Besluit externe veiligheid buisleidingen

[Regeling treedt (deels) in werking per 01-01-2011.]
Geraadpleegd op 18-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 20-08-1966 en zichtdatum 30-09-2024.
Geldend van 01-11-2014 t/m heden

Besluit van 24 juli 2010, houdende milieukwaliteitseisen externe veiligheid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen (Besluit externe veiligheid buisleidingen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 26 april 2010, nr. BJZ2010011756, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 5.1, eerste lid, 5.2, eerste lid, 5.3, eerste en tweede lid, en 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer en de artikelen 3.37 en 4.3, eerste en tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening;

De Raad van State gehoord (advies van 17 juni 2010, nr. W08.10.0163/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 8 juli 2010, nr. BJZ2010018755, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • beperkt kwetsbaar object:

    • bestemmingsplan: bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening;

    • buisleiding: leiding bestemd of gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, met de daarbij behorende voorzieningen;

    • exploitant: verantwoordelijke voor de aanleg, het beheer, het gebruik en het onderhoud van een buisleiding;

    • geprojecteerd kwetsbaar object: nog niet aanwezig kwetsbaar object dat op grond van het voor het desbetreffende gebied geldende bestemmingsplan toelaatbaar is;

    • gevaarlijke stoffen: stoffen die ingevolge artikel 2, eerste lid, zijn aangewezen;

    • groepsrisico: cumulatieve kansen per jaar per kilometer buisleiding dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een buisleiding en een ongewoon voorval met die buisleiding;

    • invloedsgebied: gebied waarin personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico van de buisleiding tot de grens waarop de letaliteit van die personen 1% is;

    • kwetsbaar object: object als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel l, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

    • plaatsgebonden risico: risico op een plaats nabij een buisleiding, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die bepaalde plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval met die buisleiding;

    • ramp: ramp of zwaar ongeval als bedoeld in artikel 1 van de Wet veiligheidsregio’s;

    • wet: Wet milieubeheer.

  • 2 In dit besluit wordt onder een bestemmingsplan mede begrepen een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26 of 3.28 van de Wet ruimtelijke ordening, met dien verstande dat bij een inpassingsplan van een provincie onderscheidenlijk het Rijk voor «burgemeester en wethouders» wordt gelezen «gedeputeerde staten» onderscheidenlijk «Onze Minister».

Artikel 2

  • 1 Dit besluit is van toepassing op het vervoer door buisleidingen van stoffen die behoren tot een bij regeling van Onze Minister, na overleg met Onze Minister(s) wie het mede aangaat, aangewezen categorie.

  • 2 In de regeling, bedoeld in het eerste lid, kan worden bepaald dat de aanwijzing slechts geldt voor stoffen die een daarbij aangegeven concentratie overschrijden of zich bevinden in een daarbij aangegeven toestand.

  • 3 Dit besluit is niet van toepassing op het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen, voor zover die buisleidingen:

§ 2. Algemene regels voor de exploitant

Artikel 3

  • 1 Het is een exploitant verboden gevaarlijke stoffen in een buisleiding te hebben of te vervoeren, indien niet wordt voldaan aan de bij of krachtens dit besluit aan hem gestelde eisen.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister kunnen categorieën van gevallen worden aangewezen, waarin de in het eerste lid bedoelde eisen geheel of voor een daarbij te bepalen gedeelte niet van toepassing zijn, indien onverkorte toepassing van de desbetreffende artikelen van dit besluit:

    • a. in het belang van de bescherming van de gezondheid van de mens en van het milieu niet noodzakelijk is, of

    • b. wegens bij de regeling te benoemen omstandigheden in redelijkheid niet van de exploitant kan worden gevergd.

Artikel 4

  • 1 De exploitant neemt bij het vervoer van gevaarlijke stoffen door een buisleiding de technische of organisatorische maatregelen die redelijkerwijs van hem gevergd kunnen worden om de effecten voor de gezondheid van de mens en van het milieu te beperken.

  • 2 De exploitant neemt bij het ontwerp, de aanleg, de ingebruikstelling, het gebruik, een wijziging in de technische uitvoering, de exploitatie, het beheer, het onderhoud en het buiten gebruik stellen van een buisleiding de technische en organisatorische maatregelen die redelijkerwijs van hem gevergd kunnen worden, om ongewone voorvallen te voorkomen, en de gevolgen daarvan voor de gezondheid van de mens en van het milieu, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, zoveel mogelijk te beperken en ongedaan te maken.

  • 3 De exploitant heeft een document voorhanden waarin het door hem gevoerde beleid ter invulling van de in het tweede lid bedoelde zorgplicht, rekening houdend met de aanwezigheid en de omvang van de risico’s van ongewone voorvallen, is vastgelegd. Dit document bevat de algemene doelstellingen en beginselen van het beleid inzake de beheersing van de risico’s van ongewone voorvallen.

  • 4 De exploitant voert uit en neemt maatregelen overeenkomstig het in het derde lid bedoelde document.

  • 5 Bij regeling van Onze Minister kunnen de maatregelen als bedoeld in het eerste en tweede lid worden aangewezen die de exploitant in ieder geval moet nemen.

  • 6 Teneinde het beleid ter invulling van de in het tweede lid bedoelde zorgplicht te bepalen en uit te voeren, voert de exploitant een veiligheidsbeheerssysteem in. In het veiligheidsbeheerssysteem komen de elementen, genoemd in de bij dit besluit behorende bijlage, aan de orde.

  • 7 Indien bij de aanleg, de ingebruikstelling, het gebruik, de technische uitvoering, de exploitatie, het beheer, het onderhoud of het buiten gebruik stellen van een buisleiding een verandering wordt aangebracht die voor de risico's van een ongewoon voorval belangrijke gevolgen kan hebben, draagt de exploitant er zorg voor dat het beleid ter voorkoming van ongewone voorvallen en het veiligheidsbeheerssysteem worden herzien. Een zodanige herziening vindt tevens plaats indien een verandering in het veiligheidsinzicht of een verandering van de best beschikbare technieken voor het beheer en onderhoud van buisleidingen, daartoe aanleiding geeft.

  • 8 Op verzoek van Onze Minister zendt de exploitant het document, bedoeld in het derde lid, aan hem toe. Indien Onze Minister van oordeel is dat het document of het veiligheidsbeheerssysteem onjuist of onvolledig is dan wel anderszins niet voldoet, kan hij de exploitant verplichten tot het wijzigen, aanvullen of opnieuw opstellen van het document of het veiligheidsbeheerssysteem binnen een daarbij aangegeven termijn.

Artikel 5

  • 1 Onze Minister kan de exploitant verplichtingen opleggen tot het nemen van technische en organisatorische maatregelen of het verleggen van een buisleiding om het groepsrisico voor de omgeving in relatie tot de buisleiding te beperken.

  • 2 Indien de exploitant zich ten gevolge van de beschikking, bedoeld in het eerste lid, voor kosten ziet gesteld dan wel schade lijdt, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoren te blijven, kent Onze Minister hem, voor zover op andere wijze in een redelijke vergoeding niet is of kan worden voorzien, op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen vergoeding toe.

Artikel 6

  • 1 Het plaatsgebonden risico voor een kwetsbaar object, veroorzaakt door een buisleiding, mag niet hoger zijn dan 10-6 per jaar.

  • 2 De exploitant voert de aanleg of vervanging van een buisleiding zodanig uit dat het plaatsgebonden risico van de buisleiding op een afstand van vijf meter gemeten vanuit het hart van de buisleiding niet hoger is dan 10-6 per jaar.

  • 3 Bij regeling van Onze Minister kan voor een bepaalde categorie van buisleidingen een andere afstand tot de buisleiding worden vastgesteld waarbuiten het plaatsgebonden risico de norm van 10-6 niet mag overschrijden, of tijdelijk een hoger risico worden geaccepteerd.

