Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
van 25 maart 2010, nr. 2010-0000193021, CZW/WVOB;
Gelet op artikel 16, eerste, tweede, vierde en zesde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, de artikelen 2:1, eerste lid, en 5:12, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet, artikel 45 van de Comptabiliteitswet 2001, de artikelen 2 en 34 van de Wegenverkeerswet 1994, artikel 1 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, de artikelen 40, derde lid, van de Wet geluidhinder, de artikelen 1.1, derde lid, 5.1, eerste en vierde lid, 5.2, eerste lid, 5.3, eerste en tweede lid, 8.2, tweede lid, 8.5, 8.7, eerste lid, 8.7, eerste en derde lid, 8.19, zesde lid, 8.22, derde lid, 8.40, 8.41, 8.42, 8.42a, 9.2.2.1, 9.2.2.3, 9.2.3.2, 19.3, eerste lid en 21.8 van de Wet milieubeheer, de artikelen 2.26, derde lid en 3.1, vierde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de artikelen 3.37 en 4.3 van de Wet ruimtelijke ordening, artikel 62, tweede lid, van de Wet publieke gezondheid, de artikelen 4, eerste lid, onder h, onderdeel 2°, onder i en j, en derde lid, onder
e, en 6, eerste lid, van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en de artikelen 7, vierde lid, 30, eerste lid, 31, vierde lid, 46, vijfde lid, 47, derde lid, 48, zesde lid, 49, eerste lid, 50, derde lid, 55, vijfde lid, 61, tweede lid, 69, derde lid, 71 en 75, derde lid, van de Wet veiligheidsregio’s;
De Raad van State gehoord (advies van 12 mei 2010, nr. W04.10.0103/I);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
van 21 juni 2010, nr. 2010-0000398194;
Hebben goedgevonden en verstaan: