Wet algemene weduwen- en wezenverzekering BES

Geraadpleegd op 29-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 04-12-2011 en zichtdatum 26-12-2024.
Geldend van 01-01-2011 t/m 31-12-2011

Wet algemene weduwen- en wezenverzekering BES

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Artikel 1

Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

  • b. ingezetene: degene die in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba woont;

  • c. inspecteur: de bij regeling van Onze Minister van Financiën als zodanig aangewezen functionaris;

  • d. ontvanger: de bij regeling van Onze Minister van Financiën als zodanig aangewezen functionaris.

Artikel 2

  • 1 Waar iemand woont, wordt naar de feitelijke omstandigheden beoordeeld, voor zover in de volgende leden niet anders is bepaald.

  • 2 Degenen, die de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba als woonplaats verlaten, maar binnen een jaar zich daar opnieuw vestigen, worden geacht ook tijdens hun afwezigheid in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba te hebben gewoond, tenzij blijkt, dat zij tijdens hun afwezigheid op het grondgebied van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of van een andere Mogendheid hebben gewoond.

  • 3 Degenen, die tijdelijk binnen de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba verblijven, maar hetzij Nederland, Aruba Curaçao of Sint Maarten als woonplaats hebben, hetzij geacht worden daar te wonen op grond van de daar geldende wetgeving inzake de inkomstenbelasting, worden als niet binnen de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba wonend beschouwd, indien hun verblijf minder dan een jaar duurt.

  • 4 Onze Minister kan bepalen dat schepen en luchtvaartuigen, die binnen de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba hun thuishaven hebben, voor zover het de woonplaats van de bemanning betreft, als deel van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba worden beschouwd.

Artikel 3

Voor de toepassing van deze wet wordt met overlijden gelijk gesteld vermoedelijk overlijden.

Artikel 3a

De bepalingen van deze wet voor weduwen zijn van overeenkomstige toepassing op weduwnaars.

Artikel 4

  • 1 Onze Minister is belast met de uitvoering van deze wet, met dien verstande, dat de heffing van de premie geschiedt door de inspecteur en de invordering daarvan door de ontvanger.

  • 2 Voor zover de uitvoering van de in deze wet geregelde verzekering geschiedt door Onze Minister, kunnen bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld voor de te voeren administratie en de registratie van de verzekerden.

Hoofdstuk II. Kring van de verzekerden

Artikel 6

  • 1 Verzekerd op grond van de bepalingen van deze wet is degene, die de leeftijd van 15 jaar heeft bereikt, indien hij:

    • a. ingezetene is;

    • b. geen ingezetene is, doch wiens zuiver inkomen geheel of nagenoeg geheel binnen de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba aan de heffing van inkomstenbelasting of loonbelasting is onderworpen;

    • c. geen ingezetene is en evenmin geacht kan worden blijvend buiten de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba te wonen, maar voor buiten de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba verrichte arbeid wedde of loon geniet ten laste van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba of Curaçao, Aruba of Sint Maarten, mits hij Nederlander is.

  • 2 Niet verzekerd is degene, die niet geacht kan worden blijvend binnen de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba te wonen en die terzake van binnen de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba verrichte arbeid wedde of loon geniet ten laste van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of van een andere Mogendheid.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen personen die niet op grond van het eerste lid zijn verzekerd als verzekerden op grond van deze wet worden aangemerkt.

  • 4 Bij algemene maatregel van bestuur kan van het eerste lid worden afgeweken:

    • a. ten aanzien van vreemdelingen;

    • b. ten aanzien van personen, op wie een overeenkomstige regeling buiten de de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba van toepassing is;

    • c. ten aanzien van personen die tijdelijk op Bonaire, Sint Eustatius of Saba verblijven of tijdelijke werkzaamheden op Bonaire, Sint Eustatius of Saba verrichten;

    • d. ten aanzien van echtgenoten en overige gezinsleden van de in het tweede lid en in de onderdelen a, b en c bedoelde personen.

  • 5 Indien een verzekerde ophoudt verzekerde te zijn, eindigt zijn verzekering voor wat de aanspraken op weduwen- en wezenpensioen betreft, voor zover niet reeds een overeenkomstige regeling buiten de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba op hem van toepassing is, niet eerder dan zes weken na de dag met ingang van welke hij heeft opgehouden verzekerde te zijn.

Hoofdstuk III

§ 1. Het recht op weduwen- en wezenpensioen

Artikel 7

De weduwe van een verzekerde heeft, zolang zij de leeftijd waarop recht op ouderdomspensioen ontstaat op grond van de Wet algemene ouderdomsverzekering BES niet bereikt heeft, recht op een weduwenpensioen op grond van deze wet.

Artikel 8

  • 1 Geen recht op weduwenpensioen heeft de weduwe:

    • a. wier echtgenoot vóór het bereiken van de leeftijd waarop recht op ouderdomspensioen ontstaat op grond van de Wet algemene ouderdomsverzekering BES nimmer verzekerd is geweest;

    • b. wier echtgenoot op de dag van de huwelijkssluiting de leeftijd waarop recht op ouderdomspensioen ontstaat op grond van de Wet algemene ouderdomsverzekering BES had bereikt of overschreden, tenzij de weduwe met deze echtgenoot, vóórdat hij de leeftijd waarop recht op ouderdomspensioen ontstaat op grond van de Wet algemene ouderdomsverzekering BES had bereikt, reeds eerder gehuwd is geweest;

    • c. die veroordeeld is terzake van het ombrengen van haar echtgenoot.

  • 2 Het bepaalde in het voorgaande lid onder a en b blijft buiten toepassing, indien de weduwe, indien zij niet was hertrouwd, recht op weduwenpensioen zou hebben.

Artikel 9

  • 1 Op grond van deze wet hebben, zolang zij de leeftijd van 15 jaar niet hebben bereikt, recht op wezenpensioen:

    • a. na het overlijden van een verzekerde man: de kinderen tot wie hij in familierechtelijke betrekking stond alsmede de door hem verwekte kinderen tot wie hij niet in familierechtelijke betrekking stond die als gevolg van zijn overlijden vaderloos zijn geworden;

    • b. na het overlijden van een verzekerde vrouw: haar eigen kinderen, die als gevolg van haar overlijden moederloos zijn geworden;

    • c. na het overlijden van een verzekerde man: de kinderen tot wie hij in familierechtelijke betrekking stond alsmede de door hem verwekte kinderen tot wie hij niet in familierechtelijke betrekking stond die als gevolg van zijn overlijden ouderloos zijn geworden;

    • d. na het overlijden van een verzekerde vrouw: haar eigen kinderen, die als gevolg van haar overlijden ouderloos zijn geworden.

  • 2 Ingeval van kinderen tot wie de verzekerde vader niet in familierechtelijke betrekking stond is het eerste lid, onderdelen a en c, van toepassing indien:

    • a. de verzekerde vader ten tijde van zijn overlijden onderhoudsplicht op grond van artikel 349 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES is opgelegd, dan wel door hem bij authentieke akte onderhoudsplicht is erkend; of

    • b. zij in een gezinsverband met de overleden verzekerde man samen leefden.

  • 3 Kinderen zonder familierechtelijke betrekkingen met een vader die niet aangemerkt kunnen worden als kinderen als bedoeld in het tweede lid worden gelijkgesteld met kinderen die als gevolg van het overlijden van de moeder ouderloos zijn geworden, voor zolang geen wijziging van omstandigheden heeft plaatsgevonden.

  • 4 Onze Minister kan bepalen dat met kinderen als bedoeld in het eerste lid worden gelijkgesteld kinderen, die nog geen 15 jaar oud zijn, die ouderloos zijn of wier ouders onbekend zijn of in geval het kinderen zonder familierechtelijke betrekkingen met een vader betreft, wier moeder is overleden en over wie de overleden verzekerde de pleegouderlijke zorg uitoefende.

