Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag BES

Geraadpleegd op 21-11-2024.
Geldend van 15-12-2010 t/m heden

Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag BES

Titel I. De justitiële documentatie

§ 1. Het registreren van gegevens

Artikel 1

  • 1 Er is een justitiële documentatiedienst, die belast is met het registreren van de door deze wet aangewezen justitiële gegevens.

  • 2 De registratie geschiedt, naar door deze wet gestelde regelen, in strafregisters en op strafkaarten.

  • 3 De leiding van de dienst berust bij Onze Minister van Justitie. De procureur-generaal is belast met het beheer van de strafregisters, en de officier van justitie met het beheer van de strafkaarten, ieder voor zijn bevoegdheidsgebied.

  • 4 Onze Minister van Justitie treft de nodige maatregelen opdat de gegevens, bedoeld in het tweede lid, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt, juist en nauwkeurig zijn. Hij verbetert of verwijdert de gegevens dan wel vult deze aan of schermt deze af indien hem blijkt dat deze onjuist of onvolledig zijn.

§ 2. De strafregisters

Artikel 2

  • 1 De strafregisters bestaan uit:

    • a. strafbladen van de tegen natuurlijke personen gewezen onherroepelijke veroordelingen, waarbij, al dan niet tezamen met maatregelen, een of meer straffen zijn opgelegd, door rechters in het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba gewezen:

    • b. uittreksels van onherroepelijk geworden veroordelingen door andere dan rechters in het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba gewezen, voorzover Onze Minister van Justitie daartoe een voorschrift heeft gegeven. Deze uittreksels worden voor de toepassing van deze wet met strafbladen gelijkgesteld.

  • 2 Met veroordeling wordt gelijkgesteld het in artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht BES bedoelde bevel van de rechter, dat de schuldige ter beschikking van de Regering zal worden gesteld, teneinde van harentwege te worden verpleegd.

  • 4 De strafregisters bestaan tevens uit de strafbladen van de omtrent natuurlijke personen gewezen onherroepelijke uitspraken of beslissingen krachtens welke tegen deze personen veroordelingen, door andere dan rechters in het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba gewezen, op Bonaire, Sint Eustatius en Saba kunnen worden ten uitvoer gelegd, voor zover die veroordelingen zijn gewezen wegens feiten, die misdrijven opleveren, of ingevolge die uitspraken of beslissingen op Bonaire, Sint Eustatius en Saba vrijheidsstraf, anders dan vervangende, moet worden ondergaan. Betreft het een persoon die de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt, dan geldt het voorgaande eveneens indien ingevolge de bedoelde uitspraak of beslissing de in het derde lid genoemde straffen of maatregelen moeten worden ondergaan.

Artikel 3

  • 1 Het strafblad vermeldt:

    • 1°. de personalia van de veroordeelde;

    • 2°. de rechter bij wiens onherroepelijk geworden uitspraak de straffen of maatregelen zijn bepaald;

    • 3°. de dagtekening van de uitspraak;

    • 4°. kwalificatie van het feit, waarvoor de veroordeling is uitgesproken met aanhaling van de daarbij betrokken strafbepalingen. De procureur-generaal kan bepalen, dat in daartoe aangewezen gevallen wordt volstaan met een korte aanduiding;

    • 5°. de opgelegde straffen of maatregelen;

    • 6°. de datum, waarop de uitspraak onherroepelijk is geworden;

    • 7°. indien gehele of gedeeltelijke gratie wordt verleend van de opgelegde straf, het daartoe strekkende koninklijk besluit; bij het verlenen van voorwaardelijke gratie, met vermelding van de duur van de proeftijd.

  • 2 Het strafblad vermeld tevens:

    • 1°. de bij een uitspraak of beslissing, krachtens welke een veroordeling, door een andere dan een rechter in het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba gewezen, op Bonaire, Sint Eustatius en Saba kan worden ten uitvoer gelegd, opgelegde of uitvoerbaar geworden straf of maatregel;

    • 2°. de in een vreemde staat genomen beslissing als gevolg waarvan het recht tot tenuitvoerlegging op Bonaire, Sint Eustatius en Saba van een door de rechter van die staat gewezen veroordeling geheel of gedeeltelijk is komen te vervallen.

  • 3 Op de wijze door de procureur-generaal te bepalen wordt in de strafregisters aantekening gehouden van:

    • 1°. een last tot herroeping van een voorwaardelijke veroordeling;

    • 2°. een last tot verlenging van de proeftijd van een voorwaardelijke veroordeling;

    • 3°. een beschikking tot voorwaardelijke invrijheidstelling, met vermelding van de duur van de proeftijd;

    • 4°. een beschikking tot intrekking van de voorwaardelijke invrijheidstelling;

    • 5°. een bevel tot verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling van de Regering;

    • 6°. een last tot verlenging van de proeftijd van een voorwaardelijke terbeschikkingstelling van de Regering;

    • 7°. een beschikking tot vervallenverklaring van een voorwaardelijke gratie.

Artikel 4

Een strafblad wordt uit het strafregister verwijderd, indien na vernietiging van het gewijsde geen straf of maatregel wordt opgelegd.

Artikel 5

  • 1 Een strafblad wordt uit het strafregister verwijderd na verloop van een termijn van vier jaren.

  • 2 De termijn beloopt acht jaren, indien bij de veroordeling is opgelegd gevangenisstraf.

  • 3 Het voorgaande lid is niet van toepassing:

    • a. indien de rechter met toepassing van artikel 17a van het Wetboek van Strafrecht BES heeft bepaald, dat de straf of straffen geheel niet zullen worden tenuitvoergelegd en een last tot herroeping voor het geheel of een deel niet is gegeven;

    • b. indien de veroordeling een persoon betreft, die tijdens de uitspraak van het eindvonnis in eerste aanleg de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt en de opgelegde straf de duur van drie maanden niet te boven gaat.

  • 4 Vervallen.

Artikel 6

De termijn, in het voorgaande artikel bedoeld, vangt aan op de dag na die, waarop de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Artikel 7

  • 1 De in artikel 5 bedoelde termijn wordt verlengd met de bij de uitspraak bepaalde duur van de opgelegde vrijheidsstraf met uitzondering van de straf of het gedeelte daarvan ten aanzien waarvan de rechter heeft bepaald dat het niet zal worden tenuitvoergelegd en een last tot herroeping niet is gegeven.

  • 2 De termijn wordt mede verlengd met de duur van de verlenging van de proeftijd van een voorwaardelijke veroordeling, met de duur van de verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling van de Regering of van de proeftijd van een voorwaardelijke terbeschikkingstelling van de Regering; indien het bevel dat de terbeschikkingstelling niet zal worden tenuitvoergelegd, wordt herroepen, wordt de termijn tevens verlengd met de duur van de terbeschikkingstelling van de Regering.

  • 3 De termijn loopt niet in de tijd gedurende welke de veroordeelde uit het gesticht of de inrichting, waarin hij zijn straf of maatregel ondergaat, ontvlucht is, of gedurende welke hij zich aan de tenuitvoerlegging heeft onttrokken.

Artikel 8

  • 1 Een strafblad wordt niet verwijderd zolang nog enig ander strafblad ten aanzien van de veroordeelde in het strafregister blijft geplaatst.

  • 2 Indien de veroordeelde vóór afloop van de in artikel 5 bedoelde termijn opnieuw wordt vervolgd of zal worden vervolgd, kan het gerecht, voor hetwelk de zaak wordt vervolgd, of zal worden vervolgd, op vordering van het openbaar ministerie gelasten, dat het strafblad niet wordt verwijderd alvorens over die strafzaak onherroepelijk is beslist.

Artikel 8a

In geval van tenuitvoerlegging op Bonaire, Sint Eustatius of Saba van een veroordeling, door een andere dan de rechter in het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba gewezen, vangt de in artikel 5 bedoelde termijn aan op de dag na die waarop die veroordeling onherroepelijk is geworden. De duur van de termijn wordt bepaald aan de hand van de bij de uitspraak of beslissing, krachtens welke de bovenbedoelde veroordeling op Bonaire, Sint Eustatius en Saba kan worden ten uitvoer gelegd, opgelegde of uitvoerbaar geworden straf of maatregel.

