Arbeidswet 2000 BES

Geraadpleegd op 24-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 09-10-2011 en zichtdatum 09-10-2011.
Geldend van 09-10-2011 t/m 30-06-2013

Arbeidswet 2000 BES

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1 Deze wet en de daarop berustende bepalingen zijn van toepassing op het verrichten en het laten verrichten van arbeid.

  • 2 Deze wet en de daarop berustende bepalingen zijn niet van toepassing op arbeid, verricht:

    • a. door het hoofd of de bestuurder van de onderneming en zijn echtgenoot of bloedverwant in de eerste graad, dan wel verricht door personen, niet zijnde hoofd of bestuurder, die dezelfde bevoegdheden hebben als het hoofd of de bestuurder;

    • b. door straatventers, vissers, kleine handelslieden en land- en tuinbouwers, die geen vergunning nodig hebben op grond van de Wet vestiging bedrijven BES;

    • c. met een wetenschappelijk doeleinde;

    • d. door geneeskundigen en verloskundigen, alsmede door personen die werkzaam zijn in een zieken- of verzorgingsinrichting anders dan op basis van een arbeidsovereenkomst of een publiekrechtelijke aanstelling;

    • e. door personen van 18 jaar of ouder ten behoeve van luchtvaartondernemingen en direct verband houdende met de aankomst of het vertrek van luchtvaartuigen en de daarmee vervoerde personen of goederen;

    • f. door personen van 18 jaar of ouder als bemanning ten behoeve van het luchtvaartuig waarop zij dienst doen;

    • g. door personen van 18 jaar of ouder ten behoeve van scheepvaartondernemingen en direct verband houdende met de aankomst of het vertrek van schepen en de daarmee vervoerde personen of goederen;

    • h. door personen van 18 jaar of ouder als opvarende van het schip waarop zij dienst doen;

    • i. door havenarbeiders van 18 jaar of ouder, waarop de Stuwadoorswet 1946 BES van toepassing is;

    • j. door personen van 18 jaar of ouder, die ambtenaar zijn in de zin van de Ambtenarenwet BES of van wie de arbeidsvoorwaarden bij of krachtens wettelijke regeling door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dienen te worden goedgekeurd.

Artikel 2

  • 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • 2 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. arbeidsduur: het aantal uren dat de werknemer per week of per dag werkt met uitzondering van overwerk;

    • b. arbeidstijd: de tijdstippen waarbinnen de werknemer arbeid verricht;

    • c. werktijden: de tijdstippen van aanvang en beëindiging van de arbeid;

    • d. rusttijd: de tijd gedurende welke het verboden is arbeid te laten verrichten, anders dan bij wijze van overwerk;

    • e. schemawerk: arbeid, niet zijnde overwerk, verricht volgens een periodiek werkrooster op verschillende, met het oog op de aard van de onderneming noodzakelijke, tijdstippen waardoor de arbeidstijd geheel of gedeeltelijk valt binnen de in artikel 9, eerste lid, bedoelde rusttijd;

    • f. overwerk: arbeid, verricht gedurende de voor de werknemer geldende rusttijd, alsmede arbeid welke ten aanzien van de werknemer de op grond van deze wet of de daarop berustende bepalingen maximaal toegestane arbeidsduur per dag of per week overschrijdt;

    • g. week: een periode van zeven opeenvolgende dagen;

    • h. rustdag: de zondag dan wel de dag die voor de werknemer, die op zondag schemawerk verricht, volgens zijn werkrooster voor de zondag in de plaats komt. Onze Minister is bevoegd desverzocht te bepalen, dat voor de belijder van een godsdienst, die een andere wekelijkse rustdag voorschrijft dan de zondag, de voorgeschreven dag voor de toepassing van deze wet in de plaats treedt van de zondag.

Artikel 3

  • 2 Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder inkomen verstaan: alle inkomsten uit arbeid in één onderneming, waaronder mede begrepen het naar tijdruimte vastgestelde loon, het vakantiegeld, provisie en winstbonussen en dergelijke, die als grondslag dienen voor de inkomstenbelasting, met uitzondering van de vergoeding voor overwerk en de toeslag, bedoeld in artikel 11, negende lid.

Artikel 4

Het is verboden arbeid te laten verrichten in strijd met de bepalingen van deze wet of de daarop berustende bepalingen.

Artikel 5

De ouder of de voogd van het kind dat of de jeugdige die onder zijn ouderlijke macht respectievelijk voogdij staat, dan wel het hoofd van het gezin, waarin het kind of de jeugdige wordt opgevoed, zorgt ervoor dat het betreffende kind of de betreffende jeugdige geen arbeid verricht die bij of krachtens deze wet wordt verboden.

Artikel 6

Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen kunnen meerdere werkgevers jegens de werknemer als één werkgever worden aangemerkt door Onze Minister, indien de eigendom van de ondernemingen grotendeels in handen is van dezelfde natuurlijke persoon of rechtspersoon, dan wel indien de feitelijke bestuursbevoegdheid of enige vorm van leiding in handen is van dezelfde natuurlijke persoon of rechtspersoon.

Artikel 7

Van het bepaalde bij of krachtens deze wet kan niet ten nadele van de werknemer worden afgeweken, tenzij dit uitdrukkelijk in de wet bepaald is.

Hoofdstuk 2. Algemene bepalingen ten aanzien van de arbeidsduur, werktijden en rusttijden

Artikel 8

  • 1 De arbeidsduur bedraagt ten hoogste 40 uur per week, berekend over een periode van vier weken, met dien verstande dat de arbeidsduur per dag niet meer dan tien uur bedraagt.

  • 2 De arbeidsduur voor de werknemer, die schemawerk verricht, bedraagt ten hoogste 45 uur per week, berekend over een periode van vier weken, met dien verstande dat de arbeidsduur per dag niet meer dan tien uur bedraagt.

  • 3 Het is verboden een werknemer arbeid te laten verrichten, waardoor de arbeidsduur genoemd in het eerste en tweede lid, wordt overschreden, anders dan bij wijze van overwerk.

  • 4 Bij collectieve arbeidsovereenkomst kan van het eerste en tweede lid worden afgeweken.

Artikel 9

  • 1 Als rusttijd geldt:

    • a. dagelijks de tijd voor 7.00 uur en de tijd na 20.00 uur, met dien verstande dat voor de werknemer in een onderneming, die krachtens enige wettelijke regeling een voorgeschreven sluitingstijd heeft, de laatst bedoelde rusttijd ten hoogste een half uur na die sluitingstijd valt, waarbij het tijdstip van aanvang van de arbeid op de volgende dag zodanig moet zijn dat voor die werknemer een aaneengesloten rusttijd van tenminste 11 uren geldt;

    • b. de wekelijkse rustdag;

    • c. wekelijks tenminste twee maal het gedeelte van een dag, anders dan de rustdag bedoeld onder b, voorafgaand aan of volgend op 13.00 uur;

    • d. feestdagen, als bedoeld in artikel 23.

  • 2 In afwijking van het eerste lid geldt als rusttijd voor de werknemer, die schemawerk verricht:

    • a. dagelijks de tijd buiten de tijdstippen van aanvang en afloop van zijn arbeidstijd, met dien verstande dat zijn rusttijd in een aaneengesloten tijdruimte van 24 uren tenminste 11 uren aaneengesloten is, zij het dat de aaneengesloten rusttijd éénmaal in een aaneengesloten tijdruimte van zeven maal 24 uren, aanvangende op het tijdstip van de dag waarop de werknemer arbeid verricht, mag worden ingekort tot tenminste acht uren;

    • b. de voor de werknemer volgens zijn werkrooster geldende wekelijkse rustdag;

    • c. wekelijks tenminste eenmaal het gedeelte van een dag, anders dan de rustdag bedoeld onder b, voorafgaand aan of volgend op 13.00 uur;

    • d. feestdagen, als bedoeld in artikel 23, voor zover de werknemer op die feestdagen niet conform zijn werkrooster arbeid verricht, met dien verstande dat de werknemer per kalenderjaar tenminste op vijf feestdagen is vrijgesteld van arbeid.

  • 3 De werkgever organiseert de arbeid zodanig dat de rustdag van de werknemer, die schemawerk verricht, tenminste éénmaal per zeven weken op een zondag valt, een en ander met inachtneming van artikel 2, tweede lid, onder h, tweede volzin. Bij collectieve arbeidsovereenkomst kan van het bepaalde in de eerste volzin worden afgeweken.

  • 4 Het is verboden de werknemer arbeid te laten verrichten gedurende de voor hem geldende rusttijd, anders dan bij wijze van overwerk.

Artikel 10

  • 1 De arbeidstijd van een werknemer moet op elke dag waarop hij, al dan niet bij wijze van overwerk, meer dan zes uren arbeid verricht, na ten hoogste vijf uren arbeid worden onderbroken door een pauze van tenminste een half uur.

  • 2 Het is verboden de werknemer gedurende diens pauze arbeid te laten verrichten, anders dan bij wijze van overwerk.

  • 3 Een onderbreking van de arbeidstijd van minder dan 15 minuten geldt niet als pauze.

Artikel 11

  • 1 Onder consignatie wordt voor de toepassing van deze wet verstaan: een tijdruimte tussen twee elkaar opeenvolgende diensten of tijdens een pauze, waarin de werknemer verplicht is bereikbaar te zijn om in geval van onvoorziene omstandigheden op oproep zo spoedig mogelijk de bedongen arbeid te verrichten.

  • 2 Het is verboden consignatie op te leggen aan werknemers jonger dan 18 jaar.

  • 3 De werkgever deelt de arbeid zo in, dat:

    • a. per vier weken gedurende tenminste 14 aaneengesloten dagen geen consignatie aan de werknemer wordt opgelegd;

    • b. geen consignatie wordt opgelegd op de dag of dagen waarop arbeid in nachtdienst wordt verricht.

  • 4 In afwijking van artikel 8, tweede en vierde lid, bedraagt de arbeidsduur over een periode van 13 weken berekend niet meer dan 40 uur per week, indien de consignatie ook de periode tussen 0.00 uur en 6.00 uur bestrijkt.

  • 5 Als arbeidstijd geldt tijdens de consignatie de werkelijk als gevolg van een oproep gewerkte tijd, met dien verstande dat de arbeid als gevolg van één oproep of meerdere oproepen binnen een half uur geacht wordt tenminste een half uur te duren. Indien na beëindiging van de arbeid als gevolg van een oproep binnen een half uur weer een oproep volgt, geldt die tussenliggende periode ook als arbeidstijd.

  • 6 De arbeid, die voortvloeit uit de consignatie, telt niet mee voor de berekening van de totale arbeidsduur, bedoeld in artikel 8.

  • 7 Op de arbeid, die voortvloeit uit de consignatie, zijn de artikelen 9 en 10 niet van toepassing.

  • 8 De arbeid, die gedurende consignatie wordt verricht, is overwerk, waarvan de beloning geschiedt conform artikel 15.

  • 9 Tenzij anders overeengekomen bij schriftelijke overeenkomst, betaalt de werkgever de werknemer aan wie consignatie is opgelegd, onverminderd het achtste lid en ongeacht of er daadwerkelijk oproepen zijn gedaan of arbeid als gevolg van een oproep is verricht, per dag, waarop die consignatie wordt opgelegd, een toeslag van één percent van zijn bruto-maandloon.

  • 10 Onze Minister is bevoegd het opleggen van consignatiedienst aan een of meer werknemers in een onderneming te verbieden, dan wel daaraan nadere voorwaarden te verbinden of beperkingen te stellen indien hem dat met het oog op de gezondheid of het welzijn van de betrokken werknemer of werknemers wenselijk voorkomt.

Artikel 12

  • 1 Er is sprake van nachtdienst, indien de werknemer, die schemawerk verricht, volgens zijn werkrooster arbeid verricht op of na 0.00 uur of voor 6.00 uur, anders dan bij wijze van overwerk.

  • 2 De arbeidsduur per nachtdienst, exclusief pauze, bedraagt ten hoogste acht uren.

  • 3 In afwijking van artikel 8, tweede lid, bedraagt de arbeidsduur van de werknemer, die arbeid in nachtdienst verricht, over een periode van 13 weken berekend niet meer dan 40 uur per week.

  • 4 De werkgever deelt de arbeid zo in, dat:

    • a. de werknemer in elke periode van vier aaneengesloten weken ten hoogste 14 maal arbeid in nachtdienst verricht;

    • b. de werknemer na het verrichten van arbeid in nachtdienst een onafgebroken rusttijd heeft van tenminste 12 uren indien de nachtdienst voor of op 2.00 uur eindigt dan wel van 14 uren indien de nachtdienst na 2.00 uur eindigt, met dien verstande dat de rusttijd in een aaneengesloten periode van zeven maal 24 uren éénmaal kan worden bekort tot tenminste 8 uren;

    • c. de werknemer na ten hoogste 6 maal achtereen arbeid in nachtdienst te hebben verricht een onafgebroken rusttijd heeft van tenminste 48 uren.

  • 5 Het bepaalde in het vierde lid, onder a, is niet van toepassing op de werknemer, wiens werkzaamheden naar de aard ervan hoofdzakelijk of uitsluitend en geheel of gedeeltelijk worden verricht tussen de in het eerste lid bedoelde tijdstippen.

  • 6 Bij collectieve arbeidsovereenkomst kan van het tweede en derde lid worden afgeweken.

Artikel 13

Indien de werknemer in opdracht van de werkgever zijn werkzaamheden moet aanvangen op een tijdstip dat meer dan een uur afwijkt van de voor de werknemer geldende of gebruikelijke werktijd als aangegeven op de arbeidslijst bedoeld in artikel 28, dan wel indien de werkgever voorziet dat de werknemer langer zal moeten werken dan de op die lijst aangeven arbeidsduur of dat van de op die lijst aangegeven tijdstippen zal moeten worden afgeweken anders dan bij wijze van overwerk, is de werkgever verplicht die opdracht tenminste twee maal 24 uren voorafgaand aan dat afwijkende tijdstip aan de werknemer kenbaar te maken.

Hoofdstuk 3. Overwerk

Artikel 14

  • 1 De arbeidsduur, bedoeld in artikel 8, eerste lid, bedraagt inclusief overwerk ten hoogste 50 uren per week, berekend over een periode van vier weken, met dien verstande dat de arbeidsduur inclusief overwerk per dag niet meer dan 11 uren bedraagt en de arbeidsduur inclusief overwerk berekend over een periode van 13 weken niet meer dan 45 uren per week bedraagt.

  • 2 De arbeidsduur bedoeld in artikel 8, tweede lid, bedraagt inclusief overwerk ten hoogste 55 uren per week, berekend over een periode van vier weken, met dien verstande dat de arbeidsduur inclusief overwerk per dag niet meer dan 11 uren bedraagt en de arbeidsduur inclusief overwerk berekend over een periode van 13 weken niet meer dan 50 uren per week bedraagt.

  • 3 De arbeidsduur van de werknemer, die arbeid in nachtdienst verricht als bedoeld in artikel 12, bedraagt inclusief overwerk maximaal negen uren per dag, met dien verstande dat de arbeidsduur inclusief overwerk berekend over een periode van 13 weken niet meer dan 45 uren per week bedraagt.

  • 4 Voor de bepaling van de duur van overwerk wordt het totale aantal minuten overwerk telkens op halve uren naar boven afgerond.

  • 5 Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt overwerk, dat per dag minder dan 15 minuten duurt en dat geen regelmatig karakter draagt, niet als overwerk beschouwd.

  • 6 Onze Minister is, onverminderd het bepaalde in artikel 17, bevoegd te bepalen dat in een bepaalde onderneming, al dan niet ten aanzien van één of meerdere werknemers, overwerk, als bedoeld in het vijfde lid, als overwerk in de zin van deze wet moet worden beschouwd, indien hij oordeelt dat zulk overwerk binnen die onderneming, al dan niet ten aanzien van één of meerdere werknemers, een regelmatig karakter draagt.

  • 7 Bij collectieve arbeidsovereenkomst kan van het eerste, tweede en derde lid worden afgeweken.

Artikel 15

  • 1 Voor verricht overwerk ontvangt de werknemer per uur, naast het voor hem geldende volle uurloon, een overwerktoeslag van tenminste 50 percent van zijn uurloon ter compensatie.

  • 2 Naast de overwerktoeslag, bedoeld in het eerste lid, moet aan de werknemer die geen schemawerk verricht, bovendien een overwerktoeslag worden betaald van:

    • a. tenminste 25 percent van zijn uurloon, indien het overwerk wordt verricht gedurende de rusttijd als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder c; dan wel

    • b. tenminste 50 percent van zijn uurloon, indien het overwerk wordt verricht op diens rustdag, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder b; dan wel

    • c. tenminste 100 percent van zijn uurloon, indien het overwerk wordt verricht op een feestdag, zulks inclusief het bepaalde in artikel 22, eerste lid.

  • 3 Naast de overwerktoeslag, bedoeld in het eerste lid, moet aan de werknemer die schemawerk verricht, bovendien een overwerktoeslag worden betaald van:

    • a. tenminste 25 percent van zijn uurloon, indien het overwerk wordt verricht gedurende de rusttijd als bedoeld in artikel 9, tweede lid, onder c; dan wel

    • b. tenminste 25 percent van zijn uurloon, indien het overwerk wordt verricht op dezelfde dag als die waarop arbeid in nachtdienst wordt verricht; dan wel

    • c. tenminste 50 percent van zijn uurloon, indien het overwerk plaatsvindt op de dag die volgens zijn werkrooster een rustdag is; dan wel

    • d. tenminste 100 percent van zijn uurloon, indien het overwerk plaatsvindt op een feestdag, zulks inclusief het bepaalde in artikel 22, eerste lid.

  • 4 Bij collectieve arbeidsovereenkomst kunnen lagere toeslagen dan die genoemd in het eerste, tweede en derde lid, worden overeengekomen.

  • 5 Indien het overwerk geen volle uren betreft, vindt, met inachtneming van artikel 14, eerste tot en met derde lid, evenredige compensatie op de voet van het eerste tot en met het derde lid plaats.

  • 6 Bij schriftelijke overeenkomst kan worden overeengekomen dat de in dit artikel bedoelde compensatie voor overwerk geheel of gedeeltelijk in betaald verlof plaatsvindt op voet van de in het eerste tot en met het derde lid genoemde toeslagen.

Artikel 16

  • 1 Indien de werkgever de werknemer oproept overwerk te verrichten op een dag, waarop hij geen arbeid verricht, wordt het overwerk geacht tenminste drie uren te duren.

  • 2 In het geval de arbeidsduur per dag inclusief overwerk tenminste tien uren is, is de werkgever verplicht de werknemer een warme maaltijd of een daartoe toereikende vergoeding te geven.

  • 3 Bij collectieve arbeidsovereenkomst kan van het eerste en tweede lid worden afgeweken.

  • 4 Een opdracht tot het verrichten van overwerk wordt door de werkgever zo tijdig mogelijk aan de werknemer gegeven. Bij het geven van een opdracht tot overwerk dient de werkgever de belangen van de werknemer zo veel mogelijk in acht te nemen.

Artikel 17

Onze Minister is bevoegd het laten verrichten van overwerk binnen een bepaalde onderneming, al dan niet ten aanzien van een bepaalde werknemer of groep van werknemers, te verbieden, aan een maximum omvang te verbinden of hieraan voorwaarden te verbinden, indien hem dat met het oog op de gezondheid of het welzijn van die werknemer of werknemers wenselijk voorkomt, dan wel indien hij oordeelt, dat de behoefte aan overwerk binnen die onderneming het gevolg is van een structureel tekort aan werknemers binnen die onderneming.

Hoofdstuk 4. Verbod van kinderarbeid

Artikel 18

Het is verboden kinderen, al dan niet tegen betaling en al dan niet op grond van een arbeidsovereenkomst, arbeid te laten verrichten.

Artikel 19

  • 1 Voor de toepassing van artikel 18 wordt onder arbeid mede verstaan alle werkzaamheden buiten een onderneming, met uitzondering van werkzaamheden:

    • a. in of ten behoeve van het gezin, waarin het kind wordt opgevoed;

    • b. in scholen, werkkampen en opvoedingsgestichten, mits deze werkzaamheden een opvoedkundig karakter dragen en niet in de eerste plaats gericht zijn op het behalen van een economisch voordeel.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, al dan niet onder het stellen van beperkingen of voorwaarden, worden bepaald dat voor de toepassing van artikel 18 onder arbeid niet wordt verstaan: werkzaamheden, verricht door kinderen van twaalf jaar of ouder, die:

    • a. noodzakelijk zijn voor het leren van een vak of beroep mits niet plaatsvindend voor 7.00 uur en niet na 19.00 uur;

    • b. uit de aard ervan door kinderen plegen te worden verricht, mits niet plaatsvindend gedurende schooltijd en niet voor 7.00 uur en niet na 19.00 uur;

    • c. lichamelijk of geestelijk geen hoge eisen stellen of een gevaarlijk karakter dragen, mits niet plaatsvindend gedurende schooltijd en niet voor 7.00 uur en niet na 19.00 uur.

Hoofdstuk 5. Arbeid door jeugdigen

Artikel 20

Het is verboden jeugdigen arbeid te laten verrichten gedurende de tijd voorafgaand aan 7.00 uur en volgend op 19.00 uur.

Artikel 21

  • 1 Het is verboden jeugdigen gevaarlijke arbeid te laten verrichten.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke arbeid tenminste als gevaarlijke arbeid moet worden aangemerkt voor de toepassing van het eerste lid.

Hoofdstuk 6. Feestdagen

Artikel 22

  • 1 De werknemer behoudt over een feestdag aanspraak op tenminste het loon dat hij op die dag gedurende de voor hem geldende normale arbeidstijd zou hebben verdiend, indien die dag geen feestdag zou zijn.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, heeft de werknemer, die daadwerkelijk schemawerk verricht op een feestdag, aanspraak op tenminste tweemaal het loon, dat hij op die dag gedurende de voor hem geldende normale arbeidstijd zou hebben verdiend, indien die dag geen feestdag zou zijn.

  • 3 Iedere aanspraak op grond van dit artikel vervalt van rechtswege indien, de werknemer verplicht is werk te verrichten op een feestdag en hij deze verplichting zonder wettige reden geheel of gedeeltelijk niet nakomt.

  • 4 De vergoeding van één of meer feestdagen mag niet in de vorm van een opslag op het loon worden uitgekeerd.

Artikel 23

  • 1 Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder feestdag:

    • a. Nieuwjaarsdag;

    • b. de datum vallende na de datum van de in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba afzonderlijk gehouden Carnavalsoptocht voor wat betreft die openbare lichamen;

    • c. de Goede Vrijdag;

    • d. de Eerste en Tweede Paasdag;

    • e. de Hemelvaartsdag;

    • f. de Pinksterzondag;

    • g. de Eerste en Tweede Kerstdag;

    • h. de dag waarop de verjaardag van de Koningin officieel wordt gevierd;

    • i. de Dag van de Arbeid;

    • j. [Vervallen]

    • k. de datum 6 september voor het openbaar lichaam Bonaire, de datum 16 november voor het openbaar lichaam Sint Eustatius en de datum van de eerste vrijdag van december voor het openbaar lichaam Saba.

  • 2 De Dag van de Arbeid wordt jaarlijks gevierd op 1 mei, tenzij die dag op een zondag valt of op die dag de verjaardag van de Koningin officieel wordt gevierd, in welke gevallen de Dag van de Arbeid op de eerst volgende werkdag wordt gevierd.

  • 3 Het bestuurscollege van een openbaar lichaam is bevoegd te bepalen dat in het openbaar lichaam de in het eerste lid onder b of k bedoelde feestdag op een andere datum wordt gevierd.

  • 4 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat andere dan in de vorige leden bedoelde dagen als feestdagen gelden.

Hoofdstuk 7. Bijzondere bepalingen

Artikel 24

  • 1 In afwijking van de artikelen 8 en 14 kan Onze Minister op een daartoe strekkend verzoek bij beschikking de arbeidsduur inclusief overwerk voor een onderneming voor een bepaalde tijd vaststellen op ten hoogste 60 uren per week, berekend over een periode van vier weken, voor zover dit voor die onderneming, gezien de bijzondere omstandigheden van het geval, noodzakelijk is voor een gezonde bedrijfsvoering.

  • 2 Aan de beschikking bedoeld in het eerste lid, kunnen voorwaarden worden verbonden.

  • 3 Wijzigingen in de werktijden, rusttijden en arbeidsduur in een onderneming, waarvoor een beschikking, bedoeld in het eerste lid, geldt, alsmede alle andere relevante wijzigingen in de bedrijfsvoering, worden niet doorgevoerd zonder voorafgaande schriftelijke goedkeuring van Onze Minister. Onze Minister kan aan zijn goedkeuring nadere voorwaarden verbinden.

Artikel 25

  • 1 Op huishoudelijk werk of persoonlijke diensten, verricht in dienst van een natuurlijke persoon in de huishouding van die persoon, zijn de artikelen 8 tot en met 17 niet van toepassing, met dien verstande dat ten aanzien van de werknemer, die bedoelde arbeid verricht, geldt dat:

    • a. de arbeidsduur per dag ten hoogste 11 uren en per week ten hoogste 55 uren bedraagt;

    • b. de werknemer in iedere periode van zeven dagen zijn wekelijkse rustdag geniet;

    • c. de arbeidstijd tussen 6.00 uur en 22.00 uur ligt, tenzij de dienstbetrekking uitsluitend of hoofdzakelijk ziet op de verzorging van de natuurlijke persoon of één of meer van diens huisgenoten en deze verzorging uitsluitend of hoofdzakelijk dient plaats te vinden buiten de vorenbedoelde tijdstippen.;

    • d. de werknemer na iedere vijf uur arbeid een pauze van tenminste een half uur geniet;

    • e. de werknemer gedurende feestdagen is vrijgesteld van dienst met behoud van loon;

    • f. dat arbeid, welke de dagelijkse of wekelijkse arbeidsduur bedoeld onder a, overschrijdt, alsmede arbeid, verricht buiten de arbeidstijd of gedurende diens pauze wordt beloond met een toeslag van 50 percent van het loon van de werknemer per gewerkt uur, waarbij afronding naar boven geschiedt op halve uren;

    • g. dat arbeid verricht op de rustdag of op een feestdag wordt beloond met een toeslag van 100 percent van het loon van de werknemer per gewerkt uur, waarbij afronding naar boven geschiedt op halve uren.

  • 2 De verplichtingen bedoeld in de artikelen 28 tot en met 30, zijn niet van toepassing op de natuurlijke persoon, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 26

  • 1 Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder arbeid in een vol-continu bedrijf: arbeid, die niet uitsluitend een ondersteunend karakter draagt, en die wordt verricht in een onderneming waarbinnen naar de aard van het bedrijfs- of productieproces gedurende 24 uur per dag zonder onderbreking arbeid dient te worden verricht.

  • 2 Ten aanzien van arbeid, verricht in een vol-continu bedrijf, geldt in afwijking van de desbetreffende bepalingen van deze wet, het volgende:

  • 3 Onze Minister is bevoegd ten aanzien van een bepaalde onderneming te bepalen dat de in die onderneming verrichte arbeid niet wordt beschouwd als arbeid bedoeld in het eerste lid.

  • 4 Niettegenstaande het bepaalde in het tweede lid is Onze Minister bevoegd ten aanzien van een werknemer of een groep van werknemers, die in een bepaalde onderneming arbeid als bedoeld in het eerste lid verrichten, aanvullende voorwaarden te verbinden ten aanzien van de arbeidsduur, de arbeidsduur inclusief overwerk, de werktijden, de pauze en de rusttijden, indien hem dat met het oog op de gezondheid of het welzijn van die werknemer of groep van werknemers wenselijk voorkomt.

Artikel 27

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ten aanzien van een bepaalde bedrijfstak of ten aanzien van een bepaalde soort arbeid nadere of afwijkende regels worden gesteld ten aanzien van de artikelen 8 tot en met 16.

Hoofdstuk 8. Administratieve bepalingen

Artikel 28

  • 1 In de onderneming wordt op een plaats, die vrij toegankelijk is voor de betrokken werknemers, een arbeidslijst op zodanige wijze opgehangen, dat daarvan gemakkelijk kennis kan worden genomen. De arbeidslijst geeft een systematisch overzicht van de verschillende binnen de onderneming aanwezige functies en het daarbij begrote personeelsbestand, alsmede van de binnen de onderneming gehanteerde werktijden of werkroosters en van de binnen de onderneming geldende rusttijden.

  • 2 Indien de op de arbeidslijst vermelde arbeidstijden geheel of gedeeltelijk vallen binnen de in artikel 9, eerste lid, bedoelde rusttijd, dan wel indien de arbeidslijst geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op werknemers, die schemawerk verrichten, zendt de werkgever onverwijld een afschrift van de arbeidlijst, alsmede bericht van iedere wijziging daarvan, toe aan Onze Minister.

  • 3 Onze Minister is bevoegd de toepassing van de werktijden of een werkrooster, zoals opgenomen in de arbeidslijst, ten aanzien van een werknemer of een bepaalde groep werknemers in een onderneming geheel of gedeeltelijk te verbieden dan wel daaromtrent bindende aanwijzingen te geven, indien:

    • a. hij oordeelt, dat de aard van de onderneming, bedoeld in artikel 2, tweede lid onder e, arbeid gedurende de op de arbeidslijst vermelde arbeidstijden niet noodzakelijk maakt. Een en ander uitsluitend voor zover die arbeidstijden vallen binnen de in artikel 9, eerste lid, bedoelde rusttijd; dan wel

    • b. hem dat met het oog op de gezondheid of het welzijn van de betreffende werknemer of werknemers wenselijk voorkomt.

  • 4 Indien er ten behoeve van de betreffende onderneming een beschikking, bedoeld in artikel 24, is afgegeven, wordt een afschrift daarvan aan de arbeidslijst gehecht, op zodanige wijze dat daarvan door de betrokken werknemers gemakkelijk kennis kan worden genomen.

  • 5 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels gesteld worden waaraan de arbeidslijst dient te voldoen.

Artikel 29

De werkgever overlegt op verzoek van Onze Minister een personeelsregister, waarin de namen, geboortedata en nationaliteiten van de werknemers in de onderneming vermeld staan. Van werknemers, die niet van rechtswege zijn toegelaten in het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba, wordt het nummer en de datum van afgifte van de verblijfsvergunning vermeld.

Artikel 30

De werkgever overlegt op verzoek van Onze Minister een register van het binnen zijn onderneming verrichte overwerk over ten hoogste de afgelopen twaalf maanden. Het register geeft een overzicht van de namen van de werknemers, die overwerk hebben verricht, de data waarop het overwerk is verricht, de duur van het verrichte overwerk per werknemer en de voor het overwerk gegeven compensatie.

Hoofdstuk 10

Artikel 33

  • 1 De werkgever draagt er zorg voor, dat in de onderneming geen arbeid wordt verricht in strijd met het bepaalde bij of krachtens deze wet. Tevens draagt de werkgever er zorg voor, dat de voorwaarden, die door Onze Minister krachtens deze wet worden gesteld, nageleefd worden.

  • 2 Met de werkgever bedoeld in het eerste lid, worden gelijkgesteld het hoofd en de bestuurder van de onderneming.

  • 3 Gelijke verplichtingen als bedoeld in het eerste lid, rusten op het toezichthoudend personeel, voor zover door de werkgever belast met de zorg voor de naleving van de in dat lid bedoelde bepalingen.

  • 4 De werkgever dan wel het toezichthoudend personeel worden geacht aan de verplichtingen als bedoeld in het eerste respectievelijk derde lid te hebben voldaan, indien zij aantonen dat door hen de nodige bevelen zijn gegeven, de nodige maatregelen zijn genomen, de nodige middelen zijn verschaft en tevens het redelijkerwijze te vorderen toezicht is gehouden om de naleving te verzekeren van de bepalingen, voor de naleving waarvan zij verplicht zijn zorg te dragen.

Artikel 34

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de door Onze Minister aangewezen ambtenaren.

  • 2 Een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.

  • 3 Bij de uitoefening van hun taak dragen de toezichthoudende ambtenaren een legitimatiebewijs bij zich. Desgevraagd tonen zij hun legitimatiebewijs aanstonds. Het legitimatiebewijs bevat een foto van de toezichthoudende ambtenaar en vermeldt in ieder geval diens naam en hoedanigheid.

  • 4 De krachtens het eerste lid aangewezen ambtenaren zijn, uitsluitend voorzover dat voor de uitoefening van hun taak redelijkerwijs noodzakelijk is, bevoegd:

    • a. alle inlichtingen te vragen;

    • b. inzage te verlangen van alle boeken, bescheiden en andere informatiedragers en daarvan afschrift te nemen of deze daartoe tijdelijk mee te nemen;

    • c. alle plaatsen, met uitzondering van woningen, zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner, te betreden, vergezeld van de daartoe door hen aangewezen personen;

    • d. woningen of tot woning bestemde gedeelten van vaartuigen zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner te betreden.

  • 5 Zonodig, wordt de toegang tot een plaats als bedoeld in het vierde lid, onderdeel c, verschaft met behulp van de sterke arm.

  • 7 Een ieder is verplicht de in het eerste lid bedoelde ambtenaren en personen alle medewerking te verlenen die op grond van het vierde lid wordt gevorderd.

Artikel 35

Een ieder die betrokken is bij de uitvoering van deze wet en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift ter zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot geheimhouding van die gegevens, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot mededeling verplicht of uit zijn taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit.

Hoofdstuk 11. Strafbepalingen

Artikel 36

  • 2 Hij, die een voorschrift, verplichting of voorwaarde, bij of krachtens deze wet gesteld, niet of niet volledig naleeft, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar, een geldboete van de vierde categorie of met beide straffen.

  • 3 De in het eerste lid strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven. De in het tweede lid strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.