Reclasseringsbesluit 1953 BES

Geraadpleegd op 17-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-03-2017 en zichtdatum 30-09-2024.
Geldend van 10-10-2010 t/m heden

Reclasseringsbesluit 1953 BES

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1 In dit besluit wordt verstaan onder:

    • instelling of reclasseringsinstelling: de in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba gevestigde, rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging of stichting, wier statuten, stichtingsbrieven of reglementen het aanwenden van reclasseringspogingen voorschrijven of gedogen voor zover ze een bereidverklaring overeenkomstig artikel 4 heeft afgelegd en deze door Onze Minister is aanvaard;

    • Onze Minister: Onze Minister van Justitie;

    • Raad: de Raad voor de rechtshandhaving bedoeld in artikel 2 van de Rijkswet Raad voor de rechtshandhaving;

    • gestichtshoofd: het hoofd van de betreffende strafgevangenis of het betreffende huis van bewaring;

    • voorwaardelijke veroordeling: de veroordeling waarbij de straf, tenzij de rechter later anders beveelt, geheel of gedeeltelijk niet zal worden ten uitvoer gelegd;

    • voorwaardelijk veroordeelde: de veroordeelde bij zodanige veroordeling.

Artikel 2

  • 1 Onze Minister draagt er zorg voor dat reclasseringswerkzaamheden worden uitgevoerd.

  • 2 Met het oog op deze taak kan Onze Minister steun aan particuliere bemoeiingen geven.

Hoofdstuk II. De particuliere bemoeiingen

Artikel 3

  • 1 De steun aan particuliere bemoeiingen bestaat in:

    • a. het treffen van maatregelen ter bevordering van de reclassering;

    • b. het verlenen van subsidies ter tegemoetkoming in de kosten van de reclassering.

  • 2 Voor deze steun komen uitsluitend instellingen in aanmerking.

Artikel 4

  • 1 In de bereidverklaring, bedoeld in artikel 1, wordt opgenomen, dat de instelling zich onderwerpt aan de bepalingen van dit besluit, alsmede aan de bepalingen, die ter uitvoering van dit besluit zijn of zullen worden gegeven. De bereidverklaring is vrij van zegel.

  • 2 Verplegingsinrichtingen, waarover de instelling voor reclasseringsdoeleinden de beschikking heeft, worden in de bereidverklaring vermeld.

  • 3 In de bereidverklaring kan worden opgenomen, dat de instelling haar arbeid beperkt tot een of meer bepaalde groepen van personen.

Artikel 5

  • 1 De bereidverklaring wordt voor onbepaalde tijd afgelegd en aanvaard. De aanvaarding kan voorwaardelijk geschieden.

  • 2 De bereidverklaring en haar aanvaarding zijn opzegbaar met inachtneming van een termijn van drie maanden.

  • 3 De aanvaarding kan worden ingetrokken, indien de instelling zich niet houdt aan de bepalingen van de bereidverklaring.

  • 4 De aanvaarding, haar opzegging en haar intrekking geschieden bij met redenen omklede ministeriële beschikking, gehoord de Raad.

Artikel 6

  • 1 Voorzover de instelling voor haar reclasseringswerk de beschikking heeft of verkrijgt over een verplegingsinrichting, wordt haar bereidverklaring eerst aanvaard of de aanvaarding gehandhaafd, nadat de inrichting door of vanwege Onze Minister is goedgekeurd.

  • 2 De goedkeuring kan voorwaardelijk geschieden. Goedkeuring en weigering der goedkeuring geschieden gehoord de Raad. Weigering zal bij met redenen omklede ministeriële beschikking plaats vinden. De weigering wordt gemotiveerd.

Artikel 7

  • 1 De instelling is verplicht aan Onze Minister of aan door deze aan te wijzen ambtenaren of aan de Raad alle gewenste inlichtingen omtrent haar werkzaamheid en de daarmee bereikte resultaten te geven.

  • 2 Zij houdt omtrent de door haar behandelde gevallen aantekening in daarvoor bestemde registers, die voldoen aan bij ministeriële regeling te stellen eisen.

Artikel 8

  • 1 De instelling houdt een nauwkeurige, gespecificeerde, financiële administratie.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften omtrent de inrichting der administratie worden gegeven.

  • 3 Onze Minister kan de administratie te allen tijde doen nazien.

  • 4 Op zijn verzoek worden hem afschriften of uittreksels verstrekt.

Hoofdstuk III. Algemene reclasseringswerkzaamheden

Artikel 9

Een reclasseringsinstelling dient op verzoek of uit eigen beweging autoriteiten van advies omtrent onderwerpen die voor de reclassering van belang zijn.

Hoofdstuk IV. Uitvoeringsbepalingen voorwaardelijke veroordeling

Artikel 23

  • 1 Bij de uitoefening van het toezicht op de bijzondere voorwaarden aan een voorwaardelijk veroordeelde opgelegd, wordt buiten noodzaak alles vermeden, wat deze in zijn vrijheid zou kunnen beperken of maatschappelijk zou kunnen benadelen.

  • 2 Indien de rechter ingevolge artikel 17c van het Wetboek van Strafrecht BES als bijzondere voorwaarde heeft gesteld, dat de veroordeelde zich ter verpleging zal opnemen in een bij zijn bevel aan te wijzen inrichting of, ingevolge artikel 17d van genoemd Wetboek, een opdracht heeft gegeven om aan de veroordeelde terzake van de naleving van bijzondere voorwaarden bijstand te verlenen, wint het openbaar ministerie, alvorens in de gevallen bedoeld bij de artikelen 17g en 17h van genoemd Wetboek, de zaak aan te brengen, het advies in van het hoofd der inrichting onderscheidenlijk van de instelling, inrichting of bijzondere ambtenaar, die met het verlenen van bijstand aan de voorwaardelijk veroordeelde is belast.

Artikel 24

  • 1 De instellingen met het verlenen van bijstand aan een voorwaardelijk veroordeelde belast, zijn bevoegd zulks onder haar verantwoordelijkheid te doen plaatsvinden door bepaald aangewezen vertegenwoordigers (algemene of bijzondere patroons).

  • 2 Zij geven van zodanige aanwijzing vooraf kennis aan het openbaar ministerie.

  • 3 Onze Minister kan bepalen dat aan een aanwijzing geen gevolg zal worden gegeven.

Artikel 25

  • 1 De instelling, die met verlenen van de bijstand is belast, ontvangt, indien wenselijk, van de opdracht reeds kennis voordat de veroordeling onherroepelijk is geworden, door de zorg van het openbaar ministerie..

  • 2 Onmiddellijk nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden, ontvangt de instelling door de zorg van het openbaar ministerie een kennisgeving, houdende de straf aan de veroordeelde opgelegd en alle tot het in artikel 17a, Wetboek van Strafrecht BES, bedoelde bevel betrekkelijke beslissingen.

  • 3 De kennisgeving vermeldt de tijdstippen van begin en aanvankelijk einde van de proeftijd; indien die tijdstippen nog niet aanstonds worden opgegeven, dan volgt de mededeling daarvan zo spoedig mogelijk.

Artikel 26

  • 1 De persoon die de bijstand verleent, tracht een op vertrouwen gegronde persoonlijke band met de veroordeelde te leggen en die in het belang van de nakoming van de aan deze opgelegde voorwaarden en van diens reclassering, te benutten.

  • 2 Bij het verlenen van de bijstand wordt zoveel mogelijk alles vermeden, wat de veroordeelde in zijn vrijheid zou kunnen beperken of maatschappelijk zou kunnen benadelen.

Hoofdstuk V. Uitvoeringsbepalingen voorwaardelijke invrijheidstelling

Artikel 27

  • 1 Tenminste twee maanden voor de dag waarop een tot gevangenisstraf veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid kan worden gesteld, zendt het gestichtshoofd te zijnen aanzien aan Onze Minister hetzij een gemotiveerd voorstel tot voorwaardelijke invrijheidstelling, hetzij een gemotiveerd bericht, dat niet tot voorwaardelijke invrijheidstelling behoort te worden overgegaan, hetzij een gemotiveerd bericht, dat nog niet tot voorwaardelijke invrijheidstelling behoort te worden overgegaan.

  • 2 Onverminderd de bepalingen van het eerste lid, dient het gestichtshoofd Onze Minister van bericht en raad inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde zo dikwijls Onze Minister zulks vraagt of het gestichtshoofd het gewenst acht.

Artikel 28

  • 1 Alvorens een voorstel tot voorwaardelijke invrijheidstelling te doen, wint het gestichtshoofd bericht en raad in van reclasseringsinstellingen omtrent de persoon en de vooruitzichten van de veroordeelde. Bij het verzoek om bericht en raad, dat schriftelijk wordt gedaan, wordt een staat van inlichtingen overgelegd.

  • 2 Het voorstel tot voorwaardelijke invrijheidstelling gaat vergezeld van:

    • a. de beschrijving van persoonlijkheid, omstandigheden en vooruitzichten van de veroordeelde;

    • b. de vermelding van de rechterlijke uitspraak of uitspraken uit kracht waarvan op de veroordeelde straf wordt ten uitvoer gelegd of nog zal worden ten uitvoer gelegd, van de daarbij opgelegde straffen, van de dag waarop de werkelijke straftijd is ingegaan en van die, waarop deze zal eindigen;

    • c. advies omtrent het al dan niet uitkeren van gelden uit de uitgaanskas;

    • d. advies omtrent de bijzondere voorwaarden die aan de invrijheidstelling zouden behoren te worden verbonden;

    • e. advies omtrent het al dan niet in het leven roepen van een bijzonder toezicht op de naleving der voorwaarden.

  • 3 Het voorstel tot voorwaardelijke invrijheidstelling, alsmede het gemotiveerd bericht, dat niet of nog niet tot voorwaardelijke invrijheidstelling behoort te worden overgegaan, zoals bedoeld in artikel 27, lid 1 en het rapport van de reclasseringsinstellingen zoals bedoeld in artikel 29, lid 2, zijn samen vervat in een bij dit besluit vastgesteld model.

Artikel 29

  • 1 Indien het gestichtshoofd van mening is, dat ten aanzien van een veroordeelde niet of nog niet tot voorwaardelijke invrijheidstelling behoort te worden overgegaan, deelt hij zulks, met vermelding van redenen, schriftelijk mede aan de in het eerste lid van artikel 28 bedoelde reclasseringsinstellingen. In geval hij van mening is, dat nog niet tot voorwaardelijke invrijheidstelling behoort te worden overgegaan, deelt hij tevens mede, wanneer de mogelijkheid ener voorwaardelijke invrijheidstelling opnieuw zou dienen te worden overwogen.

  • 2 Indien de reclasseringsinstellingen van mening zijn, dat omtrent de veroordeelde in voor deze gunstiger zin dient te worden geadviseerd, voegen zij bij hun advies aan het gestichtshoofd een rapport omtrent de persoon en de vooruitzichten van de veroordeelde, alsmede, indien zij van mening zijn, dat tot voorwaardelijke invrijheidstelling dient te worden overgegaan, een conceptvoorstel, ingericht volgens het in het derde lid van artikel 28 bedoelde model.

  • 3 Het gestichtshoofd voorziet de stukken van zijn nader advies, en zendt deze aan Onze Minister.

Artikel 30

Bij het voorstel en, voorzover Onze Minister zulks mocht hebben verlangd, bij het bericht, worden overgelegd:

  • a. een staat van inlichtingen van het openbaar ministerie;

  • b. alle berichten en adviezen, krachtens artikel 31 ingewonnen;

  • c. de ondertekende verklaring van degene, die het gestichtshoofd met het bijzondere toezicht op de naleving der voorwaarden zou wensen belast te zien, dat hij bereid is een opdracht tot bijzonder toezicht te aanvaarden; en voorts, tenzij zodanige hulp niet nodig wordt geoordeeld;

  • d. de ondertekende verklaring van degene die zich heeft bereid verklaard de veroordeelde na ontslag te steunen, te onderhouden of in dienst te nemen.

Artikel 31

  • 1 Aan het gestichtshoofd worden op zijn verzoek door alle besturen of hoofden van andere strafgestichten en de reclasseringsinstellingen de inlichtingen verstrekt, die hij nodig heeft ter uitvoering van de voorschriften van de artikelen 27 en 28.

  • 2 Op verzoek van het gestichtshoofd kan Onze Minister inlichtingen verstrekken met het oog op de uitoefening van de taken bedoeld in het eerste lid.

Artikel 32

  • 1 Aan de reclasseringsinstelling wordt op zijn verzoek door de besturen en hoofden van andere strafgestichten de inlichtingen verstrekt met het oog op de taakuitoefening bij een voorwaardelijke invrijheidstelling.

  • 2 Op verzoek van de reclasseringsinstelling kan Onze Minister inlichtingen verstrekken met het oog op de uitoefening van de taken bedoeld in het eerste lid.

Artikel 33

Van de ministeriële beschikking tot voorwaardelijke invrijheidstelling evenals van de herziene beschikking als bedoeld in artikel 34, lid 2, wordt ten spoedigste afschrift gezonden aan:

  • a. het bestuur van de gevangenis, waarin de veroordeelde de straf ondergaat;

  • b. het openbaar ministerie;

  • c. het openbaar ministerie van Aruba, Curaçao of Sint Maarten, indien de toekomstige verblijfplaats van de veroordeelde zich aldaar bevindt;

  • d. de gezaghebber van het openbare lichaam waar de betrokkene zal verblijven;

  • e. indien een bijzonder toezicht op de naleving der voorwaarden in het leven is geroepen, degene, die met het bijzonder toezicht is belast.

Artikel 34

  • 1 Een afschrift van de ministeriële beschikking tot voorwaardelijke invrijheidstelling wordt aan de voorwaardelijk in vrijheid gestelde als verlofpas uitgereikt.

Artikel 35

  • 1 De voorwaardelijk in vrijheid gestelde is verplicht binnen 2 maal 24 uren na de invrijheidstelling zijn verlofpas te tonen aan de gezaghebber, of een door deze aan te wijzen ambtenaar, van het openbaar lichaam waar betrokkene zal verblijven, of, bij gebreke van zodanige aanwijzing, in dat waarheen hij heeft opgegeven zich te begeven.

  • 2 Zolang de proeftijd niet is verstreken, geldt hetzelfde bij verandering van werkelijke woonplaats.

  • 3 De gezaghebber, bedoeld in het eerste lid, tekent de pas voor gezien en geeft van verzuim van aanbieding onverwijld kennis aan het openbaar ministerie, dat daarvan onverwijld mededeling doet aan Onze Minister. Van een aanbieding van de verlofpas in het geval, bedoeld in het tweede lid, wordt door de betrokken gezaghebber kennis gegeven aan het openbaar ministerie en aan de toezichthouder.

  • 4 Het openbaar ministerie neemt onmiddellijke maatregelen tot opsporing van de nalatige.

Artikel 36

  • 1 In geval van verlies of vermissing van de verlofpas doet de voorwaardelijk in vrijheid gestelde onmiddellijk aangifte bij de gezaghebber van het openbaar lichaam waar hij zijn werkelijke woonplaats heeft.

  • 2 Onze Minister kan aan de voorwaardelijk in vrijheid gestelde een duplicaat verlofpas doen uitreiken.

Artikel 37

Bij de kennisgeving van aanhouding, bedoeld in artikel 19, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht BES, wordt een proces-verbaal gevoegd, houdende de redenen, die tot de aanhouding hebben geleid.

Artikel 38

Onze Minister ontvangt van het openbaar ministerie onverwijld kennis van:

  • a. elke vrijheidsbeneming van een voorwaardelijke in vrijheid gestelde gedurende de proeftijd en de daarop volgende drie maanden door het daartoe bevoegde gezag;

  • b. elke onherroepelijk geworden uitspraak, waarbij ten aanzien van een voorwaardelijk invrijheidgestelde bewezen wordt verklaard, dat hij tijdens zijn proeftijd een strafbaar feit heeft begaan;

  • c. elke andere omstandigheid betreffende de voorwaardelijk invrijheidgestelde, die van belang kan zijn voor het uit te oefenen toezicht en eventuele schorsing of herroeping der voorwaardelijke invrijheidstelling.

Artikel 39

  • 1 Indien een bijzonder toezicht op de naleving der voorwaarden, als bedoeld in artikel 18a, vierde lid, Wetboek van Strafrecht BES, in het leven is geroepen, geschiedt de uitoefening van het toezicht door tussenkomst van degene, die met het bijzonder toezicht is belast.

  • 2 Worden aldus, naar het oordeel van het openbaar ministerie niet voldoende waarborgen verkregen voor een behoorlijk toezicht, dan geschiedt de uitoefening mede door tussenkomst van de politie.

  • 3 Bij de uitoefening van het toezicht evenals van het bijzonder toezicht wordt zoveel mogelijk alles vermeden dat de voorwaardelijk in vrijheid gestelde in zijn vrijheid zou kunnen beperken of maatschappelijk zou kunnen benadelen.

Artikel 40

  • 1 Degene, die met het bijzonder toezicht is belast, brengt omtrent het gedrag van de voorwaardelijk in vrijheid gestelde rapporten uit aan het openbaar ministerie, op de wijze en tijdstippen door de officier van justitie nader te bepalen.

  • 2 Van elke gewichtige overtreding van voorwaarden, die te zijner kennis komt, zomede van andere buitengewone voorvallen, wier kennis hij voor Onze Minister van belang acht, zal degene, die met het bijzonder toezicht is belast onverwijld mededeling doen aan het openbaar ministerie.

  • 3 Het openbaar ministerie zendt de rapporten en mededeling bedoeld in dit artikel ten spoedigste aan Onze Minister.

Artikel 41

  • 1 De instellingen, door Onze Minister met het bijzonder toezicht belast, zijn bevoegd dat onder haar verantwoordelijkheid te doen uitoefenen door bepaalde aangewezen vertegenwoordigers (algemene of bijzondere patroons).

  • 2 Zij geven van zodanige aanwijzing vooraf kennis aan Onze Minister en aan het openbaar ministerie.

  • 3 De Minister kan bepalen dat aan een aanwijzing geen gevolg zal worden gegeven.

  • 4 De aanwijzing wordt overigens zo spoedig mogelijk op de verlofpas aangetekend.

Artikel 42

De reclasseringsinstelling kan Onze Minister voorstellen:

in de gestelde bijzonder voorwaarden wijziging te brengen,

alsnog bijzondere voorwaarden te stellen,

alsnog een bijzondere toezicht in het leven te roepen,

het bijzonder toezicht aan een ander dan degene die daarmede te voren was belast, op te dragen, of de voorwaardelijke invrijheidstelling te schorsen of te herroepen.

Artikel 43

  • 1 Zo spoedig mogelijk na een beschikking tot schorsing, beslist Onze Minister of de voorwaardelijke invrijheidstelling zal worden herroepen.

  • 2 Blijkt niet voldoende grond tot herroeping aanwezig, dan beveelt Onze Minister opheffing van de schorsing.

Artikel 44

De beslissing tot schorsing of herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling deelt Onze Minister mede aan:

  • 1°. het openbaar ministerie;

  • 2°. de gezaghebber van het openbaar lichaam waar de voorwaardelijk in vrijheid gestelde woonplaats heeft;

  • 3°. degene die met het bijzonder toezicht is belast;

  • 4°. indien een aanhouding ingevolge artikel 19, tweede lid, Wetboek van Strafrecht BES, is voorafgegaan, het gezag dat de aanhouding gelastte, voorzover dit niet reeds krachtens de vorige nummers mededeling krijgt.

Artikel 45

  • 1 Onze Minister zendt de mededeling, bedoeld in artikel 35 ter kennisneming aan de reclasseringsinstelling.

  • 2 De reclasseringsinstelling zal aan Onze Minister de voorstellen betreffende de voorwaardelijk in vrijheid gestelde doen, die hem geraden voorkomen.

Hoofdstuk VI. Hulp en steun bij gratie

Artikel 45a

De reclasseringsinstellingen hebben tot taak op verzoek van Onze Minister hulp en steun te verlenen aan een veroordeelde aan wie gratie is verleend onder voorwaarden die het gedrag van de veroordeelde betreffen.

Rapport in verband met voorwaardelijke invrijheidstelling gedetineerde art. 28, derde lid, Reclasseringsbesluit 1953 BES

Gedetineerde:

Naam, voornamen .................................................................................

Geboortedatum en -plaats ......................................................................

Laatst bekende adres .............................................................................

Adres naaste familierelatie .......................................................................

Rechterlijk College en datum vonnis ..........................................................

Kwalificatie misdrijf .........................................................................................

Opgelegde straf

Verleende gratie.......................................................................................

Datum inverzekeringstelling..................................................................

Datum kracht van gewijsde....................................................................

Datum strafexecutie................................................................................

Expiratie straftijd......................................................................................

Vroegste datum voor voorw. invrijheidstelling........................................

Gedrag....................................................................................................

Tewerkstelling..........................................................................................

Karakter..................................................................................................

Komt hij in aanmerking voor V.I.? Ja / neen / nog niet.

Bijzondere opmerkingen (evt. per bijlage)............

....................................

Ondertekening,

....................................................... (plaats)

De directeur,

....................................................... (naam en handtekening)

Rapport reclassering:

Kan hij in milieu van herkomst terugkeren?...............................................

Zo neen, wellicht in ander milieu?.............................................................

Kan hij bij laatste werkgever terugkeren?.................................................

Kan hij op andere wijze in onderhoud voorzien?.......................................

Is hij kostwinner en/of gezinshoofd?..........................................................

Wordt voorw. invrijheidstelling aanbevolen?..............................................

Zo ja/zo neen, waarom?............................................................................

Is reclassering bereid het uitoefenen van toezicht en het verlenen van hulp en bijstand op zich te nemen?................................................................

Hoe is de kans op recidive?.......................................................................

Adviezen betreffende:.................................................................................

Uitkering van de uitgaanskas:......................................................................

Bijzondere voorwaarden:............................................................................

Bijzonder toezicht:......................................................................................

Ondertekening,

.............................................................. (plaats)

De reclasseringsambtenaar,

.............................................................. (naam en handtekening)

Voorstel/bericht in verband met voorwaardelijke invrijheidstelling art. 28, derde lid, Reclasseringsbesluit 1953 BES

De directeur van het strafgesticht te ........................................................(naam),

  • a. bericht dat de genoemde persoon niet/nog niet in aanmerking kan worden komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling.

  • b. stelt voor om de genoemde persoon voorwaardelijk in vrijheid te stellen.

Hij adviseert daarbij t.a.v.:......................................................................

Uitkering v/d uitgaanskas:.......................................................................

Bijzondere voorwaarden:........................................................................

Bijzondere toezicht:.................................................................................

Motivering:..............................................................................................

Ondertekening,

............................................................(plaats)

De directeur,

............................................................(naam en handtekening)