§ III. Plaatsing en verblijf in een krankzinnigengesticht
Ieder meerderjarig bloedverwant of aangehuwde in de rechte linie onbepaald en in de
zijlinie tot den derden graad ingesloten, alsmede de echtgenoot, voogd of curator
van een krankzinnige, zijn bevoegd om aan den Gezaghebber van het openbaar lichaam
waar de krankzinnige woont, machtiging te verzoeken om den krankzinnige voorloopig
in een gesticht te doen plaatsen in het belang der openbare orde of in dat van den
lijder.
Weigert de Gezaghebber dan kunnen de verzoekers zich wenden tot het Gemeenschappelijk
Hof.
De Gezaghebber, of krachtens opdracht van de Gezaghebber, de ambtenaar van politie
die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, kan bij ontstentenis van
de in artikel 13 vermelde personen de voorlopige plaatsing in een gesticht ambtshalve bij bevelschrift
gelasten.
Hij is, indien de in Artikel 13 vermelde personen van hunne bevoegdheid geen gebruik maken, daartoe verplicht, wanneer
hij de plaatsing van den krankzinnige onder verzekerd toezicht, in het belang der
openbare orde of ter voorkoming van ongelukken, noodzakelijk acht, of wanneer het
hem gebleken is, dat een krankzinnige verwaarloosd wordt.
In spoedeischende gevallen kunnen de Gezaghebbers krankzinnigen, die zich binnen hun
ressort bevinden, in bewaring doen stellen.
De Gezaghebbers geven hiervan zoo spoedig mogelijk kennis aan den Procureur-generaal,
met bijvoeging van de bescheiden, waaruit de krankzinnigheid blijkt.
Deze bewaring vindt plaats in een krachtens artikel 5 aangewezen plaats tot voorloopige opneming.
De duur van het in bewaring stellen mag nooit langer zijn dan strikt noodzakelijk.
Zoo spoedig mogelijk worden de noodige maatregelen genomen voor de voorloopige plaatsing
in een gesticht.
Een meerderjarige die het op grond van zijn toestand wenselijk acht zich te doen verplegen
in een krankzinnigengesticht, kan schriftelijk verzoeken daarin opgenomen te worden.
Degene die op eigen verzoek in een krankzinnigengesticht is opgenomen, zal uiterlijk
vierentwintig uren na een daartoe strekkend verzoek zijnerzijds uit de inrichting
worden ontslagen.
De artikelen 13, 14 en 15 zijn niet van toepassing op de in dit artikel bedoelde personen.
Bij het in artikel 13 bedoelde verzoek moet worden overgelegd eene uiterlijk drie dagen vóór het verzoek
opgemaakte, onderteekende en met redenen omkleede verklaring van een geneeskundige,
als bedoeld in artikel 6, waaruit blijkt, dat de persoon voor wien plaatsing in een gesticht verlangd wordt,
in een toestand van krankzinnigheid verkeert.
Bij de verzoeken kunnen bovendien omstandigheden vermeld en bescheiden overgelegd
worden, waaruit de staat van krankzinnigheid nader blijkt.
De Gezaghebbers geven in den regel ambtshalve geen bevel tot voorlopige plaatsing
in een gesticht af, dan na ontvangst van eene verklaring van een geneeskundige als
in dit artikel bedoeld.
De betrokken Gezaghebber is bevoegd, alvorens op het verzoek bedoeld in Artikel 13 te beschikken, den persoon, wiens plaatsing verzocht is, zijne bloedverwanten of
aangehuwden, zijn echtgenoot, voogd of curator daarover te hooren, wat eerstgenoemde
betreft zoo noodig in tegenwoordigheid van een geneeskundige door den Gezaghebber
zelven aan te wijzen.
Wanneer de te hooren persoon niet ter plaatse aanwezig is, kan de betrokken Gezaghebber
het verhoor aan den Gezaghebber van het openbaar lichaam, waar de woon- of verblijfplaats
van den persoon gelegen is, opdragen.
Het bevel van den Gezaghebber kan, na een daarin te bepalen termijn van ten hoogste
zes maanden, niet meer ten uitvoer gelegd worden.
De opneming van een krankzinnige in een gesticht geschiedt tegen overlegging van een
gewaarmerkt afschrift van het in artikel 14 bedoeld bevelschrift.
Ingeval de rechter oordelende in strafzaken, met toepassing van het tweede lid van
artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht BES, heeft bevolen, dat iemand in een krankzinnigengesticht zal worden geplaatst, geschiedt
de opneming van zoodanigen persoon tegen overlegging van een uittreksel uit de onherroepelijk
geworden uitspraak, die de plaatsing beveelt.
Dit uittreksel en de expeditie van de in de artt. 23, 24, 29 en 30 bedoelde rechterlijke beschikkingen moeten aan het bestuur van het gesticht worden
overgelegd; zij worden vermeld in en bewaard bij een register, ingericht naar een
bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen model.
Bij elke plaatsing van een krankzinnige in een gesticht geeft de betrokken Gezaghebber
daarvan onverwijld kennis aan de personen in Artikel 13 vermeld.
De Gezaghebber zendt een afschrift van zijn bevel en de geneeskundige verklaring op
grond waarvan het bevel is gegeven, ten spoedigste aan de Procureur-Generaal.
-
1 Gedurende de eerste vier weken na iemands opneming houdt de geneeskundige van het
gesticht, die den opgenomene behandelt, in een daartoe bestemd register, waarvan het
model bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld, dagelijks
aanteekening van zijne bevinding.
Binnen vijf weken na iemands opneming wordt door den Procureur-generaal een afschrift
van de in artikel 21, eerste lid, bedoelde aantekeningen met een requisitoir om den opgenomene gedurende een bepaalden
tijd, dien van één jaar niet te boven gaande, in een krankzinnigengesticht te doen
verblijven, ingediend aan het Gemeenschappelijk Hof.
Het requisitoir gaat vergezeld van eene met redenen omkleede verklaring van den geneesheer
van het gesticht, of, indien er meer zijn, van den eersten geneeskundige omtrent het
noodzakelijke of wenschelijke eener verdere verpleging in een krankzinnigengesticht.
Over het requisitoir kan door het Gemeenschappelijk Hof worden beschikt op de in Artikel 22 vermelde bescheiden.
Het Gemeenschappelijk Hof kan echter nader bewijs door getuigen of andere middelen
gelasten en zelfs het verhoor van den verpleegde bevelen.
Wordt het verhoor van den verpleegde bevolen, dan geschiedt dit in het gesticht al
of niet in tegenwoordigheid van een der daaraan verbonden geneeskundigen. Het Gemeenschappelijk
Hof kan verhoor opdragen aan een daartoe te benoemen Rechter Commissaris. Dit verhoor
geschiedt zooveel mogelijk in het bijzijn van den Procureur-generaal.
Bij gelegenheid van het verhoor van den verpleegde kunnen tevens de geneeskundigen
en andere personen, die zich in het gesticht bevinden, als getuigen worden gehoord,
zonder voorafgaande oproeping.
Hangende het onderzoek blijft de verpleegde in het gesticht.
Bij afwijzende beschikking op het requisitoir van den Procureur-generaal gelast het
Gemeenschappelijk Hof tevens, dat de persoon, wiens verdere verblijf in een krankzinnigengesticht
is verzocht, onmiddellijk uit het gesticht worde ontslagen.
De beschikking van het Gemeenschappelijk Hof wordt gesteld op het requisitoir.
Ten hoogste één maand en ten minste veertien dagen vóór het verstrijken van den tijd,
waarvoor het Gemeenschappelijk Hof iemands verblijf in een krankzinnigengesticht heeft
vergund, wordt door den geneeskundige van het gesticht of, indien er meer zijn door
den eerste geneeskundige aan den Procureur-generaal aan afschrift gezonden van de
in artikel 21 bedoelde aanteekeningen, vergezeld van zijne met redenen omkleede verklaring omtrent
de noodzakelijke of wenschelijke eener verdere verpleging in een krankzinnigengesticht.
De Procureur-generaal dient hierop, zoo daartoe termen zijn, uiterlijk acht dagen
na de ontvangst van de in het eerste lid genoemde bescheiden en onder overlegging
daarvan aan het Gemeenschappelijk Hof een requisitoir in tot het verleenen eener nieuwe
machtiging voor ten hoogste één jaar.
Op dit requisitoir wordt beschikt overeenkomstig de voorschriften van Artikel 23.
Telkens bij het verstrijken van den termijn der laatst verleende machtiging kan op
gelijke wijze een nieuwe machtiging worden verleend voor ten hoogste één jaar.
De verpleegde, te wiens aanzien machtiging tot verlengd verblijft in een gesticht
is verzocht, blijft daarin hangende het onderzoek van het Gemeenschappelijk Hof.
Bij weigering der machtiging gelast het Gemeenschappelijk Hof tevens, dat de persoon,
wiens verder verblijf in een krankzinnigengesticht is gerequireerd, onmiddellijk uit
het gesticht worde ontslagen.
De plaatsing van een verdachte in een gesticht op grond van artikel 360 van het Wetboek van Strafvordering BES geschiedt zonder nadere formaliteiten, alleen op grond van de beschikking van de
president van het Gemeenschappelijk Hof of van de rechter in eerste aanleg.
De kosten van overbrenging naar het gesticht en van verpleging gedurende den tijd
der observatie komen voor rekening van de openbare lichamen, tenzij dit door of voor
den beklaagde anders verlangd wordt.
Bij de opneming doet de President van het Gemeenschappelijk Hof of de betrokken rechter
in eersten aanleg aan den geneeskundige, of, zoo er meer zijn, aan den eersten geneeskundige,
van het gesticht, alle bescheiden en inlichtingen toekomen, welke dienen kunnen om
deze bij zijn oordeel over het geval voor te lichten.
Genoemde geneeskundige zendt zoo spoedig mogelijk door tusschenkomst van den Procureur-generaal
zijn met redenen omkleed rapport over de al of niet krankzinnigheid van den beklaagde
aan den President van het Gemeenschappelijk Hof of aan den betrokken rechter in eersten
aanleg.
Zoo het rapport de verklaring inhoudt, dat de opgenomene aan krankzinnigheid lijdende
is, wordt door den Procureur-generaal zijne definitieve plaatsing in een krankzinnigengesticht
gerequireerd, overeenkomstig de voorschriften der artt. 22 en 23 van deze wet.
Houdt het rapport de verklaring in, dat de opgenomene niet krankzinnig is, dan geeft
de President van het Gemeenschappelijk Hof of de betrokken rechter in eersten aanleg
last tot onmiddellijk ontslag uit het gesticht, met bevel dat de beklaagde weder ter
beschikking der Justitie worde gesteld.
Een krankzinnige, die krachtens eene rechterlijke machtiging in een gesticht is opgenomen,
kan zonder nadere machtiging naar een ander gesticht worden overgebracht binnen den
termijn bij de laatst verleende machtiging gesteld.
Ingeval van overbrenging worden de den krankzinnige betreffende stukken door het bestuur
van het eene gesticht gezonden aan dat van het andere.
§ IV. Verlof en ontslag uit een krankzinnigengesticht
Door den geneeskundige of, zoo er meer zijn, door den eerste geneeskundige van een
gesticht, kan in overleg met het bestuur aan een ieder die daarin is opgenomen, met
toestemming van hem, die de opneming heeft verzocht, verlof worden verleend om het
gesticht voor een bepaalden tijd te verlaten.
Ingeval de verpleegde onder ouderlijk gezag, voogdij of curateele staat, is daartoe
de toestemming van hem, die het ouderlijk gezag uitoefent, van den voogd of van den
curator noodig. Deze bepaling geldt niet, wanneer het verlof voor vier en twintig
uren of korter wordt verleend.
Het ingaan van het verlof en de terugkeer in het gesticht worden op het in Artikel 19 vermeld register aangeteekend.
Ontslag wordt verleend door het bestuur van het gesticht:
-
1°. wanneer de verpleegde geene blijk van krankzinnigheid heeft gegeven of hij van zijne
krankzinnigheid genoegzaam is hersteld; van het verleend ontslag wordt door den geneeskundige
eene schriftelijke verklaring afgegeven aan den persoon of de autoriteit, die het
verzoek tot opneming heeft gedaan;
-
2°. op bevel van den Procureur-generaal;
-
3°. op rechterlijk bevel.
Ontslag kan worden verleend door het genoemde bestuur:
-
a. op verzoek van hem, op wiens aanvraag de opneming geschied is, of, bij ontstentenis
van dezen op verzoek van een ander bloedverwant of aangehuwde of den echtgenoot, bedoeld
bij Artikel 13, en in beide gevallen wanneer de verpleegde onder vaderlijke macht, voogdij of curateele
staat met de toestemming van de in het tweede lid van Artikel 27 genoemde personen;
-
b. wanneer de bij de overeenkomst krachtens welke de lijder in het gesticht is opgenomen,
vastgestelde verpleegkosten of kosten buiten de verpleging niet op de bepaalde of
overeengekomen wijze worden voldaan en de schuldenaar zonder gevolg is in gebreke
gesteld om te betalen.
