Wet tot regeling van het toezicht op krankzinnigen BES

Geraadpleegd op 23-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2014.
Geldend van 17-09-2011 t/m heden

Wet tot regeling van het toezicht op krankzinnigen BES

§ I. Inrichtingen tot verpleging en tot voorloopige opneming van krankzinnigen

Artikel 1

In de artikelen van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. Gemeenschappelijk Hof: Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

  • b. inspecteur: de bevoegde inspecteur van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid, bedoeld in hoofdstuk IV, paragraaf 2, van de Gezondheidswet;

  • c. openbaar lichaam: openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba;

  • d. openbare lichamen: openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

  • e. Onze Minister: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

  • f. Rijksvertegenwoordiger: Rijksvertegenwoordiger voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

Artikel 1a

  • 1 Onze Minister wijst ten behoeve van de openbare lichamen ten minste één instelling aan die uitsluitend is ingericht als krankzinnigengesticht, bestemd voor de medische en verpleegkundige verzorging van psychiatrische patiënten.

  • 2 Indien en zodra noch door een openbaar lichaam noch van particuliere zijde een op de medische en verpleegkundige verzorging van psychiatrische patiënten uit de openbare lichamen gerichte instelling in stand wordt gehouden, voorziet de Rijksvertegenwoordiger ten laste van de openbare lichamen in de oprichting en het beheer van een krankzinnigengesticht, dat ten minste toegankelijk is voor die categorie of categorieën van patiënten, waaraan geen bestaand krankzinnigengesticht toegang verschaft.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden geregeld naast het algemene toezicht, bedoeld in artikel 6, het bijzondere toezicht op, het bestuur van, de voorwaarden voor de opneming en verpleging, waaronder de verpleeggelden, in een krankzinnigengesticht, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 2

  • 1 Tot oprichting van een particulier krankzinnigengesticht is de vergunning van Onze Minister vereist. Deze kan daaraan zodanige voorwaarden, waaronder de maximaal in rekening te brengen verpleeggelden, verbinden als hij in het belang van een deugdelijke uitvoering van deze wet noodzakelijk acht.

  • 2 Als particulier krankzinnigengesticht wordt beschouwd elke inrichting, waarin iemand meer dan drie krankzinnigen, die niet tot zijn gezin behoren, verpleegt.

  • 3 Een particulier krankzinnigengesticht is uitsluitend tot verpleging van krankzinnigen bestemd.

Artikel 3

  • 1 Onder het bestuur of de bestuurder en onder de eerste geneeskundige van een particulierkrankzinnigengesticht, bedoeld in artikel 2, wordt in het bij of krachtens deze wet bepaalde verstaan het orgaan of lid van het orgaan van het gesticht dat onderscheidenlijk de aan het gesticht verbonden geneeskundige die ingevolge de op het gesticht toepasselijke bepalingen met de betreffende bestuurlijke of geneeskundige aangelegenheid belast is of tot de behartiging daarvan het meest aangewezen is.

  • 2 Aan een particulier krankzinnigengesticht moet tenminste één bevoegde geneeskundige zijn verbonden.

Artikel 4

Indien een particulier krankzinnigengesticht zonder vergunning van Onze Minister is opgericht, wordt het op diens last gesloten.

Indien zulk een krankzinnigengesticht niet voldoet aan de voorschriften van deze wet en aan de voorwaarden, aan deze vergunning tot oprichting verbonden, zal de vergunning door Onze Minister ingetrokken en het gesticht op diens last gesloten worden, indien niet alsnog binnen een door hem vast te stellen termijn naar behoren aan de voorschriften en de voorwaarden dezer wet wordt voldaan.

Het besluit tot sluiting van een gesticht wordt met redenen omkleed en in de Staatscourant bekendgemaakt.

Bij sluiting van een gesticht worden de daarin verpleegde krankzinnigen op kosten van hen, voor wier rekening zij verpleegd worden, binnen een door Onze Minister te stellen termijn, door de zorg van de inspecteur, overgebracht naar andere krankzinnigengestichten.

Artikel 5

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden de plaatsen tot voorlopige opneming van krankzinnigen aangewezen en worden voorschriften vastgesteld waaraan die plaatsen moeten voldoen.

§ II. Toezicht op verpleging van krankzinnigen en op krankzinnigengestichten

Artikel 6

  • 1 Hij die een krankzinnige verpleegt, is gehouden daarvan binnen tweemaal vierentwintig uur na aanvang van de verpleging aangifte te doen aan de Gezaghebber.

  • 2 De Gezaghebber geeft van een aangifte als bedoeld in het eerste lid, onverwijld kennis aan de Procureur-Generaal en aan de inspecteur.

  • 3 Verpleging vangt aan, zodra een geneeskundige, die bevoegd is om in de openbare lichamen de geneeskunst uit te oefenen, het verzorgend personeel kennis geeft van de aard van de ziekte van de verpleegde.

  • 4 De geneeskundige, bedoeld in het derde lid, stelt de Gezaghebber onverwijld van zijn diagnose in kennis.

Artikel 7

  • 1 Onverminderd het elders in de artikelen van deze wet bepaalde, is de inspecteur belast met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde.

  • 2 De krachtens de eerste lid aangewezen personen zijn, uitsluitend voor zover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijze noodzakelijk is, bevoegd:

    • a. vrijelijk alle inlichtingen te vragen;

    • b. inzage te verlangen van alle boeken, bescheiden en andere informatiedragers en daarvan afschrift te nemen of deze daartoe tijdelijk mee te nemen;

    • c. goederen aan opneming en onderzoek te onderwerpen en deze daartoe tijdelijk mee te nemen;

    • d. alle plaatsen, met uitzondering van woningen zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner, te betreden, vergezeld van door hen aangewezen personen;

    • e. woningen, waar krankzinnigen worden verpleegd of een zodanige verpleging wordt vermoed, zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner binnen te treden.

  • 3 Zo nodig, wordt de toegang tot een plaats als bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, verschaft met behulp van de sterke arm.

  • 5 In de krankzinnigengestichten wordt te allen tijde vrije toegang verleend aan de Procureur-Generaal, de desbetreffende inspecteur en de Gezaghebber van het betrokken openbaar lichaam.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van taakuitoefening van de krachtens het eerste lid aangewezen personen.

  • 7 Een ieder is verplicht aan de krachtens het eerste lid aangewezen personen alle medewerking te verlenen die op grond van het tweede lid wordt gevorderd.

  • 8 Zij, die krankzinnigen verplegen of die een krankzinnigengesticht besturen, alsmede de daaraan verbonden geneeskundigen, geven aan de Procureur-Generaal, de inspecteur en aan de Gezaghebber van het betrokken openbaar lichaam de verlangde inlichtingen.

Artikel 10

  • 1 Van elke toepassing van een dwangmiddel op een verpleegde in een krankzinnigengesticht wordt dagelijks aanteekening gehouden in een register, ingericht naar een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen model.

  • 2 Dit register wordt, behalve aan de inspecteur, op verlangen voorgelegd aan de Procureur-Generaal en de Gezaghebber van het betrokken openbaar lichaam.

Artikel 11

De inspecteur of een Gezaghebber bevindende, dat een krankzinnige buiten een krankzinnigengesticht wordt verwaarloosd, of in een niet voor de verpleging van krankzinnigen doelmatige woning wordt verpleegd, geeft hiervan onmiddellijk kennis aan den Procureur-generaal.

Artikel 12

Bij hunne op onbepaalde tijden, doch althans eenmaal in de drie maanden, aan de krankzinnigengestichten te brengen bezoeken verzekeren de Procureur-generaal, de inspecteur of de betrokken Gezaghebber zich dat niemand wederrechtelijk daarin geplaatst of teruggehouden wordt en dat de verpleegden behoorlijk worden behandeld.

Het bestuur van het gesticht zendt aan de Procureur-generaal binnen tweemaal vier en twintig uren eene schriftelijke kennisgeving van elke opneming, verplaatsing, verlof, ontslag of overlijden van een verpleegde, met vermelding van de redenen van de verplaatsing, het verlof of het ontslag en met opgave van den persoon, die de aanvraag mocht hebben gedaan.

§ III. Plaatsing en verblijf in een krankzinnigengesticht

Artikel 13

Ieder meerderjarig bloedverwant of aangehuwde in de rechte linie onbepaald en in de zijlinie tot den derden graad ingesloten, alsmede de echtgenoot, voogd of curator van een krankzinnige, zijn bevoegd om aan den Gezaghebber van het openbaar lichaam waar de krankzinnige woont, machtiging te verzoeken om den krankzinnige voorloopig in een gesticht te doen plaatsen in het belang der openbare orde of in dat van den lijder.

Weigert de Gezaghebber dan kunnen de verzoekers zich wenden tot het Gemeenschappelijk Hof.

Artikel 14

De Gezaghebber, of krachtens opdracht van de Gezaghebber, de ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, kan bij ontstentenis van de in artikel 13 vermelde personen de voorlopige plaatsing in een gesticht ambtshalve bij bevelschrift gelasten.

Hij is, indien de in Artikel 13 vermelde personen van hunne bevoegdheid geen gebruik maken, daartoe verplicht, wanneer hij de plaatsing van den krankzinnige onder verzekerd toezicht, in het belang der openbare orde of ter voorkoming van ongelukken, noodzakelijk acht, of wanneer het hem gebleken is, dat een krankzinnige verwaarloosd wordt.

Artikel 15

In spoedeischende gevallen kunnen de Gezaghebbers krankzinnigen, die zich binnen hun ressort bevinden, in bewaring doen stellen.

De Gezaghebbers geven hiervan zoo spoedig mogelijk kennis aan den Procureur-generaal, met bijvoeging van de bescheiden, waaruit de krankzinnigheid blijkt.

Deze bewaring vindt plaats in een krachtens artikel 5 aangewezen plaats tot voorloopige opneming.

De duur van het in bewaring stellen mag nooit langer zijn dan strikt noodzakelijk.

Zoo spoedig mogelijk worden de noodige maatregelen genomen voor de voorloopige plaatsing in een gesticht.

Artikel 16

Een meerderjarige die het op grond van zijn toestand wenselijk acht zich te doen verplegen in een krankzinnigengesticht, kan schriftelijk verzoeken daarin opgenomen te worden.

Degene die op eigen verzoek in een krankzinnigengesticht is opgenomen, zal uiterlijk vierentwintig uren na een daartoe strekkend verzoek zijnerzijds uit de inrichting worden ontslagen.

De artikelen 13, 14 en 15 zijn niet van toepassing op de in dit artikel bedoelde personen.

Artikel 17

Bij het in artikel 13 bedoelde verzoek moet worden overgelegd eene uiterlijk drie dagen vóór het verzoek opgemaakte, onderteekende en met redenen omkleede verklaring van een geneeskundige, als bedoeld in artikel 6, waaruit blijkt, dat de persoon voor wien plaatsing in een gesticht verlangd wordt, in een toestand van krankzinnigheid verkeert.

Bij de verzoeken kunnen bovendien omstandigheden vermeld en bescheiden overgelegd worden, waaruit de staat van krankzinnigheid nader blijkt.

De Gezaghebbers geven in den regel ambtshalve geen bevel tot voorlopige plaatsing in een gesticht af, dan na ontvangst van eene verklaring van een geneeskundige als in dit artikel bedoeld.

Artikel 18

De betrokken Gezaghebber is bevoegd, alvorens op het verzoek bedoeld in Artikel 13 te beschikken, den persoon, wiens plaatsing verzocht is, zijne bloedverwanten of aangehuwden, zijn echtgenoot, voogd of curator daarover te hooren, wat eerstgenoemde betreft zoo noodig in tegenwoordigheid van een geneeskundige door den Gezaghebber zelven aan te wijzen.

Wanneer de te hooren persoon niet ter plaatse aanwezig is, kan de betrokken Gezaghebber het verhoor aan den Gezaghebber van het openbaar lichaam, waar de woon- of verblijfplaats van den persoon gelegen is, opdragen.

Het bevel van den Gezaghebber kan, na een daarin te bepalen termijn van ten hoogste zes maanden, niet meer ten uitvoer gelegd worden.

Artikel 19

De opneming van een krankzinnige in een gesticht geschiedt tegen overlegging van een gewaarmerkt afschrift van het in artikel 14 bedoeld bevelschrift.

Ingeval de rechter oordelende in strafzaken, met toepassing van het tweede lid van artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht BES, heeft bevolen, dat iemand in een krankzinnigengesticht zal worden geplaatst, geschiedt de opneming van zoodanigen persoon tegen overlegging van een uittreksel uit de onherroepelijk geworden uitspraak, die de plaatsing beveelt.

Dit uittreksel en de expeditie van de in de artt. 23, 24, 29 en 30 bedoelde rechterlijke beschikkingen moeten aan het bestuur van het gesticht worden overgelegd; zij worden vermeld in en bewaard bij een register, ingericht naar een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen model.

Artikel 20

Bij elke plaatsing van een krankzinnige in een gesticht geeft de betrokken Gezaghebber daarvan onverwijld kennis aan de personen in Artikel 13 vermeld.

De Gezaghebber zendt een afschrift van zijn bevel en de geneeskundige verklaring op grond waarvan het bevel is gegeven, ten spoedigste aan de Procureur-Generaal.

Artikel 21

  • 1 Gedurende de eerste vier weken na iemands opneming houdt de geneeskundige van het gesticht, die den opgenomene behandelt, in een daartoe bestemd register, waarvan het model bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld, dagelijks aanteekening van zijne bevinding.

  • 2 Na den afloop der eerste vier weken geschiedt gelijke aanteekening gedurende een half jaar, ten minste wekelijks en daarna ten minste maandelijks.

Artikel 22

Binnen vijf weken na iemands opneming wordt door den Procureur-generaal een afschrift van de in artikel 21, eerste lid, bedoelde aantekeningen met een requisitoir om den opgenomene gedurende een bepaalden tijd, dien van één jaar niet te boven gaande, in een krankzinnigengesticht te doen verblijven, ingediend aan het Gemeenschappelijk Hof.

Het requisitoir gaat vergezeld van eene met redenen omkleede verklaring van den geneesheer van het gesticht, of, indien er meer zijn, van den eersten geneeskundige omtrent het noodzakelijke of wenschelijke eener verdere verpleging in een krankzinnigengesticht.

Artikel 23

Over het requisitoir kan door het Gemeenschappelijk Hof worden beschikt op de in Artikel 22 vermelde bescheiden.

Het Gemeenschappelijk Hof kan echter nader bewijs door getuigen of andere middelen gelasten en zelfs het verhoor van den verpleegde bevelen.

Wordt het verhoor van den verpleegde bevolen, dan geschiedt dit in het gesticht al of niet in tegenwoordigheid van een der daaraan verbonden geneeskundigen. Het Gemeenschappelijk Hof kan verhoor opdragen aan een daartoe te benoemen Rechter Commissaris. Dit verhoor geschiedt zooveel mogelijk in het bijzijn van den Procureur-generaal.

Bij gelegenheid van het verhoor van den verpleegde kunnen tevens de geneeskundigen en andere personen, die zich in het gesticht bevinden, als getuigen worden gehoord, zonder voorafgaande oproeping.

Hangende het onderzoek blijft de verpleegde in het gesticht.

Bij afwijzende beschikking op het requisitoir van den Procureur-generaal gelast het Gemeenschappelijk Hof tevens, dat de persoon, wiens verdere verblijf in een krankzinnigengesticht is verzocht, onmiddellijk uit het gesticht worde ontslagen.

De beschikking van het Gemeenschappelijk Hof wordt gesteld op het requisitoir.

Artikel 24

Ten hoogste één maand en ten minste veertien dagen vóór het verstrijken van den tijd, waarvoor het Gemeenschappelijk Hof iemands verblijf in een krankzinnigengesticht heeft vergund, wordt door den geneeskundige van het gesticht of, indien er meer zijn door den eerste geneeskundige aan den Procureur-generaal aan afschrift gezonden van de in artikel 21 bedoelde aanteekeningen, vergezeld van zijne met redenen omkleede verklaring omtrent de noodzakelijke of wenschelijke eener verdere verpleging in een krankzinnigengesticht.

De Procureur-generaal dient hierop, zoo daartoe termen zijn, uiterlijk acht dagen na de ontvangst van de in het eerste lid genoemde bescheiden en onder overlegging daarvan aan het Gemeenschappelijk Hof een requisitoir in tot het verleenen eener nieuwe machtiging voor ten hoogste één jaar.

Op dit requisitoir wordt beschikt overeenkomstig de voorschriften van Artikel 23.

Telkens bij het verstrijken van den termijn der laatst verleende machtiging kan op gelijke wijze een nieuwe machtiging worden verleend voor ten hoogste één jaar.

De verpleegde, te wiens aanzien machtiging tot verlengd verblijft in een gesticht is verzocht, blijft daarin hangende het onderzoek van het Gemeenschappelijk Hof.

Bij weigering der machtiging gelast het Gemeenschappelijk Hof tevens, dat de persoon, wiens verder verblijf in een krankzinnigengesticht is gerequireerd, onmiddellijk uit het gesticht worde ontslagen.

Artikel 25

De plaatsing van een verdachte in een gesticht op grond van artikel 360 van het Wetboek van Strafvordering BES geschiedt zonder nadere formaliteiten, alleen op grond van de beschikking van de president van het Gemeenschappelijk Hof of van de rechter in eerste aanleg.

De kosten van overbrenging naar het gesticht en van verpleging gedurende den tijd der observatie komen voor rekening van de openbare lichamen, tenzij dit door of voor den beklaagde anders verlangd wordt.

Bij de opneming doet de President van het Gemeenschappelijk Hof of de betrokken rechter in eersten aanleg aan den geneeskundige, of, zoo er meer zijn, aan den eersten geneeskundige, van het gesticht, alle bescheiden en inlichtingen toekomen, welke dienen kunnen om deze bij zijn oordeel over het geval voor te lichten.

Genoemde geneeskundige zendt zoo spoedig mogelijk door tusschenkomst van den Procureur-generaal zijn met redenen omkleed rapport over de al of niet krankzinnigheid van den beklaagde aan den President van het Gemeenschappelijk Hof of aan den betrokken rechter in eersten aanleg.

Zoo het rapport de verklaring inhoudt, dat de opgenomene aan krankzinnigheid lijdende is, wordt door den Procureur-generaal zijne definitieve plaatsing in een krankzinnigengesticht gerequireerd, overeenkomstig de voorschriften der artt. 22 en 23 van deze wet.

Houdt het rapport de verklaring in, dat de opgenomene niet krankzinnig is, dan geeft de President van het Gemeenschappelijk Hof of de betrokken rechter in eersten aanleg last tot onmiddellijk ontslag uit het gesticht, met bevel dat de beklaagde weder ter beschikking der Justitie worde gesteld.

Artikel 26

Een krankzinnige, die krachtens eene rechterlijke machtiging in een gesticht is opgenomen, kan zonder nadere machtiging naar een ander gesticht worden overgebracht binnen den termijn bij de laatst verleende machtiging gesteld.

Ingeval van overbrenging worden de den krankzinnige betreffende stukken door het bestuur van het eene gesticht gezonden aan dat van het andere.

§ IV. Verlof en ontslag uit een krankzinnigengesticht

Artikel 27

Door den geneeskundige of, zoo er meer zijn, door den eerste geneeskundige van een gesticht, kan in overleg met het bestuur aan een ieder die daarin is opgenomen, met toestemming van hem, die de opneming heeft verzocht, verlof worden verleend om het gesticht voor een bepaalden tijd te verlaten.

Ingeval de verpleegde onder ouderlijk gezag, voogdij of curateele staat, is daartoe de toestemming van hem, die het ouderlijk gezag uitoefent, van den voogd of van den curator noodig. Deze bepaling geldt niet, wanneer het verlof voor vier en twintig uren of korter wordt verleend.

Het ingaan van het verlof en de terugkeer in het gesticht worden op het in Artikel 19 vermeld register aangeteekend.

Artikel 28

Ontslag wordt verleend door het bestuur van het gesticht:

  • 1°. wanneer de verpleegde geene blijk van krankzinnigheid heeft gegeven of hij van zijne krankzinnigheid genoegzaam is hersteld; van het verleend ontslag wordt door den geneeskundige eene schriftelijke verklaring afgegeven aan den persoon of de autoriteit, die het verzoek tot opneming heeft gedaan;

  • 2°. op bevel van den Procureur-generaal;

  • 3°. op rechterlijk bevel.

Ontslag kan worden verleend door het genoemde bestuur:

  • a. op verzoek van hem, op wiens aanvraag de opneming geschied is, of, bij ontstentenis van dezen op verzoek van een ander bloedverwant of aangehuwde of den echtgenoot, bedoeld bij Artikel 13, en in beide gevallen wanneer de verpleegde onder vaderlijke macht, voogdij of curateele staat met de toestemming van de in het tweede lid van Artikel 27 genoemde personen;

  • b. wanneer de bij de overeenkomst krachtens welke de lijder in het gesticht is opgenomen, vastgestelde verpleegkosten of kosten buiten de verpleging niet op de bepaalde of overeengekomen wijze worden voldaan en de schuldenaar zonder gevolg is in gebreke gesteld om te betalen.

De Procureur-generaal kan, in overleg met den inspecteur, bij gebrek aan plaatsruimte in de inrichting als bedoeld in artikel 1, zoodanige lijders doen ontslaan, die volgens een vooraf in te winnen schriftelijk advies van den geneeskundige van het gesticht, of, indien er meer zijn, van den eersten geneeskundige, als ongeneeslijk zijn aan te merken en wier ontslag geen gevaar oplevert voor verstoring der openbare orde of voor ongelukken.

Het ontslag wordt op het in Artikel 19 vermelde register aangeteekend.

De terugkeer in de maatschappij wordt door den genoemde geneeskundige van het gesticht geregeld in overleg met hem op wiens aanvraag de opneming is geschied, of, bij ontstentenis van dezen met iemand dergenen, die bevoegd waren de opneming te vragen. Bij het ontslag van hem, die op eigen verzoek in het gesticht is opgenomen, wordt het in de vorige zinsnede vermeld overleg niet vereischt.

Zijn de in de eerste zinsnede van het vorige lid bedoelde personen niet bekend of onthouden zij hunne medewerking, zoo kan de hulp van den Gezaghebber van het openbaar lichaam, waarop het gesticht gelegen is, tot de opzending van de ontslagene naar zijn woonplaats worden ingeroepen. Hetzelfde geldt bij het ontslag van hen, die op eigen verzoek in het gesticht zijn opgenomen.

Artikel 29

In ieder der gevallen, bedoeld bij Artikel 28, eerste lid, sub 2, en tweede lid, sub a en b, beoordeelt de geneeskundige, of zoo er meer zijn, de eerste geneeskundige van het gesticht vooraf of het ontslag kan plaats hebben, zonder gevaar voor stoornis van de openbare orde of voor ongelukken.

Blijkt het tegendeel, dan maakt hij daaromtrent eene schriftelijke verklaring op en zendt die in het geval van Artikel 28, tweede lid, sub a, met het verzoek, in dat van Artikel 28, tweede lid, sub b, met het exploit van ingebrekestelling aan den Procureur-generaal.

De Procureur-generaal vraagt onmiddellijk na ontvangst dezer stukken de beslissing van het Gemeenschappelijk Hof, dat op zijn requisitoir of het ontslag beveelt na zich verzekerd te hebben, dat de noodige maatregelen genomen zijn om het gevaar voor stoornis van de openbare orde of voor ongelukken te verhoeden, of bepaalt dat het ontslag als gevaarlijk niet binnen den termijn der laatste machtiging zal geschieden, of, bij het verstrijken van dien termijn, in de hiervoor omschreven vormen machtiging verleent tot verder verblijf van den krankzinnige in een gesticht.

Zoolang het Gemeenschappelijk Hof beraadslaagt wordt het gevraagde ontslag niet verleend. Het Gemeenschappelijk Hof kan vóór het nemen eener beslissing een nader onderzoek bevelen. Het tweede lid en de volgende zinsneden van Artikel 23 zijn daarbij van toepassing.

Artikel 30

Bevindt de Procureur-generaal, dat een verpleegde in een krankzinnigengesticht op onwettige wijze is opgenomen of gehouden, zoo beveelt hij diens onmiddellijk ontslag, tenzij dit niet zonder gevaar voor stoornis van de openbare orde of voor ongelukken kan geschieden.

Zoo het bestaan van dat gevaar blijkt uit eene met redenen omkleede verklaring van den geneeskundige van het gesticht, of, indien er meer zijn, van den eersten geneeskundige, requireert de Procureur-generaal in de hiervoren omschreven vormen de machtiging van het Gemeenschappelijk Hof tot verder verblijf van den krankzinnige in een gesticht.

Treft de Procureur-generaal in een gesticht een verpleegde aan, die, ofschoon daarin op grond van een rechterlijke machtiging verblijvende, naar zijn oordeel niet meer krankzinnig is, dan kan hij diens ontslag alleen bevelen zoo de geneeskundige, of, zoo er meer zijn, de eerste geneeskundige van het gesticht daarmede instemt.

Bij gemis van die instemming vraagt de Procureur-generaal de beslissing van het Gemeenschappelijk Hof, dat vooraf den geneeskundige, of, zoo er meer zijn, den eersten geneeskundige van het gesticht hoort en een nader onderzoek kan bevelen; het tweede lid en de volgende zinsneden van Artikel 23 zijn daarbij van toepassing.

§ V. Beheer der goederen van verpleegden in een krankzinnigengesticht en hunne onder curateele stelling

Artikel 31bis

De opbrengst van den arbeid der verpleegden in de inrichting, bedoeld in artikel 1, derde lid blijft onder bewaring van den Directeur der inrichting, die haar voor ten hoogste de helft ten behoeve van den verpleegde kan aanwenden.

Artikel 34

Van een ondercuratelestelling, instelling van een bewind als bedoeld in titel 19 van Boek 1 van het Burgerlijke Wetboek BES of instelling van een mentorschap, alsmede van de benoeming van een curator, bewindvoerder of mentor wordt binnen drie dagen na de dagteekening der stukken, waarbij zij plaats hebben, door de Griffier van het Gemeenschappelijk Hof bij brief kennis gegeven aan het bestuur van het gesticht, waarin de krankzinnige wordt verpleegd.

Die brief wordt bij het in Artikel 19 vermeld register bewaard, nadat daarin van den zakelijken inhoud aanteekening is gehouden.

§ VI. Strafbepalingen

Artikel 35

Met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de eerste categorie wordt gestraft hij, die een krankzinnigengesticht opricht zonder vergunning van Onze Minister, of daarin krankzinnigen blijft verplegen, nadat de vergunning is ingetrokken.

Met dezelfde straf wordt gestraft hij, aan wiens schuld te wijten is, dat iemand zonder de vereischte machtiging in een gesticht voor krankzinnigen is op genomen of dat een verpleegde niet wordt ontslagen wiens ontslag krachtens eene der bepalingen van de artt. 23 tot en met 25 en 28 tot en met 30 behoort te geschieden.

Artikel 36

Met geldboete van de eerste categorie wordt gestraft:

  • A. de bestuurder van een krankzinnigengesticht, die:

    • 1°. nalaat de vereischte kennisgeving aangaande de opneming, verplaatsing, verlof, ontslag of overlijden van een krankzinnige te doen aan het bevoegd gezag met inachtneming van de wettelijke voorschriften;

    • 2°. bij de opneming van krankzinnigen nalaat zich te doen overleggen de bij deze wet gevorderde stukken;

    • 3°. nalaat de in deze wet genoemde registers te houden overeenkomstig de in deze wet gegeven voorschriften;

  • B. hij die nalaat aan het bevoegd gezag te doen de in artikel 6, eerste lid, dezer wet voorgeschreven aangiften;

  • C. de geneeskundige, die nalaat aan het bevoegd gezag te doen de in artikel 6, vierde lid, dezer wet voorgeschreven kennisgeving;

  • D. de geneeskundige verbonden aan een krankzinnigengesticht, die nalaat de in deze wet genoemde registers, aanteekeningen of verklaringen te houden of op te maken of te verzenden overeenkomstig de in deze wet gegeven voorschriften.

  • E. met geldboete van de eerste categorie wordt gestraft hij, die in een der gevallen in deze wet vermeld, wettelijk als bloedverwant, aangehuwde, echtgenoot, voogd, curator of deskundige opgeroepen, zonder geldige reden van verschooning wegblijft.

Artikel 37

De feiten, bij deze wet strafbaar gesteld, worden beschouwd als overtredingen.

§ VII. Van de ten laste der openbare lichamen komende kosten

Artikel 37A

  • 1 De kosten, voortvloeiende uit de overbrenging van onvermogende krankzinnigen naar en hun verpleging in gestichten voor krankzinnigen, worden voldaan uit de kas van het openbaar lichaam waar de verpleegden woonplaats hadden ten tijde van de opneming in de inrichting.

  • 2 Onder woonplaats in het vorige lid bedoeld wordt verstaan het openbaar lichaam in welks bevolkingsregister de verpleegde staat ingeschreven.

  • 3 Minderjarigen worden geacht woonplaats te hebben in het openbaar lichaam in welks bevolkingsregister hun ouders of voogden staan ingeschreven.

  • 4 Indien vaststelling van de woonplaats overeenkomstig het tweede lid niet mogelijk is, geldt als woonplaats de plaats van het werkelijk verblijf.

  • 5 Indien de woonplaats niet is aan te wijzen conform het bepaalde in het tweede of vierde lid, komen de kosten in het eerste lid bedoeld ten laste van de openbare lichamen.

§ VIII. Voorschot en verhaal van kosten

Artikel 38

Door de openbare lichamen worden, bij gebreke van tijdige betaling op andere wijzen, als voorschot voldaan de kosten voortvloeiende uit:

  • 1°. het bij sluiting van een krankzinnigengesticht op last van Onze Minister overbrengen van krankzinnigen naar andere gestichten volgens Artikel 4 en hunne opneming en verpleging daarvan;

  • 2°. de overbrenging naar en de opneming en verpleging in een gesticht van krankzinnigen omtrent wie het onzeker is door wien de kosten moeten worden gedragen of wier plaatsing of verdere verpleging ingevolge deze wet geschiedt op requisitoir van den Procureur-generaal;

  • 3°. het vervoer en de verpleging, waar ook, van krankzinnigen op bevel van den Gezaghebber in bewaring gesteld overeenkomstig Artikel 15.

Deze kosten worden door de openbare lichamen verhaald:

  • a. op de bestuurders der gestichten, indien de uitgaaf het gevolg is van de nalatigheid of verzuim hunnerzijds;

    en anders:

  • b. op de inkomsten en bezittingen van den verpleegde, en voor zoover deze daartoe toereikend zijn;

  • c. op zijne bloed- en aanverwanten, die naar artikel 468 van het Burgerlijk Wetboek BES tot zijn onderhoud verplicht zijn;

  • d. op het openbaar lichaam dat volgens Artikel 37A de verplegingskosten van de krankzinnigen heeft te voldoen.

De kosten van verpleging in een inrichting als bedoeld in artikel 1 worden aan de personen of de openbare lichamen sub b, c en d genoemd in rekening gebracht.

Artikel 39

Het verhaal geschiedt uit kracht van een bevelschrift van ten uitvoerlegging van den President van het Gemeenschappelijk Hof, gesteld op de daartoe aan dien ambtenaar over te leggen behoorlijk gesplitste en zooveel mogelijk door bewijsstukken gerechtvaardigde staten van kosten.