Rechtspositiebesluit Rijksvertegenwoordiger BES

Geraadpleegd op 13-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 20-12-2013 en zichtdatum 10-11-2024.
Geldend van 01-07-2013 t/m 14-10-2014

Besluit van 24 juli 2010 houdende regeling van de materiele rechtspositie van de Rijksvertegenwoordiger van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Rechtspositiebesluit Rijksvertegenwoordiger BES)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 10 juni 2010;

Gelet op artikel 193, eerste en tweede lid, 201 en 203 van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

De Raad van State gehoord (advies van 30 juni 2010, nr. W04.10.0218/1);

Gezien het nader rapport van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 16 juli 2010, nr. 2010-0000486014;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • bezoldiging: het bedrag per maand waarop de Rijksvertegenwoordiger op grond van artikel 2, eerste lid, van dit besluit aanspraak kan maken.

Artikel 2. Bezoldiging en vergoeding voor ambtskosten

  • 1 De bezoldiging van de Rijksvertegenwoordiger bedraagt € 9098,26.

  • 2 De Rijksvertegenwoordiger ontvangt een vergoeding van 2,88% van zijn bezoldiging per maand voor aan de uitoefening van het ambt verbonden kosten.

  • 3 De aanspraak op de bezoldiging en op de vergoeding voor ambtskosten, bedoeld in het tweede lid, begint met ingang van de dag waarop de benoeming ingaat en eindigt met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat of de dag, volgende op die van het overlijden.

  • 4 Indien de bezoldiging van het personeel in de sector Rijk wijziging ondergaat, en wordt bepaald dat die wijziging een algemeen karakter draagt, wordt het in het eerste lid genoemde bedrag bij ministeriële regeling overeenkomstig gewijzigd.

  • 5 Indien aan het personeel in de sector Rijk een eenmalige uitkering wordt toegekend, ontvangt de Rijksvertegenwoordiger deze op gelijke voet.

  • 6 Wanneer Onze Minister de Rijksvertegenwoordiger toestemming verleent langer dan zes weken buiten de openbare lichamen te verblijven, kan hij daarbij bepalen dat gedurende die langere periode de bezoldiging en de vergoeding voor ambtskosten geheel of gedeeltelijk worden ingehouden.

Artikel 2a

  • 1 Voor 1 april van elk jaar of binnen twee maanden na zijn beëdiging verstrekt de Rijksvertegenwoordiger aan Onze Minister, dan wel een door hem aangewezen instantie, een opgave van de neveninkomsten welke hij verwacht over het desbetreffende kalenderjaar of gedeelte daarvan te zullen genieten, dan wel een verklaring, dat hij verwacht niet meer dan 14% van de bezoldiging op jaarbasis aan neveninkomsten over dat jaar of een evenredig deel daarvan over het desbetreffende gedeelte van dat jaar te zullen genieten.

  • 2 Onze Minister, dan wel de door hem aangewezen instantie, deelt de Rijksvertegenwoordiger het bedrag van de voorlopige aftrek op de bezoldiging mede.

  • 3 De Rijksvertegenwoordiger kan een verklaring inzenden dat een opgave van neveninkomsten achterwege zal blijven. In dit geval, alsmede indien binnen de in het eerste lid bedoelde termijn geen opgave of verklaring is ingezonden, bedraagt de bezoldiging over dat kalenderjaar 65% van de bezoldiging op jaarbasis.

  • 4 Zo spoedig mogelijk na afloop van het kalenderjaar zendt de Rijksvertegenwoordiger of zenden zijn nabestaanden aan Onze Minister, dan wel de door hem aangewezen instantie, een opgave van de neveninkomsten welke over dat kalenderjaar zijn genoten, dan wel een verklaring dat over dat jaar niet meer dan 14% van de bezoldiging op jaarbasis of, indien de Rijksvertegenwoordiger een gedeelte van het kalenderjaar dit ambt heeft bekleed, een evenredig deel van dit bedrag, is genoten.

  • 5 Onze Minister, dan wel de door hem aangewezen instantie, deelt de Rijksvertegenwoordiger zo spoedig mogelijk na ontvangst van de in het vierde lid bedoelde opgave of verklaring het bedrag van de definitieve aftrek op de bezoldiging mede.

  • 6 Indien een opgave of verklaring als in het vierde lid bedoeld, niet binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar is ontvangen, bedraagt de bezoldiging 65% over dat kalenderjaar van de bezoldiging op jaarbasis.

  • 7 De Rijksvertegenwoordiger zendt aan Onze Minister, dan wel de door hem aangewezen instantie, zo spoedig mogelijk na afloop van het kalenderjaar een afschrift van de aanslag voor de inkomstenbelasting over het betreffende kalenderjaar. Het bedrag van de uitbetaalde bezoldiging kan, al dan niet op verzoek van de Rijksvertegenwoordiger, worden herzien, indien op grond van de onherroepelijk geworden aanslag in de inkomstenbelasting daartoe aanleiding blijkt te bestaan.

  • 8 Bij de toepassing van het vijfde, zesde en zevende lid vindt zo nodig terugbetaling of verrekening plaats.

Artikel 3. Vakantie-uitkering en eindejaarsuitkering

Naast de bezoldiging, bedoeld in artikel 2, eerste lid, ontvangt de Rijksvertegenwoordiger op de voet van de regeling voor het personeel in de sector Rijk een vakantie-uitkering en een eindejaarsuitkering.

Artikel 4. Vergoeding bij waarneming

  • 2 Bij aantoonbare inkomstenderving als gevolg van de waarneming kan het bedrag van de beloning door Onze Minister worden verhoogd, echter tot maximaal de bezoldiging, bedoeld in artikel 2, eerste lid.

Artikel 5. Vergoeding tijdens sollicitatieprocedure

Aan een kandidaat voor het ambt van Rijksvertegenwoordiger worden de noodzakelijke reis- en verblijfkosten vergoed die zijn gemaakt in verband met de sollicitatieprocedure.

Artikel 6. Vergoeding bij ambtsaanvaarding

  • 1 Uit hoofde van de ambtsaanvaarding wordt aan de Rijksvertegenwoordiger eenmalig een verhuiskostenvergoeding toegekend, bestaande uit:

    • a. een bedrag voor de kosten verbonden aan het vervoer van de betrokkene en zijn gezinsleden naar de nieuwe woning, welk bedrag zo nodig wordt vermeerderd met een bedrag voor reis- en verblijfkosten, welke de betrokkene en eventueel een of meer van diens gezinsleden vooraf heeft gemaakt ter bezichtiging van de woonruimte;

    • b. een bedrag voor de kosten van vervoer van de bagage en van de inboedel van de betrokkene naar de nieuwe woning, waaronder begrepen de kosten van het in- en uitpakken en de verschuldigde invoerrechten;

    • c. een bedrag van tien procent van de jaarlijkse bezoldiging voor alle andere direct uit de verhuizing voortvloeiende kosten.

  • 2 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder gezinsleden verstaan de echtgenoot of geregistreerde partner of degene met wie betrokkene ongehuwd samenleeft en een gezamenlijke huishouding voert als bedoeld in artikel 3, derde en vierde lid, van de Algemene nabestaandenwet en de kinderen, stief- en pleegkinderen van hemzelf en/of van zijn echtgenoot of geregistreerde partner of degene met wie betrokkene ongehuwd samenleeft en een gezamenlijke huishouding voert, voor zover zij met hem samenwonen.

  • 3 Indien de Rijksvertegenwoordiger na benoeming de ambtswoning nog niet kan betrekken heeft hij aanspraak op een vergoeding voor tijdelijke huisvesting. Ook heeft hij dan aanspraak op een verhuiskostenvergoeding als bedoeld in het eerste lid.

  • 4 De Rijksvertegenwoordiger heeft ten laste van het Rijk, wegens niet herbenoeming of eervol ontslag, aanspraak op een verhuiskostenvergoeding als bedoeld in het eerste lid, met dien verstande dat het bedrag onder c, zes procent van de jaarlijkse bezoldiging bedraagt.

  • 5 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de hoogte van de bedragen, bedoeld in het eerste lid, onder a en b, en de vergoeding voor tijdelijke huisvesting, bedoeld in het derde lid, en de voorwaarden voor de aanspraak op deze bedragen en de vergoeding.

Artikel 7. Reis- en verblijfkosten

  • 1 De Rijksvertegenwoordiger heeft aanspraak op een vergoeding van reis- en verblijfkosten voor reizen gemaakt voor de uitoefening van het ambt.

  • 2 De Rijksvertegenwoordiger heeft aanspraak op een vergoeding van kosten voor woon-werkverkeer.

  • 3 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de hoogte van de vergoeding en de voorwaarden voor de aanspraak.

Artikel 8

  • 1 Voor het bewonen van een ambtswoning wordt op de bezoldiging een korting toegepast van 18%.

  • 2 Indien Onze Minister de economische huurwaarde van de ambtswoning lager vaststelt dan 18% van de bezoldiging, stelt hij de korting, in afwijking van het eerste lid, vast op dat lagere percentage.

  • 3 Indien de Rijksvertegenwoordiger een ambtswoning bewoont, draagt hij de onderhoudskosten welke volgens de wet en het plaatselijk gebruik ten laste van de huurder zijn.

  • 4 Indien de Rijksvertegenwoordiger voor het gebruik van een ambtswoning loon- en inkomstenbelasting is verschuldigd, vergoedt het Rijk deze belasting aan de Rijksvertegenwoordiger.

Artikel 8a

Als eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 worden aangewezen:

Artikel 9. Kennisgeving bij afwezigheid

Indien de Rijksvertegenwoordiger langer dan acht dagen wegens ziekte of om andere redenen zijn ambt niet kan vervullen, geeft hij daarvan kennis aan Onze Minister.

Artikel 10. Voorzieningen in verband met ziekte

In het geval van ziekte van de Rijksvertegenwoordiger, behoudt hij het recht op een bezoldiging als bedoeld in artikel 2, eerste lid.

Artikel 10a

Artikel 11. Buitengewoon verlof

  • 1 De vrouwelijke Rijksvertegenwoordiger heeft in verband met haar zwangerschap en bevalling aanspraak op zwangerschaps- en bevallingsverlof. Artikel 3:1 van de Wet arbeid en zorg is voor haar van toepassing.

Artikel 12. Vergoeding bij terugroepen bij afwezigheid

Onze Minister kan bepalen dat aan de Rijksvertegenwoordiger die een verblijf buiten de openbare lichamen wegens dringende redenen van dienstbelang voortijdig heeft beëindigd, een schadeloosstelling wordt toegekend.

Artikel 13. Ontslag

  • 1 De Rijksvertegenwoordiger wordt op zijn aanvraag ontslag verleend of wordt op zijn verzoek na afloop van de benoemingstermijn niet herbenoemd.

  • 2 Het ontslag, bedoeld in het eerste lid, wordt eervol verleend, tenzij naar het oordeel van Onze Minister zwaarwichtige redenen zich daartegen verzetten.

  • 3 Aan de Rijksvertegenwoordiger wordt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij de leeftijd van 70 jaar heeft bereikt, eervol ontslag verleend.

Artikel 14

  • 1 Anders dan op eigen aanvraag kan aan de Rijksvertegenwoordiger ontslag worden verleend op grond van:

    • a. ongeschiktheid wegens ziekte voor het vervullen van zijn ambt;

    • b. onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan uit hoofde van ziekten of gebreken;

    • c. andere gronden.

  • 2 Het ontslag op grond van het eerste lid, onder a en b, van dit artikel wordt eervol verleend. Het ontslag op grond van het eerste lid, onder c, wordt eervol verleend, tenzij naar het oordeel van Onze Minister zwaarwichtige redenen zich daartegen verzetten.

  • 3 Een ontslag als bedoeld in onder a van het eerste lid, kan slechts plaatsvinden indien herstel van zijn ziekte niet binnen een periode van zes maanden te verwachten is.

  • 4 Voordat Onze Minister een voordracht voor een koninklijk besluit op grond van het eerste lid, onder a, verleent, onderzoekt hij of het mogelijk is de Rijksvertegenwoordiger na zijn ontslag binnen zijn gezagsbereik andere arbeid aan te bieden.

  • 5 Niet-herbenoeming vindt, behoudens in bijzondere omstandigheden, niet plaats dan nadat de Rijksvertegenwoordiger in de gelegenheid is gesteld door Onze Minister te worden gehoord.

Artikel 15. Uitkering bij overlijden

  • 1 Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de Rijksvertegenwoordiger wordt aan de weduwe of weduwnaar van wie de Rijksvertegenwoordiger niet duurzaam gescheiden leefde een bedrag uitgekeerd gelijk aan de bezoldiging, vermeerderd met de vakantie-uitkering, over drie maanden, berekend naar het tijdstip van overlijden. Artikel 102, tweede lid van het Algemeen Rijksambtenarenreglement is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weduwe of weduwnaar mede verstaan de achtergebleven geregistreerde partner alsmede degene met wie de overleden Rijksvertegenwoordiger ongehuwd samenleefde en een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd als bedoeld in artikel 3, derde en vierde lid, van de Algemene nabestaandenwet.

Artikel 16

Het Voorzieningenstelsel Uitzendingen Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is van overeenkomstige toepassing op de Rijksvertegenwoordiger die niet op het openbare lichaam waar de Rijksvertegenwoordiger is gezeteld woonachtig is, met uitzondering van de artikelen 2.1, 2.2, 3.1, vierde en vijfde lid, 4.1, 4.2, 4.7, 5.1, 7.1, 7.3 en 7.4.

Artikel 19

Dit besluit wordt aangehaald als: Rechtspositiebesluit Rijksvertegenwoordiger BES.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 24 juli 2010

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

E. M. H. Hirsch Ballin

Uitgegeven de vijfde augustus 2010

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin