Wet post BES

Geraadpleegd op 29-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 14-12-2016 en zichtdatum 24-12-2024.
Geldend van 01-08-2014 t/m heden

Hoofdstuk I. Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken;

  • b. openbaar lichaam: het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba;

  • c. houder van de concessie: de rechtspersoon, waaraan een concessie is verleend op grond van artikel 2, eerste lid;

  • d. brieven: bescheiden en schriftelijke mededelingen, al dan niet verpakt, met uitzondering van die welke door toepassing van druk- of andere vermenigvuldigingstechnieken in een aantal geheel met elkaar overeenstemmende exemplaren ter verspreiding zijn vervaardigd en waarin, behoudens de adressering, geen bijvoegingen, doorhalingen of aanduidingen zijn aangebracht;

  • e. postzendingen: brieven en andere geadresseerde zendingen die de houder van de concessie ingevolge het bepaalde bij en krachtens artikel 2, tweede lid, verplicht is te vervoeren;

  • f. vervoer: het geheel van handelingen dat ertoe leidt dat een ter verzending aangeboden postzending wordt afgeleverd;

  • g. de akten van de Wereldpostunie: de Constitutie (Trb. 1965, 170) met in begrip van alle daarin sedertdien aangebrachte en nog aan te brengen wijzigingen, het Algemeen Postverdrag en de overige Overeenkomsten, gesloten door de leden van de Wereldpostunie, alsmede de daarbij behorende reglementen;

  • h. algemene voorwaarden: door de houder van de concessie opgestelde schriftelijke bedingen, die in overeenkomsten terzake van het vervoer van postzendingen worden opgenomen.

Hoofdstuk II. Bepalingen inzake het vervoer van postzendingen

Artikel 2

  • 1 Ter waarborging van een goede dienstverlening ter zake van het vervoer van postzendingen op en tussen het grondgebied van de openbare lichamen, van en naar Nederland en van en naar Aruba, Curaçao en Sint Maarten, alsmede van en naar het buitenland wordt aan een door Onze Minister aan te wijzen rechtspersoon met uitsluiting van anderen voor de duur van ten minste 10 jaar concessie verleend voor:

    • a. het vervoer tegen vergoeding van brieven die elk afzonderlijk ten hoogste 2000 gram wegen, behoudens de gevallen genoemd in artikel 12, tweede lid, en de gevallen waarin ontheffing is verleend krachtens artikel 13;

    • b. het aan of op de openbare weg plaatsen van voor het publiek bestemde brievenbussen dan wel postbussen;

    • c. het uitgeven van postzegels en postzegelafdrukken met daarop een afbeelding van de Koning dan wel de vermelding Nederland.

  • 2 De houder van de concessie is verplicht om voor een ieder tegen vergoeding het vervoer te verrichten van brieven en andere geadresseerde zendingen:

    • a. op en tussen het grondgebied van de openbare lichamen tot het gewicht en de afmetingen die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangegeven;

    • b. van en naar Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, alsmede van en naar het buitenland met inachtneming van de terzake geldende bepalingen van de akten van de Wereldpostunie dan wel van andere voor de Nederland bindende verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties.

  • 3 De houder van concessies weigert het vervoer van een postzending indien het vervoer strijdig is met enig wettelijk voorschrift of gevaar oplevert voor personen of zaken en kan het vervoer weigeren indien het vervoer strijdig is met de eisen die met het oog op een doelmatig vervoer in algemene voorwaarden worden gesteld.

Artikel 3

  • 1 De houder van de concessie is gehouden bij de uitvoering van de ingevolge deze wet op hem rustende verplichtingen terzake van het internationale vervoer van postzendingen de voor de Nederland bindende verplichtingen na te komen, die voortvloeien uit de akten van de Wereldpostunie dan wel uit andere verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties.

  • 2 De houder van de concessie is gerechtigd voor de toepassing van de akten van de Wereldpostunie op te treden als postadministratie van Nederland voor zover het betrekking heeft op de openbare lichamen.

  • 3 De Minister geeft in overeenstemming met Onze Minister van Buitenlandse Zaken aan de houder van de concessie voorschriften welke strekken tot:

    • a. het waarborgen van een goede toepassing van het eerste lid;

    • b. het verlenen van de nodige medewerking aan Onze Minister en Onze Minister van Buitenlandse Zaken bij de voorbereiding van verdragen en besluiten als bedoeld in het eerste lid en het in verband daarmee te voeren internationale overleg.

Artikel 4

  • 1 De houder van de concessie kan de uitvoering van de ingevolge deze wet op hem rustende verplichtingen geheel of gedeeltelijk doen geschieden door een rechtspersoon, waarvan de houder van de concessie tenminste 51 ten honderd van het geplaatste kapitaal bezit en waarin de houder van de concessie de bevoegdheid heeft de meerderheid van de bestuurders van de rechtspersoon te benoemen, te schorsen en te ontslaan.

  • 2 Bij toepassing van het eerste lid blijft de houder van de concessie jegens Onze Minister verantwoordelijk.

  • 3 Daartoe geeft de houder van de concessie aan de in het eerste lid bedoelde rechtspersoon de nodige instructies, die deze gehouden is op te volgen.

  • 4 Bij toepassing van het eerste lid geldt het in de artikelen 7, 8, 11, 12 en 13 met betrekking tot de houder van de concessie bepaalde mede ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde rechtspersoon.

Artikel 5

  • 1 Een concessie wordt verleend onder voorwaarden welke de houder van de concessie bij de uitvoering van artikel 2, tweede lid, gehouden is op te volgen. In plaats van concessievoorwaarden kan Onze Minister aan de houder van de concessie algemene richtlijnen geven die hij bij de uitvoering van genoemde artikelen gehouden is op te volgen.

  • 2 Deze concessievoorwaarden of deze algemene richtlijnen kunnen in elk geval betrekking hebben op:

    • a. het instandhouden van een goede dienstverlening;

    • b. de wijze en mate van dienstverlening;

    • c. de tariefstructuur en de aanpassing van de tarieven;

    • d. de geheimhouding;

    • e. de bescherming van de persoonlijke levenssfeer;

    • f. het verstrekken van periodieke informatie aan Onze Minister ten dienste van het toezicht;

    • g. de gronden voor intrekking van de concessie.

  • 3 De concessievoorwaarden of algemene richtlijnen bevatten alleen verplichtingen ten aanzien van het door de houder van de concessie te bereiken resultaat en niet ten aanzien van de wijze van bedrijfsvoering om dit resultaat te bereiken.

  • 4 Een besluit tot vaststelling of wijziging van de concessievoorwaarden of algemene richtlijnen wordt genomen met inachtneming van een bedrijfsmatige en op continuïteit gerichte exploitatie door de houder van de concessie.

Artikel 6

Een besluit tot wijziging van de in artikel 5 bedoelde richtlijnen wordt niet eerder van kracht dan een jaar na de vaststelling van dit besluit, tenzij een bij dit besluit aan te geven algemeen belang zulks dringend vordert of de houder van de concessie instemt dat de wijziging eerder van kracht wordt.

Artikel 7

  • 1 De houder van de concessie is voor schade als gevolg van verlies, beschadiging of vertraagde aflevering van postzendingen op en tussen het grondgebied van de openbare lichamen slechts aansprakelijk indien door de afzender gebruik wordt gemaakt van een wijze van vervoer waarbij de postzending volgens daartoe in de algemene voorwaarden te stellen regels wordt geregistreerd.

  • 2 De aansprakelijkheid bedoeld in het vorige lid bestaat niet indien de schade uitsluitend het gevolg is van één of meer van de volgende omstandigheden:

    • a. de aard of het gebrek van het vervoerde zelf;

    • b. onvoldoende verpakking van het vervoerde door een ander dan de houder van de concessie of diens ondergeschikten;

    • c. een oorzaak die aan de afzender kan worden toegerekend;

    • d. een oorlogshandeling of een gewapend conflict;

    • e. aanhouding op last van daartoe bevoegd gezag.

  • 3 Vorderingen kunnen slechts worden ingediend door de afzender. Indien de schade is geleden door een ander dan de afzender, is de afzender van rechtswege bevoegd ten behoeve van die ander, hetzij op eigen naam hetzij als diens vertegenwoordiger, de vordering in te stellen.

  • 4 Bij algemene maatregel van bestuur worden bedragen vastgesteld waarboven de aansprakelijkheid bedoeld in het eerste lid zich niet uitstrekt, waarbij de hoogte van de afzonderlijke bedragen kan worden bepaald naar gelang van onder meer de soorten van registratie alsmede naar gelang van de aard en de waarde van de postzending.

  • 5 De houder van de concessie kan zich niet beroepen op een uit de voorgaande leden van dit artikel voortvloeiende uitsluiting of beperking van zijn aansprakelijkheid voor zover de schade is ontstaan uit zijn eigen handelen of nalaten, geschied hetzij met de opzet die schade te veroorzaken, hetzij roekeloos en met de wetenschap dat die schade er waarschijnlijk uit zou voortvloeien.

  • 6 Ter zake van het internationale vervoer van postzendingen als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, is de houder van de concessie slechts aansprakelijk overeenkomstig de bepalingen van de akten van de Wereldpostunie dan wel andere voor Nederland bindende verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties.

Artikel 8

  • 1 De gezagvoerders van vertrekkende schepen en luchtvaartuigen zijn verplicht zich te belasten met het vervoer – tegen vergoeding – van stukken en pakketten, hetwelk hun door de houder van de concessie wordt opgedragen, voor zover bij andere wettelijke regelingen geen kosteloos vervoer is verplicht gesteld.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde schepen en luchtvaartuigen worden niet uitgeklaard, indien hun gezagvoerders weigeren de in het eerste lid bedoelde opdracht te aanvaarden.

  • 3 De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, wordt in onderling overleg bepaald.

  • 4 Bij gebreke van overeenstemming wordt deze vergoeding op verzoek van de meest gerede partij vastgesteld door het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

  • 5 De gezagvoerders van schepen en luchtvaartuigen zijn verplicht voor het behoud van het te vervoeren goed te zorgen van het ogenblik van de inontvangstneming tot dat van de aflevering.

  • 6 De gezagvoerders van schepen en luchtvaartuigen zijn verplicht de stukken en pakketten, waarvan het vervoer hun is opgedragen, zo spoedig mogelijk, doch in elk geval binnen 12 uren na aankomst, op de plaats van bestemming af te geven aan het naastbijgelegen postkantoor, tenzij de stukken en pakketten reeds door een persoon werkzaam bij de houder van de concessie zijn opgevraagd en aan hem ter hand gesteld.

  • 7 De exploitanten van schepen en luchtvaartuigen zijn ter zake van het vervoer uitsluitend jegens de houder van de concessie aansprakelijk. Deze aansprakelijkheid is beperkt tot de bedragen, welke de houder van de concessie wettelijk gehouden is aan de afzender te vergoeden.

  • 8 Overeenkomsten betreffende het postvervoer kunnen worden aangegaan voor een termijn van ten hoogste vijf jaren.

Artikel 9

  • 1 De Minister kan ter bevordering van de aflevering aan geadresseerden van voor hen bestemde postzendingen regels vaststellen omtrent plaats, afmetingen en andere hoedanigheden van de voor die aflevering bestemde brievenbussen.

  • 2 Postzendingen die naar hun aard en omvang in aanmerking komen voor aflevering in brievenbussen als bedoeld in het eerste lid, kunnen als onbestelbaar worden aangemerkt indien het opgegeven adres niet beschikt over een brievenbus die aan de krachtens het eerste lid gestelde regels voldoet.

Artikel 10

Onbestelbare gesloten postzendingen die niet aan de afzender kunnen worden teruggegeven kunnen slechts geopend worden op last van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zulks uitsluitend ter opsporing van de voor teruggave of aflevering nodige gegevens.

Artikel 11

Beslag op postzendingen welke ten vervoer aan de houder van de concessie zijn toevertrouwd, is slechts toegelaten in de gevallen waarin bij wet een zodanig beslag uitdrukkelijk is geregeld.

Artikel 12

  • 1 Het is anders dan krachtens de concessie verboden tegen vergoeding brieven die elk afzonderlijk ten hoogste 2000 gram wegen te vervoeren.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op de brieven die:

    • a. op en tussen het grondgebied van de openbare lichamen, naar Nederland, naar Aruba, Curaçao en Sint Maarten dan wel naar het buitenland worden vervoerd op een wijze die ten aanzien van dat vervoer in een dienstverlening voorziet, die het niveau van dienstverlening ten aanzien van het normale versnelde vervoer dat door de houder van de concessie voor een ieder op het gehele grondgebied van de openbare lichamen wordt aangeboden, voor wat betreft snelheid van overkomst, de garantie daarvoor en de lokaliseerbaarheid tijdens het vervoer in betekenende mate te boven gaat, en die:

      • worden vervoerd tegen een tarief dat voor het vervoer op en tussen het grondgebied van de openbare lichamen dan wel naar Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten dan wel naar het buitenland hoger is dan daarvoor bij algemene maatregel van bestuur bepaald, en

      • worden vervoerd door een vervoerder die op een door Onze Minister aan te geven wijze is geregistreerd;

    • b. worden vervoerd in opdracht van de houder van de concessie;

    • c. anders dan bedrijfsmatig worden vervoerd in opdracht van één natuurlijk persoon en de leden van zijn gezin, of van één rechtspersoon of onderdeel daarvan, mits afkomstig van één adres en overigens aan de voorwaarden wordt voldaan, dat:

      • het vervoer plaats heeft binnen de grenzen van één openbaar lichaam, dan wel in het onderlinge verkeer tussen de openbare lichamen;

      • de persoon die de brieven vervoert niet is de gezagvoerder van het schip of van het luchtvaartuig, dan wel de bestuurder van de scheepvaart- of luchtvaartonderneming, waarmee dit brievenvervoer plaatsvindt, noch in dienst is van die gezagvoerder of die onderneming;

    • d. kennelijk bestemd zijn om te worden vervoerd door de houder van de concessie, dan wel te worden afgeleverd na vervoer door de houder van de concessie;

    • e. uitsluitend betrekking hebben op de voorwerpen waarmede zij worden vervoerd dan wel dienen als kwitanties, wisselbrieven of andere handelspapieren welke worden vervoerd in verband met daarop in te vorderen of uit te betalen geldbedragen;

    • f. in hoofdzaak tekst bevatten uitgevoerd in voor blinden bestemde tekens; of

    • g. worden vervoerd met een ontheffing verleend ingevolge artikel 13, eerste lid.

  • 3 Het is verboden brieven te doen vervoeren, indien dit vervoer geschiedt in strijd met het eerste lid.

  • 4 De geregistreerde, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, ten 2°, is verplicht om:

    • a. aan daartoe door Onze Minister aan te wijzen ambtenaren zowel mondeling als schriftelijk alle inlichtingen te verstrekken die redelijkerwijs nodig zijn voor het toezicht op de naleving van het bepaalde in het tweede lid, onderdeel a, en

    • b. als tegemoetkoming in de kosten die met de registratie zijn gemaakt en het toezicht op de naleving van het bepaalde in het tweede lid, onderdeel a, jaarlijks een door Onze Minister te bepalen vergoeding te betalen.

Artikel 13

  • 1 De Minister is bevoegd om voor bijzondere omstandigheden, waarin de houder van de concessie niet voorziet in het vervoer van brieven die elk afzonderlijk ten hoogste 2000 gram wegen, aan anderen dan de houder van de concessie van het verbod bedoeld in artikel 12, eerste lid, ontheffing te verlenen onder door Onze Minister daaraan te verbinden voorschriften en beperkingen, welke in verband met de bijzondere omstandigheden redelijkerwijze nodig zijn.

  • 2 Bij toepassing van het eerste lid is Onze Minister bevoegd voor deze ontheffing, als tegemoetkoming in de kosten die met verlening van de ontheffing zijn gemoeid, een vergoeding vast te stellen.

Hoofdstuk III. Vergoedingen

Artikel 14

  • 2 De vergoeding wordt bepaald aan de hand van de door Onze Minister, de bestuursorganen of het college te verrichten werkzaamheden toegerekend aan de onderscheiden marktcategorieën. Van de toerekening van kosten van werkzaamheden zijn uitgezonderd de kosten verbonden aan de behandeling van bezwaarschriften en aan het optreden als procespartij bij behandeling van beroepsschriften.

  • 3 Onze Minister stelt de hoogte van de vergoeding vast. Indien de vergoeding betrekking heeft op werkzaamheden van een bestuursorgaan of het college wordt de vergoeding vastgesteld op voorstel van het betreffende orgaan. De vergoeding wordt opgelegd door en wordt voldaan aan het betreffende orgaan dat de werkzaamheden heeft verricht.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gegeven met betrekking tot de wijze waarop de vergoeding wordt vastgesteld, geheven en ingevorderd.

Hoofdstuk IV. Handhaving

Artikel 15

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast de daartoe door Onze Minister aangewezen personen. Een zodanige aanwijzing wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.

  • 2 De krachtens het eerste lid aangewezen personen zijn bevoegd te allen tijde inlichtingen te vorderen, voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is. De houder van de concessie is verplicht de gevorderde inlichtingen te geven.

  • 3 Indien de houder van de concessie een ingevolge deze wet op hem rustende verplichting niet nakomt, kan Onze Minister hem een schriftelijk met redenen omklede aanwijzing geven.

  • 4 Bij het niet naleven van de aanwijzing kan Onze Minister de houder van de concessie een administratieve boete opleggen van ten hoogste USD 56.000.

  • 5 De Minister kan een krachtens het tweede lid opgelegde boete, verhoogd met de op de invordering vallende kosten, bij dwangbevel invorderen.

  • 6 Het dwangbevel wordt op kosten van de overtreder bij deurwaarders-exploit betekend en levert een executoriale titel op in de zin artikel 310 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering BES.

  • 7 Gedurende een maand na betekening staat verzet tegen het dwang-bevel open door dagvaarding van Nederland.

  • 8 Het verzet schorst de tenuitvoeringlegging. Op verzoek van Nederland kan de rechter de schorsing van de tenuitvoerlegging opheffen.

Artikel 16

  • 1 Het is anders dan krachtens de concessie verboden postzegels of postzegelafdrukken te vervaardigen, te verspreiden of ter verspreiding in voorraad te hebben met daarop een afbeelding van de Koning dan wel de vermelding Nederland.

  • 2 Het is anders dan krachtens de concessie voor het publiek bestemde brievenbussen dan wel postbussen aan of op de openbare weg te plaatsen.

  • 3 Het is verboden zegels, zegelafdrukken, stempelafdrukken of aanduidingen op zodanige wijze te bezigen, dat zij ten onrechte de indruk kunnen wekken, dat de bescheiden of voorwerpen, waarop zij voorkomen, door de houder van de concessie behandeld of van de houder van de concessie afkomstig zijn.

Artikel 17

  • 3 Met een geldboete van ten hoogste USD 2.800 wordt gestraft:

    • a. degene, die door de houder van de concessie enig stuk doet vervoeren hetwelk onbevoegdelijk is voorzien van aanduidingen, die zijn vastgesteld voor stukken voor welk vervoer vrijstelling van vergoeding is verleend;

    • b. degene, die door de houder van de concessie doet vervoeren enig niet door middel van postzegels of daarmee gelijkgestelde wijze gefrankeerd stuk, waarvan de inhoud niet uitsluitend betreft de openbare dienst, terwijl dat stuk is voorzien van zodanige opschriften of aanduidingen, die zijn vastgesteld voor stukken, uitsluitend de openbare dienst betreffende, waarvan de frankering geschiedt op de voor zodanige stukken vastgestelde wijze;

    • c. degene, die onbevoegd gebruik maakt van één of meer der in onderdeel b bedoelde opschriften of aanduidingen.

  • 4 De voorwerpen, waarmede één der overtredingen, bedoeld in artikel 16, derde lid, is gepleegd, kunnen voor zover zij de veroordeelde toebehoren, bij de veroordeling worden verbeurd verklaard.

  • 5 De strafbare feiten in deze wet, worden beschouwd als overtredingen.

Artikel 18

  • 1 Met de opsporing van de bij deze wet strafbaar gestelde feiten zijn, naast de in artikel 184 van het Wetboek van Strafvordering BES bedoelde ambtenaren, belast de daartoe door Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen personen. Een zodanige aanwijzing wordt bekend gemaakt in de Staatscourant. Zij zijn bevoegd tot aanhouding en visitatie van vaar- en voertuigen waarmede de overtreding vermoed wordt te zijn begaan.

