wordt toegepast is dat duurzaam geproduceerd hout;

      • er worden energiebesparende maatregelen doorgevoerd, en die voldoen aan één van de volgende niveau’s:

        • a. de Energie-index van de woning is na renovatie ten minste vier labelstappen lager dan ervoor en de woning verkrijgt na renovatie minimaal een B-label;

        • b. de Energie-index van de woning is na renovatie ten minste vijf labelstappen lager dan ervoor en de woning verkrijgt na renovatie minimaal een A-label;

    • 4°. het renoveren van bestaande woningen door tussenkomst van een onderneming. j indien er hout wordt toegepast dit duurzaam geproduceerd hout is, en waarbij voldaan wordt aan één van de volgende niveau’s:

      • a. de Energie-index van de woning is na renovatie ten minste twee labelstappen lager dan ervoor of de woning verkrijgt na renovatie minimaal een B-label;

      • b. de Energie-index van de woning is na renovatie ten minste vier labelstappen lager dan ervoor en de woning verkrijgt na renovatie minimaal een B-label;

      • c. de Energie-index van de woning is na renovatie ten minste vijf labelstappen dan ervoor en de woning verkrijgt na renovatie minimaal een A-label;

    • 5°. het realiseren van zeer duurzame utiliteitsgebouwen, die voldoen aan bijlage 1 bij deze regeling.

    • 6°. het renoveren van bestaande utiliteitsgebouwen, en die voldoen aan bijlage 2 van deze regeling en aan één van de volgende niveaus:

      • I. de Energie-index van het utiliteitsgebouw is na renovatie ten minste 0,6 lager dan ervoor;

      • II. de Energie-index van het utiliteitsgebouw is na renovatie ten minste 1,2 lager dan ervoor;

      • III. de Energie-index van het utiliteitsgebouw is na renovatie ten minste 1,8 lager dan ervoor;

    • 7°. de herstructurering van verouderde bedrijventerreinen door overheden of kleine en middelgrote ondernemingen in de zin van Bijlage 1 Verordening (EG) Nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (Pb L 214) die de totale kwaliteit van het bedrijventerrein ten goede komen en bestaan uit de renovatie van bestaande gebouwen, opknappen van private buitenruimte van bedrijven en verbeteren van de openbare ruimte.

  • i. Projecten in de categorie duurzame mobiliteit, die zijn gericht op:

    • 1°. de realisatie van:

      • a. vrijliggende of verhoogde fietspaden die verhard zijn met asfalt en die woon- of verblijfsgebieden verbinden met werkgebieden of woonkernen met meer dan 50 000 inwoners, of die de bereikbaarheid per fiets van Transferia, P&R terreinen, OV-stations of OV-halteplaatsen, kantoren- of bedrijventerreinen, scholen, medische- en zorginstellingen of toeristische attracties vergroten, of die onderdeel uitmaken van het landelijk fietsroutenetwerk (zoals aangegeven in de Nota Ruimte, Kamerstukken II 2004-2005, 29435, nrs.1-2), of

      • b. overdekte fietsenstallingen of de aanschaf van fietsen voor niet-commercieel gemeenschappelijk gebruik;

    • 2°. de aanschaf van:

      • a. niet-railgebonden duurzame voertuigen voor goederenvervoer over de openbare weg en voor openbaar personenvervoer voor meer dan 8 passagiers, die voorzien zijn van een hybride of elektrisch systeem of een brandstofcelsysteem voor aandrijving, of uitsluitend rijden op waterstof of een waterstof/aardgas mengsel (met meer dan 10% waterstof);

      • b. duurzame vaartuigen voor openbaar personenvervoer voor meer dan 8 personenop binnenwateren, die voorzien zijn van een hybride of elektrisch systeem of een brandstofcelsysteem voor aandrijving of uitsluitend varen op waterstof of een waterstof/aardgas mengsel (met meer dan 10% waterstof);

    • 3°. investeringen in geluid- en emissiearme mobiele werktuigen die voorzien zijn van hydraulische systemen met biologisch afbreekbare, niet-toxische olie, en bestaande uit:

      • a. geluid- en emissiearme mobiele machines zoals omschreven in de categorie A5000 van de vigerende Milieulijst, en met een geluidsvermogen van ten minste 1dB(A)/1pW lager dan gesteld in de Milieulijst; of

      • b. vuilniswagens, met een hybride aandrijving, of voldoende aan de luchtemissie-eisen voor emissiearme mobiele machines zoals gesteld in de vigerende Milieulijst en, met in beide gevallen een geluidsvermogen van maximaal 96 dB(A)/1 pW; of

      • c. kolkenzuigers waarvan de pomp wordt aangedreven door de aftakas, met een hybride aandrijving, of voldoende aan de luchtemissie-eisen voor emissiearme mobiele machines zoals gesteld in de vigerende Milieulijst en, in beide gevallen met een geluidsvermogen van maximaal 98 dB(A) /1 pW; of

      • d. zelfrijdende straatveegmachines, met een hybride aandrijving, of indien het voertuig een dieselmotor heeft, deze is voorzien van een roetfilter en, met in beide gevallen een geluidsvermogen van maximaal 83+11logP;

    • 4°. het realiseren van vulstations voor alternatieve milieuvriendelijke brandstoffen, te weten aardgas, biogas, waterstof en een waterstof/aardgas mengsel, met meer dan 10% waterstof, voor de afgifte aan voertuigen en vaartuigen;

    • 5°. nieuwe binnenvaartschepen die bestemd zijn voor het vervoer van goederen of personen en die voldoen aan de eisen die gesteld zijn in de bijlage 3 van deze regeling.

  • j. projecten in de categorie duurzame waterketens:

    • 1°. die gericht zijn op het:

      • a. gescheiden afvoeren en infiltreren, met uitzondering van diepte-infiltratie, van regenwater, gevallen op verharde oppervlakken binnen de bebouwde kom;

      • b. gescheiden afvoeren en opslaan voor gebruik als proceswater, met uitzondering van gebruik in de land- en tuinbouw, van regenwater, gevallen op verharde oppervlakken;

      • c. gescheiden afvoeren voor lozing op oppervlaktewater van regenwater, gevallen op verharde oppervlakken binnen de bebouwde kom;

    • 2°. die zijn gericht op waterbehandeling op innovatieve en duurzame wijze en bestemd voor:

      • a. de bereiding van drinkwater uitgaande van afvalwaterstromen;

      • b. de bereiding van drinkwater;

      • c. de behandeling van afvalwater ter realisatie van een gesloten watersysteem binnen de inrichting, met uitzondering van de gangbare technieken voor voedingswater in de tuinbouw ter vervanging van niet gesloten systemen;

      • d. de behandeling van afvalwater gericht op het terugwinnen en hergebruik van de in het afvalwater aanwezige stoffen, ter vervanging van een bestaand systeem dat werkt zonder een dergelijke terugwinning en hergebruik;

      • e. de behandeling van afvalwater, dan wel bereiding van drinkwater waarbij een reductie van ten minste 50% in het energiegebruik wordt gerealiseerd ten opzichte van de bestaande of te vervangen installatie, bij gelijkblijvende of verbeterde zuiveringsresultaten;

      • f. de behandeling van afvalwater verontreinigd met prioritaire stoffen waarbij een reductie van ten minste 50% van de effluentwaarde van deze stoffen wordt gerealiseerd ten opzichte van de effluentwaarde van deze stoffen van de bestaande of te vervangen installatie.

  • k. andere innovatieve en hoogwaardige projecten die naar zijn oordeel in het belang zijn van de bescherming van het milieu, waaronder natuur en bos.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-04-2016]

  • 1 Een verklaring kan slechts worden aangevraagd door en afgegeven worden aan een kredietinstelling of een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 5.14, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, die voornemens is in belangrijke mate bij te dragen aan het verstrekken van kredieten ten behoeve van het project dan wel het direct of indirect beleggen van vermogen in het project.

  • 2 Een aanvraag voor projecten als bedoeld in artikel 2, onderdelen a tot en met d, wordt ingediend bij de Dienst Regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en voor andere projecten bij Agentschap NL.

  • 3 De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een formulier, en in overeenstemming met de procedurele voorwaarden vermeld bij dit formulier, dat door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer op aanvraag beschikbaar wordt gesteld.

  • 4 Aan een aanvrager kan worden verzocht een accountantsverklaring over te leggen, waaruit de juistheid of aannemelijkheid van de in de aanvraag vermelde gegevens blijkt.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-04-2016]

  • 1 Een verklaring wordt niet afgegeven op aanvragen voor:

    • a. een bestaand project;

    • b. een project, waarvan het projectvermogen minder bedraagt dan € 25.000;

    • c. een project, indien dit tot gevolg zou hebben dat op een woning gelijktijdig een verklaring op grond van artikel 2, onderdeel h, onder 3° en een verklaring op grond van artikel 2, onderdeel h, onder 4° van toepassing zou zijn;

    • d. een project, indien dit tot gevolg zou hebben dat op een bouwwerk gelijktijdig een verklaring op grond van artikel 2, onderdeel h, onder 5° en een verklaring op grond van artikel 2, onderdeel g of k, van toepassing zou zijn;

    • e. een project in artikel 2, onderdeel h, onder 7° met een investeringsomvang van minder dan € 100 000;

    • f. een project waarvoor, vanwege toekenning van een financieel of ander voordeel door de overheid of de Commissie van de Europese Gemeenschappen uit andere hoofde dan op grond van deze regeling, een zodanig voordeel ontstaat dat het totale toegestane voordeel op grond van communautaire regelgeving zou overschrijden;

    • g. een project waarvan het niet aannemelijk is dat het enig eigen rendement heeft, subsidies van overheden en convenantsmiddelen daaronder begrepen;

    • h. een project waarvan het te verwachten economisch rendement van het project in verhouding tot het risico zodanig is dat het zonder toepassing van de regeling tot stand kan komen.

  • 2 Geen verklaring wordt afgegeven indien de aanvrager, na daartoe een verzoek ontvangen te hebben, niet binnen de gestelde termijn de gegevens verstrekt die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van een project.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-04-2016]

  • 1 De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer beslist, in overeenstemming met de Minister van Financiën en na overleg met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Minister van Verkeer en Waterstaat, op een volledige aanvraag binnen acht weken na de indiening ervan.

  • 2 Een volledige aanvraag is een aanvraag waarbij geen aanvullende informatie nodig is voor de beoordeling van het project.

  • 3 Een afschrift van het besluit wordt gezonden aan de projectbeheerder.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 01-04-2016]

  • 2 De verklaring kan maximaal negen maanden na de afgifte van de verklaring in werking treden.

  • 3 De verklaring vermeldt de aard van het project, het projectvermogen, de datum waarop de verklaring in werking treedt en de periode waarvoor de verklaring geldt.

  • 5 In de verklaring kunnen nadere voorwaarden worden opgenomen.

  • 6 Ter zake van een project als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 7°, komt voor een verklaring in aanmerking een bedrag van:

    • a. ten hoogste € 4.538 per hectare voor projecten als bedoeld in de bijlagen 15 tot en met 17, 24a tot en met 30, 32 en 45 bij de Provinciale Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer, onderscheidenlijk in de pakketten A01.01.01a tot en met A01.01.01g, A01.01.02a, A01.01.02b, A01.01.03a tot en met A01.01.03d, A01.01.04a1 tot en met A01.01.4b, A01.01.05, A01.01.06, A01.02.01a1 tot en met A01.02.01c2, A01.02.02a, A01.02.02b, A01.02.03a, A01.02.03b, A01.03.01a tot en met A01.03.01d, A01.03.02a Lb tot en met A01.03.02d Lb, A02.01.01, A02.02.01a tot en met A02.02.01c, A02.02.02a tot en met A02.02.02c, A02.02.03, L01.02.01, L01.14.01a en L01.14.01b van de provinciale Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer;

    • b. ten hoogste € 6.808 per hectare voor projecten als bedoeld in de bijlagen 6 tot en met 14, 18, 23 en 41 tot en met 43 bij de Provinciale Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer, onderscheidenlijk in de pakketten A02.01.01, A02.01.02, A02.01.03a, A02.01.03b, L01.02.03 en L01.09.01 van de provinciale Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer;

  • 7 Het projectvermogen met betrekking tot een project als bedoeld in artikel 2, onderdeel c, onder 1°, is gemaximeerd op € 100 per vierkante meter kasoppervlak, exclusief de kosten voor gelijktijdig opwekken van warmte/kracht of de kosten van een warmtepomp en/of warmte en koudeopslag.

  • 8 Het projectvermogen met betrekking tot een project als bedoeld in artikel 2, onderdeel c, onder 3° van de duurzame melkveehouderij is gemaximeerd tot € 1 000 000 per stal.

  • 9 Ter zake van een project als bedoeld in artikel 2, onderdeel h, onder 1° komt voor een verklaring in aanmerking een bedrag van € 100 000 indien het een grondgebonden woning betreft, en een bedrag van €  65 000 indien het een niet grondgebonden woning betreft.

  • 10 Ter zake van een project als bedoeld in artikel 2, onderdeel h, onder 2°, komt voor een verklaring in aanmerking een bedrag van € 1 000 per vierkante meter bruto vloeroppervlak van het gedeelte van een pand met woonbestemming, tot een maximum van € 100 000 per gerealiseerde woning.

  • 13 Ter zake van een project als bedoeld in artikel 2, onderdeel h, onder 5°, komt voor een verklaring in aanmerking een bedrag van ten hoogste € 600 per vierkante meter bruto vloeroppervlak.

  • 14 Ter zake van een project met betrekking tot een utiliteitsgebouw als bedoeld in artikel 2, onderdeel h, onder 6°, komt voor een groenverklaring in aanmerking:

    • a. maximaal € 300 per vierkante meter bruto vloeroppervlak indien het project voldoet aan niveau I;

    • b. maximaal € 450 per vierkante meter bruto vloeroppervlak indien het project voldoet aan niveau II;

    • c. maximaal € 600 per vierkante meter bruto vloeroppervlak indien het project voldoet aan niveau III.

  • 15 Voor projecten als bedoeld in artikel 2, onderdeel i, onder 2°, geldt voor alle voer- en vaartuigen in deze categorie dat een verklaring wordt beperkt tot 50% van het projectvermogen.

  • 17 Het projectvermogen van een project onder artikel 2, onderdeel k, wordt, indien het meer bedraagt dan €  25 000 000, beperkt tot dat bedrag, tenzij bij besluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in overeenstemming met de Minister van Financiën anders is bepaald.

Artikel 7

[Regeling vervallen per 01-04-2016]

  • 1 Indien het bedrag dat met de verklaring, bedoeld in artikel 2, mogelijk als een financieel of ander voordeel kan worden verworven, meer bedraagt dan € 7 500 000 per onderneming meldt de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer het project overeenkomstig artikel 88, derde lid, van het EG-verdrag aan bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen.

  • 2 Indien het projecten betreft als bedoeld in artikel 2, onder e, onder 2° en 3°, en onder k, meldt de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer het project overeenkomstig artikel 88, derde lid, van het EG-verdrag aan bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen, tenzij het project op grond van een verordening van de Commissie van de Europese Gemeenschappen is vrijgesteld van deze aanmeldingsverplichting.

Artikel 8

[Regeling vervallen per 01-04-2016]

  • 1 De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer kan, in overeenstemming met de Minister van Financiën en na overleg met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Minister van Verkeer en Waterstaat, de verklaring intrekken indien:

    • a. de ter zake verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste of volledige gegevens bekend waren geweest;

    • b. blijkt dat de uitvoering van het project in aanzienlijke mate afwijkt van het project op grond waarvan de verklaring is afgegeven;

    • c. blijkt dat de projectbeheerder de vermogenstoestand van het project niet afzonderlijk administreert;

    • d. niet wordt voldaan aan de voorwaarden die in de verklaring zijn opgenomen;

    • e. de melding, bedoeld in artikel 9, niet onverwijld is geschied;

    • f. bij projecten als bedoeld in artikel 2, onder h, onder 3°, de werkzaamheden niet zijn beëindigd binnen twee jaar na de dag waarop de aanvraag tot afgifte van een verklaring wordt ingediend.

  • 2 Het besluit tot intrekking kan terugwerkende kracht hebben.

  • 3 Het besluit tot intrekking wordt gezonden aan de aanvrager.

  • 4 Een afschrift van het besluit wordt gezonden aan de projectbeheerder en aan de inspecteur van de Belastingdienst.

Artikel 9

[Regeling vervallen per 01-04-2016]

Indien de uitvoering van een project wordt gewijzigd, doet de instelling die kapitaal verschaft ten behoeve van een project waarvoor een verklaring is afgegeven, daarvan onverwijld melding aan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Artikel 10

[Regeling vervallen per 01-04-2016]

Ten behoeve van de vaststelling van een verklaring is ten aanzien van de krediet- of beleggingsinstelling, bedoeld in artikel 5.14, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, en de projectbeheerder, hoofdstuk VIII, afdeling 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, van overeenkomstige toepassing inzake de verstrekking van de van belang zijnde gegevens en de daaraan verbonden rechten en plichten. Hierbij gelden de aan de inspecteur opgelegde verplichtingen eveneens voor de door de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aangewezen personen.

Artikel 11

[Regeling vervallen per 01-04-2016]

Aan de in deze regeling bedoelde normen, meetvoorschriften, tests, verklaringen en certificaten worden gelijkgesteld:

  • a. normen, meetvoorschriften en tests welke ten minste een gelijkwaardig beschermingsniveau bieden;

  • b. verklaringen en certificaten welke zijn afgegeven op basis van onderzoekingen en een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale onderzoekingen wordt nagestreefd.

Artikel 12

[Regeling vervallen per 01-04-2016]

  • 2 De regeling, genoemd in het eerste lid, blijft van toepassing op projecten waarvoor voor de datum van inwerkingtreding van deze regeling een aanvraag voor een verklaring is ingediend.

  • 3 Een verklaring, afgegeven op grond van de regeling genoemd in het eerste lid, voor een project als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 7°, waarvoor

    • a. subsidie is verstrekt op grond van de Provinciale Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer voor een tijdvak dat eindigt op 31 december 2009, en

    • b. voor bovengenoemde datum een aanvraag tot subsidieverlening is ingediend voor de in artikel 2, onderdeel a, onder 7°, bedoelde onderdelen van de provinciale Subsidieverordening Natuur en Landschapsbeheer, behoudt voor de toepassing van deze regeling en de regeling genoemd in het eerste lid zijn gelding tot de datum waarop op de aanvraag tot subsidieverlening wordt beslist. Indien de aanvraag tot subsidieverlening wordt afgewezen trekt de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, in overeenstemming met de Minister van Financiën en na overleg met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Minister van Verkeer en Waterstaat, de verklaring in met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2010.

Artikel 13

[Regeling vervallen per 01-04-2016]

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant, waarin zij wordt gepubliceerd.

Artikel 14

[Regeling vervallen per 01-04-2016]

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling groenprojecten 2010.

Deze regeling zal met de toelichting en de bijlagen in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 15 maart 2010

De

Minister

van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
De

Minister

van Financiën.

Bijlage 1. , behorende bij artikel 2, onderdeel h, onder 5°, van de Regeling groenprojecten 2010

[Regeling vervallen per 01-04-2016]

(Maatregelen zeer duurzame utiliteitsbouw)

Algemeen

[Regeling vervallen per 01-04-2016]

  • 1. Deze bijlage wordt aangehaald als: Maatregelen realiseren zeer duurzame utiliteitsbouw 2010.

  • 2. Met het Nationaal pakket wordt bedoeld de uitgave ‘Duurzaam bouwen: Nationaal pakket utiliteitsbouw’ (uitgave van de Stichting Bouwresearch, bestelnummer 461.S).

  • 3. Om voor een groenverklaring in aanmerking te komen, moet een project aan alle 8 maatregelen van de tabel voldoen.

  • 4. In de kolom ‘NPU’ geven de U-nummers de specificatiebladen aan zoals deze zijn opgenomen in de CD-ROM-versie van het Nationaal pakket. In dit pakket worden de in deze kolom vaak summier omschreven maatregelen verder geconcretiseerd.

  • 5. In de kolom ‘NPU’ geeft ‘nvt’ aan dat het om een maatregel gaat die (nog) niet is opgenomen of afwijkt van het Nationaal pakket.

  • 6. Als de aanvrager kan aantonen dat er sprake is van overmacht waardoor niet volledig aan maatregel 4 (gesloten grondbalans) kan worden voldaan, maar er wel een andere nuttige toepassing is van de grond, kan hiermee worden voldaan aan deze eis.

  • 7. Als de aanvrager kan aantonen dat er sprake is van overmacht ingeval de vergunning wordt afgewezen om het hemelwater te infiltreren in de bodem of op het oppervlaktewater te lozen (maatregel 7), kan hiermee worden voldaan aan deze eis.

  • 8. Bij maatregel 5 moet het hout voldoen aan de in artikel 1 lid f opgenomen definitie voor duurzaam geproduceerd hout.

Tabel 1: maatregelen zeer duurzame utiliteitsgebouwen
 

Maatregel/toetsingscriterium

Hoe te toetsen

NPU

1

Het ontwerp niet hoger zijn dan 70% van de eisen in het Bouwbesluit

Controleer of Qpres;tot/Qpres.toel. ≤ 0.7

Nvt

2

Het ontwerp moet aandacht hebben voor vervuilende bronnen

Controleer of aparte ruimten voor rokers, printers en kopieermachines zijn gemaakt met een eigen effectieve afzuiging

U678 én U677

3

Het ontwerp moet flexibel zijn

4 van onderstaande 8 items moeten in het ontwerp zitten:

 
 

* installatietechnisch

a. installaties uitgelegd op maximaal 1.8 m i.p.v. 3.6 m

– Nvt

 

* bouwkundig

b. installaties opgedeeld in bouwdelen

– U618

   

c. meer kleine ketels in plaats van één grote

– U615

   

d. demontabele binnenwanden

– U146

   

e. plafondstructuur die veranderd kan worden

– U637

   

f. bemetering per bouwdeel in plaats voor het hele gebouw

– U024 én U378

   

g. bereid gebouw voor op functionele aanpassingen

– U419

   

h. demontabele draagconstructies

– U057

4

In het ontwerp moet sprake zijn van een gesloten grondbalans

Vraag de aanvrager om een onderbouwing middels een berekening van de grondstromen (wat wordt afgegraven/aangevuld; wat gebeurt er met een tekort/overschot van de grond)

Nvt

5

In het ontwerp wordt uitsluitend duurzaam geproduceerd hout toegepast

Gebruik van duurzaam geproduceerd hout zal moeten worden aangetoond door middel van certificaten en aflever- bewijzen of facturen.

