Besluit op het specifiek cultuurbeleid

Geraadpleegd op 21-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-07-2016.
Geldend van 01-07-2010 t/m heden

Besluit van 10 april 2010, houdende nadere regels voor subsidiëring van cultuuruitingen (Besluit op het specifiek cultuurbeleid)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 3 november 2009, nr. WJZ/164386 (8253), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op artikel 8, eerste lid, van de Wet op het specifiek cultuurbeleid;

De Raad van State gehoord (advies van 23 december 2009, nr. W05.09.0464/I);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 31 maart 2010, nr. WJZ/199438 (8253), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Subsidies ten behoeve van cultuuruitingen

Artikel 1

  • 2 Een jaarlijkse instellingssubsidie is een subsidie aan een privaatrechtelijke rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid of aan een publiekrechtelijke rechtspersoon gedurende een kalenderjaar voor het geheel of een gedeelte van de activiteiten van die rechtspersoon, waarbij het kalenderjaar gelijk is aan het boekjaar.

  • 3 Een projectsubsidie is een subsidie die anders dan per boekjaar wordt verstrekt.

Artikel 2

Een subsidie of een specifieke uitkering als bedoeld in artikel 5 ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld, wordt verleend onder de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3

  • 1 Onze Minister kan subsidieplafonds vaststellen voor de verschillende categorieën van activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt.

  • 2 Als Onze Minister een subsidieplafond als bedoeld in het eerste lid vaststelt, wordt tegelijkertijd vermeld op welke wijze het beschikbare bedrag wordt verdeeld.

Hoofdstuk 2. Specifieke uitkeringen aan provincies en gemeenten

Artikel 5

Specifieke uitkeringen aan provincies en gemeenten ten behoeve van het door het desbetreffende openbaar lichaam te voeren cultuurbeleid worden door Onze Minister verstrekt met inachtneming van de artikelen 6 tot en met 14.

Artikel 6

  • 1 De aanvraag voor een specifieke uitkering wordt uiterlijk zes maanden vóór de aanvang van de desbetreffende uitkeringsperiode ingediend. Bij ministeriële regeling kan een andere termijn worden vastgesteld.

  • 2 In de aanvraag voor een specifieke uitkering geeft gedeputeerde staten of het college van burgemeester en wethouders aan welke:

    • a. doelen worden nagestreefd;

    • b. indicatoren de realisatie van deze doelen uitdrukken; en

    • c. kosten met het realiseren van deze doelen zullen zijn gemoeid.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen indicatoren worden vastgesteld.

  • 4 Onze Minister kan bij ministeriële regeling bepalen dat gedeputeerde staten of het college van burgemeester en wethouders geen toepassing behoeft te geven aan het tweede lid, onderdeel b.

Artikel 7

Met het oog op de onderlinge afweging van aanvragen kan Onze Minister bepalen dat op een aanvraag niet wordt beslist voor een bepaalde datum in een kalenderjaar, dan wel op of na meerdere data in een kalenderjaar. Op een aanvraag wordt dertien weken voorafgaande aan de betrokken uitkeringsperiode beslist.

Artikel 8

  • 2 De verstrekking van een specifieke uitkering wordt geweigerd voor zover Onze Minister van oordeel is dat het verstrekken daarvan zijn openbaar gemaakte cultuurbeleid, mede gelet op de beschikbare financiële middelen, niet of onvoldoende ondersteunt.

  • 3 De verstrekking wordt voorts geweigerd voor zover:

    • a. naar het oordeel van Onze Minister mag worden verwacht dat de met verstrekking beoogde doeleinden niet zullen worden bereikt; of

    • b. de aanvrager niet aannemelijk heeft gemaakt dat de financiële middelen met inbegrip van de specifieke uitkering voldoende zullen zijn om de voorgenomen activiteiten uit te voeren.

Artikel 9

  • 1 Onze Minister kan regels stellen met betrekking tot de wijze waarop het bedrag van een specifieke uitkering wordt berekend.

  • 2 De specifieke uitkering bestaat uit een bedrag voor de door Onze Minister in de beslissing tot toekenning van een specifieke uitkering aangeduide doelen.

  • 3 Onze Minister verstrekt geen specifieke uitkering voor apparaatskosten van het betrokken openbaar lichaam.

Artikel 10

  • 1 Nadat een aanvraag voor een specifieke uitkering is ingediend kan Onze Minister betalingen doen.

  • 2 In de beschikking tot toekenning van een specifieke uitkering worden de hoogte en het tempo van de betalingen geregeld.

  • 3 Onze Minister kan met betrekking tot de betalingen nadere regels stellen.

Artikel 11

Gedeputeerde staten of het college van burgemeester en wethouders doet zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan Onze Minister van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging of intrekking van een specifieke uitkering. Daarbij worden de relevante stukken overgelegd. Artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 12

Gedeputeerde staten of het college van burgemeester en wethouders werkt mee aan door of namens Onze Minister ingestelde onderzoekingen die erop zijn gericht Onze Minister inlichtingen te verschaffen ten behoeve van de ontwikkeling van het beleid.

Artikel 13

Voor zover niet uit de jaarrekening van de provincie of gemeente, alsmede uit de accountantsverklaring en het verslag van bevindingen, behorend bij die jaarrekening krachtens artikel 17a, eerste lid, Financiële-verhoudingswet blijkt dat een specifieke uitkering rechtmatig is besteed, kan het bedrag waarvan de rechtmatige besteding niet vaststaat, worden teruggevorderd.

Hoofdstuk 3. Overgangsrecht en slotbepalingen

Artikel 14

Onze Minister kan, gelet op het belang dat dit besluit beoogt te beschermen, artikelen buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover strikte toepassing leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 16

  • 1 Aanvragen ingediend krachtens het Bekostigingsbesluit cultuuruitingen waar nog niet op is beslist op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit, worden beschouwd als aanvragen ingediend krachtens dit besluit.

  • 2 De bepalingen krachtens dit besluit die betrekking hebben op de vaststelling van de subsidie en de daarmee verbonden wettelijke verplichtingen zijn van toepassing op de subsidies verleend krachtens het Bekostigingsbesluit cultuuruitingen, met dien verstande dat Onze Minister op de aanvragen tot vaststelling van de subsidies die in 2008 zijn verleend op grond van de artikelen 4a, 4b en 4c van de Wet op het specifiek cultuurbeleid, binnen zes maanden beslist na ontvangst van die aanvragen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 10 april 2010

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

Uitgegeven de negenentwintigste april 2010

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin