Wet educatie en beroepsonderwijs BES

Geraadpleegd op 20-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 10-10-2010 en zichtdatum 03-07-2024.
Geldend van 10-10-2010 t/m 31-12-2010

Wet educatie en beroepsonderwijs BES

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Titel 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze wet wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • b. eilandsraad: de eilandsraad van een openbaar lichaam;

  • c. bestuurscollege: het bestuurscollege van een openbaar lichaam;

  • d. instelling: een orgaan dat uitgaat van een rechtspersoon die zich het geven van secundair beroepsonderwijs of educatie ten doel stelt;

  • e. openbare instelling: een door een openbaar lichaam in stand gehouden instelling;

  • f. bijzondere instelling: een door een privaatrechtelijke rechtspersoon in stand gehouden instelling;

  • g. bevoegd gezag: voor wat betreft:

    • a. een openbare instelling:

      het bestuurscollege van het desbetreffende openbaar lichaam of

      het bestuur van het openbaar orgaan, bedoeld in artikel 44;

    • b. een bijzondere instelling: het instellingsbestuur;

  • h. onderwijs: secundair beroepsonderwijs en educatie tenzij het tegendeel blijkt;

  • i. secundair beroepsonderwijs: onderwijs als bedoeld in artikel 2, eerste lid;

  • j. educatie: educatie als bedoeld in artikel 2, tweede lid;

  • k. opleiding: een opleiding als bedoeld in artikel 16, eerste lid, waarvoor in het kader van de landelijke kwalificatiestructuur, bedoeld in artikel 18, eindtermen zijn vastgesteld;

  • l. cursus educatie: een cursus educatie als bedoeld in artikel 24;

  • m. beroepspraktijkvorming: de beroepspraktijkvorming, bedoeld in artikel 22, eerste lid;

  • n. leerweg: een leerweg als bedoeld in artikel 16, tweede lid;

  • o. leerweg lerend werken: de leerweg, bedoeld in artikel 16, tweede lid, onderdeel a;

  • p. leerweg werkend leren: de leerweg, bedoeld in artikel 16, tweede lid, onderdeel b;

  • q. aanvullende kwaliteitsborging: de aanvullende kwaliteitsborging, bedoeld in artikel 28;

  • r. deelkwalificatie: een deelkwalificatie als bedoeld in artikel 17;

  • s. studiejaar: het tijdvak dat aanvangt op 1 augustus en eindigt op 31 juli van het daarop volgend jaar;

  • t. eindtermen: de eindtermen, bedoeld in artikel 15;

  • u. Centraal register: het Centraal register secundair beroepsonderwijs, bedoeld in artikel 10, eerste lid;

  • v. ROA: de Raad van Onderwijs en Arbeidsmarkt, bedoeld in artikel 70, tweede lid.

Titel 2. Doelstellingen onderwijs

Artikel 2

  • 1 Secundair beroepsonderwijs is gericht op de theoretische en praktische voorbereiding voor de uitoefening van beroepen waarvoor een beroepskwalificerende opleiding is vereist of dienstig kan zijn. Het secundair beroepsonderwijs bevordert tevens de algemene vorming en de persoonlijke ontplooiing van de deelnemers en draagt bij tot het maatschappelijk functioneren. Secundair beroepsonderwijs sluit aan op het voorbereidend secundair beroepsonderwijs. Beroepsonderwijs omvat niet hoger onderwijs.

  • 2 Educatie is gericht op de bevordering van de persoonlijke ontplooiing ten dienste van het maatschappelijk functioneren van degenen die niet meer leerplichtig zijn, door de ontwikkeling van kennis, inzicht, vaardigheden en houdingen op een wijze die aansluit bij hun behoeften, mogelijkheden en ervaringen alsmede bij maatschappelijke behoeften. Waar mogelijk sluit de educatie aan op het ingangsniveau van het secundair beroepsonderwijs. Educatie omvat geen activiteiten op het niveau van het hoger onderwijs.

Hoofdstuk 2. Erkenning opleidingen; licenties cursussen educatie

Titel 1. Voorwaarden voor erkenning opleidingen

Artikel 3

  • 1 Onze Minister kan op aanvraag van het bevoegd gezag van een instelling een opleiding erkennen, verzorgd door die instelling. Erkenning houdt in dat aan de met goed gevolg afgelegde examens of onderdelen van examens van die opleiding een diploma of certificaat als bedoeld in artikel 30 is verbonden. Voorwaarde voor erkenning is dat de desbetreffende instelling voor die opleiding in acht neemt hetgeen bij of krachtens deze wet is bepaald ten aanzien van:

  • 2 De aanvraag om erkenning gaat in elk geval vergezeld van het ontwerp van het in artikel 6 bedoelde verslag omtrent de kwaliteitszorg alsmede het ontwerp van de in artikel 31 bedoelde onderwijs- en examenregeling van de opleiding.

  • 3 De aanvraag om erkenning wordt ingediend bij Onze Minister. Indien de gegevens bij de aanvraag onjuist of niet volledig zijn, stelt Onze Minister binnen twee weken na indiening van de aanvraag de aanvrager in de gelegenheid om binnen een door Onze Minister te bepalen termijn alsnog te voorzien in de vereiste gegevens, waarna de aanvraag door Onze Minister terstond voor advies wordt verzonden aan de ROA.

  • 4 Onze Minister beslist binnen vijf maanden nadat de aanvraag om erkenning voor advies is gezonden aan de ROA. Indien de beschikking niet binnen vijf maanden kan worden gegeven, stelt Onze Minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

  • 5 Een aanvraag om erkenning wordt niet in behandeling genomen indien minder dan vier jaar geleden voor dezelfde of een andere opleiding van het desbetreffend bevoegd gezag toepassing is gegeven aan artikel 7.

  • 6 Het in het eerste lid bedoelde bevoegd gezag verstrekt Onze Minister op diens verzoek de nodige inlichtingen omtrent de instelling. Het bevoegd gezag doet Onze Minister en, indien het betreft op grond van artikel 45 bekostigde opleidingen, de desbetreffende eilandsraad jaarlijks vóór 1 februari een verslag toekomen omtrent de werkzaamheden van de instelling voor zover betrekking hebbend op opleidingen. Het verslag bevat tevens het aantal deelnemers per opleiding en het aantal uitgereikte certificaten en diploma’s, bedoeld in artikel 30.

  • 7 Een beschikking tot afwijzing van de aanvraag om erkenning strekt ertoe dat ten aanzien van het desbetreffende onderwijs:

    • a. aan de examens of onderdelen daarvan geen diploma of certificaat als bedoeld in artikel 30 is verbonden,

    • b. de registratie in het Centraal register wordt geweigerd, en

    • c. geen aanspraak kan worden verkregen op bekostiging ten laste van het openbaar lichaam.

Titel 2. Voorwaarden voor licentie cursus educatie

Artikel 4

  • 1 Onze Minister kan op aanvraag van het bevoegd gezag van een instelling een licentie verlenen voor het verzorgen van een cursus educatie. Een licentie houdt in dat de instelling bevoegd is deze cursus educatie te verzorgen. Voorwaarde voor het verkrijgen van een licentie is dat de instelling voor die cursus in acht neemt hetgeen bij of krachtens deze wet is bepaald ten aanzien van:

    • a. de kwaliteitszorg, bedoeld in artikel 6,

    • b. het onderwijs en de examens, bedoeld in hoofdstuk 3,

    • c. de rechtsbescherming van de deelnemers, bedoeld in artikel 33, en

    de zorg voor de ontwikkeling van het onderwijs op de instelling.

  • 2 Onze Minister beslist binnen 3 maanden na de aanvraag.

  • 3 Het in het eerste lid bedoelde bevoegd gezag verstrekt Onze Minister op diens verzoek de nodige inlichtingen omtrent de instelling. Het bevoegd gezag doet Onze Minister en, indien het betreft op grond van artikel 61 bekostigde cursussen educatie, de desbetreffende eilandsraad jaarlijks vóór 1 februari een verslag toekomen omtrent de werkzaamheden van de instelling voor zover betrekking hebbend op cursussen educatie. Het verslag bevat tevens het aantal deelnemers per cursus en het aantal uitgereikte verklaringen, bedoeld in artikel 30, derde lid.

  • 4 Een beschikking tot afwijzing van de aanvraag om licentie strekt ertoe dat ten aanzien van het desbetreffende onderwijs geen aanspraak kan worden verkregen op bekostiging ten laste van het openbaar lichaam.

Titel 3. Kwaliteitszorg

Artikel 5

Bij de uitvoering van hun taak dragen de instellingen die bekostigde opleidingen verzorgen onverminderd het bij of krachtens deze wet bepaalde, mede zorg voor:

  • a. de toegankelijkheid van het onderwijs, in het bijzonder voor kansarme groepen,

  • b. het aanbieden van doelmatige leerwegen, in het bijzonder door het zorgdragen voor een zorgvuldige afstemming tussen opleidingen en cursussen educatie, en

  • c. de afstemming op de ontwikkelingen in de samenleving op nationaal en internationaal gebied in het algemeen en ten aanzien van de arbeidsmarkt in het bijzonder.

Artikel 6

  • 1 Het bevoegd gezag richt een stelsel van kwaliteitszorg voor de instelling in en draagt er in dat verband zorg voor dat wordt voorzien in een regelmatige beoordeling van de kwaliteit van het secundair beroepsonderwijs en de educatie.

  • 2 Het bevoegd gezag stelt om het andere jaar een verslag omtrent de kwaliteitszorg vast en legt dit voor eenieder ter inzage in de gebouwen van de instelling. Het bevoegd gezag zendt het verslag vóór 1 mei van dat jaar aan de aan de ingevolge artikel 65 met het uitoefenen van het toezicht daarop belaste instantie en aan de desbetreffende eilandsraad. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de inrichting van het verslag en de onderwerpen waarover verslag moet worden gedaan.

  • 3 De in het tweede lid bedoelde algemene maatregel van bestuur alsmede wijzigingen daarvan, treden niet eerder in werking dan 12 maanden na de afkondiging daarvan.

Titel 4. Intrekking erkenning opleidingen

Artikel 7

  • 1 Onze Minister kan, de ROA gehoord, ten aanzien van een opleiding die de instelling verzorgt, de in artikel 3 bedoelde erkenning intrekken, indien:

    • a. gebleken is dat de kwaliteit van die opleiding onvoldoende is, of

    • b. niet of niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 3, eerste lid.

  • 2 Een beschikking op grond van het eerste lid heeft tevens tot gevolg dat ten aanzien van de desbetreffende opleiding de registratie in het Centraal register wordt beëindigd.

  • 3 Bij een beschikking op grond van het eerste lid bepaalt Onze Minister het tijdstip waarop die beschikking van kracht wordt zodanig, dat de voor de opleiding ingeschreven deelnemers de beoogde kwalificatie aan een andere instelling binnen de daarvoor gestelde tijd kunnen behalen.

  • 4 Onze Minister treft een beschikking als bedoeld in het eerste lid vóór 1 november van het jaar voorafgaand aan het studiejaar waarin het in het derde lid bedoelde tijdstip valt.

  • 5 In afwijking van het eerste lid vervalt de erkenning van rechtswege vanaf het tijdstip waarop de opleiding niet langer is opgenomen in het Centraal register.

Artikel 8

  • 1 Voordat Onze Minister een beschikking treft op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, geeft hij aan het bevoegd gezag een waarschuwing op grond van zijn bevindingen ten aanzien van de kwaliteit van de opleiding, en doet hij daarvan mededeling in het Centraal register. Onze Minister geeft niet eerder toepassing aan artikel 7, eerste lid, onderdeel a, dan nadat:

    • a. de waarschuwing ten minste een jaar verstreken is, en

    • b. Onze Minister aan de hand van een nader onderzoek tot het oordeel is gekomen dat niet of niet in voldoende mate gevolg is gegeven aan de waarschuwing.

  • 2 Voordat Onze Minister een beschikking treft op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel b, geeft hij aan het bevoegd gezag een waarschuwing, onder bepaling van een termijn waarbinnen aan die waarschuwing gevolg moet zijn gegeven en desgewenst overleg met of namens hem dienaangaande plaats kan vinden. De termijn waarbinnen aan de waarschuwing gevolg moet zijn gegeven, bedraagt ten minste drie maanden.

Titel 5. Ontneming licentie cursus educatie

Artikel 9

  • 1 Onze Minister kan, gehoord de ROA, een in artikel 4 bedoelde licentie voor het verzorgen van een bepaalde cursus educatie aan het bevoegd gezag ontnemen, indien:

    • a. gebleken is dat de kwaliteit van die cursus educatie onvoldoende is, of

    • b. niet of niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 4, eerste lid.

  • 2 Bij een beschikking als bedoeld in het eerste lid bepaalt Onze Minister het tijdstip waarop die beschikking van kracht wordt zodanig, dat de voor de cursus ingeschreven deelnemers de cursus aan een andere instelling binnen een redelijke tijd kunnen voltooien.

Titel 6. Centraal register secundair beroepsonderwijs

Artikel 10

  • 1 Het Centraal register secundair beroepsonderwijs is een systematisch geordende verzameling gegevens met betrekking tot de opleidingen die door de instellingen worden verzorgd. Onze Minister is belast met de aanleg, het beheer en de bekendmaking van het register en met het verstrekken van informatie uit het register.

  • 2 Het Centraal register heeft betrekking op het studiejaar dat aanvangt in datzelfde jaar.

  • 3 Onze Minister stelt de inrichting van het Centraal register vast.

  • 4 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden vastgesteld met betrekking tot het verstrekken van informatie uit het Centraal register. Daarbij kan worden bepaald dat voor het verstrekken van informatie aan anderen dan de bevoegde gezagsorganen van de instellingen waarop deze wet betrekking heeft, een vergoeding verschuldigd is.

  • 5 Het Centraal register bevat van elke opleiding de volgende gegevens, voor zover van toepassing:

    • a. de naam van de opleiding,

    • b. de naam van de instelling die de opleiding verzorgt, alsmede in welke leerweg of leerwegen de opleiding wordt verzorgd,

    • c. welke eindtermen van toepassing zijn en welke deelkwalificaties zijn onderworpen aan aanvullende kwaliteitsborging als bedoeld in artikel 28,

    • d. of het een bekostigde opleiding betreft, onder vermelding van het openbaar lichaam,

    • e. de studieduur,

    • f. of het een opleiding gericht op een bepaald beroep betreft, waarvoor bij of krachtens wet vereisten zijn vastgesteld,

    • g. de in artikel 67, vierde lid, bedoelde samenvatting,

    • h. de waarschuwing, bedoeld in artikel 8,

    • i. de bepaling dat de registratie zal worden beëindigd, alsmede het tijdstip waarop, en

    • j. het beroep of de beroepencategorie op de voorbereiding waarvan een assistent-opleiding, basisberoepsopleiding, vakopleiding of specialistenopleiding is gericht.

  • 6 Onze Minister registreert de erkende opleidingen met inachtneming van het vijfde lid overeenkomstig de door het bevoegd gezag overgelegde gegevens in het Centraal register en doet de ROA daarvan mededeling.

Artikel 11

  • 1 Onverminderd artikel 7 beëindigt Onze Minister de registratie van een opleiding indien het bevoegd gezag te kennen geeft dat de instelling de opleiding niet langer zal verzorgen.

  • 2 De kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, geschiedt vóór 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het eerste studiejaar waarin de inschrijving voor de opleiding niet meer openstaat. Indien de kennisgeving niet tijdig geschiedt, blijft de inschrijving voor de opleiding open staan totdat de kennisgeving alsnog overeenkomstig de eerste volzin heeft plaatsgevonden.

  • 3 Onze Minister beëindigt de registratie ambtshalve wanneer de instelling de opleiding niet langer verzorgt en het bevoegd gezag de kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, niet of niet tijdig doet.

  • 4 Het derde lid is niet van toepassing indien het een opleiding betreft waarvan bij de aanvraag om erkenning reeds is aangegeven dat het een opleiding op afroep betreft.

Artikel 12

  • 1 Het is anderen dan de instellingen die daartoe ingevolge deze wet gerechtigd zijn, verboden onderwijs aan te bieden of te verzorgen onder de naam van een in het Centraal register opgenomen opleiding.

Hoofdstuk 3. Het onderwijs en de examens

Titel 1. Onderwijskundige structuur

Artikel 13

  • 1 Bij de opleidingen wordt het onderwijs gegeven en worden de examens afgenomen in het Nederlands of in het Engels, naar keuze van het bevoegd gezag, dan wel voor zover het betreft de assistent-opleiding en de basisberoepsopleiding op Bonaire,ter keuze van het bevoegd gezag in het Nederlands of in het Papiamentu. Bij het bepalen van zijn laatstgenoemde keuze betrekt het bevoegd gezag ten minste in zijn overwegingen:

    • a. de dominante taal op een openbaar lichaam;

    • b. de gehanteerde instructietaal in de vooropleiding;

    • c. de aard van de doelgroep en de mate aan kennis van de dominante taal of van de geëigende instructietaal op een openbaar lichaam bij deze doelgroep;

    • d. de instructietaal van vervolgopleidingen;

    • e. de beschikbaarheid van leermateriaal in de desbetreffende instructietaal.

  • 2 Tevens kan een andere taal worden gebezigd:

    • a. wanneer het onderwijs met betrekking tot die taal betreft, of

    • b. indien de specifieke aard, de inrichting of de kwaliteit van het onderwijs dan wel de herkomst van de deelnemers daartoe noodzaakt.

Artikel 14

  • 1 De instelling biedt het onderwijs aan in de vorm van opleidingen of cursussen educatie. Een opleiding wordt door de instelling in het maatschappelijk verkeer aangeduid met de naam waaronder deze opleiding is vermeld in het Centraal register.

  • 2 Een opleiding is een samenhangend geheel van onderwijseenheden, gericht op de verwezenlijking van eindtermen. Een of meer onderwijseenheden van een opleiding leiden tot een deelkwalificatie.

  • 3 Elke opleiding wordt afgesloten met een examen. Elke onderwijseenheid die, onderscheidenlijk elk samenstel van onderwijseenheden dat leidt tot een deelkwalificatie als bedoeld in artikel 17, wordt afgesloten met een toets.

  • 4 Elke cursus educatie wordt afgesloten met een toets.

Artikel 15

Eindtermen zijn als zodanig omschreven kwaliteiten op het gebied van kennis, inzicht, vaardigheden en in voorkomende gevallen beroepshoudingen, waarover degene die de opleiding voltooit, met het oog op het maatschappelijk en beroepsmatig functioneren dient te beschikken, en die in voorkomende gevallen betekenis hebben voor de doorstroming naar vervolgonderwijs.

Titel 2. Het secundair beroepsonderwijs

Artikel 16

  • 1 De volgende soorten opleidingen worden onderscheiden:

    • a. de assistent-opleiding,

    • b. de basisberoepsopleiding,

    • c. de vakopleiding,

    • d. de middenkaderopleiding, en

    • e. de specialistenopleiding.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde opleidingen bestaan elk uit:

    • a. een leerweg lerend werken, omvattend een beroepspraktijkvorming van ten minste 25% en minder dan 50% van de studieduur, en

    • b. een leerweg werkend leren, omvattend een beroepspraktijkvorming van ten minste 50% of meer van de studieduur.

  • 3 Bij eilandsbesluit wordt bepaald welke opleidingen bestaan uit een leerweg lerend werken of een leerweg werkend leren of uit beide leerwegen.

  • 4 De in het eerste lid bedoelde opleidingen richten zich op de kwalificatie voor opeenvolgende niveaus van beroepsuitoefening, waarbij assistent-opleiding is gericht op het eerste, en de middenkader- en specialistenopleidingen op het vierde en hoogste niveau van beroepsuitoefening.

  • 5 Aan de in het eerste lid bedoelde opleidingen kunnen ten behoeve van individuele deelnemers voorbereidende en ondersteunende activiteiten worden toegevoegd ter bevordering van het kunnen instromen in en met gunstig gevolg voltooien van de opleiding. Deze activiteiten maken geen deel uit van de opleiding. Voorbereidende en ondersteunende activiteiten zijn bestemd voor deelnemers wier vooropleiding naar het oordeel van het bevoegd gezag onvoldoende uitzicht biedt op verwezenlijking van de eindtermen van de opleiding binnen redelijke tijd.

Artikel 17

  • 1 Eindtermen voor opleidingen zijn onderverdeeld in deelkwalificaties. Een deelkwalificatie is een combinatie van eindtermen, vastgesteld voor een bepaalde opleiding, die in het licht van de uitoefening van het beroep waarop de opleiding is gericht een zelfstandige betekenis hebben.

  • 2 Indien ten aanzien van een bepaald beroep bij of krachtens een wet vereisten zijn vastgesteld ten aanzien van de kwaliteiten op het gebied van kennis, inzicht, vaardigheden of beroepshoudingen waarover degenen die een opleiding gericht op dat beroep voltooien, moeten beschikken, neemt Onze Minister deze vereisten in acht bij de vaststelling van de eindtermen voor opleidingen.

Artikel 18

  • 1 Met het oog op de totstandkoming van een landelijke kwalificatiestructuur, gericht op de aansluiting tussen het aanbod van het secundair beroepsonderwijs en de maatschappelijke behoeften daaraan, mede in het licht van de arbeidsmarktperspectieven voor afgestudeerden, draagt Onze Minister, in voorkomende gevallen in overeenstemming met Onze Minister wie het gezien de aard van de in artikel 17, tweede lid, bedoelde vereisten mede aangaat, zorg voor het vaststellen en onderhouden van een samenhangend en gedifferentieerd geheel van eindtermen, onderverdeeld in deelkwalificaties, voor opleidingen die voor de desbetreffende bedrijfstakken of beroepencategorieën van betekenis zijn.

  • 2 Daartoe worden bij ministeriële regeling, de ROA gehoord, uiterlijk 1 november voorafgaand aan het studiejaar waarin de ministeriële regeling in werking treedt per opleiding vastgesteld:

    • a. de eindtermen,

    • b. de indeling daarvan in deelkwalificaties,

    • c. de maximale studielast,

    • d. het beroep of de beroepencategorie op de voorbereiding waarvan de opleiding is gericht,

    • e. ten aanzien van welke deelkwalificaties die verplicht zijn voor het behalen van het diploma van de desbetreffende opleiding sprake dient te zijn van aanvullende kwaliteitsborging, met dien verstande dat de aanvullende kwaliteitsborging ten minste de kleinst mogelijke meerderheid van het totale aantal verplichte deelkwalificaties van die opleiding omvat.

  • 3 De eindtermen hebben betrekking op opleidingen met de verzorging waarvan de instellingen in het studiejaar na het jaar van de vaststelling een aanvang kunnen maken.

  • 4 Uit het voorstel voor de eindtermen blijkt dat voldoende acht is geslagen op de aansluiting met het vervolgonderwijs.

  • 5 Het eerste tot en met vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing bij wijzigingen ten aanzien van het bepaalde in het tweede lid, onderdelen a tot en met d.

Artikel 19

Elke opleiding kan met inachtneming van artikel 16, derde lid, in de leerweg lerend werken of in de leerweg werkend leren worden verzorgd.

Artikel 20

  • 1 Het bevoegd gezag stelt de studieduur van de opleiding vast met inachtneming van de studielast. De studieduur kan verschillen voor onderscheiden deelnemers of groepen van deelnemers.

  • 2 De studielast van elke opleiding wordt uitgedrukt in normatieve studiejaren. Een normatief studiejaar telt veertig weken van elk veertig uren studie, daaronder mede begrepen de beroepspraktijkvorming. De studielast bedraagt voor de onderscheiden in artikel 16, eerste lid, onderdelen a tot en met e, genoemde opleidingen het volgende aantal normatieve studiejaren:

    • a. ten minste een half jaar en ten hoogste 1 jaar;

    • b. ten hoogste 3 jaren;

    • c. ten hoogste 4 jaren;

    • d. ten hoogste 4 jaren, en

    • e. ten hoogste 2 jaren.

Artikel 21

Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat de opleidingen zodanig zijn ingericht dat de deelnemers de eindtermen binnen de vastgestelde studieduur kunnen bereiken.

Artikel 22

  • 1 Van elke opleiding maakt een beroepspraktijkvorming deel uit.

  • 2 De beroepspraktijkvorming wordt verzorgd op grondslag van een overeenkomst inzake de beroepspraktijkvorming, gesloten door de in artikel 23 genoemde partijen. De overeenkomst regelt de rechten en verplichtingen van partijen, en bevat met inachtneming van het dienaangaande bij of krachtens deze wet bepaalde, ten minste bepalingen over:

    • a. de duur van de overeenkomst en de omvang van de beroepspraktijkvorming,

    • b. de begeleiding van de deelnemer,

    • c. dat deel van de eindtermen dat de deelnemer tijdens de beroepspraktijkvorming dient te realiseren en de beoordeling daarvan, en

    • d. de gevallen waarin en de wijze waarop de overeenkomst voortijdig kan worden ontbonden.

  • 3 Het bedrijf dat of de organisatie die de beroepspraktijkvorming verzorgt, draagt zorg voor de begeleiding van de deelnemers binnen het bedrijf. Het bevoegd gezag beoordeelt of de deelnemer het in het tweede lid, onderdeel c, bedoelde deel van de eindtermen heeft gerealiseerd. Met betrekking tot andere deelkwalificaties dan die waarop de aanvullende kwaliteitsborging betrekking heeft, betrekt het bevoegd gezag bij die beoordeling het oordeel van het bedrijf onderscheidenlijk de organisatie, met inachtneming van de desbetreffende in de onderwijs- en examenregeling op te nemen regels.

  • 4 Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven ten behoeve van een toereikende kwaliteit van de plaatsen waar de beroepspraktijkvorming wordt verzorgd.

Artikel 23

  • 1 Het bevoegd gezag van de instelling draagt zorg voor de totstandkoming van de overeenkomst inzake de beroepspraktijkvorming. De overeenkomst wordt gesloten door de instelling, de deelnemer en het bedrijf dat of de organisatie die de beroepspraktijkvorming verzorgt.

  • 2 Indien het bevoegd gezag na het sluiten van de overeenkomst inzake de beroepspraktijkvorming vaststelt dat de stageplaats niet of niet volledig beschikbaar is, de begeleiding tekortschiet of ontbreekt, dan wel sprake is van andere omstandigheden die maken dat de beroepspraktijkvorming niet naar behoren zal kunnen plaatsvinden, zorgt het bevoegd gezag ervoor dat een toereikende vervangende voorziening beschikbaar wordt gesteld.

Titel 3. De educatie

Artikel 24

De cursussen educatie zijn:

  • a. cursussen, gericht op breed maatschappelijk functioneren, en

  • b. cursussen, gericht op sociale redzaamheid.

Artikel 25

Onze Minister kan, de ROA gehoord, de eindtermen voor de cursussen educatie vaststellen die in aanmerking komen voor een licentie, als bedoeld in artikel 4.

Titel 4. Examens en toetsen

Artikel 26

  • 1 Het bevoegd gezag van een instelling geeft de deelnemers de gelegenheid een examen af te leggen voor opleidingen en voor cursussen educatie.

  • 2 Het examen van een opleiding omvat een onderzoek naar de kennis, het inzicht, de vaardigheden en, in voorkomende gevallen, de beroepshoudingen die de kandidaat zich bij voltooiing van de opleiding moet hebben eigen gemaakt, alsmede de beoordeling van de uitkomsten van dat onderzoek aan de hand van de eindtermen.

  • 3 Het examen van een opleiding bestaat uit afzonderlijke onderdelen. Het examen van een opleiding is met gunstig gevolg afgelegd indien alle onderdelen van die opleiding met gunstig gevolg zijn afgelegd en indien tevens de gevolgde beroepspraktijkvorming gunstig is beoordeeld.

Artikel 27

  • 1 Het examen van een opleiding bestaat uit onderdelen die overeenkomen met de deelkwalificaties.

  • 2 Deelnemers die in het bezit zijn van een certificaat van een andere instelling zijn vrijgesteld van het daarmee overeenkomende examenonderdeel.

Artikel 28

  • 1 Onze Minister draagt zorg voor aanvullende kwaliteitsborging van de daartoe op grond van artikel 18, tweede lid, onderdeel d, aangewezen deelkwalificaties. Deze wordt onder zijn bevelen uitgevoerd door het examenbureau. Aanvullende kwaliteitsborging houdt voorzieningen in die waarborgen dat de inhoud en het niveau van de examens ten minste zijn afgestemd op de eindtermen.

  • 2 Bij ministeriële regeling worden voorschriften vastgesteld met betrekking tot:

    • a. de voorzieningen die de aanvullende kwaliteitsborging kan omvatten, en

    • b. de procedures voor het uitvoeren van aanvullende kwaliteitsborging.

Artikel 29

  • 1 Het bevoegd gezag stelt, al dan niet in samenwerking met een of meer bevoegde gezagsorganen van andere instellingen, een examencommissie in ten behoeve van de organisatie en het afnemen van de examens voor elke door de instelling verzorgde opleiding of voor groepen van opleidingen.

  • 2 Het bevoegd gezag benoemt de leden van de examencommissie uit de leden van het personeel van de instelling die met het verzorgen van onderwijs in die opleiding of opleidingen zijn belast en, wat de beroepspraktijkvorming betreft, uit personen die met het verzorgen daarvan voor die opleiding of opleidingen zijn belast.

  • 3 Ten behoeve van het afnemen van het examen wijst de examencommissie, al dan niet uit haar midden, examinatoren aan. Als examinator kunnen slechts worden aangewezen leden van het personeel van de instelling die met het verzorgen van het desbetreffende onderwijs in de desbetreffende onderwijseenheid zijn belast en, wat de beroepspraktijkvorming betreft, uit personen die met het verzorgen van het desbetreffende onderricht zijn belast.

Artikel 30

  • 1 Ten bewijze dat een toets of examenonderdeel met goed gevolg is afgelegd, reikt de examencommissie een bewijsstuk uit. Indien het examenonderdeel een deelkwalificatie betreft, reikt de examencommissie een certificaat uit.

  • 2 Ten bewijze dat een examen van een opleiding met goed gevolg is afgelegd, reikt de examencommissie een diploma uit.

  • 3 Ten bewijze dat een cursus educatie is voltooid, reikt de examencommissie een verklaring uit.

  • 4 De diploma’s en certificaten worden ingericht volgens door Onze Minister vastgestelde modellen.

Artikel 31

  • 1 Het bevoegd gezag stelt voor elke door de instelling verzorgde opleiding of cursus educatie een onderwijs- en examenregeling vast. De onderwijs- en examenregeling wordt vastgesteld vóór 15 april voorafgaand aan het studiejaar en omvat, voor zover van toepassing, ten minste:

    • a. de onderwijs- en vormingsdoelen, daaronder begrepen de eindtermen,

    • b. de onderwijseenheden die deel uitmaken van de opleiding dan wel cursus educatie,

    • c. de inhoud en inrichting van de opleiding, daaronder begrepen de onderscheiding van de opleiding in leerwegen als bedoeld in artikel 16, tweede lid, en de inhoud en inrichting van de beroepspraktijkvorming,

    • d. de inhoud en, in voorkomende gevallen, de indeling in onderdelen van het examen,

    • e. de studieduur van de opleiding en van de daarvan deel uitmakende onderwijseenheden en deelkwalificaties,

    • f. in voorkomende gevallen de volgorde waarin, de tijdvakken waarbinnen en het aantal malen per studiejaar dat gelegenheid wordt geboden tot het afleggen van de toetsen, het examen of onderdelen daarvan,

    • g. de wijze waarop de toetsen en het examen of onderdelen daarvan worden afgenomen,

    • h. waar nodig, dat het met goed gevolg afleggen van een of meer toetsen of examenonderdelen voorwaarde is voor het afleggen van andere toetsen of onderdelen,

    • i. de wijze waarop en de termijn waarbinnen de deelnemer inzage verkrijgt in zijn beoordeelde schriftelijk werk,

    • j. de termijn waarbinnen de uitslag van een toets, examenonderdeel en examen bekend wordt gemaakt,

    • k. de van toepassing zijnde instructietaal,

    • l. de toepassing van artikel 13, tweede lid, onderdeel b, onder vermelding van de redenen daarvan,

    • m. de gevallen waarin toepassing wordt gegeven aan artikel 40, vijfde lid,

    de in artikel 33 bedoelde commissie van beroep en het reglement, en

    de regels van procedurele aard, bedoeld in artikel 38.

  • 2 Het bevoegd gezag stelt, met inachtneming van de onderwijs- en examenregeling, regels vast met betrekking tot de goede gang van zaken tijdens het afnemen van de toetsen, het examen of de examenonderdelen.