  • 4 De aanleg of vervanging van een buisleiding is slechts toegestaan indien die aanleg of vervanging in overeenstemming is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan of voor die aanleg of vervanging een omgevingsvergunning is verleend als bedoeld in artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot afwijking van het bestemmingsplan of de beheersverordening.

Artikel 7

  • 1 De exploitant heeft voor zijn buisleiding op basis van actuele en authentieke gegevens berekeningen voorhanden van het plaatsgebonden en het groepsrisico, uitgevoerd volgens bij regeling van Onze Minister gestelde regels.

  • 2 De exploitant verstrekt op verzoek de gegevens ten behoeve van de besluiten, bedoeld in artikel 11.

Artikel 8

  • 1 De exploitant voert bij een voorgenomen wijziging van de gegevens, bedoeld in artikel 12.12 van de wet, een onderzoek uit naar de invloed van die wijziging op het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

  • 2 Bij een negatieve invloed van de voorgenomen wijziging op het plaatsgebonden risico of het groepsrisico kan deze wijziging slechts worden doorgevoerd, indien deze in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan of voor die wijziging een omgevingsvergunning is verleend als bedoeld in artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot afwijking van het bestemmingsplan of de beheersverordening.

  • 3 De exploitant meldt de wijziging onverwijld aan Onze Minister.

Artikel 9

  • 1 Wanneer een buisleiding buiten gebruik is, meldt de exploitant dit onverwijld aan Onze Minister.

  • 2 Een buisleiding is in ieder geval buiten gebruik, indien deze gedurende een aaneengesloten periode van ten minste een jaar niet in gebruik is geweest voor het vervoer van een gevaarlijke stof.

  • 3 De exploitant draagt er zorg voor dat een buisleiding die buiten gebruik is geen gevaar voor de gezondheid van de mens en van het milieu kan opleveren.

  • 4 Bij hernieuwde ingebruikname van de buisleiding volgt de exploitant de procedure voor wijziging van de gegevens, genoemd in artikel 8.

Artikel 10

De exploitant waarbij zich een ongewoon voorval voordoet of heeft voorgedaan, waardoor nadelige gevolgen voor de gezondheid van de mens of voor het milieu zijn ontstaan of dreigen te ontstaan, meldt dat voorval zo spoedig mogelijk aan Onze Minister en verstrekt daarbij de gegevens bedoeld in artikel 17.2, tweede lid, van de wet. Onze minister geeft van de melding en de daarbij verstrekte gegevens onverwijld kennis aan de bestuursorganen genoemd in artikel 17.2, derde lid, van de wet.

§ 3. Vaststelling van bestemmingsplannen

Artikel 11

  • 1 Bij de vaststelling van een bestemmingplan, op grond waarvan de aanleg van een buisleiding of de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar object bij een buisleiding wordt toegelaten, wordt een grenswaarde in acht genomen van 10-6 per jaar met betrekking tot het plaatsgebonden risico voor kwetsbare objecten.

  • 2 Bij de vaststelling van een bestemmingsplan op grond waarvan de aanleg van een buisleiding of de aanleg, bouw of vestiging van een beperkt kwetsbaar object bij een buisleiding wordt toegelaten, wordt rekening gehouden met een richtwaarde van 10-6 per jaar met betrekking tot het plaatsgebonden risico voor beperkt kwetsbare objecten.

  • 3 Met betrekking tot de vaststelling van een bestemmingsplan op grond waarvan de aanleg, bouw of vestiging van een risicoverhogend object wordt toegelaten in de directe omgeving van de buisleiding zijn het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 12

  • 1 Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op grond waarvan de aanleg van een buisleiding of de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object wordt toegelaten, wordt tevens het groepsrisico in het invloedsgebied van de buisleiding verantwoord. In de toelichting bij het besluit wordt vermeld:

    • a. de aanwezige en de op grond van het besluit te verwachten dichtheid van personen in het invloedsgebied van de buisleiding of buisleidingen die het groepsrisico mede veroorzaakt of veroorzaken;