§ 3. De strafkaarten

Artikel 9

Alle bij het parket van de officier van justitie binnengekomen processen-verbaal of politiële rapporten betreffende een persoon, worden geregistreerd op een ten name van die persoon gestelde strafkaart.

Artikel 10

  • 1 Op de wijze door Onze Minister van Justitie te bepalen worden op de strafkaart de volgende gegevens geregistreerd:

    • 1°. de personalia van degene ten wiens name de strafkaart gesteld is;

    • 2°. het registratienummer van het proces-verbaal of politieel rapport;

    • 3°. de datum van het strafbaar feit of van het feit, waaromtrent een politieel rapport is opgemaakt;

    • 4°. een korte aanduiding van het strafbaar feit of van het feit, waaromtrent een politieel rapport is opgemaakt;

    • 5°. de wijze van afdoening van het proces-verbaal of het politieel rapport, met vermelding van de datum;

    • 6°. een korte aanduiding van het eindresultaat;

    • 7°. al hetgeen voorts in het belang van een goede rechtsbedeling nodig is.

  • 2 Het model van de strafkaart zal door Onze Minister van Justitie worden vastgesteld.

Artikel 11

Een strafkaart wordt vernietigd:

  • a. indien de daarop geregistreerde strafbare feiten overtredingen zijn en vijf jaren zijn verstreken sedert de datum, waarop de desbetreffende zaken zijn afgedaan, zonder dat een nieuw proces-verbaal of politieel rapport is geregistreerd;

  • b. indien de daarop geregistreerde feiten misdrijven zijn, die gestraft zijn met een geldboete van niet meer dan USD 28, terwijl er acht jaren zijn verstreken sinds de dag van het eindvonnis, zonder dat er een nieuw proces-verbaal of politieel rapport is geregistreerd;

  • c. indien de verdachte ter zake van de daarop geregistreerde strafbare feiten is vrijgesproken dan wel indien het openbaar ministerie besloten heeft de zaak niet te vervolgen en twee jaren zijn verstreken sedert de datum van het eindvonnis onderscheidenlijk de beslissing tot niet-vervolging;

  • d. indien betrokkene is overleden;

  • e. indien de geboortedatum van betrokkene tachtig jaar of langer in het verleden ligt.

§ 4. Het verstrekken van gegevens uit de justitiële documentatiedienst

Artikel 12

  • 1 Onze Minister van Justitie verstrekt inlichtingen uit het strafkaartsysteem en de strafregisters aan:

    • a. rechters in het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, en andere rechterlijke ambtenaren buiten de zittingsplaatsen van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, ten behoeve van de strafrechtspleging;

    • b. de gezaghebbers van de openbare lichamen.

  • 2 De op grond van het voorgaande lid verkregen gegevens mogen uitsluitend ten behoeve der justitie worden gebruikt.

  • 3 Onze Minister van Justitie verstrekt voorts inlichtingen uit het strafkaartsysteem en de strafregisters aan bij ministeriële regeling aan te wijzen instellingen, die werkzaam zijn op het gebied van de reclassering en kinderbescherming, alsmede aan bij ministeriële regeling aan te wijzen psychiaters en psychologen, en aan de secretarissen van de voogdijraden, in die gevallen waarin dit nodig is voor het voorbereiden van enig rapport of het uitoefenen van enig toezicht.

  • 4 Tot het geven van inlichtingen als in dit artikel bedoeld is bevoegd de procureur-generaal en – voor zover betreft het strafkaartsysteem – mede de officier van justitie.

Artikel 13

  • 1 Voor zover dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang en voor de goede taakuitoefening van degene aan wie inlichtingen uit het strafkaartsysteem en de strafregisters worden verstrekt, kunnen bij ministeriële regeling personen of instanties die met een publieke taak zijn belast, worden aangewezen aan wie bedoelde inlichtingen worden verstrekt. Daarbij kunnen nadere voorschriften worden gegeven in verband met de verwerking en verdere verwerking.

  • 2 De inlichtingen worden niet voor een ander doel gebruikt dan waarvoor zij zijn verstrekt, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

Artikel 14

  • 1 Onze Minister van Justitie verstrekt aan de gezaghebbers uittreksels uit de strafregisters ten dienste van de afgifte van de verklaringen omtrent het gedrag.

  • 2 De afgifte van deze uittreksels geschiedt door of namens de procureur-generaal.

Titel Ia. Rechten van de betrokkene op kennisneming en verbetering

Artikel 14a

  • 1 Onze Minister van Justitie deelt een ieder op diens verzoek binnen vier weken mede of en zo ja welke gegevens deze persoon betreffende in de strafregisters zijn vastgelegd.

  • 2 De mededeling, bedoeld in het eerste lid, wordt niet gedaan in schriftelijke vorm, tenzij het betreft een weigering om mededeling te doen.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het verzoek en de wijze van kennisneming.

Artikel 14b

  • 1 Elke verstrekking van inlichtingen op grond van de artikelen 12 en 13 wordt vastgelegd en gedurende ten minste een jaar bewaard.

  • 2 Onze Minister van Justitie deelt een ieder op diens verzoek schriftelijk binnen vier weken mede of hem betreffende inlichtingen in het jaar voorafgaande aan het verzoek, zijn verstrekt.

Artikel 14c

  • 1 Bij de behandeling van verzoeken als bedoeld in artikelen 14a en 14b, draagt Onze Minister van Justitie zorg voor een deugdelijke vaststelling van de identiteit van de verzoeker.

  • 2 De verzoeken worden ten aanzien van minderjarigen die de leeftijd van zestien jaren nog niet hebben bereikt, en ten aanzien van onder curatele gestelden gedaan door hun wettelijke vertegenwoordigers. De betrokken mededeling geschiedt eveneens aan de wettelijke vertegenwoordigers.

  • 3 De verzoeken kunnen tevens worden gedaan door een advocaat aan wie de betrokkene een bijzondere machtiging heeft verleend met het oog op de uitoefening van zijn rechten krachtens deze wet en die het verzoek uitsluitend doet met de bedoeling de belangen van zijn cliënt te behartigen. De betrokken mededeling geschiedt aan de advocaat. Bij ministeriële regeling kunnen aan de bijzondere machtiging nadere eisen worden gesteld.

Artikel 14d

Een mededeling als bedoeld in de artikelen 14a en 14b blijft achterwege voor zover dit noodzakelijk is in het belang van:

  • a. de veiligheid van de staat,

  • b. het voorkomen, opsporen en vervolgen van strafbare feiten,

  • c. het toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften die zijn gesteld ten behoeve van de belangen, bedoeld onder b, of

  • d. de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen.

Artikel 14e

  • 1 Degene aan wie overeenkomstig artikel 14b kennis is gegeven van hem betreffende inlichtingen, kan Onze Minister van Justitie schriftelijk verzoeken om deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen, indien deze feitelijk onjuist zijn, voor het doel van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel in strijd met een wettelijk voorschrift zijn verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.

  • 3 Onze Minister van Justitie draagt zorg dat een beslissing tot verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming zo spoedig mogelijk wordt uitgevoerd.

Artikel 14g

  • 1 Indien een verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming als bedoeld in artikel 14e is uitgevoerd, doet Onze Minister van Justitie het aan de personen of instanties, bedoeld in de artikelen 12 en 13 in het jaar voorafgaand aan het verzoek en in de sinds dat verzoek verstreken periode de betrokken inlichtingen zijn verstrekt, zo spoedig mogelijk mededeling van deze verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming, tenzij dit onmogelijk blijkt of een onevenredige inspanning kost.

  • 2 Onze Minister van Justitie deelt aan de verzoeker en voor zover van toepassing aan de wettelijk vertegenwoordiger desgevraagd mede aan wie hij de mededeling heeft gedaan.

Artikel 14h

  • 1 Onze Minister van Justitie kan voor de mededeling, bedoeld in de artikelen 14a en 14b, een vergoeding van kosten verlangen die niet hoger is dan een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag. Daarbij wordt tevens de wijze van betaling bepaald.

  • 2 De vergoeding wordt teruggegeven ingeval Onze Minister op verzoek van de betrokkene, of op bevel van de rechter tot verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming is overgegaan of wanneer het verzoek moet worden geweigerd op grond van artikel 14d.

Titel II. Verklaringen omtrent het gedrag

§ 1. Algemeen

Artikel 15

  • 1 De gezaghebber geeft geen andere verklaring omtrent het gedrag, onder welke benaming ook, af dan overeenkomstig de bepalingen van deze wet.

  • 2 Het voorgaand lid geldt niet:

    • a. indien het verzoek om inlichtingen betrekking heeft op politiepersoneel, dat onder hem dient of onder hem gediend heeft;

    • b. indien het verzoek om inlichtingen betrekking heeft op een persoon in dienst van het openbaar lichaam;

    • c. indien, buiten het geval, waarin het verzoek om inlichtingen omtrent een bepaald persoon verband houdt met het vervullen van een bepaalde werkzaamheid, de gezaghebber gehouden is andere bestuursorganen te dienen van bericht en raad;

    • d. indien, buiten het geval, waarin het verzoek om inlichtingen omtrent een bepaald persoon verband houdt met het vervullen van een bepaalde werkzaamheid, de gezaghebber optreedt als plaatselijk hoofd van politie.

  • 3 Een verklaring omtrent het gedrag houdt niet anders in dan dat de gezaghebber uit het onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokkene ingesteld, gelet op het doel waarvoor de afgifte is gevraagd, niet is gebleken van bezwaren tegen die persoon. Onze Minister van Justitie stelt het model voor de verklaring vast, die behalve in het Nederlands ook in het Engels en in het Spaans kan worden gesteld.

Artikel 16

De afgifte van een verklaring omtrent het gedrag geschiedt door de gezaghebber van het openbaar lichaam waar betrokkene in het bevolkingsregister is opgenomen, dan wel indien hij verblijft buiten Bonaire, Sint Eustatius of Saba, vóór zijn vertrek laatstelijk was opgenomen.

Artikel 17

  • 1 Het verzoek tot afgifte geschiedt schriftelijk.

  • 2 Het behelst de naam, de voornamen, de dag en het jaar van geboorte van de betrokkene, alsmede een omschrijving van het doel, waarvoor de afgifte van de verklaring wordt gevraagd. Indien het doel, waarvoor de afgifte wordt gevraagd, verband houdt met het vervullen van een bepaalde werkzaamheid, wordt bij het verzoekschrift overgelegd een geschrift van degene te wiens behoeve die werkzaamheid zal worden vervuld, waarin de aard dier werkzaamheden is vermeld.

  • 3 Onze Minister van Justitie stelt het model vast van een daartoe door de aanvrager in te vullen formulier.

Artikel 18

  • 1 Het verzoek tot afgifte van een verklaring omtrent het gedrag wordt gedaan door degene omtrent wiens gedrag een verklaring wordt gevraagd.

  • 2 Onze Minister van Justitie kan voor bijzondere gevallen een afwijkende regeling vaststellen. Alsdan moet in ieder geval ten genoege van de gezaghebber blijken, dat degene omtrent wiens gedrag een verklaring wordt gevraagd, met het verzoek instemt.

§ 2. De beoordeling van het verzoek

Artikel 19

  • 1 Onze Minister van Justitie kan doeleinden aanwijzen, welke een onderzoek naar het gedrag niet kunnen wettigen.

  • 2 De beschikking van Onze Minister van Justitie wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.

Artikel 20

  • 1 De gezaghebber weigert het verzoek in behandeling te nemen, indien:

    • 1°. ingevolge artikel 16 de gezaghebber van een ander openbaar lichaam tot de afgifte bevoegd is;

    • 2°. niet voldaan is aan het bepaalde in artikel 17 of in, dan wel krachtens, artikel 18;

    • 3°. de afgifte zou strijden met een beschikking als in het voorgaande artikel bedoeld, dan wel anderszins het doel, waarvoor de afgifte wordt gevraagd, het instellen van een onderzoek niet wettigt.

  • 2 Zodanige beslissing wordt onverwijld bij aangetekende brief aan de verzoeker medegedeeld, met vermelding van de reden der weigering en van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 21, eerste lid.

Artikel 21

  • 1 De verzoeker kan binnen zeven dagen na ontvangst van de in het voorgaande artikel bedoelde mededeling tegen de beslissing bij Onze Minister van Justitie voorziening vragen.

  • 2 Onze Minister van Justitie beslist binnen tien dagen of het verzoek al dan niet in verdere behandeling moet worden genomen. Zijn beslissing wordt onverwijld medegedeeld aan de betrokken gezaghebber en, bij aangetekende brief, aan de verzoeker.

§ 3. De beoordeling van het gedrag

Artikel 22

  • 1 De gezaghebber geeft een verklaring omtrent het gedrag slechts af wanneer hem uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokkene niet is gebleken van bezwaren tegen die persoon. In alle andere gevallen weigert hij de gevraagde verklaring af te geven.

  • 2 In de verklaring wordt het doel, waarvoor de afgifte is gevraagd, vermeld.

Artikel 23

  • 1 De gezaghebber mag bij zijn onderzoek uitsluitend acht slaan op:

    • 1°. de uittreksels uit de strafregisters, die hem ten aanzien van de betrokkene verstrekt worden;

    • 2°. gegevens ontleend aan de registers van de politie in de tegenwoordige of in de vroegere woonplaatsen of verblijfplaatsen van betrokkene;

    • 3°. andere schriftelijke bescheiden, welke hem in verband met de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag ter beschikking zijn gesteld.

  • 2 Indien ten aanzien van betrokkenen geen strafblad in de strafregisters voorkomt, let de gezaghebber bij zijn onderzoek niet op feiten en gedragingen, vermeld in andere registers en bescheiden, indien sedert de dag, waarop deze zijn voorgevallen, meer dan vier jaren zijn verlopen.

  • 3 In bijzondere gevallen kan de gezaghebber van het bepaalde in het voorgaande lid afwijken. Alvorens in zodanig geval op het verzoek te beslissen, wint hij het advies in van de procureur-generaal.

  • 4 De gezaghebber beslist binnen veertien dagen nadat het verzoek is gedaan of, indien Onze Minister van Justitie op grond van artikel 21 heeft beslist, dat het verzoek alsnog in verdere behandeling wordt genomen, binnen veertien dagen te rekenen van de dagtekening van de verzending van diens beslissing, of de verklaring kan worden afgegeven.

  • 5 Indien de gezaghebber, gelet op het ingestelde onderzoek, van oordeel is, dat de verklaring niet behoort te worden afgegeven, deelt hij binnen de in het voorgaande lid bedoelde termijn bij aangetekende brief zijn met redenen omklede beslissing tot weigering mede aan de betrokkene, waarbij deze tevens wordt gewezen op het bepaalde in artikel 25. Onder de redenen worden de feiten en gedragingen opgenomen, waarop de beslissing steunt.

    In het bijzondere geval, bedoeld in artikel 23 derde lid, wordt in de beslissing vermeld, dat die bepaling toepassing heeft gevonden.

  • 6 De in het vierde en vijfde lid bedoelde termijnen kunnen, indien de gezaghebber de procureur-generaal hoort, ten hoogste met veertien dagen worden verlengd.

    Van de verlenging wordt mededeling gedaan aan de betrokkene.

§ 4. Het beroep

Artikel 25

  • 1 De betrokkene kan binnen veertien dagen na ontvangst van de mededeling, bedoeld in artikel 23, vijfde lid, daartegen een klaagschrift indienen bij het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

  • 2 Het klaagschrift wordt door betrokkene, zijn gemachtigde of zijn raadsman ondertekend en wordt in tweevoud ingediend.

  • 3 Het klaagschrift houdt in:

    • a. de naam en de woonplaats van de betrokkene;

    • b. een gekozen woonplaats binnen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, indien de verzoeker daarbuiten woonplaats heeft;

    • c. een duidelijke omschrijving van de beslissing van de gezaghebber, waartegen het klaagschrift is gericht, onder overlegging voor zoveel mogelijk van een afschrift van de beslissing.

Artikel 26

  • 1 Het gerecht stelt binnen zeven dagen na ontvangst van het klaagschrift de dag vast, waartegen de betrokkene en de gezaghebber worden opgeroepen om te worden gehoord.

  • 2 De griffier doet de gezaghebber bij de oproeping een exemplaar van het klaagschrift toekomen.

  • 3 De gezaghebber doet onverwijld na ontvangst van de oproeping de bescheiden, op grond waarvan zijn beslissing is genomen, aan het gerecht overleggen.

  • 4 Het gerecht stelt het openbaar ministerie, de klager en zijn raadsman in de gelegenheid van de door de gezaghebber overgelegde bescheiden kennis te nemen.

Artikel 27

  • 1 Het openbaar ministerie wordt bij de behandeling van het klaagschrift gehoord.

  • 2 De betrokkene wordt in persoon gehoord. Hij kan zich doen vertegenwoordigen door een gemachtigde en zich doen bijstaan door een raadsman. Het gerecht kan weigeren bepaalde personen, die geen advocaat zijn, als gemachtigde toe te laten.

  • 3 De gezaghebber kan zich doen vertegenwoordigen. Hij kan zich doen bijstaan door een raadsman.

  • 4 Indien het gerecht dit in het belang van het onderzoek nodig oordeelt, hoort het getuigen. Het kan het openbaar ministerie bevelen de getuigen tegen een bepaalde dag te dagvaarden.

  • 5 Ieder die als getuige is gedagvaard, is verplicht voor het gerecht te verschijnen, de eed of de belofte te doen en getuigenis af te leggen, een en ander behoudens verschoning wegens ambts- of beroepsgeheim. Indien de getuige niet op de dagvaarding verschijnt, kan het gerecht hem andermaal doen dagvaarden en daarbij tevens zijn medebrenging gelasten.

  • 6 Degene, die als getuige is verschenen, ontvangt een vergoeding overeenkomstig het tarief van justitiekosten in strafzaken.

  • 7 Het gerecht kan door tussenkomst van instellingen, die werkzaam zijn op het gebied van de reclassering, inlichtingen omtrent de betrokkene inwinnen.

Artikel 28

  • 1 Het gerecht geeft binnen dertig dagen nadat het klaagschrift is ontvangen, zijn met redenen omklede beschikking, die de griffier onverwijld bij aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs aan de betrokkene en aan de gezaghebber doet toekomen.

  • 2 De behandeling der zaak geschiedt in raadkamer.

  • 3 Tegen de beschikking van het gerecht staat hoger beroep niet open.

Artikel 29

Wordt het klaagschrift gegrond verklaard, dan geeft de gezaghebber binnen drie dagen na ontvangst van de in het voorgaande artikel bedoelde brief de verklaring omtrent het gedrag af.

Titel III. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 30

In de gevallen ten aanzien waarvan vóór de inwerkingtreding van deze wet voorschriften zijn gegeven over de afgifte of de overlegging van een bewijs van goed gedrag of een verklaring van overeenkomstige strekking, worden deze bewijzen of verklaringen, onder de benaming verklaring omtrent het gedrag, bij uitsluiting door de gezaghebber overeenkomstig de bepalingen van deze wet afgegeven. De bepalingen betreffende deze bewijzen of verklaringen in bedoelde voorschriften blijven buiten toepassing.

Artikel 31

  • 1 Behoudens de gevallen, waarin met betrekking tot de uitvoering van een wettelijk voorschrift, mededeling is toegelaten, is een ieder verplicht tot geheimhouding van de gegevens, die hem met betrekking tot een derde ingevolge deze wet ter kennis zijn gekomen.

  • 2 Opzettelijke schending van de in het eerste lid bedoelde verplichting is een misdrijf en wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de tweede categorie.

  • 3 Hij aan wiens schuld te wijten is, dat een verplichting tot geheimhouding als bedoeld in het eerste lid van dit artikel wordt geschonden, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de eerste categorie.

    Dit feit wordt beschouwd als een overtreding.

Artikel 32

De verklaring omtrent het gedrag en het in artikel 17 bedoelde formulier zijn vrij van zegel. Onze Minister van Justitie bepaalt het bedrag, dat ten bate van ’s Rijks kas geheven wordt voor de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag.

Artikel 33

Deze wet wordt aangehaald als: Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag BES.