Besluit Pensioenwet BES

Geraadpleegd op 30-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2013 en zichtdatum 29-11-2024.
Geldend van 01-01-2013 t/m 09-10-2013

Besluit van 30 augustus 2010, houdende de vaststelling van regels ter uitwerking van de Pensioenwet BES (Besluit Pensioenwet BES)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 25 juni 2010, nr. AV/PB/2010/13055, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

Gelet op de artikelen 5a, tiende lid, 5b, tweede lid, 13, derde lid, 13b, tweede lid, 13c, tweede lid, 14, tweede lid, 14a, tweede lid, 16a, zesde lid, 16b, vijfde lid, 16d, eerste lid, 16e, tweede lid, 16f, derde lid, 22a, tweede lid, 24, vierde lid, van de Pensioenwet BES;

De Raad van State gehoord (advies van 15 juli 2010, nr. W.12.10.0262/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 augustus 2010, nr. AV/PB/2010/16654, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Definities

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • uitbesteding door een pensioenuitvoerder: het door een pensioenuitvoerder verlenen van een opdracht aan een derde tot het ten behoeve van die uitvoerder verrichten van werkzaamheden die deel uitmaken van:

    • 1°. of voortvloeien uit het uitoefenen van het bedrijf; of

    • 2°. de wezenlijke bedrijfsprocessen ter ondersteuning daarvan;

  • wet: Pensioenwet BES.

§ 2. Eisen ten aanzien van deskundigheid en betrouwbaarheid

Bepalingen ter uitvoering van artikel 5a, tiende lid, van de wet

Artikel 2. Toets deskundigheid en betrouwbaarheid

Voorafgaand aan de benoeming van een persoon die het beleid van een pensioenfonds gaat bepalen of mede bepalen toetst de Bank de deskundigheid en betrouwbaarheid van die persoon, bedoeld in artikel 5a van de wet.

Artikel 3. Deskundigheid

  • 1 Voor het voldoen aan de vereiste deskundigheid is er in de kring van personen die het beleid van het pensioenfonds bepalen of mede bepalen ten minste een zodanig niveau van kennis en ervaring aanwezig dat het pensioenfonds, mede gelet op artikel 5a, tweede lid, van de wet, behoorlijk wordt bestuurd.

  • 2 Ten minste twee personen in de kring van personen die het beleid van het pensioenfonds bepalen of mede bepalen dienen meerjarige ervaring te hebben in het besturen van een organisatie.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde deskundigheid heeft betrekking op:

    • a. het besturen van een organisatie;

    • b. relevante wet- en regelgeving;

    • c. pensioenregelingen en pensioensoorten;

    • d. financieel technische en actuariële aspecten, waaronder financiering, beleggingen, actuariële principes en herverzekering;

    • e. administratieve organisatie en interne controle; en

    • f. communicatie.

  • 4 Het pensioenfonds geeft op verzoek van de Bank aan:

    • a. hoe het beleid van het pensioenfonds ter bevordering en handhaving van het vereiste deskundigheidsniveau luidt;

    • b. welke personen belast zijn met welke beleidsbepalende taken;

    • c. welke personen over welke deskundigheid beschikken; en

    • d. hoe en binnen welke termijn bepaalde tekortkomingen in de vereiste deskundigheid opgeheven zullen worden.

Artikel 4. Betrouwbaarheid

  • 1 De Bank stelt vast of de betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in artikel 5a, vijfde lid, van de wet buiten twijfel staat op basis van diens voornemens, handelingen en antecedenten.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de toetsing van de betrouwbaarheid en de in aanmerking te nemen antecedenten.

Artikel 5. Bronnen

  • 1 De Bank verkrijgt inzicht in de in artikel 4 bedoelde voornemens, handelingen en antecedenten op grond van:

    • a. de door betrokkene verstrekte ingevulde vragenlijst volgens het door de Bank vastgestelde model;

    • b. de mogelijkheid om bij het Openbaar Ministerie gegevens uit de politieregisters op te vragen;

    • c. gegevens en inlichtingen, verkregen van de Belastingdienst;

    • d. gegevens en inlichtingen, verkregen van overheidsinstanties binnen en buiten het Koninkrijk dan wel van binnen of buiten het Koninkrijk gevestigde van overheidswege aangewezen instanties die belast zijn met het toezicht op financiële markten of op natuurlijke personen en rechtspersonen die op die markten werkzaam zijn;

