Cessantiawet BES

Geraadpleegd op 30-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-04-2015 en zichtdatum 26-12-2024.
Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2015

Inleidende bepalingen

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

  • b. werkgever: de werkgever, bedoeld in artikel 1613a van het Burgerlijk Wetboek BES;

  • c. werknemer: de arbeider, bedoeld in artikel 1613a van het Burgerlijk Wetboek BES, met uitzondering van een persoon werkzaam bij een publiekrechtelijk lichaam en een beambte of leerkracht bij het gesubsidieerd bijzonder onderwijs;

  • d. cessantia-uitkering: de eenmalige uitkering, bedoeld in artikel 3, eerste lid;

  • e. loon: het loon, bedoeld in de artikelen 6 en 9a van de Wet loonbelasting BES;

  • f. weekloon:

    • 1°. bij een uurloon: het loon per uur vermenigvuldigd met het aantal werkuren per week van de betrokken werknemer,

    • 2°. bij een dagloon: het loon per dag vermenigvuldigd met het aantal werkdagen per week van de betrokken werknemer,

    • 3°. bij een maandloon: het loon per maand vermenigvuldigd met 12 en gedeeld door 52;

  • g. inspecteur: de bij regeling van Onze Minister van Financiën als zodanig aangewezen functionaris;

  • h. ontvanger: de bij regeling van Onze Minister van Financiën als zodanig aangewezen functionaris.

Vaststelling van het weekloon

Artikel 2

  • 1 Indien het loon geheel of gedeeltelijk bestaat uit huisvesting, verstrekkingen in natura, onderricht of geldelijke uitkeringen waarvan de grootte niet bij voorbaat vaststaat, zoals provisie, commissie, tantième, fooien of vergoedingen voor aangenomen werk, bepalen werkgever en werknemer ter vaststelling van het loon per dag de gemiddelde waarde in het economisch verkeer daarvan met overeenkomstige toepassing van artikel 6C van de Wet loonbelasting BES.

  • 2 Indien sprake is van een uurloon en het aantal werkuren per week niet bij voorbaat vaststaat wordt het loon per dag vastgesteld aan de hand van het gemiddeld aantal werkuren per week in de periode van dertien weken voorafgaand aan de dag waarop de dienstbetrekking is geëindigd.

Cessantia-uitkering

Artikel 3

  • 1 De werknemer wiens dienstbetrekking eindigt, anders dan door zijn schuld of door een aan hem toe te rekenen omstandigheid, wordt door de werkgever een eenmalige uitkering toegekend, gebaseerd op het laatstgenoten loon, waarvan de hoogte als volgt wordt berekend:

    • a. voor het eerste tot en met het tiende gehele dienstjaar één weekloon per dienstjaar;

    • b. voor het elfde tot en met het twintigste gehele dienstjaar een en een kwart maal het weekloon per dienstjaar;

    • c. voor de daarop volgende gehele dienstjaren tweemaal het weekloon per dienstjaar.

    Voor de berekening van gehele dienstjaren geldt een periode van meer dan zes maanden na het eerste dienstjaar als een geheel dienstjaar.

  • 3 Van het bepaalde in het eerste lid kan slechts ten gunste van de werknemer worden afgeweken, terwijl van het bepaalde in het tweede lid slechts bij collectieve arbeidsovereenkomst kan worden afgeweken.

  • 4 Het eerste lid vindt geen toepassing indien een werknemer bij het einde van zijn dienstbetrekking in het genot van een pensioen of uitkering bij wijze van pensioen of ouderdomsverzorging wordt gesteld.

  • 5 Het vierde lid vindt geen toepassing wanneer het pensioen of de uitkering bij wijze van pensioen of ouderdomsverzorging, dat aan de werknemer bij het einde van zijn dienstbetrekking wordt uitgekeerd, minder bedraagt dan het dan geldende wettelijk ouderdomspensioen, danwel, het pensioen ingeval daarop het wettelijk ouderdomspensioen geheel of gedeeltelijk in mindering wordt gebracht, minder bedraagt dan tweemaal het bedrag van het dan geldende wettelijk ouderdomspensioen.

  • 6 Het vorderingsrecht van de gewezen werknemer op de cessantia-uitkering jegens de werkgever verjaart na verloop van één jaar.

Artikel 4

  • 1 Indien geen of geen tijdige betaling geschiedt van de cessantia-uitkering ten laste van een werkgever, die in staat van faillissement is verklaard of aan wie surséance van betaling is verleend, kan de werknemer jegens Onze Minister aanspraak maken op de cessantia-uitkering; met dien verstande dat bij de berekening van de door Onze Minister toe te kennen cessantia-uitkering het weekloon in aanmerking genomen wordt voor zover dit niet een normbedrag overschrijdt, gelijk aan anderhalf maal het weekloon dat wordt afgeleid uit de dagloonbedragen zoals deze op grond van artikel 8, tweede lid, van de Wet ziekteverzekering BES zijn of zullen worden vastgesteld. Indien het normbedrag niet is een getal in hele dollars en deelbaar door vijf, wordt het gesteld op het naast hogere bedrag dat aan deze voorwaarden voldoet.

  • 2 Onze Minister kan beslissen dat het bepaalde in het eerste lid overeenkomstige toepassing vindt indien een werkgever verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen, terwijl hij niet of nog niet in staat van faillissement is verklaard en hem geen of nog geen surséance van betaling is verleend.

Artikel 5

  • 1 De cessantia-uitkering wordt op grond van artikel 4 aan de gewezen werknemer op zijn verzoek door Onze Minister toegekend, dan wel, bij zijn overlijden, aan zijn nagelaten betrekkingen op hun verzoek door de werkgever of op grond van artikel 4 door Onze Minister toegekend, mits het verzoek binnen twaalf maanden na het einde van de dienstbetrekking bij de werkgever dan wel Onze Minister is ingediend. Met het einde van de dienstbetrekking wordt voor de toepassing van dit lid gelijkgesteld een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak waarbij een dienstbetrekking als geëindigd wordt verklaard.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder nagelaten betrekkingen verstaan:

    • a. de langstlevende van de echtgenoten;

    • b. bij ontstentenis van de persoon, bedoeld in onderdeel a, de kinderen tot wie de overledene in familierechtelijke betrekking stond die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt en niet gehuwd zijn of gehuwd geweest zijn;

    • c. bij ontstentenis van de personen, bedoeld in de onderdelen a en b, degenen voor wie de overledene grotendeels in de kosten van het bestaan voorzag en met wie hij in gezinsverband leefde, dan wel duurzaam samenwoonde;

    • d. bij ontstentenis van de personen, bedoeld in de onderdelen a, b en c, degenen, die de kosten van de laatste ziekte en van de begrafenis van de overledene hebben betaald, met dien verstande dat hun recht op de cessantia-uitkering reikt tot het bedrag van die kosten.

  • 3 Onder de kinderen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, wordt mede verstaan kinderen tot wie de overledene in familierechtelijke betrekking stond en die de leeftijd van 25 jaar nog niet hebben bereikt, indien:

    • a. hun tijd, behoudens in geval van ziekte of vakantie, geheel of grotendeels in beslag wordt genomen door of in verband met het volgen van onderwijs of van beroepsopleiding;

    • b. het kind door ziekte of gebreken niet in staat is om met arbeid, die voor zijn krachten is berekend, één derde te verdienen van hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde kinderen van gelijke leeftijd en van soortgelijke bekwaamheid in staat zijn met arbeid te verdienen.

  • 4 De betaalbaarstelling van de cessantia-uitkering op grond van het tweede lid geschiedt niet eerder dan zes maanden na het einde van de dienstbetrekking.

Uitvoering

Artikel 7

  • 1 Ter zake van de kosten verbonden aan deze wet is een premie verschuldigd, die gezamenlijk wordt geheven met de zorgverzekeringspremie.

  • 2 De premie, bedoeld in het eerste lid, wordt geheven met overeenkomstige toepassing van hoofdstuk III van de Wet loonbelasting BES met dien verstande dat in plaats van «inhoudingsplichtige» telkens wordt gelezen «werkgever».

  • 3 De premie wordt geheven naar een percentage van het loon van de werknemer.

  • 4 Het premiepercentage, bedoeld in het derde lid, wordt met ingang van elk kalenderjaar voor de periode van één jaar vastgesteld bij ministeriële regeling in overeenstemming met Onze Minister van Financiën.

  • 5 De premie is verschuldigd door de werkgever.

  • 6 De premie wordt door de inspecteur geheven door middel van afdracht op aangifte.

  • 7 De premie komt ten gunste van het Rijk.

  • 8 Ten laste van het Rijk, komen de door Onze Minister verstrekte uitkeringen en alle kosten verbonden aan de uitvoering van deze wet.

Artikel 7a

Voor zover op grond van deze wet niet anders is bepaald is ten aanzien van de premieheffing en invordering op grond van artikel 7 en de invordering daarvan hoofdstuk VIII van de Belastingwet BES van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8

  • 1 Onze Minister treedt voor het bedrag van een door Onze Minister verstrekte cessantia-uitkering in de rechten van de werknemer op de cessantia-uitkering ten opzichte van de werkgever.

Vorderingen en aansprakelijkheid

Artikel 10

  • 1 De cessantia-uitkeringen op grond van deze wet, die niet zijn ingevorderd binnen twee jaar na de eerste dag waarop zij konden worden ingevorderd, worden niet meer uitbetaald.

  • 2 Ieder beding, dat de aansprakelijkheid van de werkgever op grond van deze wet uitsluit of vermindert, is nietig.

  • 3 Het is de werkgever verboden de voor hem uit de bepalingen van deze wet voortvloeiende kosten geheel of gedeeltelijk te verhalen op het loon van de werknemer.

  • 4 De cessantia-uitkering is

    • a. onvervreemdbaar;

    • b. niet vatbaar voor verpanding of belening;

    • c. behoudens voor zover dit dient tot verhaal van onderhoud, waartoe de werknemer of de gewezen werknemer op grond van enige wettelijke bepaling is gehouden, niet vatbaar voor executoriaal of conservatoir beslag, noch voor faillissementsbeslag.

  • 5 Volmacht tot ontvangst van een cessantia-uitkering, onder welke vorm of welke benaming ook verleend, is steeds herroepelijk. Elk beding, strijdig met enige bepaling van dit artikellid, is nietig.

Uitvoering en toezicht

Artikel 11

  • 1 Deze wet wordt uitgevoerd door Onze Minister, met dien verstande, dat de heffing van de premie geschiedt door de inspecteur en dat de invordering daarvan geschiedt door de ontvanger.

  • 2 Een ieder is verplicht ten behoeve van de uitvoering van artikel 4 alle door Onze Minister verlangde inlichtingen te verstrekken, desverlangd schriftelijk en binnen een door Onze Minister te stellen redelijke termijn.

  • 3 De werkgever, die verkeert in de toestand als vermeld in artikel 4, is verplicht bij het beëindigen en bij het eindigen van de dienstbetrekking Onze Minister onverwijld hieromtrent in te lichten. Onze Minister kan voor het verstrekken van deze inlichtingen formulieren beschikbaar stellen waarop de voor het beoordelen van het recht van de werknemer op de cessantia-uitkering door Onze Minister gewenste gegevens dienen te worden vermeld en welke door de werkgever ondertekend bij Onze Minister dienen te worden ingediend.

  • 4 Ingeval de dienstbetrekking van de werknemer krachtens het bepaalde in artikel 3, tweede lid, dan wel anderszins als rechtens ononderbroken dient te worden beschouwd, en de werkgever verkeert in de toestand als vermeld in artikel 4, geeft de werkgever zo spoedig mogelijk hiervan kennis aan Onze Minister.

  • 5 Degene aan wie door Onze Minister een cessantia-uitkering als bedoeld in artikel 4 geheel of gedeeltelijk ten onrechte betaalbaar is gesteld of uitbetaald, geeft onverwijld hiervan kennis aan Onze Minister. Hij is verplicht het ten onrechte genotene op eerste vordering van Onze Minister terug te betalen. Het bepaalde in artikel 8 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 12

Ter uitvoering van deze wet kunnen bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld.

Artikel 12a

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn de bij ministeriële regeling aangewezen functionarissen belast.

  • 2 De functionarissen, bedoeld in het eerste lid, zijn uitsluitend bevoegd voor zover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijs noodzakelijk is:

    • a. alle inlichtingen te vragen;

    • b. inzage te verlangen van alle boeken, bescheiden en andere informatiedragers en daarvan afschriften te nemen of deze daartoe tijdelijk mee te nemen;

    • c. alle plaatsen te betreden, met uitzondering van woningen, zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner.

  • 3 Zo nodig wordt de toegang tot een plaats als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, verschaft met behulp van de sterke arm.

  • 4 Een ieder is verplicht aan de in het eerste lid bedoelde functionarissen alle medewerking te verlenen die voor de toezichtsuitoefening op grond van het tweede lid noodzakelijk is.

Artikel 13

Alle op grond van deze wet opgemaakte of overgelegde stukken, verzoekschriften en beschikkingen zijn vrij van het recht van zegel en van de formaliteit van registratie.

Strafbepalingen

Artikel 14

  • 1 Hij die opzettelijk inlichtingen als bedoeld in artikel 11 onjuist verstrekt, dan wel een valse verklaring aan Onze Minister aflegt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

  • 3 De in het eerste lid strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven.

  • 4 De in het tweede lid strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 15

Indien een werknemer op grond van een op 19 juli 1983 geldende regeling of toezegging aanspraak kan maken op een uitkering ineens wordt de cessantia-uitkering in mindering gebracht op deze uitkering.