Art. 1 lid f

6

In het ontwerp zijn waterbesparende

Controleer of minimaal zijn opgenomen:

U383 én

 

maatregelen opgenomen

– toiletten met 4 literreservoir;

U385

   

– waterbesparende kranen/douches

 

7

In het ontwerp is de hemelwaterafvoer afgekoppeld van het rioleringsstelsel en gebruik waar mogelijk halfverharding

Controleer of hemelwaterafvoer is losgekoppeld van het rioleringsstelsel en controleer of halfverharding is toegepast

U734

U098

8

Het ontwerp moet maatschappelijk verantwoord zijn

Laat de aanvrager aangeven wat er duurzaam is aan het ontwerp en vraag de aanvrager om concreet aan te tonen dat duurzaam bouwen wordt uitgedragen, bijvoorbeeld door ruchtbaarheid aan het project te geven middels brochures, lezingen, rondleidingen, kennisoverdracht, etc.

Nvt

Bijlage 2. , behorende bij artikel 2, onderdeel h, onder 6°, van de Regeling groenprojecten 2010

[Regeling vervallen per 01-04-2016]

(Maatregelen duurzame renovatie utiliteitsbouw)

Algemeen

[Regeling vervallen per 01-04-2016]

  • 1. Deze bijlage wordt aangehaald als: Maatregelen duurzame renovatie utiliteitsbouw 2010.

  • 2. Met het Nationaal pakket wordt bedoeld de uitgave ‘Duurzaam bouwen: nationaal pakket utiliteitsbouw’ (uitgave van de Stichting Bouwresearch, bestelnummer 461.S).

  • 3. Om voor een groenverklaring in aanmerking te komen, moet een project aan alle 10 maatregelen van de tabel voldoen.

  • 4. In de kolom ‘NPU’ geven de U-nummers de specificatiebladen aan zoals deze zijn opgenomen in de CD-ROM-versie van het Nationaal pakket. In dit pakket worden de in deze kolom vaak summier omschreven maatregelen verder geconcretiseerd.

  • 5. In de kolom ‘NPU’ geeft ‘nvt’ aan dat het om een maatregel gaat die (nog) niet is opgenomen of afwijkt van het Nationaal pakket.

  • 6. Bij maatregel 2 moet het hout voldoen aan de in artikel 1 lid f opgenomen definitie voor duurzaam geproduceerd hout.

Tabel 2: maatregelen duurzame renovatie utiliteitsbouw
 

Maatregel/toetsingscriterium

Hoe te toetsen

NPU

1

Verbeter de Energie-index van het gebouw met minimaal:

a. 0,60 voor niveau I;

b. 1,20 voor niveau II;

c. 1,80 voor niveau III.

Controleer of er berekeningen van de Energie-index voor de bestaande en nieuwe situatie zijn, opgesteld door een hiertoe gecertificeerd bureau. Controleer of de maatregelen zijn opgenomen in het bestek.

N.v.t

2

Pas bij de renovatie uitsluitend gebruikt of duurzaam geproduceerd nieuw hout toe.

Gebruik van duurzaam geproduceerd hout zal moeten worden aangetoond door middel van certificaten en aflever- bewijzen of facturen.

Art. 1 lid f

3

Maak maximaal gebruik van aanwezige constructies en materialen door zo weinig mogelijk te slopen en zoveel mogelijk materialen her te gebruiken.

Vraag een schriftelijke onderbouwing van de gemaakte keuzes ten aanzien van fundering, draagconstructie, gevels, indeling en installaties.

 

4

Indien de binnenwanden, plafonds en installaties vervangen moeten

Minimaal 3 van de 7 onderstaande items moeten in het ontwerp zitten:

 
 

worden, zorg dan voor een flexibel

• installaties uitgelegd op maximaal 1.8 m

– Nvt

 

ontwerp.

• installaties opgedeeld in bouwdelen

– U618

   

• meerdere kleine ketels ipv één grote

– U615

   

• demontabele binnenwanden

– U146

   

• veranderbare plafondstructuur

– U637

   

• bemetering per bouwdeel

– U024 én U378

   

• gebouw geschikt voor functionele veranderingen.

– U419

5

Tref waterbesparende maatregelen.

Controleer of minimaal zijn opgenomen: toiletten met 4 literreservoir en waterbesparende kranen/douches.

U383 énU385

6

Draag bij aan maatschappelijke verantwoording

Laat de aanvrager aangeven wat er duurzaam is aan het ontwerp en vraag de aanvrager om concreet aan te tonen dat duurzaam bouwen wordt uitgedragen, bijvoorbeeld door ruchtbaarheid aan het project te geven middels brochures, lezingen, rondleidingen, kennisoverdracht etc.

Nvt

7

Zorg ervoor dat geluidwerende eigenschappen van de gevel voldoen aan de nieuwbouweisen voor bescherming tegen geluid van buiten. Bouwbesluit, afdeling 3.1 ‘Bescherming tegen geluid van buiten, nieuwbouw’.

Vraag een schriftelijke verklaring (met handtekening van aanvragende partij + betrokken bouwfysica/akoestiek adviseur erop) waarin staat dat voldaan zal worden aan de gevel geluidwerings-eisen voor nieuwbouw uit het Bouwbesluit.

 

8

Zorg ervoor dat de hoeveelheid verse luchttoevoer minimaal overeen komt met de nieuwbouw-eisen. Bouwbesluit. Afdeling 3.10 / par. 3.10.1 ‘Luchtverversing van een verblijfsgebied, verblijfsruimte, ...; nieuwbouw’.

Vraag een schriftelijke verklaring (met handtekening van aanvragende partij + betrokken bouwfysica/installatie adviseur erop) waarin staat dat voldaan zal worden aan de nieuwbouw ventilatie-eisen uit het Bouwbesluit.

 

9

Zorg ervoor dat de daglicht-toetreding voldoet aan de nieuwbouweisen t.a.v. equivalente daglichtoppervlakte in het Bouwbesluit. Afdeling 3.20 / par. 3.20.1‘Daglicht; nieuwbouw’.

Vraag een schriftelijke verklaring (met handtekening van aanvragende partij + betrokken bouwfysica-adviseur erop) waarin staat dat voldaan zal worden aan de nieuwbouw eisen t.a.v. daglichttoetreding uit het Bouwbesluit.

 

10

Zorg voor voldoende maatregelen ter voorkoming van oververhitting ‘s zomers (oriëntatie en grootte beglazing, zonwering, bouwmassa, actieve koeling etc.).

Vraag een schriftelijke verklaring (met handtekening van aanvragende partij + betrokken bouwfysica/installatie-adviseur erop) waarin staat dat voldaan zal worden aan de klasse B eis (direct of adaptief) uit NEN-EN 15251 ‘Binnenmilieu gerelateerde input parameters voor ontwerp en beoordeling van energieprestatie van gebouwen voor de kwaliteit van binnenlucht, het thermisch comfort, de verlichting en akoestiek’.

 

Bijlage 3. , behorende bij artikel 2, onderdeel i, onder 5°, van de Regeling groenprojecten 2010

[Regeling vervallen per 01-04-2016]

(Eisen ten behoeve van nieuwe duurzame binnenvaartschepen)

Algemeen

[Regeling vervallen per 01-04-2016]

De maatregelen en voorzieningen die in de bijlage staan vermeld zijn cumulatief vereist, tenzij uit de tekst duidelijk blijkt dat er sprake is van keuze uit de daar aangegeven alternatieven.

De eigenaar van het schip dient met behulp van meetrapporten of certificaten aan te tonen dat aan de vereiste specificaties wordt voldaan.

Eisen

[Regeling vervallen per 01-04-2016]

Onderdeel 1: Hoofdmotor

De hoofdmotor dient te bestaan uit één van de volgende alternatieven:

  • 1.a, elektromotor, of vloeibaar aardgasmotor (LNG) of samengeperst aardgasmotor (CNG), die indien het een verbrandingsmotor betreft is voorzien van NoNOx systeem;

  • 1.b, dual fuel motor: een motor die werkt op basis van een mengsel van diesel (5%) en aardgas (95% als brandstof);

  • 1.c, motor die voldoet aan de eisen gesteld aan motoren van de CCR fase 2 en voorzien is van een nageschakeld systeem voor deeltjesverwijdering (roetfilter) met een rendement van ten minste 90% en een SCR-DeNOx-systeem ter reductie van NOx uitworp met een rendement van ten minste 75%;

  • 1.d, motor die voldoet aan de eisen gesteld aan de motoren van de CCR fase 3;

  • 1.e, diesel-geïntegreerd elektrisch systeem voor voorstuwing en de overige vermogensbehoefte.

Onderdeel 2: Hulpvermogen

  • 2.1, Indien het hulpvermogen niet gegenereerd wordt door een diesel-geïntegreerd electrisch systeem dient het te worden opgewekt door een systeem als genoemd onder onderdeel 1 onder 1.a of 1.b of 1.c of 1.d van deze bijlage.

  • 2.2, Ten behoeve van het hulpvermogen dient aansluitvoorziening voor het betrekken van walstroom aanwezig te zijn.

Onderdeel 3: Rompmaatregelen

De romp van het schip dient te zijn voorzien van:

  • 3.a, milieuvriendelijke antifouling welke biocidevrij en niet-toxisch is voor waterorganismen en waarbij de PEC/PEN-ratio, Predicted Environmental Concentration / Predicted No Effect Concentration, voor ten minste 2 voor het eco-systeem maatgevende waterorganismen bepaald volgens de Biocidenrichtlijn (98/8/EC) niet meer dan 1 bedraagt. De PEC/PEN-ratio staat gedefinieerd in de genoemde Biocidenrichtlijn (98/8/EC);

  • 3.b, glad afgewerkte ankers en kluizen,

  • 3.c, beschermingssystemen tegen corrosie die geen zinkhoudende offeranodes bevatten.

Onderdeel 4: Aandrijving/voortstuwing

De aandrijving/voortstuwing:

  • 4.a, dient as-loos te zijn te of de afdichting van de schroefaskoker dient te geschieden met een watergesmeerde afdichtingsinstallatie of te werken met een afdichting van een systeem dat gesmeerd wordt met biologisch afbreekbare smeermiddelen;

  • 4.b, ten behoeve van de aandrijving dient één van de volgende technieken te worden toegepast:

    • roerpropellor: constructie, waarbij de schroef is bevestigd aan een verticale as, die 360 graden gedraaid kan worden, of

    • een contraroterende roerpropellor, of

    • een straalbuis: schroef die aangebracht is in een koker, of

    • een Vector oppervlakteschroef, of

    • een aangepaste keerkoppeling bij dubbele scheepsschroef die het mogelijk maakt dat bij het varen met één aangedreven schroef de niet aangedreven schroef vrij kan meedraaien;

Onderdeel 5: Stuurwerk

Het stuurwerk dient te voldoen aan de volgende eisen:

  • 5.a, de afdichting van de hennegatkoker dient te geschieden met een watergesmeerde afdichtinginstallatie, danwel met een afdichtingssysteem dat gesmeerd wordt met biologisch afbreekbare smeermiddelen;

  • 5.b, energiebesparend roersysteem bestaande uit:

    • een spoilersysteem (per schroef twee roerensysteem met vaste spoiler, of

    • een drie-roerensysteem, waarbij de spoiler of het kleine middenroer is geplaatst op de hartlijn van de schroefas), of

    • een dolfijnroer, of

    • een roerpropellor of contraroterende roerpropellor systeem.

Onderdeel 6: Afval en preventieve bedrijfsvoering

Het schip dient te zijn voorzien van de onderstaande maatregelen:

  • 6.1, gescheiden opvangsysteem en opslagsysteem voor lekwater en lekolie;

  • 6.2, indien het schip is voorzien van meerdere brandstofbunkers dienen deze bunker voorzien te zijn van een overvulbeveiliging die de trimpomp buiten werking stelt.

    Het schip dient tevens te zijn voorzien van ten minste één van de volgende maatregelen:

  • 6.3, standtijdverlengingssysteem voor de olie van de hoofdmotor met behulp van een oliereinigingssysteem dat aan de motor is gekoppeld

  • 6.4, automatisch vetsmeersysteem;

  • 6.5, Y-shaped hull

  • 6.6, een van de volgende systemen voor de behandeling van afvalwater:

    • a. vuilwatertank met koppeling voor walafgifte indien er geen sprake is van een gesloten systeem;

    • b. gesloten vuilwaterbehandelingsysteem

Onderdeel 7: Gedragsondersteuning.

Eén van de onderstaand maatregelen:

  • 7.1, een geautomatiseerd routeplanningssysteem dat een snelheid adviseert die leidt tot een minimaal brandstofverbruik, afhankelijk van de vaaromstandigheden en het gewenste aankomsttijdstip, of

  • 7.2, een geautomatiseerd routeplanningssysteem dat de snelheid van het schip aanpast aan de vaaromstandigheden en aan het gewenste aankomsttijdstip, leidend tot een minimaal brandstofverbruik