    • b. het groepsrisico per kilometer buisleiding op het tijdstip waarop het besluit wordt vastgesteld en de bijdrage van de in dat besluit toegelaten kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten aan de hoogte van het groepsrisico, vergeleken met de lijn die de kans weergeeft op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-4 per jaar en de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-6 per jaar;

    • c. indien mogelijk, de maatregelen ter beperking van het groepsrisico die worden toegepast door de exploitant van de buisleiding die dat risico mede veroorzaakt;

    • d. andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico en de voor- en nadelen daarvan;

    • e. de mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen tot beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst;

    • f. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;

    • g. de mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied van de buisleiding of buisleidingen die het groepsrisico mede veroorzaakt of veroorzaken, om zich in veiligheid te brengen indien zich een ramp of zwaar ongeval voordoet.

  • 2 Voorafgaand aan de vaststelling van een besluit als bedoeld in het eerste lid stelt het voor dat besluit bevoegde gezag het bestuur van de regionale brandweer in wiens regio het gebied ligt waarop dat besluit betrekking heeft, in de gelegenheid om in verband met het groepsrisico advies uit te brengen over de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en over de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied van de buisleiding.

  • 3 Het eerste lid, onderdelen c tot en met e, is niet van toepassing indien:

    • a. een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied waarbinnen de letaliteit van personen binnen het invloedsgebied minder dan 100% of bij toxische stoffen waarbij het plaatsgebonden risico kleiner dan 10-8 per jaar is, of

    • b. het groepsrisico of de toename van het groepsrisico bij verwezenlijking van het bestemmingsplan niet hoger is dan een bij regeling van Onze Minister gestelde waarde, welke waarde voor verschillende categorieën van buisleidingen verschillend kan worden vastgesteld.

    Indien de verantwoording van het groepsrisico achterwege is gelaten, vermeldt de toelichting bij het bestemmingsplan de reden daarvan.

Artikel 13

De berekening van het plaatgebonden risico, bedoeld in artikel 11, en het groepsrisico, bedoeld in artikel 12, worden uitgevoerd volgens bij regeling van Onze Minister gestelde regels.

Artikel 14

  • 1 Een bestemmingsplan geeft de ligging weer van de in het plangebied aanwezige buisleidingen alsmede de daarbij behorende belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding. De belemmeringenstrook bedraagt ten minste vijf meter aan weerszijden van een buisleiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding.

  • 2 Een bestemmingsplan waarbij aan gronden de bestemming wordt toegewezen die de aanwezigheid van een buisleiding toelaat, bevat in elk geval voor de belemmeringenstrook:

  • 3 Voor zover in een bestemmingsplan de bevoegdheid wordt opgenomen om in afwijking daarvan bij omgevingsvergunning het oprichten van bouwwerken in de belemmeringenstrook toe te staan, wordt daarbij bepaald dat de omgevingsvergunning uitsluitend kan worden verleend voor zover de veiligheid met betrekking tot de in de belemmeringenstrook gelegen buisleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbaar object wordt toegelaten.

Artikel 15

  • 1 Onze Minister kan ontheffing verlenen van de artikelen 11, 12, 13 en 14, indien de buisleiding gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie jaar niet in gebruik is geweest.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde ontheffing kan niet worden verleend met betrekking tot buisleidingen die onderdeel uitmaken van het militaire buisleidingstelsel van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie.

Artikel 16

Op een buisleiding die op grond van een bestemmingsplan is toegelaten binnen een veiligheidscontour als bedoeld in artikel 14 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zijn de artikelen 11 en 17 van dit besluit niet van toepassing.

§ 4. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 17

  • 1 Indien op het tijdstip waarop dit besluit op een buisleiding van toepassing wordt het plaatsgebonden risico voor een kwetsbaar object, veroorzaakt door een buisleiding hoger is dan 10-6 per jaar, draagt de exploitant er zorg voor dat binnen drie jaar na dat tijdstip het plaatsgebonden risico die waarde niet meer overschrijdt.

  • 2 Indien op het tijdstip waarop dit besluit op een buisleiding van toepassing wordt het plaatsgebonden risico voor een geprojecteerd kwetsbaar object, veroorzaakt door een buisleiding, hoger is dan 10-6 per jaar, draagt de exploitant er zorg voor dat binnen drie jaar na de realisatie van het object het plaatsgebonden risico die waarde niet meer overschrijdt.

  • 3 Indien op het tijdstip waarop dit besluit op een buisleiding van toepassing wordt de buisleiding buiten gebruik is, draagt de exploitant er zorg voor dat op het tijdstip waarop de buisleiding opnieuw in gebruik wordt genomen, het plaatsgebonden risico de waarde 10-6 per jaar voor een kwetsbaar object of een geprojecteerd kwetsbaar object, niet overschrijdt.

  • 4 Bij de toepassing van de artikelen 11, 12, 13 en 14 kan rekening worden gehouden met de resultaten van de verplichtingen, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid.

Artikel 18

Artikel 12 is niet van toepassing op een bestemmingsplan waarvan het ontwerp voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit ter inzage is gelegd.

Artikel 19

In afwijking van artikel 4.3, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening draagt de gemeenteraad er zorg voor dat binnen vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van dit besluit een bestemmingsplan in overeenstemming is met dit besluit.

Artikel 20

Onze Minister geeft voor 1 januari 2017 aan of de bij dit besluit gestelde waarden en de krachtens dit besluit gestelde afstanden herziening behoeven.

Artikel 22

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 24 juli 2010

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. C. Huizinga-Heringa

Uitgegeven de zeventiende september 2010

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Bijlage bij artikel 4, derde en zesde lid, van het Besluit externe veiligheid buisleidingen

Document veiligheidsbeheerssysteem buisleiding

Het document voor de fasen van ingebruikname en het beheer omvat ten minste een beschrijving van:

  • 1. de buisleiding en de buisleidingcomponenten en een kwalitatieve beoordeling daarvan en hoe de exploitant de wijzigingen daarin bijhoudt;

  • 2. de doelstellingen, criteria, normen, richtlijnen en overige relevante voorschriften alsmede veiligheids- en milieuindicatoren die worden toegepast, zoals bedoeld in artikel 4;

  • 3. de risico inventarisatie en evaluatie voor elke levensfase van de buisleiding en welke risico’s voor de gezondheid van de mens en van het milieu zijn vastgesteld;

  • 4. de technische en organisatorische maatregelen die verband houden met de geïnventariseerde risico’s;

  • 5. de toebedeling van de verantwoordelijkheden en bevoegdheden voor de veiligheid van mens en milieu;

  • 6. de organisatie, het toezicht, de procedures en middelen ter uitvoering van het beleid bij normaal bedrijf, onderhoud en bij verhoogde risico’s;

  • 7. de wijze waarop aandacht wordt besteed aan de onderlinge beïnvloeding tussen de eigen buisleidingen en andere ondergrondse infrastructuur en hoe hierover wordt gecommuniceerd en welke activiteiten daaruit voortvloeien;

  • 8. het identificeren van aannemelijke ongewone voorvallen en het opstellen, organiseren en beoefenen van de noodplannen;

  • 9. de wijze waarop afwijkingen en veranderingen in technische, procedurele, organisatorische aspecten worden geconstateerd, beoordeeld, verbeterd en in de bedrijfsvoering verwerkt;

  • 10. het meten en evalueren van de prestaties met betrekking tot de veiligheid van mens en milieu en de wijze waarop de prestaties worden geanalyseerd, bewaakt en bijgehouden;

  • 11. de wijze waarop aantekening wordt gemaakt van de uitgevoerde maatregelen, controles en onderzoeken, alsmede van de resultaten daarvan en de daaruit voortvloeiende aanpassingen van het document. Deze informatie wordt gedurende minimaal vijf jaar bewaard;

  • 12. de tekeningen of beschrijvingen waaruit de registratiegegevens van de buisleidingen blijken.