    • e. ambtsberichten van het Openbaar Ministerie;

    • f. inlichtingen, verkregen van door betrokkene opgegeven referenties;

    • g. gegevens uit openbare bronnen;

    • h. inlichtingen, verkregen van curatoren of bewindvoerders met betrekking tot faillissementen, surseances, schuldsaneringen, bewindvoeringen of noodregelingen waarbij de in artikel 4 bedoelde persoon betrokken is geweest;

    • i. inlichtingen, verkregen van organisaties van huidige of voormalige beroepsgenoten van betrokkene; of

    • j. gegevens en inlichtingen, verkregen uit andere bij ministeriële regeling aan te wijzen bronnen.

  • 2 Indien de gegevens of inlichtingen, verkregen overeenkomstig het eerste lid, de Bank aanleiding geven tot nader onderzoek, kan de Bank ook inlichtingen inwinnen en gegevens opvragen bij andere personen of instanties dan genoemd in dat lid. De Bank stelt de betrokkene in dat geval vooraf schriftelijk in kennis van:

    • a. de reden van het nadere onderzoek;

    • b. de personen of instanties bij wie nadere gegevens of inlichtingen zullen worden ingewonnen; en

    • c. de aard van de nadere gegevens of inlichtingen.

Artikel 6. Strafrechtelijke veroordeling

  • 1 De betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in artikel 4 staat niet buiten twijfel als deze veroordeeld is terzake van een misdrijf, dat bij ministeriële regeling is aangewezen, tenzij er sinds het onherroepelijk worden van de uitspraak acht jaren of meer zijn verstreken.

  • 2 De Bank kan op grond van de omstandigheden of belangen, genoemd in artikel 7, afwijken van het eerste lid.

Artikel 7. Vaststelling betrouwbaarheid

De Bank neemt bij de vaststelling, bedoeld in artikel 4, in aanmerking:

  • a. het onderlinge verband tussen de aan een antecedent ten grondslag liggende gedraging of gedragingen en de overige omstandigheden van het geval;

  • b. de belangen die de wet beoogt te beschermen; en

  • c. de overige belangen van het pensioenfonds en de betrokkene.

§ 3. Beheerste en integere bedrijfsvoering

Bepalingen ter uitvoering van artikel 5b van de wet

Artikel 8. Beheerste bedrijfsvoering

Een pensioenfonds beschikt over goede administratieve en boekhoudkundige procedures en adequate interne controlemechanismen, stelt beleid op ten aanzien van de beheersing van te lopen risico’s en draagt zorg voor de uitvoering van dat beleid.

Artikel 9. Integriteitrisico

Een pensioenfonds draagt zorg voor een systematische analyse van integriteitrisico’s en stelt aan de hand van deze analyse een integriteitbeleid vast en draagt zorg voor de uitvoering van dat beleid.

Artikel 10. Belangenverstrengeling

  • 1 Een pensioenfonds beschikt over procedures en maatregelen met betrekking tot het tegengaan van verstrengeling van privé-belangen met de belangen van het pensioenfonds van personen die het beleid van het pensioenfonds bepalen, leden van het orgaan dat is belast met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van het pensioenfonds en andere werknemers of andere personen die in opdracht van het pensioenfonds op structurele basis werkzaamheden voor het pensioenfonds verrichten.

  • 2 Een pensioenfonds beschikt over een gedragscode die voor bestuurders en medewerkers van het pensioenfonds voorschriften geeft ter voorkoming van belangenconflicten en van misbruik en oneigenlijk gebruik van de bij het pensioenfonds aanwezige informatie of zaken.

  • 3 De Bank kan regels stellen met betrekking tot de inhoud van de gedragscode, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 11. Soliditeit van het pensioenfonds

Een pensioenfonds voert een beleid gericht op het duurzaam beheersen van te lopen financiële risico’s en andere dan financiële risico’s.

Artikel 12. Continuïteitsanalyse

  • 1 Een pensioenfonds voert ten minste eens in de drie jaar een continuïteitsanalyse uit waarbij met een stochastische benaderingswijze wordt bezien of het pensioenfonds aan haar verplichtingen op de lange termijn kan voldoen. De continuïteitsanalyse biedt tevens inzicht in de mate waarin de voorwaardelijke toeslagverlening naar verwachting kan worden toegekend.

  • 2 Indien naar de mening van de Bank sprake is van aanzienlijke wijzigingen in de huidige of verwachte financiële positie van het pensioenfonds, voert het pensioenfonds tussentijds een extra continuïteitsanalyse uit.

  • 3 De continuïteitsanalyse omvat 15 prognosejaren, gerekend vanaf de rapportagedatum. Het pensioenfonds heeft voorbij deze tijdhorizon van 15 prognosejaren een kwalitatief beeld van de verwachtingen, risico’s en het beleid.

  • 4 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de continuïteitsanalyse.

§ 4. Parameters

Bepaling ter uitvoering van artikel 5b, 13, 13b, 16a, 16b en 16d van de wet

Artikel 14. Parameters vanaf 2012

  • 1 Vanaf 1 januari 2012 gaat een fonds voor de berekeningen, bedoeld in de artikelen 5b, 13, 13b, 16a en 16b van de wet uit van:

    • a. minimale verwachtingswaarden voor de groeivoeten van het loon- en prijsindexcijfer van 2%, respectievelijk 2%;

    • b. een maximaal verwacht rendement op vastrentende waarden van 4,5% per jaar;

    • c. een verwacht rendement op beursgenoteerde aandelen en indirect onroerend goed met een rekenkundig gemiddelde van maximaal 8,5% per jaar en een meetkundig gemiddelde van maximaal 7% per jaar;

    • d. een verwacht rendement op overige zakelijke waarden met een rekenkundig gemiddelde van maximaal 9% per jaar en een meetkundig gemiddelde van maximaal 7,5% per jaar;

    • e. een verwacht rendement op direct onroerend goed en grondstoffen met een rekenkundig gemiddelde van maximaal 7,5% per jaar en een meetkundig gemiddelde van maximaal 6% per jaar.

  • 2 Een pensioenfonds kan na instemming van de Bank afwijken van de minimale verwachtingswaarden, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, indien de specifieke omstandigheden van het pensioenfonds dat noodzakelijk maken.

  • 3 De rendementscijfers, bedoeld in het eerste lid, betreffen bruto cijfers, voor aftrek van beleggingskosten.

Artikel 15. Overgangsbepaling wijziging parameters en lopende herstelplannen

  • 1 Bij een herstelplan als bedoeld in artikel 16a en 16b van de wet waarmee De Nederlandsche Bank heeft ingestemd, is het feit dat de uitkomst van berekeningen in het kader van dat herstelplan en het daarin opgenomen beleid wijzigt omdat gebruik wordt gemaakt van na de vaststelling van het herstelplan gewijzigde regels als bedoeld in artikel 16d, eerste lid, van de wet, als zodanig geen aanleiding voor herziening van het herstelplan.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan bij berekeningen ten aanzien van de consistentie, bedoeld in artikel 7f, eerste lid, van de wet, het feit dat de uitkomst van berekeningen wijzigt als bedoeld in het eerste lid, als zodanig wel aanleiding zijn tot herziening van het in het herstelplan, bedoeld in het eerste lid, opgenomen beleid omtrent voorwaardelijke toeslagverlening, nadat de maximale looptijd die geldt voor het kortetermijnherstelplan is verstreken.

Artikel 16. Overgangsbepaling voor nieuwe herstelplannen

[Vervallen per 01-01-2012]

§ 5. Technische voorzieningen

Bepalingen ter uitvoering van artikel 13 van de wet

Artikel 17. Hoogte technische voorzieningen

  • 1 Het bestuur van een pensioenfonds stelt de hoogte van de technische voorzieningen vast op basis van de contante waarde van de verwachte uitgaande kasstromen die voortvloeien uit de tot de datum van vaststelling opgebouwde pensioenverplichtingen.

  • 2 De contante waarde wordt vastgesteld op basis van een rekenrente van ten hoogste 4%.

  • 3 Een pensioenfonds stelt de omvang van de verwachte uitgaande kasstromen vast op basis van verwachte marktontwikkelingen en voor het pensioenfonds prudente verzekeringstechnische grondslagen waaronder begrepen de voorzienbare trend in overlevingskansen.

Artikel 18. Inzenden berekening technische voorzieningen

  • 1 Een pensioenfonds dient ieder jaar vóór 1 juli de berekening van de technische voorzieningen per het einde van het voorafgaande jaar in bij de Bank.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, dient een pensioenfonds desgevraagd een berekening van de technische voorzieningen in bij de Bank indien de Bank tekenen ontwaart van een ontwikkeling die het eigen vermogen, de liquiditeit of de bedrijfsvoering van het pensioenfonds in gevaar kunnen brengen.

§ 6. Kostendekkende premie

Bepalingen ter uitvoering van artikel 13b van de wet

Artikel 19. Kostendekkende premie

De benodigde premie in verband met de pensioenverplichtingen wordt berekend overeenkomstig artikel 17, waarbij rekening gehouden wordt met:

  • a. [Red: dit onderdeel is nog niet in werking getreden;]

  • b. de opslag die nodig is voor de bij de aangroei van de pensioenverplichtingen behorende uitvoeringskosten van het pensioenfonds; en

  • c. de premie die actuarieel benodigd is ten behoeve van toeslagverlening indien gekozen is voor financiering op de wijze, bedoeld in artikel 14b, eerste lid, onderdeel a, b of d van de wet.

§ 7. Eigen vermogen

Bepalingen ter uitvoering van artikel 13c van de wet

Artikel 20. Samenstelling eigen vermogen

[Treedt in werking op 10-10-2013]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 21. Ledenrekeningen

[Treedt in werking op 10-10-2013]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 22. Achtergestelde leningen

[Treedt in werking op 10-10-2013]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 23. Vereist eigen vermogen

[Treedt in werking op 10-10-2013]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

§ 8. Beleggingen en leningen

Bepalingen ter uitvoering van artikel 14 en 14a van de wet

Artikel 24. Eisen ten aanzien van beleggingen

  • 1 De waarden worden op zodanige wijze belegd dat de veiligheid, de kwaliteit, de liquiditeit en het rendement van de portefeuille als geheel zijn gewaarborgd.

  • 2 Waarden die ter dekking van de technische voorzieningen worden aangehouden, worden belegd op een wijze die strookt met de aard en de duur van de verwachte toekomstige pensioenuitkeringen.

  • 3 De waarden worden hoofdzakelijk op gereglementeerde markten belegd. Beleggingen in niet tot de handel op een gereglementeerde financiële markt toegelaten waarden worden tot een prudent niveau beperkt.

  • 4 Beleggingen in derivaten zijn toegestaan voor zover deze bijdragen aan een vermindering van het risicoprofiel of een doeltreffend portefeuillebeheer vergemakkelijken. Het pensioenfonds vermijdt een bovenmatig risico met betrekking tot een en dezelfde tegenpartij en tot andere derivatenverrichtingen.

  • 5 De waarden worden naar behoren gediversifieerd zodat een bovenmatige afhankelijkheid van of vertrouwen in bepaalde waarden, of een bepaalde emittent van waarden of groep van ondernemingen en risicoaccumulatie in de portefeuille als geheel worden vermeden.

  • 6 Onder waardering op marktwaarde als bedoeld in artikel 14 van de wet wordt verstaan: het bedrag waarvoor een actief kan worden verhandeld of een passief kan worden afgewikkeld tussen terzake goed geïnformeerde partijen, die tot een transactie bereid en onafhankelijk van elkaar zijn.

Artikel 25. Leningen

  • 1 Leningen als bedoeld in artikel 14a van de wet zijn tijdelijk indien deze worden aangegaan voor een periode van niet langer dan een jaar.

  • 2 Van een liquiditeitsdoelstelling als bedoeld in artikel 14a van de wet is sprake als het pensioenfonds tijdelijk niet kan voldoen aan zijn verplichtingen of de betreffende lening wordt aangegaan ter verbetering van het risicoprofiel van het pensioenfonds.

§ 9. Herstelplannen

Bepalingen ter uitvoering van artikel 16a en 16b van de wet

Artikel 26. Langetermijnherstelplan

[Treedt in werking op 10-10-2013]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 27. Kortetermijnherstelplan

Het kortetermijnherstelplan, bedoeld in artikel 16b van de wet, bevat in ieder geval:

  • a. een beschrijving van de oorzaak van het niet meer of niet zullen voldoen aan de bij of krachtens artikel 13 van de wet gestelde vereisten ten aanzien de toereikende technische voorzieningen en de dekking daarvan door waarden;

  • b. een beschrijving van de voorziene ontwikkeling van de technische voorzieningen en de waarden;

  • c. een beschrijving van de concrete maatregelen waardoor de dekking van de technische voorzieningen binnen maximaal drie jaren op het vereiste niveau komt, waarbij rekening wordt gehouden met de verplichtingen van het pensioenfonds; en

  • d. uitsluitsel of is voldaan aan de criteria in artikel 16b van de wet.

§ 10. Actuariële en bedrijfstechnische nota

Bepalingen ter uitvoering van artikel 16e van de wet

Artikel 28. Inhoud actuariële en bedrijfstechnische nota

De actuariële en bedrijfstechnische nota, bedoeld in artikel 16e van de wet, bevat in ieder geval een beschrijving van:

  • a. de hoofdlijnen van het interne beheersingssysteem, zoals voorgeschreven bij of krachtens artikel 5b van de wet, en van de opzet van de administratieve organisatie en interne controle, bedoeld in artikel 8;

  • b. voor zover van toepassing procedures en criteria voor de aansluiting van werkgevers bij het betreffende pensioenfonds en voor het verkrijgen van het deelnemerschap van hun werknemers;

  • c. de hoofdlijnen van de uitvoeringsovereenkomst dan wel het uitvoeringsreglement;

  • d. de hoofdlijnen van de reeds verworven en nog te verwerven pensioenaanspraken en -rechten die voor de deelnemers, gewezen deelnemers, gepensioneerden of andere aanspraakgerechtigden voortvloeien uit het pensioenreglement;

  • e. de uit het pensioenreglement en de uitvoeringsovereenkomst dan wel het uitvoeringsreglement voortvloeiende risico’s die in eigen beheer zijn gehouden dan wel zijn herverzekerd of overgedragen;

  • f. de financiële opzet;

  • g. de financiële sturingsmiddelen; en

  • h. de systematiek van de vaststelling van de parameters, zoals die op grond van artikel 16d van de wet worden vastgesteld.

Artikel 29. De financiële opzet

  • 2 Bij de beschrijving, bedoeld in het eerste lid, wordt rekening gehouden met de overige verplichtingen van het pensioenfonds.

Artikel 30. De financiële sturingsmiddelen

De beschrijving van de financiële sturingsmiddelen, bedoeld in artikel 28, onder g, bevat in ieder geval een beschrijving van de inzetbaarheid van de sturingsmogelijkheden van het pensioenfonds ten aanzien van het premiebeleid, het beleggingsbeleid en het beleid met betrekking tot de aanpassingen van de aanspraken en inzake voorwaardelijke toeslagverlening. Daarbij wordt aangegeven welke effecten met de genoemde sturingsmiddelen worden bereikt.

Artikel 31. Het beleggingsbeleid

De beschrijving van het beleggingsbeleid, bedoeld in artikel 29, onder c, bevat in ieder geval een beschrijving van:

  • a. het strategisch beleggingsbeleid, waarin opgenomen een beschrijving van de beleggingsdoelstelling, de samenstelling van de beoogde beleggingsportefeuille alsmede de mate waarin van de beoogde beleggingsportefeuille mag worden afgeweken;

  • b. de opzet van de uitvoering van de vermogensbeheeractiviteiten;

  • c. de wijze van risicometing en -beheersing, met name van marktrisico’s en kredietrisico’s; en

  • d. de opzet van de resultaatsevaluatie met betrekking tot de onderwerpen genoemd onder a, b en c.

Artikel 32. Afwijking in geval van overdracht of herverzekering van risico’s

Voor zover risico’s zijn overgedragen of herverzekerd kunnen de beschrijvingen, bedoeld in de artikelen 30 en 31, beperkt blijven tot een verwijzing naar hetgeen in de ten behoeve van de overdracht of herverzekering afgesloten overeenkomsten is opgenomen.

Artikel 33. Uitgangspunten oordeelsvorming de Bank

De beschrijvingen die de actuariële en bedrijfstechnische nota bevat op grond van de artikelen 27 tot en met 31 zijn zodanig dat de Bank op basis van die beschrijvingen tot een oordeel kan komen over de wijze waarop voldaan wordt aan de artikelen 5b, 7e, 13 tot en met 14b van de wet.

§ 11. Informatieuitwisseling met de Bank

Bepalingen ter uitvoering van artikel 16f van de wet

Artikel 34. Informatieverstrekking door pensioenfondsen aan de Bank

  • 1 De door een pensioenfonds op grond van artikel 16f van de wet te verstrekken gegevens hebben uitsluitend betrekking op:

    • a. het pensioenfonds en zijn organisatie met betrekking tot:

      • 1°. het aantal medewerkers;

      • 2°. uitbesteding;

      • 3°. de medebeleidsbepalers;

      • 4°. deskundigheidsbevordering van het bestuur;

      • 5°. de persoongegevens van de actuaris bedoeld in artikel 35, tweede lid, de externe deskundige, bedoeld in artikel 35, derde lid, en de adviserende actuaris;

      • 6°. de verklaring van een externe deskundige; en

      • 7°. het interne toezicht.

    • b. een bestuursverslag;

    • c. de balans, bestaande uit een enkelvoudige balans en, indien van toepassing, een geconsolideerde balans, een toelichting op de balans alsmede:

      • 1°. een specificatie van de activa met betrekking tot immateriële activa, onroerende zaken, niet geconsolideerde en geconsolideerde deelnemingen, indien van toepassing, herverzekeringsdeel technische voorzieningen, overige activa en beleggingen voor risico deelnemers;

      • 2°. een specificatie van de passiva met betrekking tot gespecificeerde reserves, het aandeel van derden in geval van een geconsolideerde balans, andere voorzieningen en overige verplichtingen;

      • 3°. informatie over ontvangen en gestelde zekerheden en garanties;

      • 4°. informatie over grote posten binnen de beleggingen; en

      • 5°. specificatie van de beleggingen met betrekking tot de valuta, de risicoklassen, derivatenposities, beleggingsrendementen;

    • d. de financiële relaties en transacties van het pensioenfonds met:

      • 1°. bijdragende ondernemingen;

      • 2°. ondernemingen uit dezelfde groep als de bijdragende onderneming;

      • 3°. personen die een relatie hebben of hebben gehad met het pensioenfonds wanneer sprake is van een bijzondere lening; en

      • 4°. anderen dan de onder 1° en 2° genoemden inzake achtergestelde leningen aan het pensioenfonds;

    • e. een rekening van baten en lasten met specificatie van de posten;

    • f. de dekkingsgraad;

    • g. toetsing van het eigen vermogen:

      • 1°. aanwezig eigen vermogen;

      • 2°. de dekkingspositie;

      • 3°. bij gebruik van het standaard model; en

      • 4°. bij gebruik van een intern model;

    • h. actuariële staten:

      • 1°. technische voorzieningen voor risico pensioenfonds;

      • 2°. premiespecificatie garantiecontract;

      • 3°. indexatiegegevens;

      • 4°. actuarieel verslag; en

      • 5°. een analyse van het saldo van baten en lasten;

    • i. het deelnemersbestand inzake:

      • 1°. de leeftijdsopbouw en de technische voorzieningen; en

      • 2°. de geografische spreiding van deelnemers en premies;

    • j. de door het pensioenfonds uitgevoerde pensioenregeling met betrekking tot:

      • 1°. de kenmerken van de pensioenregeling; en

      • 2°. het aantal deelnemers;

    • k. premiegegevens over het nieuwe jaar, tenzij sprake is van een gesloten pensioenfonds;

    • l. herverzekering, met betrekking tot:

      • 1°. garantiecontracten;

      • 2°. risicoherverzekering; en

      • 3°. kapitaalcontracten.

    • m. verplichtingen van het pensioenfonds voor risico van de deelnemers;

    • n. uitvoering van een VUT-regeling;

    • o. toepassing van een herstelplan, met betrekking tot de situatie per 31 december van het verslagjaar;

    • p. een besluit tot wijziging van een pensioenregeling in de verslagperiode met betrekking tot de kenmerken van de pensioenregeling.

  • 2 Het pensioenfonds verstrekt in geval van wijzigingen tevens informatie over:

    • a. de door het pensioenfonds uitgevoerde pensioenregeling of pensioenregelingen;

    • b. de gevolgen van deze wijziging voor de toeslagverlening; en

    • c. de kenmerken van de pensioenregeling.

Artikel 35. Staten

  • 1 De staten, bedoeld in artikel 16f van de wet, omvatten uitsluitend:

    • a. informatie over de organisatie van het pensioenfonds;

    • b. een bestuursverslag;

    • c. een balans;

    • d. informatie over financiële relaties en transacties van het pensioenfonds;

    • e. een rekening van baten en lasten;

    • f. informatie inzake de dekkingsgraad;

    • g. informatie inzake het vereist eigen vermogen;

    • h. actuariële staten, gewaarmerkt door een bevoegde actuaris, waaronder een actuarieel verslag voorzien van een verklaring van een actuaris;

    • i. informatie over het deelnemersbestand;

    • j. informatie inzake de uitgevoerde pensioenregeling en eventueel andere door het pensioenfonds uitgevoerde regelingen;

    • k. premiegegevens;

    • l. informatie inzake herverzekering;

    • m. informatie inzake verplichtingen van het pensioenfonds voor risico van de deelnemers.

  • 2 Met zijn verklaring bedoeld in het eerste lid, onderdeel h, bevestigt de actuaris dat hij zich ervan heeft overtuigd dat voldaan is aan de artikelen 13 tot en met 16b van de wet. Hij is bevoegd zijn verklaring nader toe te lichten of op enig punt een voorbehoud te maken.

  • 3 De staten zijn periodiek voorzien van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een externe deskundige. Ten bewijze dat de staten door hem zijn onderzocht, waarmerkt de externe deskundige de staten.

Artikel 36. Uitwerking informatieverstrekking door pensioenfondsen

De Bank stelt regels met betrekking tot de te verstrekken gegevens, bedoeld in artikel 34. Deze omvatten uitsluitend:

  • a. de modellen waarin de gegevens worden verstrekt;

  • b. de reikwijdte en de mate van detaillering van de te verstrekken gegevens; deze omvatten geen uitbreiding of nadere rubricering van de in artikel 34 geduide gegevens;

  • c. de waardering van de posten;

  • d. de te hanteren valuta en rekeneenheid;

  • e. de afronding;

  • f. de termijn waarbinnen de gegevens worden verstrekt; deze is niet korter dan noodzakelijk voor de uitoefening van het toezicht op de naleving van de wet; en

  • g. de frequentie waarmee de gegevens worden verstrekt; deze bedraagt minimaal één maal en maximaal vier maal per jaar.

Artikel 37. Verstrekking langs elektronische weg

  • 1 Het pensioenfonds verstrekt de gegevens, bedoeld in artikel 34, langs elektronische weg aan de Bank.

  • 2 De externe deskundige zendt een schriftelijke controleverklaring aan de Bank, inhoudende dat de langs elektronische weg verstrekte gegevens gelijk zijn aan de gegevens waaromtrent de externe deskundige een verklaring omtrent de getrouwheid als bedoeld in artikel 35, derde lid, heeft afgegeven en ten bewijze waarvan de staten door hem zijn gewaarmerkt.

  • 3 De actuaris zendt een schriftelijke controleverklaring aan de Bank, inhoudende dat de langs elektronische weg verstrekte gegevens gelijk zijn aan de door hem gewaarmerkte actuariële staten, waaronder een actuarieel verslag voorzien van een verklaring van de actuaris als bedoeld in artikel 35, eerste lid, onderdeel h en tweede lid.

  • 4 Het bestuur van het pensioenfonds zendt een schriftelijke controleverklaring aan de Bank, inhoudende dat de langs elektronische weg verstrekte gegevens gelijk zijn aan de staten, bedoeld in artikel 16f, tweede lid, van de wet.

  • 5 De Bank kan regels stellen met betrekking tot de inhoud van de schriftelijke controleverklaring, bedoeld in het tweede, derde en vierde lid.

  • 6 De Bank kan, in afwijking van het eerste lid, op verzoek besluiten dat de verstrekking niet langs elektronische weg behoeft te geschieden, mits de verstrekking van de gevraagde gegevens wat betreft indeling en inhoud niet afwijkt van hetgeen langs elektronische weg zou worden verstrekt.