Artikel 32

Het bevoegd gezag maakt voor de aanvang van het studiejaar een studiegids openbaar. De studiegids maakt het de aanstaande deelnemer mogelijk, zich een goed beeld te vormen van de inhoud en inrichting van het onderwijs en de examens aan de instelling en omvat in elk geval de onderwijs- en examenregeling van de onderscheiden opleidingen en cursussen educatie.

Titel 5. Beroep bij examens

Artikel 33

Het bevoegd gezag voorziet, al dan niet tezamen met een of meer andere bevoegde gezagsorganen, in een commissie waarbij deelnemers beroep kunnen aantekenen tegen beslissingen van de examencommissie of van de examinatoren alsmede in een reglement betreffende het in de tweede zinsnede bedoelde beroep. De leden van de beroepscommissie mogen geen lid zijn van het bevoegd gezag of van de examencommissie noch mogen zij examinator zijn.

Titel 6. Kwaliteitseisen onderwijsgevenden

Artikel 34

  • 1 Bevoegd tot het geven van onderwijs is degene die:

    • a. in het bezit is van een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in titel II van de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag BES, afgegeven door de bevoegde autoriteit van de plaats waar hij het laatst heeft gewoond;

    • b. een geneeskundige verklaring dat hij geen ziels- of lichaamsgebreken heeft die hem voor de vervulling van de betrekking ongeschikt maken, en

    • c. in het bezit is van een bewijs van bekwaamheid als bedoeld in artikel 35, eerste lid, of

    • d. in het bezit is van een bewijs van bekwaamheid als bedoeld in artikel 35, tweede lid, alsmede van een bij ministeriële regeling aangewezen bewijs van voldoende didactische bekwaamheid tot het geven van secundair beroepsonderwijs.

  • 2 Met inachtneming van het gestelde in het eerste lid, onderdelen a en b, is tevens bevoegd tot het geven van onderwijs degene die

    • a. ten minste drie jaren ervaring heeft in de praktijk van het beroep waarop het desbetreffende onderwijs is gericht, en

    • b. door een combinatie van opleiding en ervaring geacht moet worden te beschikken over een kwalificatieniveau dat vergelijkbaar is met een kwalificatieniveau op basis van een bewijs van bekwaamheid als bedoeld in artikel 35, en

    • c. in het bezit is van een in het eerste lid, onderdeel d, bedoeld bewijs van voldoende didactische bekwaamheid.

  • 3 Het eerste lid, onderdelen c en d, en het tweede lid, zijn niet van toepassing op een onderwijsgevende voor zover deze is belast met het geven van:

    • a. godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs, of

    • b. onderwijs aan een cursus educatie.

  • 4 Het bevoegd gezag kan, in afwijking van het eerste lid, in een vacature voorzien door de benoeming van een onderwijsgevende die niet voldoet aan de benoembaarheidseisen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen c en d, en het tweede lid:

    • a. voor een periode van ten hoogste twee jaren, of

    • b. voor een periode, langer dan twee jaren, door benoeming in tijdelijke dienst, indien bij de indienstneming schriftelijk is overeengekomen op welke wijze binnen die periode aan de eisen van benoembaarheid zal worden voldaan.

Artikel 35

  • 2 De bewijzen van bekwaamheid, bedoeld in artikel 34, eerste lid, onderdeel d, zijn:

    • a. een getuigschrift van een met goed gevolg afgelegd afsluitend examen van een aan een instelling voor hoger beroepsonderwijs verbonden opleiding, anders dan bedoeld in het eerste lid;

    • b. een getuigschrift van een met goed gevolg afgelegd afsluitend examen van een aan de Universiteit van de Nederlandse Antillen verbonden opleiding;

    • c. een aan een erkende universiteit of hogeschool behaald getuigschrift of diploma.

Artikel 36

  • 2 De onderwijsgevende die op grond van dit artikel de bevoegdheid tot het geven van onderwijs verliest, is van rechtswege ontslagen met ingang van de dag waarop de beslissing onherroepelijk is geworden.

Hoofdstuk 4. Inschrijving en vooropleidingseisen

Titel 1. Inschrijving

Artikel 37

  • 1 Eenieder die gebruik wenst te maken van onderwijsvoorzieningen en examenvoorzieningen, dient zich door het bevoegd gezag van de instelling als deelnemer te laten inschrijven. Eenieder die uitsluitend wenst te worden toegelaten tot examenvoorzieningen, dient zich door het bevoegd gezag als examendeelnemer te laten inschrijven. Voor de inschrijving als examendeelnemer is aan het bevoegd gezag een door dat gezag te bepalen vergoeding verschuldigd.

  • 2 De inschrijving geschiedt voor een opleiding, dan wel een onderdeel daarvan of voor een cursus educatie. Indien het verzoek om inschrijving betrekking heeft op een opleiding, dan wel een onderdeel daarvan, wordt daarbij aangegeven op welke leerweg het verzoek betrekking heeft.

  • 3 De inschrijving staat uitsluitend open voor degene ten aanzien van wie het bevoegd gezag beslist dat hij tot de instelling wordt toegelaten, onverminderd het vijfde lid. Het bevoegd gezag kan het nemen van de beslissing over de toelating opdragen aan een door hem in te stellen toelatingscommissie. Het bevoegd gezag regelt alsdan de bevoegdheden en de werkzaamheden van de toelatingscommissie.

  • 4 De toelating tot opleidingen staat voor zover het de leerweg werkend leren betreft, uitsluitend open voor degene die het studiejaar waarin hij de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt, heeft doorlopen.

  • 5 In afwijking van het derde lid staat de inschrijving voor een assistent-opleiding of basisberoepsopleiding open voor eenieder, met dien verstande dat het bevoegd gezag van een bijzondere instelling kan aangeven dat degenen die wensen te worden ingeschreven, geacht worden de grondslag en de doelstellingen van de instelling te respecteren. De inschrijving kan worden geweigerd dan wel ingetrokken indien de betrokkene de grondslag en de doelstellingen van die instelling niet respecteert. De inschrijving aan een bijzondere instelling kan worden ingetrokken indien is gebleken dat de betrokkene van die inschrijving en de daaraan verbonden rechten misbruik heeft gemaakt door in ernstige mate afbreuk te doen aan de eigen aard van die instelling. De intrekking van de inschrijving geschiedt schriftelijk en is met redenen omkleed. De inschrijving kan niet worden ingetrokken op grond van de tweede volzin indien voor betrokkene geen gelegenheid bestaat de opleiding aan een andere instelling te volgen, onverminderd artikel 40, vijfde lid.

Artikel 38

Het bevoegd gezag kan de inschrijving voor een bepaalde assistent-opleiding of basisberoepsopleiding als bedoeld in artikel 16, eerste lid, opschorten voor zover en voor zolang de organisatorische en technische capaciteit voor het verzorgen van die opleiding, ook na aantoonbare inspanningen van het bevoegd gezag om te komen tot een toereikende capaciteit, daartoe naar zijn oordeel noodzaakt. Met inachtneming van de in de eerste volzin bedoelde beperkingen geschiedt de inschrijving in de volgorde van aanmelding voor de desbetreffende opleiding, volgens in de onderwijs- en examenregeling te geven regels van procedurele aard.

Artikel 39

De toelating tot cursussen educatie staat uitsluitend open voor degene die niet meer leerplichtig is.

Artikel 40

  • 1 Aan de inschrijving voor een opleiding ligt een overeenkomst tussen het bevoegd gezag en de deelnemer ten grondslag.

  • 2 De overeenkomst wordt, overeenkomstig een door het bevoegd gezag vastgesteld model, schriftelijk aangegaan. De overeenkomst wordt gesloten voor de duur van de opleiding dan wel voor het deel van de opleiding waarop de inschrijving betrekking heeft.

  • 3 De overeenkomst regelt de rechten en verplichtingen van partijen, daaronder begrepen die, welke voortvloeien uit deze wet, en omvat ten minste bepalingen over:

    • a. de inhoud en inrichting van het onderwijs waarop de overeenkomst betrekking heeft, alsmede de examenvoorzieningen,

    • b. de tijdvakken waarbinnen en, voor zover mogelijk, de bedrijven waar het onderwijs verzorgd wordt,

    • c. de wijze waarop partijen uitvoering zullen geven aan de overeenkomst,

    • d. de studie- en beroepskeuzevoorlichting en de studiebegeleiding, daaronder begrepen een regelmatige advisering over de voortzetting van de studie binnen of buiten de opleiding, en

    • e. schorsing en verwijdering.

  • 4 Indien tot een bijzondere instelling andere deelnemers worden toegelaten dan voor wie de instelling in verband met de richting in stand wordt gehouden, kunnen deze deelnemers niet worden verplicht tot het volgen van onderwijs dat in verband met die richting door de instelling wordt verzorgd.

  • 5 Definitieve verwijdering van een deelnemer die leerplichtig is, vindt niet plaats dan nadat het bevoegd gezag ervoor heeft zorggedragen dat een andere instelling, al dan niet in de zin van deze wet, bereid is de deelnemer toe te laten. Indien aantoonbaar gedurende acht weken zonder succes is gezocht naar een andere instelling, kan in afwijking van de eerste volzin tot definitieve verwijdering worden overgegaan.

  • 6 Het eerste tot en met vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing op examendeelnemers als bedoeld in artikel 37, eerste lid.

Artikel 41

Elke door een openbare instelling verzorgde opleiding en cursus educatie is toegankelijk voor deelnemers zonder onderscheid naar godsdienst of levensbeschouwing.

Titel 2. Vooropleidingseisen voor opleidingen

Artikel 42

  • 1 Voor inschrijving voor een vakopleiding en een middenkaderopleiding is het bezit vereist van:

    • a. een diploma middelbaar algemeen voortgezet onderwijs dan wel beroepsvoorbereidend onderwijs, doorstudeervariant,

    • b. een bewijs dat de eerste drie leerjaren van een school voor hoger algemeen voortgezet onderwijs of van een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs met gunstig gevolg zijn doorlopen, of

    • c. een ander bij ministeriële regeling aangewezen diploma of bewijsstuk.

  • 2 Vereiste voor inschrijving voor een specialistenopleiding is het bezit van een diploma vakopleiding voor een zelfde beroep of beroepencategorie.

  • 3 Voor de inschrijving voor een vakopleiding en een middenkaderopleiding kunnen, de ROA gehoord, bij ministeriële regeling eisen worden gesteld aan de vakken die deel moeten hebben uitgemaakt van het examen ter verkrijging van een in het eerste lid bedoeld diploma.

  • 4 Voor de inschrijving voor een assistent-opleiding, een basisberoepsopleiding of een cursus educatie gelden geen vooropleidingseisen.

  • 5 Het bevoegd gezag gaat niet over tot inschrijving voor een basisberoepsopleiding dan nadat de deelnemer blijkens een door het bevoegd gezag verricht onderzoek blijk heeft gegeven van geschiktheid voor het desbetreffende onderwijs. Deelnemers die in het bezit zijn van het diploma beroepsvoorbereidend onderwijs praktijkvariant dan wel afstudeervariant, worden geacht blijk te hebben gegeven van geschiktheid voor het desbetreffende onderwijs.

  • 6 Het bevoegd gezag kan in bijzondere gevallen afwijken van het eerste tot en met derde lid op grond van een onderzoek van gelijke strekking als het onderzoek, bedoeld in het vijfde lid.

  • 7 Het eerste tot en met zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing op examendeelnemers als bedoeld in artikel 37, eerste lid.

Hoofdstuk 5. Bekostiging en rechtspositie opleidingen

Titel 1. Openbaar onderwijs

Artikel 43

  • 1 Openbaar onderwijs wordt gegeven met eerbiediging van ieders godsdienst of levensovertuiging.

  • 2 Het openbaar onderwijs draagt bij aan de ontwikkeling van de deelnemers met aandacht voor de godsdienstige, levensbeschouwelijke en maatschappelijke waarden zoals die leven in de Nederlands Antilliaanse samenleving en met onderkenning van de betekenis van de verscheidenheid van die waarden.

Artikel 44

  • 1 Een eilandsraad kan bij eilandsverordening een openbaar orgaan instellen dat tot doel heeft een openbare instelling in het openbaar lichaam in stand te houden, al dan niet samen met openbare scholen voor funderend onderwijs als bedoeld in de Wet primair onderwijs BES of openbare scholen als bedoeld in de Wet voortgezet onderwijs BES.

  • 2 De eilandsraad maakt het voornemen tot het vaststellen van de eilandsverordening, bedoeld in het eerste lid, bekend.

  • 3 Het openbaar orgaan oefent met uitzondering van de besluitvorming over de opheffing van een openbare instelling alle taken en bevoegdheden uit van het bevoegd gezag. Het bezit rechtspersoonlijkheid.

  • 4 De eilandsverordening, bedoeld in het eerste lid, voorziet in ieder geval in een regeling omtrent:

    • a. de samenstelling, werkwijze en inrichting van het bestuur van het openbaar orgaan, met dien verstande dat in de regeling een overheersende invloed van de overheid in het bestuur is verzekerd;

    • b. de wijze van benoeming, herbenoeming, schorsing en ontslag van de bestuursleden, met dien verstande dat de leden van het bestuur worden benoemd door de eilandsraad en dat ten minste een derde deel, doch geen meerderheid, van die leden wordt benoemd op bindende voordracht van de ouders van de leerlingen die zijn ingeschreven bij de instelling;

    • c. de termijn waarvoor de bestuursleden worden benoemd;

    • d. de vaststelling van de begroting en de jaarrekening na goedkeuring door de betreffende eilandsraad;

    • e. de wijze waarop de eilandsraad toezicht op het bestuur uitoefent;

    • f. de gronden waarop het bestuur kan besluiten de vergadering besloten te houden, en

    • g. de periode waarvoor het openbaar orgaan in het leven wordt geroepen, met dien verstande dat deze periode ten minste 5 jaren bedraagt;

  • 5 Het bestuur brengt jaarlijks verslag uit aan de eilandsraad over de werkzaamheden, waarbij in ieder geval aandacht wordt geschonken aan de wezenskenmerken van het openbaar onderwijs. Het verslag wordt openbaar gemaakt.

  • 6 De vergaderingen van het bestuur van het openbaar orgaan zijn openbaar, tenzij het bestuur anders beslist, op gronden vermeld in de eilandsverordening.

  • 7 Indien voor 1 februari van het jaar waarvoor de begroting geldt de begroting niet is goedgekeurd, neemt de eilandsraad de maatregelen die hij nodig acht om de continuïteit van het onderwijsproces te waarborgen.

  • 8 De eilandsraad is in geval van ernstige taakverwaarlozing door het bestuur of functioneren in strijd met de wet- en regelgeving bevoegd zelf te voorzien in het bestuur van de instelling en zo nodig het openbaar orgaan te ontbinden.

Titel 2. Aanspraak op bekostiging

Artikel 45

  • 1 De eilandsraad kan, indien de nodige gelden ter beschikking staan, op aanvraag van het bevoegd gezag van een instelling besluiten dat een opleiding ten aanzien waarvan het bevoegd gezag een erkenning heeft verkregen op grond van artikel 3, voor bekostiging in aanmerking wordt gebracht. Bij inwilliging van de aanvraag ontstaat de aanspraak op bekostiging met ingang van het studiejaar daaropvolgend.

  • 2 Bij de toepassing van het eerste lid betrekt de eilandsraad in elk geval:

    • a. de maatschappelijke behoeften aan de opleiding, mede in het licht van het onderwijsaanbod verzorgd door niet door het openbaar lichaam bekostigde instellingen,

    • b. de arbeidsmarktperspectieven voor afgestudeerden, alsmede

    • c. de mate waarin de inhoud van de opleiding bijdraagt aan een duurzame en brede beroepskwalificatie.

  • 3 Bij eilandsverordening wordt vastgesteld de wijze waarop de in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde behoefte wordt bepaald, en worden nadere voorschriften gegeven met betrekking tot de indiening en behandeling van aanvragen om bekostiging op grond van het eerste lid. Bij het vaststellen van deze voorschriften geldt als uitgangspunt dat op de aanvraag wordt beslist binnen negen maanden na ontvangst daarvan.

Titel 3. Wijze van bekostiging

Artikel 46

  • 1 De vergoeding voor opleidingen heeft ten minste betrekking op:

    • a. personeel;

    • b. onderhoud en vervanging van inventaris;

    • c. onderhoud van gebouwen en terreinen;

    • d. energie;

    • e. administratie, beheer en bestuur;

    • f. schoonmaken;

    • g. heffingen;

    • h. huur van gebouwen en terreinen;

    • i. investeringen in gebouwen en terreinen, en

    • j. eerste inrichting.

  • 2 De vergoeding is toereikend met het oog op een goede verzorging van de opleidingen.

  • 3 Voor voorbereidende en ondersteunende activiteiten als bedoeld in artikel 16, vierde lid, voor zover betrekking hebbend op assistent-opleidingen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel a, alsmede ten behoeve van de kosten voor gehandicapte deelnemers, kan het bestuurscollege een afzonderlijke vergoeding toekennen.

  • 4 Bij eilandsbesluit worden voor zover van toepassing geregeld:

    • a. de gevallen waarin de niet in het eerste lid genoemde kostensoorten voor vergoeding in aanmerking komen;

    • b. de wijze waarop vergoedingen als bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid worden berekend;

    • c. de voorwaarden waaronder vergoedingen als bedoeld in het derde lid kunnen worden toegekend;

    • d. de wijze waarop de vergoedingen worden beschikbaar gesteld aan de instellingen, daaronder in elk geval begrepen regels over de betalingswijze, de betalingstermijnen, voor zover van toepassing de bevoorschotting en het al dan niet mede voor andere alsdan nader aan te wijzen doeleinden mogen aanwenden van de vergoedingen;

    • e. de verantwoording van de rechtmatigheid van de aanwending van de vergoedingen.

  • 5 Vooruitlopend op een wijziging van het eerste lid kunnen bij algemene maatregel van bestuur kostensoorten worden aangewezen waarop de vergoeding eveneens betrekking heeft.

Titel 4. Einde bekostiging

Artikel 47

  • 1 De eilandsraad kan besluiten dat een opleiding, verzorgd door een instelling, niet meer voor bekostiging in aanmerking komt, indien niet langer sprake is van voldoende behoefte aan die opleiding. De wijze waarop wordt vastgesteld dat niet langer sprake is van voldoende behoefte, wordt geregeld bij eilandsverordeningen met dien verstande dat daartoe in elk geval arbeidsmarktonderzoek wordt gerekend.

  • 2 Bij een besluit als bedoeld in het eerste lid bepaalt de eilandsraad het tijdstip waarop de aanspraak op bekostiging voor een bepaalde opleiding ontnomen wordt zodanig dat de ingeschreven deelnemers de opleiding waarvoor zij zijn ingeschreven, aan dezelfde of aan een andere instelling binnen een redelijke tijd kunnen voltooien.

  • 3 Een afschrift van een besluit als bedoeld in het eerste lid zendt de eilandsraad naar het Centraal register, bedoeld in artikel 10.

  • 4 In afwijking van het eerste lid eindigt de aanspraak op bekostiging voor een opleiding van rechtswege met ingang van het tijdstip waarop de erkenning ten aanzien van die opleiding is ingetrokken.

Titel 5. Contractactiviteiten

Artikel 48

  • 1 Aan een instelling kunnen contractactiviteiten worden verricht, bestaande uit werkzaamheden voor eigen rekening ten behoeve van derden. Deze activiteiten kunnen worden verricht indien zij verband houden met werkzaamheden waarvoor de instelling een erkenning heeft verkregen als bedoeld in artikel 3 of een licentie als bedoeld in artikel 4, en voor zover deze werkzaamheden daardoor niet worden geschaad.

  • 2 De bekwaamheidsvereisten, bedoeld in artikel 34, zijn niet van toepassing op een leraar voor zover deze is belast met het verrichten van contractactiviteiten.

  • 3 Het bevoegd gezag voorziet in een regeling voor het verrichten van contractactiviteiten door het personeel van de instelling met het oog op het voorkomen van vermenging van belangen.

Titel 6. Bestuur en organisatie

Artikel 49

  • 1 Een bijzondere instelling wordt in stand gehouden door een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die zich blijkens de statuten of reglementen het geven van onderwijs in de zin van deze wet ten doel stelt zonder daarbij het maken van winst te beogen.

  • 2 Het bevoegd gezag zendt elke wijziging van de statuten of reglementen binnen vier weken na vaststelling aan Onze Minister.

Artikel 50

  • 1 De rechtspersoon die een bijzondere instelling in stand houdt, kan de instandhouding van die instelling overdragen bij notariële akte.

  • 2 Bij deze akte verbindt de overdragende rechtspersoon zich tevens tot de overdracht van de gebouwen, terreinen en roerende zaken ten behoeve waarvan vergoeding wordt genoten en die haar eigendom zijn. Deze akte geldt tevens als akte van levering bedoeld in artikel 89 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek BES. In de akte wordt tevens bepaald dat de rechtspersoon aan wie wordt overgedragen het personeel met ingang van de datum van overdracht in gelijke betrekkingen aan de instelling benoemt.

  • 3 Door overdracht met inachtneming van het eerste en tweede lid treedt de verkrijgende rechtspersoon in alle wettelijke rechten en verplichtingen van zijn rechtsvoorganger met betrekking tot de instelling, onverminderd hetgeen verder voor de overgang naar burgerlijk recht is vereist.

  • 4 Het bestuurscollege kan volgens bij eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen, gestelde voorschriften in bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van de verplichting tot overdracht van de rechten ten aanzien van gebouwen, terreinen en roerende zaken.

  • 5 Onverminderd de voorgaande leden is het zonder toestemming van het bestuurscollege vervreemden of aan enig beperkt recht onderwerpen van gebouwen, terreinen en roerende zaken, ten behoeve waarvan vergoeding wordt genoten, nietig. De akten van overdracht van gebouwen en terreinen die na overdracht voor onderwijs bestemd blijven, zijn, voor zover zij aan registratierecht en overdrachtsbelasting zijn onderworpen, hiervan vrijgesteld.

Titel 7. Personeel, rechtspositie, mandaatregeling

Artikel 51

  • 1 De onderwijsgevenden aan een instelling dragen de titel van leraar.

  • 2 Aan een instelling zijn één of meer directeuren verbonden.

  • 3 Het bevoegd gezag benoemt één of meer van de leraren om een directeur bij te staan en bij afwezigheid te vervangen. Deze dragen de titel van adjunct-directeur.

  • 4 Het bevoegd gezag kan overig personeel aanwijzen, dat tot taak heeft, het onderwijs te ondersteunen.

Artikel 52

Tot leraar aan een instelling kan slechts worden aangesteld of benoemd hij die ingevolge de artikelen 34 en 35 bevoegd is tot het geven van onderwijs.

Artikel 53

  • 1 Aan de instellingen worden na overleg met de ingevolge artikel 65 met het uitoefenen van het toezicht daarop belaste instantie toegelaten studenten van opleidingen voor onderwijs die voor het halen van bewijzen van bekwaamheid een praktische vorming behoeven.

  • 2 Zij die ingevolge het eerste lid worden toegelaten, zijn in het bezit van een bewijs van goed zedelijk gedrag en een geneeskundige verklaring als bedoeld in artikel 34. Zij zijn werkzaam onder de leiding van een leraar.

Artikel 54

  • 1 De salarissen en de toelagen, door het bevoegd gezag toe te kennen aan de directeur, de adjunct-directeur, de leraren en het overige personeel van de school, worden door het bestuurscollege vastgesteld, na overleg met Onze Minister. Iedere wijziging van de regeling, bedoeld in het eerste lid, geschiedt na overleg met Onze Minister.

  • 2 Indien het bestuurscollege bij dit overleg een door Onze Minister gedaan voorstel niet kan overnemen, brengt het dit schriftelijk onder opgave van de redenen te zijner kennis. Van deze kennisgeving wordt melding gemaakt in het verslag van de staat van het onderwijs dat Onze Minister aan de Staten-Generaal doet geven.

  • 3 Wanneer door een regeling als bedoeld in het eerste lid het peil van het onderwijs naar het oordeel van Onze Minister in ernstig gevaar wordt gebracht, kan hij de regeling bij algemene maatregel van bestuur, wijzigen.

Artikel 55

Het bevoegd gezag benoemt, schorst en ontslaat de directeuren, de adjunct-directeuren, de leraren en het overige personeel.

Artikel 56

Het bevoegd gezag van een instelling draagt ervoor zorg dat afschriften van de in artikel 34 bedoelde bewijzen van bekwaamheid, van de in artikel 34 bedoelde verklaringen omtrent het gedrag, alsmede van de akte van aanstelling dan wel akte van benoeming van het aan de instelling verbonden personeel worden bewaard. Het bevoegd gezag stuurt een afschrift van elke akte van aanstelling dan wel akte van benoeming aan de aan de ingevolge artikel 65 met het uitoefenen van het toezicht daarop belaste instantie.

Artikel 57

  • 1 De directeuren, de adjunct-directeuren, de leraren en het overige personeel van een bijzondere instelling zijn in het bezit van een door het bevoegd gezag en door henzelf getekende akte van benoeming.

  • 2 De akte van benoeming bevat ten minste de bepaling of de benoeming in vaste of tijdelijke dienst geschiedt, alsmede de bepaling dat de voorschriften betreffende de materiële rechtspositie van het personeel, werkzaam bij het openbaar onderwijs, van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 58

  • 1 Het bevoegd gezag van een openbare instelling kan het nemen van besluiten mandateren, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich tegen de mandaatverlening verzet. Een door de gemandateerde binnen de grenzen van zijn bevoegdheid genomen besluit geldt als besluit van het bevoegd gezag. De mandaatgever blijft bevoegd de gemandateerde bevoegdheid uit te oefenen.

  • 2 Het bevoegd gezag van een openbare instelling legt in een regeling de gevallen vast waarin mandaat is of wordt verleend.

  • 3 Indien het bevoegd gezag van een bijzondere instelling zich bij het nemen van besluiten doet vertegenwoordigen, stelt het een regeling vast waaruit de gevallen van vertegenwoordiging blijken.

Titel 8. Medezeggenschap

Artikel 59

Het bevoegd gezag van de instelling stelt een representatief te achten vertegenwoordiging van ouders, leerlingen en personeel ten minste twee maal per jaar in de gelegenheid de algemene gang van zaken in de instelling met hem te bespreken. Voorts komen het bevoegd gezag en de vertegenwoordigers van ouders, leerlingen en personeel bijeen indien daarom onder opgave van redenen door een van hen wordt verzocht. De besprekingen kunnen namens het bevoegd gezag worden gevoerd.

Titel 9. Inhouding bekostiging

Artikel 60

  • 1 Indien het bevoegd gezag van een instelling voor wat betreft de opleidingen in strijd handelt met het bepaalde bij of krachtens dit hoofdstuk, kan de eilandsraad bepalen dat de vergoeding geheel of gedeeltelijk wordt ingehouden.

  • 2 De eilandsraad kan de vergoeding wederom toekennen indien hem blijkt dat de reden voor de toepassing van het eerste lid is vervallen.

  • 3 Bij eilandsverordening worden regels vastgesteld voor de toepassing van het eerste en tweede lid.

Hoofdstuk 6. Bekostiging cursussen educatie

Artikel 61

  • 1 Het bestuurscollege kan op aanvraag van het bevoegd gezag van een instelling besluiten dat een cursus educatie ten aanzien waarvan het bevoegd gezag een licentie heeft verkregen op grond van artikel 4, voor bekostiging in aanmerking wordt gebracht. Bij inwilliging van de aanvraag ontstaat de aanspraak op bekostiging met ingang van het studiejaar daaropvolgend.

  • 2 Bij de toepassing van het eerste lid betrekt het bestuurscollege in elk geval de behoefte aan de cursus, mede in het licht van het onderwijsaanbod verzorgd door niet door het openbaar lichaam bekostigde instellingen.

    Bij eilandsverordening wordt vastgesteld de wijze waarop de in het tweede lid bedoelde behoefte wordt bepaald en worden nadere voorschriften gegeven met betrekking tot de indiening en behandeling van aanvragen om bekostiging op grond van het eerste lid, als mede met betrekking tot de wijze van bekostiging. Bij het vaststellen van deze voorschriften geldt als uitgangspunt dat op de aanvraag wordt beslist binnen negen maanden na ontvangst daarvan.

    Indien de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, afkomstig is van het bestuurscollege als bevoegd gezag van een openbare instelling wordt in het eerste en tweede lid als mede in artikel 62, eerste en tweede lid, in plaats van het bestuurscollege gelezen: de eilandsraad.

Artikel 62

  • 1 Het bestuurscollege kan besluiten dat een cursus educatie, verzorgd door een instelling, niet meer voor bekostiging in aanmerking komt, indien niet langer sprake is van voldoende behoefte aan die opleiding. De wijze waarop wordt vastgesteld dat niet langer sprake is van voldoende behoefte, wordt geregeld bij eilandsverordening.

  • 2 Bij een besluit op grond van het eerste lid bepaalt het bestuurscollege het tijdstip waarop de aanspraak op bekostiging voor een bepaalde cursus educatie ontnomen wordt zodanig dat de ingeschreven deelnemers de cursus waarvoor zij zijn ingeschreven aan dezelfde instelling of aan een andere instelling binnen een redelijke tijd kunnen voltooien.

  • 3 In afwijking van het eerste en tweede lid eindigt de aanspraak op bekostiging voor een cursus educatie van rechtswege met ingang van het tijdstip waarop de licentie voor het verzorgen van die cursus educatie is ontnomen.

Hoofdstuk 7. Informatieverkeer en toezicht

Titel 1. Informatieverkeer

Artikel 63

  • 1 Het bevoegd gezag, de eilandsraad en het bestuurscollege verschaffen aan Onze Minister alle informatie die deze nodig acht ten behoeve van een goede uitvoering van deze wet en voor het door hem te voeren beleid met betrekking tot het secundair beroepsonderwijs en de educatie.

  • 2 Het bevoegd gezag stelt Onze Minister, zonder dat een verzoek daartoe van Onze Minister is vereist, in elk geval in kennis van:

  • 3 De eilandsraad stelt Onze Minister, zonder dat een verzoek daartoe van Onze Minister is vereist, in elk geval in kennis van:

Artikel 64

Onze Minister stelt de eilandsraad in kennis van:

  • a. beschikkingen tot inwilliging en tot afwijzing van een aanvraag om erkenning van een opleiding, genomen op grond van artikel 3;

  • b. beschikkingen tot inwilliging en afwijzing van een aanvraag ter verkrijging van een licentie voor een cursus educatie, genomen op grond van artikel 4;

  • c. beschikkingen tot intrekking van de erkenning van een opleiding, genomen op grond van artikel 7;

  • d. gegeven waarschuwingen op grond van artikel 8;

  • e. beschikkingen tot ontneming van de licentie voor een cursus educatie, genomen op grond van artikel 9;

  • f. beschikkingen tot beëindiging van de registratie in het Centraal register, genomen op grond van artikel 11.

Titel 4. Beleidsoverleg

Artikel 70

Onze Minister pleegt in elk geval tweemaal per jaar overleg met een vertegenwoordiging van de bevoegde gezagsorganen en het personeel van de instellingen waaraan erkende opleidingen en cursussen educatie met licentie worden verzorgd over aangelegenheden van algemeen beleid met betrekking tot het secundair beroepsonderwijs en de educatie.

Bij eilandsbesluit wordt een Raad van Onderwijs en Arbeidsmarkt ingesteld, welke in elk geval is belast met de taken die in deze wet aan die Raad zijn toebedeeld.

Hoofdstuk 9. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 74

  • 1 De opleidingen die in het schooljaar 2003/2004 werden bekostigd als middelbaar beroepsonderwijs in de zin van de Landsverordening voortgezet onderwijs, worden met ingang van 1 augustus 2004 aangemerkt als erkende en bekostigde opleidingen voor secundair beroepsonderwijs.

  • 2 De niet bekostigde opleidingen die voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet op grond van artikel 53, eerste lid, van de Landsverordening voortgezet onderwijs zijn aangewezen als middelbaar beroepsonderwijs, worden aangemerkt als erkende niet bekostigde opleidingen voor secundair beroepsonderwijs.

Artikel 75

Voorzover deze wet daarin niet voorziet, alsmede indien nodig in afwijking van het bij of krachtens deze wet bepaalde, kan Onze Minister, desgewenst per openbaar lichaam gedurende maximaal twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze wet voor bepaalde tijd regels vaststellen ten behoeve van de goede invoering van deze wet.

Artikel 77

Voor zover deze wet betrekking heeft op educatie, treedt hij in werking op een bij Koninklijk Besluit te bepalen tijdstip.