  • 5 Op grond van deze wet hebben, zolang zij de leeftijd van 25 jaar niet hebben bereikt, recht op wezenpensioen zij die de leeftijd van 15 jaar reeds hebben bereikt, doch overigens voldoen aan het eerste lid, indien:

    • a. hun tijd behoudens in geval van ziekte of vakantie geheel of grotendeels in beslag wordt genomen door of in verband met het volgen van onderwijs of van een beroepsopleiding;

    • b. zij ten gevolge van ziekte of gebreken blijvend buiten staat zijn om met arbeid, die voor hun krachten is berekend één derde te verdienen van hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde kinderen van gelijke leeftijd en van soortgelijke bekwaamheid in staat zijn met arbeid te verdienen.

  • 6 De kinderen tot wie de verzekerde man niet in familierechtelijke betrekking stond, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, hebben recht op wezenpensioen indien de wettelijke vertegenwoordiger van voornoemde kinderen ten genoegen van Onze Minister schriftelijk heeft aangetoond dat deze kinderen in een gezinsverband met de overleden verzekerde man samen leefden.

Artikel 10

Geen recht op wezenpensioen bestaat indien de verzekerde aan wiens overlijden het recht daarop zou worden ontleend vóór het bereiken van de leeftijd waarop recht op ouderdomspensioen ontstaat op grond van de Wet algemene ouderdomsverzekering BES nimmer verzekerd is geweest.

§ 2. De bedragen van het weduwen- en het wezenpensioen

Artikel 11

  • 1 Het weduwenpensioen per maand bedraagt voor de weduwe:

    • a. jonger dan 40 jaar: USD 163 [Red: per 1 januari 2011: USD 242] ;

    • b. van 40 tot en met 48 jaar: USD 222 [Red: per 1 januari 2011: USD 317] ;

    • c. van 49 tot en met 57 jaar: USD 278 [Red: per 1 januari 2011: USD 397] ;

    • d. van 58 tot de leeftijd waarop recht op ouderdomspensioen ontstaat op grond van de Wet algemene ouderdomsverzekering BES: USD 365 [Red: per 1 januari 2011: USD 524] .

  • 2 Verhoging van het pensioenbedrag gaat in op de eerste dag van de maand volgende op die, waarin het recht op verhoging is ontstaan.

  • 3 In afwijking van het bepaalde in het derde [bedoeld zal zijn: eerste] lid bedraagt het weduwenpensioen voor een weduwe die invalide is of die een of meer kinderen heeft die geheel te harer laste komen en recht hebben op wezenpensioen, USD 365 [Red: per 1 januari 2011: USD 524] per maand.

  • 4 Een weduwe is invalide, indien zij door een ziekte of gebrek blijvend buiten staat geacht moet worden om met arbeid, die voor haar krachten en bekwaamheid is berekend de helft te verdienen van hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde vrouwen van soortgelijke bekwaamheid met arbeid gewoonlijk verdienen.

  • 5 Onze Minister trekt een weduwenpensioen, toegekend terzake van invaliditeit in met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand, waarin de weduwe geacht wordt niet langer invalide te zijn.

  • 6 Onze Minister is bevoegd uitkering van weduwenpensioen voor invaliditeit te weigeren, indien de weduwe, die een dergelijk pensioen geniet, zonder deugdelijke grond weigert zich aan een door Onze Minister gewenst geneeskundig onderzoek te onderwerpen.

  • 7 De pensioenbedragen worden bij ministeriële regeling, met inachtneming van het volgende lid, aangepast aan de ontwikkeling van de consumentenprijsindexcijfers.

  • 8 De aanpassing van de pensioenbedragen op grond van het zevende lid vindt plaats met ingang van de eerste dag van enig kalenderjaar op basis van de stijging die het consumentenprijsindexcijfer van het derde kwartaal daaraan voorafgaande aangeeft ten opzichte van het consumentenprijsindexcijfer van het derde kwartaal van het voorafgaande jaar. Onze Minister bepaalt welk consumentenprijsindexcijfer, zoals vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek, voor de toepassing van de eerste zin wordt gebruikt. De consumentenprijsindexcijfers kunnen voor de onderscheiden openbare lichamen verschillend zijn.

Artikel 12

  • 1 Het wezenpensioen bedraagt voor een kind, dat door het overlijden van de verzekerde ouderloos is geworden, USD 134 [Red: per 1 januari 2011: USD 191] per maand, indien het jonger is dan tien jaar en USD 146 [Red: per 1 januari 2011: USD 209] per maand indien het tien jaar of ouder, doch nog geen 15 jaar is.

  • 2 Het wezenpensioen bedraagt voor een kind, dat door het overlijden van de verzekerde vaderloos onderscheidenlijk moederloos is geworden, USD 132 [Red: per 1 januari 2011: USD 175] per maand, indien het jonger is dan tien jaar en USD 134 [Red: per 1 januari 2011: USD 191] per maand indien het tien jaar of ouder, doch nog geen 15 jaar is.

  • 3 Het wezenpensioen bedraagt voor een kind, bedoeld in artikel 9, vijfde lid, USD 146 [Red: per 1 januari 2011: USD 209] per maand, voor zover het voldoet aan artikel 9, eerste lid, onderdelen a of b, en USD 169 [Red: per 1 januari 2011: USD 242] per maand, voor zover het voldoet aan artikel 9, eerste lid, onderdelen c of d.

    Artikel 11, vijfde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing op een wezenpensioen terzake van invaliditeit.

  • 4 Indien op grond van meer dan één overlijden aanspraak op wezenpensioen kan worden gemaakt, wordt het hoogste wezenpensioen toegekend.

§ 3. Toekenning, ingang, betaling en einde van het weduwen- en wezenpensioen

Artikel 13

Waar in deze paragraaf wordt gesproken van pensioen wordt daaronder verstaan het weduwenpensioen en het wezenpensioen.

Artikel 14

  • 1 Het pensioen wordt op aanvraag toegekend door Onze Minister.

  • 2 In afwijking van het bepaalde in het voorgaande lid is Onze Minister bevoegd het pensioen ambtshalve toe te kennen.

  • 3 De aanvraag om pensioen wordt ingediend op de wijze die daarvoor door regeling van Onze Minister wordt bepaald.

Artikel 15

Het pensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgende op de maand, waarin het recht op pensioen is ontstaan, met dien verstande, dat het pensioen niet vroeger kan ingaan dan 12 maanden vóór de eerste dag van de maand volgende op de maand, waarin de aanvraag is ingediend of waarin ambtshalve toekenning heeft plaatsgevonden. Onze Minister kan voor bijzondere gevallen van het bepaalde in de vorige zin afwijken.

Artikel 16

  • 1 Het pensioen wordt door Onze Minister betaalbaar gesteld. De betaling geschiedt maandelijks.

  • 2 Onze Minister kan het aan een kind toegekende wezenpensioen betaalbaar stellen aan een ander dan degene, die het kind wettelijk vertegenwoordigt.

  • 3 In geval het pensioen in het buitenland wordt uitbetaald worden de daaraan verbonden kosten van overmaking op het pensioen in mindering gebracht.

  • 4 Wanneer een weduwe een ander machtigt om het pensioen in ontvangst te nemen, dan wel een verleende machtiging intrekt, wordt daaraan gevolg gegeven met ingang van een betalingstermijn, aanvangend na de dag, waarop de machtiging wordt ingediend, dan wel waarop van haar intrekking mededeling wordt gedaan, doch niet later dan de eerste dag van de tweede maand na de dag van indiening, dan wel intrekking van de machtiging.

  • 5 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de betaalbaarstelling van het pensioen door organen, die belast zijn met de uitbetaling van pensioen uit andere hoofde dan op grond van deze wet.

Artikel 17

  • 1 Indien een op grond van deze wet gepensioneerde in een inrichting voor verpleging van geesteszieken en zwakzinnigen of door een instelling van weldadigheid, die door het openbare lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba is erkend wordt verzorgd of verpleegd en de kosten van verzorging of verpleging geheel of gedeeltelijk ten laste komen van dat openbare lichaam of erkende instelling van weldadigheid, kan op verzoek van het desbetreffende orgaan het pensioen over volle kalendermaanden, gelegen binnen de duur van de verzorging of verpleging, voorzover het over die maanden nog niet is uitbetaald, aan het desbetreffende orgaan worden uitbetaald, met dien verstande dat aan dat orgaan niet meer wordt uitbetaald dan de te zijnen laste komende kosten van verzorging of verpleging bedragen.

  • 2 Voorzover in verband met het bepaalde in het voorgaande lid het pensioen niet werd uitbetaald aan de gepensioneerde of diens wettelijke vertegenwoordiger, wordt het na het overlijden van de gepensioneerde voorzover nodig in afwijking van het in artikel 21 bepaalde, tot en met de laatste dag van de maand, waarin het overlijden heeft plaats gehad, uitbetaald aan het in het voorgaande lid bedoelde orgaan.

Artikel 18

De termijnen van het pensioen, welke niet zijn ingevorderd binnen twee jaar na de eerste dag waarop zij konden worden ingevorderd worden niet uitbetaald.

Artikel 19

  • 1 Onverminderd het elders in deze wet bepaalde eindigt het recht op pensioen:

    • a. door overlijden;

    • b. voor wat de weduwe betreft tevens door hertrouwen.

  • 2 De uitbetaling van het pensioen eindigt met ingang van de maand volgende op de maand, waarin het feit heeft plaatsgevonden of de omstandigheid is ontstaan, waardoor het recht op pensioen is geëindigd.

Artikel 21

  • 1 Na het overlijden van degene, aan wie een pensioen is toegekend, wordt het pensioen tot en met de laatste dag van de maand waarin het overlijden heeft plaatsgevonden, uitbetaald aan de persoon of personen, die daarvoor naar het oordeel van Onze Minister op billijkheidsoverwegingen in aanmerking komt, dan wel komen, mits deze daartoe binnen zes maanden na het overlijden een verzoek bij Onze Minister heeft, dan wel hebben ingediend.

  • 2 Na het overlijden van degene, aan wie een pensioen is toegekend, wordt een bedrag ineens, gelijk aan driemaal het aan de overledene toegekende pensioen, uitbetaald aan de persoon of personen, die daarvoor naar het oordeel van Onze Minister op billijkheidsoverwegingen in aanmerking komt, dan wel komen, mits deze daartoe binnen zes maanden na het overlijden een verzoek bij Onze Minister heeft, dan wel hebben ingediend. Onze Minister is bevoegd de uitkering op een lager bedrag vast te stellen.

  • 3 De uitkering wordt betaalbaar gesteld in de maand volgende op die, waarin waarin een verzoek daartoe is ingediend.

Artikel 22

Aan de weduwe, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel b, wordt een uitkering ineens verleend ter grootte van het bedrag, dat haar aan weduwenpensioen zou toekomen, indien zij niet was hertrouwd, doch ten hoogste ter grootte van het jaarbedrag van het weduwenpensioen.

Artikel 23

  • 1 Het pensioen is:

    • a. onvervreemdbaar;

    • b. niet vatbaar voor verpanding of belening;

    • c. behoudens voor zover dit dient tot verhaal van onderhoud, waartoe de gerechtigde op grond van enige wettelijke bepaling is gehouden, niet vatbaar voor executoriaal of conservatoir beslag, noch voor faillissementsbeslag.

  • 2 Voor zover op grond van het eerste lid, onderdeel c, beslag wordt gelegd, mag dit niet meer bedragen dan een derde gedeelte van het bedrag van het pensioen.

  • 3 Volmacht tot ontvangst van het pensioen onder welke vorm of benaming ook, door de gerechtigde verleend is steeds herroepelijk.

  • 4 Elk beding strijdig met dit artikel, is nietig.

Artikel 23a

Degene die gehouden is tot vergoeding van de schade door de weduwe, weduwnaar of wezen geleden als gevolg van het overlijden van de verzekerde man of vrouw, is voor het pensioen van de weduwe, weduwnaar of wezen toegekend op grond van deze wet aansprakelijk jegens Onze Minister.

Artikel 24

  • 1 Behoudens het bepaalde in het volgende lid zijn de eenmaal uitbetaalde termijnen van het pensioen niet vatbaar voor terugvordering.

  • 2 Hetgeen ten onrechte aan pensioen is uitbetaald kan worden teruggevorderd dan wel op latere pensioenbetalingen in mindering worden gebracht, wanneer het ten onrechte uitbetalen het gevolg is van het niet verstrekken van inlichtingen of het verstrekken van onjuiste inlichtingen door degene aan wie het pensioen is toegekend, door diens wettelijke vertegenwoordiger of door degene aan wie het pensioen is uitbetaald.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven ter uitvoering van dit artikel; daarbij kunnen tevens regels worden gesteld met betrekking tot schorsing en opschorting van de uitbetaling van het pensioen.