De Procureur-generaal kan, in overleg met den inspecteur, bij gebrek aan plaatsruimte
in de inrichting als bedoeld in artikel 1, zoodanige lijders doen ontslaan, die volgens een vooraf in te winnen schriftelijk
advies van den geneeskundige van het gesticht, of, indien er meer zijn, van den eersten
geneeskundige, als ongeneeslijk zijn aan te merken en wier ontslag geen gevaar oplevert
voor verstoring der openbare orde of voor ongelukken.
Het ontslag wordt op het in Artikel 19 vermelde register aangeteekend.
De terugkeer in de maatschappij wordt door den genoemde geneeskundige van het gesticht
geregeld in overleg met hem op wiens aanvraag de opneming is geschied, of, bij ontstentenis
van dezen met iemand dergenen, die bevoegd waren de opneming te vragen. Bij het ontslag
van hem, die op eigen verzoek in het gesticht is opgenomen, wordt het in de vorige
zinsnede vermeld overleg niet vereischt.
Zijn de in de eerste zinsnede van het vorige lid bedoelde personen niet bekend of
onthouden zij hunne medewerking, zoo kan de hulp van den Gezaghebber van het openbaar
lichaam, waarop het gesticht gelegen is, tot de opzending van de ontslagene naar zijn
woonplaats worden ingeroepen. Hetzelfde geldt bij het ontslag van hen, die op eigen
verzoek in het gesticht zijn opgenomen.
In ieder der gevallen, bedoeld bij Artikel 28, eerste lid, sub 2, en tweede lid, sub a en b, beoordeelt de geneeskundige, of zoo er meer zijn, de eerste geneeskundige van het
gesticht vooraf of het ontslag kan plaats hebben, zonder gevaar voor stoornis van
de openbare orde of voor ongelukken.
Blijkt het tegendeel, dan maakt hij daaromtrent eene schriftelijke verklaring op en
zendt die in het geval van Artikel 28, tweede lid, sub a, met het verzoek, in dat van Artikel 28, tweede lid, sub b, met het exploit van ingebrekestelling
aan den Procureur-generaal.
De Procureur-generaal vraagt onmiddellijk na ontvangst dezer stukken de beslissing
van het Gemeenschappelijk Hof, dat op zijn requisitoir of het ontslag beveelt na zich
verzekerd te hebben, dat de noodige maatregelen genomen zijn om het gevaar voor stoornis
van de openbare orde of voor ongelukken te verhoeden, of bepaalt dat het ontslag als
gevaarlijk niet binnen den termijn der laatste machtiging zal geschieden, of, bij
het verstrijken van dien termijn, in de hiervoor omschreven vormen machtiging verleent
tot verder verblijf van den krankzinnige in een gesticht.
Zoolang het Gemeenschappelijk Hof beraadslaagt wordt het gevraagde ontslag niet verleend.
Het Gemeenschappelijk Hof kan vóór het nemen eener beslissing een nader onderzoek
bevelen. Het tweede lid en de volgende zinsneden van Artikel 23 zijn daarbij van toepassing.
Bevindt de Procureur-generaal, dat een verpleegde in een krankzinnigengesticht op
onwettige wijze is opgenomen of gehouden, zoo beveelt hij diens onmiddellijk ontslag,
tenzij dit niet zonder gevaar voor stoornis van de openbare orde of voor ongelukken
kan geschieden.
Zoo het bestaan van dat gevaar blijkt uit eene met redenen omkleede verklaring van
den geneeskundige van het gesticht, of, indien er meer zijn, van den eersten geneeskundige,
requireert de Procureur-generaal in de hiervoren omschreven vormen de machtiging van
het Gemeenschappelijk Hof tot verder verblijf van den krankzinnige in een gesticht.
Treft de Procureur-generaal in een gesticht een verpleegde aan, die, ofschoon daarin
op grond van een rechterlijke machtiging verblijvende, naar zijn oordeel niet meer
krankzinnig is, dan kan hij diens ontslag alleen bevelen zoo de geneeskundige, of,
zoo er meer zijn, de eerste geneeskundige van het gesticht daarmede instemt.
Bij gemis van die instemming vraagt de Procureur-generaal de beslissing van het Gemeenschappelijk
Hof, dat vooraf den geneeskundige, of, zoo er meer zijn, den eersten geneeskundige
van het gesticht hoort en een nader onderzoek kan bevelen; het tweede lid en de volgende
zinsneden van Artikel 23 zijn daarbij van toepassing.