  • 2 De stukken, waarmee de overtreding vermoed wordt te zijn gepleegd worden in beslag genomen. Van de aanhouding der stukken wordt aan de geadresseerde kennis gegeven.

  • 3 De in beslag genomen stukken worden na afloop van het strafgeding aan de geadresseerde uitgereikt, tenzij daaromtrent bij rechterlijke vonnis anders is beslist.

Hoofdstuk V. Overige bepalingen

Artikel 19

In bijzondere omstandigheden in verband met de handhaving van de internationale rechtsorde of met de internationale betrekking is Onze Minister bevoegd om in overeenstemming met Onze Minister van Buitenlandse Zaken aan de houder van de concessie of het openbaar lichaam aanwijzingen te geven met betrekking tot het vervoer van postzending van en naar het buitenland.

Artikel 20

De afbeelding van de Koning op een postzegel of postzegelafdruk behoeft diens goedkeuring.

Artikel 21

Alle bescheiden, welke door de houder van de concessie bij de uitvoering van de postdienst worden gebezigd voor handelingen ten behoeve van de gebruikers van de dienst of hun gemachtigden zijn vrij van zegel mits deze bestemming uit de stukken blijkt.

Artikel 22

Bij de voorbereiding van besluiten als bedoeld in de artikel 2, tweede lid, aanhef onder a, 3, derde lid, 5, eerste lid, 7, vierde lid, 9, eerste lid, 12, tweede lid, onderdeel a, ten 2°, 14, eerste lid, of wijzigingen van die besluiten, voert Onze Minister tijdig overleg met de houder van de concessie.

Hoofdstuk VII. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 26

Gerechtelijke procedures die zijn aangevangen vóór het tijdstip van het in werking treden van deze wet en die op dat tijdstip nog niet zijn afgerond, worden afgehandeld met inachtneming van de bepalingen van de Postlandsverordening 1998 en de daarop berustende bepalingen.

Artikel 27

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen over de in deze wet geregelde onderwerpen, in het kader van de goede uitvoering van deze wet, nadere regels worden gesteld. Voorts kunnen bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld waarbij artikelen van de Postwet 2009 geheel of gedeeltelijk van toepassing worden verklaard op een openbaar lichaam, dan wel regels worden gesteld die overeenkomen met de in die wet geregelde onderwerpen.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen taken worden opgedragen en bevoegdheden worden verleend aan de Autoriteit Consument en Markt of aan een of meer bestuursorganen van een openbaar lichaam.

Artikel 27a

  • 1 Een concessie die is verleend krachtens artikel 2, eerste lid, van Postlandsverordening 1998, wordt gelijkgesteld met een concessie verleend krachtens artikel 2, eerste lid, en heeft een geldigheidsduur tot 31 december 2012. Indien het belang van de continuïteit van de postvoorziening dat vordert kan de concessie eenmaal met een periode van maximaal 3 jaar worden verlengd. Aan de verlenging kunnen voorwaarden worden verbonden.

  • 2 Voor de houder van een concessie als bedoeld in het eerste lid blijft het bepaalde bij of krachtens de artikelen 3 en 5 van Postlandsverordening 1998 van toepassing met dien verstande dat nieuwe concessievoorwaarden kunnen worden gegeven en bestaande voorwaarden kunnen worden gewijzigd.

Artikel 27b

  • 1 Een registratie die is verleend krachtens artikel 12, tweede lid, onderdeel a, sub 2, van Postlandsverordening 1998, wordt gelijkgesteld met een registratie verleend krachtens artikel 12, tweede lid, onderdeel a, sub 2.

  • 2 Een ontheffing die is verleend krachtens artikel 13, eerste lid, van de Postlandsverordening 1998, wordt gelijkgesteld met een ontheffing verleend krachtens artikel 13, eerste lid.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kan de termijn worden vastgesteld gedurende welke een registratie of een ontheffing als bedoeld in het eerste lid onderscheidenlijk het tweede lid geldt.