Artikel 24a

  • 1 Onze Minister is bevoegd om op grond van verdragen, convenanten andersoortige overeenkomsten met uitvoerders van instellingen van sociale voorzieningen, het pensioen van een gerechtigde te verminderen ter ontneming van een ten onrechte verkregen voordeel van de gerechtigde op het gebied van sociale voorzieningen.

  • 2 Onze Minister is eveneens bevoegd om het pensioen van een gerechtigde te verminderen ter ontneming van een ten onrechte verkregen voordeel van de gerechtigde op het gebied van de door Onze Minister uitgevoerde sociale verzekeringswetten.

  • 3 De in het eerste en tweede lid bedoelde vermindering kan ineens geschieden indien het ten onrechte genoten voordeel niet groter is dan een derde deel van het door Onze Minister verstrekte weduwen- en wezenpensioen. In alle andere gevallen kan de vermindering niet meer bedragen dan een derde deel van het weduwen- of wezenpensioen.

Hoofdstuk IV. De op te brengen middelen

Artikel 26

  • 1 Ter zake van de kosten verbonden aan deze wet is door de verzekerden een premie verschuldigd.

  • 3 De premie komt ten gunste van het Rijk.

  • 4 De op grond van deze wet uit te keren pensioenen en de aan de uitvoering van deze wet verbonden kosten komen ten laste van het Rijk

Artikel 29

Artikel 30

Het percentage van de premie, bedoeld in artikel 29, eerste lid, wordt door Onze Minister met ingang van elk kalenderjaar voor de periode van één jaar bij ministeriële regeling vastgesteld in overeenstemming met Onze Minister van Financiën.

Artikel 31

Voor zover in deze wet niet anders is bepaald is ten aanzien van de premieheffing op grond van artikel 29 en de invordering daarvan hoofdstuk VIII van de Belastingwet BES van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk V. Het verstrekken van inlichtingen

Artikel 35

  • 1 De gepensioneerde en zijn wettelijke vertegenwoordiger of het orgaan waaraan op grond van artikel 17 pensioen wordt uitbetaald, zijn verplicht aan Onze Minister op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kunnen zijn op het recht op pensioen, de hoogte van het pensioen of op het bedrag van het pensioen dat wordt betaald.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt niet indien feiten en omstandigheden door Onze Minister kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kan worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald voor welke gegevens de vorige zin van toepassing is.

Artikel 36

  • 1 Een ieder is verplicht aan Onze Minister of aan enige vanwege Onze Minister aangewezen persoon de voor de uitvoering van deze wet van hem gevraagde inlichtingen te verstrekken.

  • 2 De inlichtingen moeten desgevraagd schriftelijk worden verstrekt binnen een schriftelijk te stellen termijn.

  • 3 Een ieder is verplicht aan Onze Minister of aan enig door of vanwege Onze Minister aangewezen persoon desgevraagd inzage te verlenen van boeken, bescheiden, andere stukken en informatiedragers, voor zover dat nodig is ten behoeve van de uitvoering van deze wet.

Artikel 37

  • 1 Publiekrechtelijke lichamen zijn verplicht kosteloos hun medewerking te verlenen tot het verkrijgen van de inlichtingen, benodigd voor de uitvoering van deze wet.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.

Hoofdstuk VI. Bezwaar en beroep

Artikel 38

  • 1 Aan de belanghebbende wordt schriftelijk kennis gegeven van een beslissing op grond van deze wet, die verband houdt met het recht op en de uitbetaling van pensioen of uitkering.

  • 2 Een kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, vermeldt de dagtekening van de beslissing, de gronden waarop deze berust, en, behalve in het geval van een beslissing op grond van artikel 21, waar beroep kan worden ingesteld en de termijn voor het instellen van beroep.

Artikel 40

  • 1 Voor zover bij of op grond van deze wet niet anders is bepaald zijn de voor heffing van de inkomstenbelasting geldende bepalingen inzake de rechtsmiddelen van overeenkomstige toepassing.

  • 2 De inspecteur beslist pas op een bezwaarschrift nadat is komen vast te staan dat geen feiten en omstandigheden aanwezig zijn, die tevens van belang zijn voor de heffing van inkomstenbelasting, dan wel voor zover dat wel het geval is, de beslissing over de heffing van de inkomstenbelasting onherroepelijk is geworden.

  • 3 Met betrekking tot een naheffingsaanslag, die geheel of gedeeltelijk berust op feiten, die mede tot het opleggen van een naheffingsaanslag in de inkomstenbelasting ten laste van belanghebbende aanleiding hebben gegeven, neemt de termijn voor het instellen van beroep eerst een aanvang op de datum, waarop laatstbedoelde naheffingsaanslag onherroepelijk is komen vast te staan.

  • 4 Tegen hetgeen omtrent de toepassing van artikel 2 dezer wet, alsmede omtrent het zuiver inkomen in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting BES voor de heffing van die belasting onherroepelijk is komen vast te staan, is beroep niet toegelaten.

Hoofdstuk VII. Overgangsbepalingen

Artikel 41

  • 1 De weduwe, wier echtgenoot is overleden vóór 1 januari 1966 en die op die dag nog geen 65 jaar oud is, heeft van die dag af recht op weduwenpensioen naar de bepalingen van deze wet, indien zij dat recht zou hebben gehad wanneer deze wet op het tijdstip van overlijden van haar echtgenoot reeds van kracht zou zijn geweest.

  • 2 De wettige, gewettigde en door de vader erkende natuurlijke kinderen, wier vader is overleden vóór 1 januari 1966 en die op die dag nog geen 15 jaar oud zijn, hebben van die dag af naar de bepalingen van deze wet recht op wezenpensioen, indien zij dat recht zouden hebben gehad wanneer deze wet op het tijdstip van overlijden reeds van kracht geweest zou zijn.

  • 3 De kinderen, wier moeder is overleden vóór 1 januari 1966 en die als gevolg daarvan ouderloos zijn geworden en die op 1 januari 1966 nog geen 15 jaar oud zijn, hebben van die dag af naar de bepalingen van deze wet recht op wezenpensioen, indien zij dat recht zouden hebben gehad wanneer deze wet op het tijdstip van overlijden reeds van kracht zou zijn geweest.

  • 4 Het bepaalde in de voorgaande leden is slechts van toepassing op Nederlanders, die in Aruba, Curaçao, Sint Maarten, de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba wonen.

  • 5 Een kind kan tegelijkertijd slechts op grond van één overlijden wezenpensioen genieten.

Artikel 42

Bij algemene maatregel van bestuur kan onder nader daarbij te stellen voorwaarden worden bepaald, dat:

  • a. voor de toepassing van artikel 41 niet-Nederlanders met Nederlanders worden gelijkgesteld;

  • b. het wonen buiten Aruba, Curaçao, Sint Maarten, de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba met het wonen in Aruba, Curaçao, Sint Maarten, de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba wordt gelijkgesteld.

Hoofdstuk VIIa

Artikel 42a

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn de daartoe bij ministeriële regeling aangewezen functionarissen belast.

  • 2 De op grond van het eerste lid aangewezen functionarissen zijn, uitsluitend voor zover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijs noodzakelijk is, bevoegd:

    • a. alle inlichtingen te vragen:

    • b. inzage te verlangen van alle boeken, bescheiden en andere informatiedragers en daarvan afschrift te nemen of deze daartoe tijdelijk mee te nemen;

    • c. alle plaatsen, met uitzondering van woningen zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner, te betreden, vergezeld van door hen aangewezen functionarissen.

  • 3 Zo nodig, wordt de toegang tot een plaats als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, verschaft met behulp van de sterke arm.

  • 4 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van taakuitoefening van de op grond van het eerste lid aangewezen functionarissen.

  • 5 Een ieder is verplicht aan de op grond van het eerste lid aangewezen functionarissen alle medewerking te verlenen die in het kader van de toezicht uitoefening op grond van het tweede lid wordt gevorderd.

Hoofdstuk VIII. Strafbepalingen

Artikel 43

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Hij, die niet voldoet aan een van de verplichtingen opgelegd in de artikelen 35 en 36 wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de eerste categorie.

  • 2 De werkgever, die niet voldoet aan de verplichting, opgelegd in artikel 52, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de tweede categorie. Deze straf kan worden opgelegd voor elk geval waarin een werkgever voor een zijner werknemers de in dit lid bedoelde verplichting niet nakomt.

Terugwerkende kracht

Stb. 2013, 261, datum inwerkingtreding 01-07-2013, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2011.

Hij, die niet voldoet aan een van de verplichtingen opgelegd in de artikelen 35 en 36 wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de eerste categorie.

Het tweede lid vervalt.

Artikel 44

Hij, die op grond van bij of krachtens deze wet vastgestelde bepalingen gehouden is inlichtingen of gegevens te verstrekken, een aangifte of mededeling te doen of een verklaring af te leggen en daarbij opzettelijk een valse opgave doet dan wel opzettelijk in strijd met bedoelde gehoudenheid iets verzwijgt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren.

Atikel 45

Hij, die op andere wijze dan door het valselijk opmaken of vervalsen van een geschrift, dat bestemd is tot bewijs van enig feit te dienen opzettelijk een opgave doet in strijd met de waarheid, zulks met het oogmerk om aldus een uitkering of een hogere uitkering op grond van deze wet te verkrijgen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren.

Artikel 46

Overtredingen van bepalingen van een op grond van deze wet vastgestelde algemene maatregel van bestuur voor zover uitdrukkelijk als strafbaar feit aangeduid, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de eerste categorie.

Artikel 48

  • 1 Met de opsporing van de bij deze wet strafbaar gestelde feiten zijn, naast de in artikel 184 van het Wetboek van Strafvordering BES bedoelde functionarissen, belast de door Onze Minister van Justitie, in overeenstemming met Onze Minister, aangewezen ambtenaren.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de vereisten waaraan de op grond van het eerste lid aangewezen functionarissen dienen te voldoen.

Artikel 50

  • 1 De in artikel 48 bedoelde personen zijn verplicht tot geheimhouding van hetgeen hun bij het toezicht op de naleving van de bij of op grond van deze wet vastgestelde bepalingen is bekend geworden, voor zover die geheimhouding niet in strijd is met enige wettelijk voorschrift.

  • 2 Hij, die de bij het vorige lid opgelegde geheimhouding opzettelijk schendt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de eerste categorie.

  • 3 Hij, aan wiens schuld schending van die geheimhouding te wijten is, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de eerste categorie.

  • 4 Geen vervolging heeft plaats dan op aangifte van degene, ten aanzien van wie de geheimhouding is geschonden.

Artikel 51

De in de artikelen 44, 45 en 50 bedoelde strafbare feiten worden als misdrijven, de in de artikelen 43, eerste en tweede lid, en 46 bedoelde strafbare feiten als overtredingen beschouwd.

Hoofdstuk IX. Slotbepalingen

Artikel 53

  • 1 Op de weduwen- en wezenpensioenen of uitkeringen waarop op grond van een pensioenregeling van een pensioenfonds of van een werkgever aanspraak bestaat, mogen de pensioenen, waarop op grond van deze wet aanspraak bestaat, niet in mindering worden gebracht.

  • 2 Onze Minister kan ontheffing verlenen van het in het voorgaande lid bepaalde met dien verstande, dat geen hoger percentage van de op grond van deze wet toegekende pensioenen in mindering mag worden gebracht dan de helft van het percentage, dat de bijdrage of premie van de werkgever uitmaakt van de totale premie of bijdrage voor de op grond van de in het eerste lid bedoelde pensioenregeling te genieten weduwen- en wezenpensioen.

Artikel 55

Hetgeen overigens ter uitvoering van deze wet nodig is, wordt bij algemene maatregel van bestuur geregeld.

Artikel 57

Alle op grond van deze wet opgemaakte of overgelegde stukken, verzoekschriften en beschikkingen zijn vrij van het recht van zegel en van de formaliteit van registratie.

Artikel 58

Deze wet wordt aangehaald als: Wet algemene weduwen- en wezenverzekering BES.