§ 12. Boeteregeling

Bepalingen ter uitvoering van artikel 22a van de wet

Artikel 38

Artikel 39. Draagkracht

  • 1 De Bank houdt bij het vaststellen van een bestuurlijke boete rekening met de draagkracht van de overtreder.

  • 2 De Bank kan op basis van het eerste lid de op te leggen bestuurlijke boete verlagen met maximaal 100 procent.

Artikel 40. Schade voor derden bij pensioenuitvoerders

  • 1 De Bank houdt bij het vaststellen van een bestuurlijke boete voor pensioenuitvoerders rekening met schade voor derden.

  • 2 De Bank kan de op te leggen bestuurlijke boete, na inachtneming van de bepalingen, bedoeld in de artikelen 38 en 39 verlagen met maximaal 75 procent.

§ 13. Kostenregeling

[Vervallen per 01-01-2013]

§ 14. Uitbesteding

Bepalingen ter uitvoering van artikel 34, tweede lid, van de wet

Artikel 47. Werkzaamheden die niet mogen worden uitbesteed

Een uitvoerder besteedt niet uit:

  • a. taken en werkzaamheden van personen die het dagelijks beleid bepalen, daaronder mede verstaan het vaststellen van beleid en het afleggen van verantwoording over het gevoerde beleid;

  • b. werkzaamheden waarvan uitbesteding de verantwoordelijkheid van de uitvoerder voor de organisatie en beheersing van bedrijfsprocessen en het toezicht daarop kan ondermijnen;

  • c. indien de uitbesteding een belemmering kan vormen voor een adequaat toezicht op de naleving van het bij of krachtens de wet bepaalde.

Artikel 48. Overeenkomst tot uitbesteding

  • 1 Een pensioenfonds legt de overeenkomst met de derde waaraan de werkzaamheden worden uitbesteed schriftelijk vast.

  • 2 In de overeenkomst wordt in ieder geval het volgende geregeld:

    • a. welke werkzaamheden worden uitbesteed onder verwijzing, indien mogelijk, naar de administratieve organisatiebeschrijving van het pensioenfonds, alsmede de voorwaarden waaronder de uitbesteding plaatsvindt;

    • b. de informatie-uitwisseling tussen het pensioenfonds en de derde;

    • c. de verplichting voor de derde om informatie waar de Bank ter uitvoering van zijn wettelijke taak om vraagt rechtstreeks aan de Bank ter beschikking te stellen;

    • d. de mogelijkheid voor het pensioenfonds om te allen tijde wijzigingen aan te brengen in de wijze waarop de uitvoering van de werkzaamheden door de derde geschiedt;

    • e. de verplichting voor de derde om het pensioenfonds in staat te stellen blijvend te voldoen aan het bij of krachtens de wet bepaalde;

    • f. de mogelijkheid voor de Bank om onderzoek ter plaatse te doen of te laten doen bij de derde; en

    • g. de wijze waarop de overeenkomst wordt beëindigd, en de wijze waarop wordt gewaarborgd dat het pensioenfonds de werkzaamheden na beëindiging van de overeenkomst weer zelf kan uitvoeren of door een andere derde kan laten uitvoeren.

Artikel 49. Beheersing van de risico’s

  • 1 Een pensioenfonds draagt zorg voor een systematische analyse van de risico’s die samenhangen met de uitbesteding van werkzaamheden en legt deze vast. Het pensioenfonds maakt de analyse op het niveau van zijn eigen organisatie in zijn geheel en op het niveau van de onderscheiden bedrijfsonderdelen.

  • 2 Een pensioenfonds voert een adequaat beleid en beschikt over procedures en maatregelen met betrekking tot de uitbesteding van werkzaamheden, als onderdeel van een beheerste en integere bedrijfsvoering als bedoeld in artikel 5b van de wet.

  • 3 Een pensioenfonds beschikt over toereikende procedures, maatregelen, deskundigheid en informatie om de uitvoering van de uitbestede werkzaamheden te kunnen beoordelen.

§ 15. Slotbepalingen

Artikel 50. Inwerkingtreding en werkingsduur

Artikel 51. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit Pensioenwet BES.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 30 augustus 2010

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Th. B. Bijleveld-Schouten

Uitgegeven de eerste oktober 2010

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin