Wet grondslagen natuurbeheer- en bescherming BES

Geraadpleegd op 01-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-07-2016.
Geldend van 25-01-2014 t/m heden

Wet grondslagen natuurbeheer- en bescherming BES

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. Onze minister: Onze Minister van Economische Zaken;

    • b. bestuurscollege: bestuurscollege van het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba;

    • c. eilandsraad: eilandsraad van het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba;

    • d. commissie: de commissie, genoemd in artikel 3;

    • e. beheersinstantie: de instantie bedoeld in artikel 5;

    • f. wetenschappelijke autoriteit: autoriteit, bedoeld in artikel 6

    • g. inheemse fauna en flora: de op de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba of in de wateren van de genoemde openbare lichamen van nature voorkomende dieren en planten;

    • h. soort: elke soort, ondersoort of een geografisch geïsoleerde populatie van flora of fauna;

    • i. Verdrag van Ramsar: de op 2 februari 1971 te Ramsar tot stand gekomen Overeenkomst inzake watergebieden van internationale betekenis, in het bijzonder als verblijfplaats van watervogels (Trb. 1975, 84);

    • j. CITES-verdrag: de op 3 maart 1973 te Washington gesloten Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantsoorten, met bijlagen (Trb. 1975, 23) alsmede de Resoluties van de Conferentie van Partijen behorende bij dit verdrag;

    • k. Bonn-conventie: het op 23 juni 1979 te Bonn tot stand gekomen Verdrag inzake de bescherming van trekkende wilde diersoorten, met bijlagen (Trb. 1981, 6);

    • l. SPAW-protocol: het op 18 januari 1990 te Kingston getekende protocol betreffende de bijzondere beschermde gebieden en de in de natuur levende dieren en planten, met bijlagen (Trb. 1990, 115), behorende bij het op 24 maart 1983 te Cartagena de Indias gesloten Verdrag inzake de bescherming en ontwikkeling van het mariene milieu in het Caraïbisch gebied (Trb. 1983, 152);

    • m. Biodiversiteitsverdrag: het op 5 juni 1992 te Rio de Janeiro tot stand gekomen verdrag inzake de biologische diversiteit (Trb. 1992, 164);

    • n. Zeeschildpaddenverdrag: Inter-Amerikaans Verdrag inzake de bescherming en het behoud van zeeschildpadden, met Bijlagen; Caracas, 1 december 1996 (Trb. 1999, 45).

  • 2 De geldende tekst van de in het eerste lid, onderdelen i tot en met n, genoemde verdragen liggen voor een ieder ter inzage bij de beheersinstantie en de commissie.

Hoofdstuk II. Taken en bevoegdheden van Onze Minister

Artikel 2

  • 1 Onze Minister stelt een maal per vijf jaren een natuurbeleidsplan voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba vast, waarin mede uitvoering wordt gegeven aan de terzake aangegane internationale verplichtingen.

  • 2 Onze Minister bereidt het natuurbeleidsplan voor in nauw overleg met het bestuurscollege.

  • 3 Het natuurbeleidsplan bevat in elk geval:

    • a. de doelstellingen inzake de natuur en het landschap die in de planperiode moeten worden verwezenlijkt;

    • b. een overzicht van prioriteiten op het gebied van de natuur en het landschap, die binnen de planperiode dienen te worden aangepakt;

    • c. de bij de uitvoering van het beleid in aanmerking te nemen natuurbeschermingswaarden;

    • d. een lijst van nationale parken, zowel terrestrisch als marien, die bestaan uit bij eilandsverordening of besluit van Onze minister ingestelde natuurparken.

  • 4 Bij het opstellen van het natuurbeleidsplan houdt Onze Minister rekening met de ruimtelijke ontwikkelingsplannen van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba

  • 5 Het natuurbeleidsplan strekt tot algemeen kader voor het natuurbeleid.

  • 6 Jaarlijks doet Onze Minister vóór 1 september verslag van de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van het natuurbeleidsplan aan de Staten-Generaal. Afschrift van dit verslag wordt mede aangeboden aan het bestuurscollege.

Artikel 2a

  • 1 Onze minister kan natuurparken instellen ten uitvoering van het Verdrag van Ramsar, het SPAW-protocol of het Biodiversiteitsverdrag.

  • 2 Onze minister bereidt de instelling van een natuurpark voor in nauw overleg met het bestuurscollege.

  • 3 Onze minister draagt de gemelde natuurparken voor bij het desbetreffende uitvoerende bureau dat bij deze verdragen is ingesteld, met het verzoek tot opname in de bij het verdrag horende lijst van beschermde soorten.

Artikel 3

  • 1 Onze minister kan een Commissie natuurbeheer en bescherming instellen.

  • 2 De commissie heeft tot taak Onze minister en het bestuurscollege desgevraagd of uit eigen beweging van advies te dienen over maatregelen ter uitvoering van deze wet.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de samenstelling, werkwijze en wijze van bezoldiging van de leden van de commissie.

Artikel 4

Onze minister is bevoegd tot het verstrekken van vergunningen en certificaten krachtens de artikelen III, IV en V van het CITES-verdrag, het toestaan van de uitzondering, bedoeld in artikel VII, zevende lid, van het CITES-verdrag.

Artikel 5

  • 1 Onze Minister wijst een beheersinstantie aan.

  • 2 De beheersinstantie:

    • a. is belast met de werkzaamheden, bedoeld in artikel III, tweede lid, onderdelen b, en c, derde lid, onderdeel c, vierde lid, onderdeel b, vijfde lid, onderdelen b en c, artikel IV, tweede lid, onderdelen b en c, vijfde lid, onderdelen a en b, zesde lid, onderdeel b, artikel V, tweede lid, onderdelen a en b, vierde lid, artikel VI, zesde en zevende lid, artikel VII, tweede, derde, vijfde en zesde lid, en artikel 8, zevende lid, van het CITES-verdrag, overeenkomstig de desbetreffende of overige voorschriften terzake;

    • b. heeft tot taak het bijhouden van de volgende registers:

      • 1°. een register van in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba gehouden of in bezit zijnde soorten, opgenomen in bijlage 1 van het CITES-verdrag en de Bonn-conventie en bijlagen 1 en 2 van het SPAW-protocol;

      • 2°. een register in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba overeenkomstig het voorschrift, bedoeld in Artikel VIII, zesde lid, onderdelen a en b, van het CITES-verdrag;

      • 3°. een register van personen die diersoorten of plantensoorten, opgenomen in de bijlagen van het CITES-verdrag, in gevangenschap doen voorttelen onderscheidenlijk kweken.

  • 3 De beheersinstantie verstrekt van elke registratie in de registers, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, ten 1, een bewijs.

  • 4 Bij ministeriële regeling worden voor de registers bedoeld in het tweede lid, regels gesteld met betrekking tot de inhoud, de vorm en het beheer, alsmede met betrekking tot de gegevens en bescheiden die bij de aanmelding voor opneming in de registers dienen te worden verstrekt.

  • 5 De beheersinstantie is bevoegd voor haar taken, bedoeld in het tweede en derde lid, vergoedingen in rekening te brengen die bij ministeriële regeling worden vastgesteld.

Artikel 6

  • 1 Onze Minister wijst één of meer deskundigen of instanties aan als wetenschappelijke autoriteit.

  • 2 De wetenschappelijke autoriteit heeft de volgende taken:

    • 1. het afgeven van de verklaringen, bedoeld in artikel III, tweede lid, onderdeel a, derde lid, onderdeel a, en vijfde lid, onderdeel a, alsmede artikel IV, tweede lid, onderdeel a en zesde lid, onderdeel a, van het CITES-verdrag;

    • 2. het houden van voortdurend toezicht en de inkennisstelling, bedoeld in artikel IV, derde lid, van het CITES-verdrag;

    • 3. het geven van advies als bedoeld in artikel VIII, vierde lid, onderdeel c, van het CITES-verdrag;

    • 4. het desgevraagd adviseren van Onze Minister, het bestuurscollege, de beheersinstantie alsmede de ambtenaren, bedoeld in de artikelen 16, eerste lid, en 18, eerste lid, over:

      • a. de identificatie van specimens als bedoeld in artikel 7, of soorten als bedoeld in artikel 8; en

      • b. alle andere aangelegenheden betrekking hebbende op het natuurbeheer en de natuurbescherming die hem om advies worden voorgelegd.

  • 3 De wetenschappelijke autoriteit is bevoegd voor haar taken als bedoeld in het tweede lid, vergoedingen in rekening te brengen die bij ministeriële regeling worden vastgesteld.

Artikel 7

In de artikelen 7A, 7B, 11, 15 en 35, alsmede de daarop berustende bepaling wordt verstaan onder:

  • a. specimen: specimen als bedoeld in artikel I, onderdeel b, van het CITES-verdrag;

  • b. invoer: iedere handeling die kennelijk rechtstreeks is gericht op het bewerkstelligen van het binnen het grondgebied van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba.

  • c. uitvoer: iedere handeling die kennelijk rechtstreeks is gericht op het bewerkstelligen van het buiten het grondgebied van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba.

  • d. wederuitvoer: de uitvoer van hetgeen tevoren is ingevoerd;

  • e. handel: de uitvoer, de wederuitvoer, de invoer en het inbrengen vanuit de zee voortkomende dieren en planten;

  • f. aanvoer van uit de zee voortkomen de planten en dieren: het tot binnen de grenzen van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba vervoeren van specimens van soorten, opgenomen in de bijlagen van het CITES-verdrag, die zijn gehaald uit zeegebied dat niet tot het rechtsgebied van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba;

  • g. doorvoer: de uitvoer van elk tevoren ingevoerd specimen zonder dat dit in het vrije verkeer is gebracht.

Artikel 7a

  • 1 Handel in specimens, opgenomen in Bijlage I, II of III van het CITES-verdrag, moet in overeenstemming zijn met de bepalingen van onderscheidenlijk artikel III, IV of V van dit verdrag, onverminderd de uitzonderingsgevallen van artikel VII, tweede, derde, vijfde en zesde lid, van het CITES-verdrag.

  • 2 Bij doorvoer of overlading als bedoeld in artikel VII van het CITES-verdrag, moet een specimen voorzien zijn van een uitvoer-, wederuitvoer- of aanvoervergunning of -certificaat die in overeenstemming met de bepalingen van artikel VI van het CITES-verdrag is afgegeven.

  • 3 Bij ministeriele regeling kunnen regels worden gegeven ter uitvoering van het CITES-verdrag.

Artikel 7b

  • 1 Bij handel als bedoeld in artikel 7A, eerste lid, moeten de krachtens de bepalingen van de artikelen III, IV en V van het CITES-verdrag verstrekte vergunningen en certificaten in overeenstemming zijn met de bepalingen van artikel VI van dit verdrag.

  • 2 Vergunningen of certificaten kunnen worden ingetrokken, indien:

    • a. de daaraan verbonden voorschriften of beperkingen waaronder deze zijn verleend, niet worden nageleefd;

    • b. de gegevens, verstrekt ter verkrijging van de vergunning of het certificaat, zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn dat op de aanvraag afwijzend of anders zou zijn beschikt, indien bij de beoordeling daarvan de juiste of volledige gegevens bekend waren geweest.

  • 3 Het model, bedoeld in Bijlage IV van het CITES-verdrag, betreffende vergunningen en certificaten wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.

  • 4 De regels opgenomen in de Resoluties van het CITES-verdrag met betrekking tot vergunningen en certificaten bedoeld in de artikelen van dit verdrag zijn van toepassing.

Artikel 8

In de artikelen 8A, 8B, 10, tweede lid, 13 en 15, alsmede de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. uitstervende soorten: soorten als bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van het SPAW-protocol;

  • b. bedreigde soorten: soorten als bedoeld in artikel 1, onderdeel g, van het SPAW-protocol;

  • c. beschermde soorten: soorten als bedoeld in artikel 1, onderdeel h, van het SPAW-protocol;

  • d. endemische soorten: soorten als bedoeld in artikel 1, onderdeel i, van het SPAW-protocol;

  • e. Wetenschappelijke en Technische Raadgevende Commissie: als bedoeld in artikel 20 van het SPAW-protocol.

Artikel 8a

  • 1 Het is verboden handelingen of aktiviteiten te verrichten als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel a, van het SPAW-protocol, ter zake van plantensoorten, opgenomen in Bijlage I van dat protocol, en zaden, delen of produkten van deze plantensoorten.

  • 2 Het is verboden handelingen of aktiviteiten te verrichten als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel b, van het SPAW-protocol, ter zake van diersoorten, opgenomen in Bijlage II van dat protocol, en eieren, delen of produkten van deze diersoorten.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gegeven ter zake van:

    • a. de planten- of diersoorten, opgenomen in Bijlage III van het SPAW-protocol, met inachtneming van het bepaalde in artikel 11, onderdeel c, van dat protocol; en

    • b. andere aangelegenheden ter uitvoering van het SPAW-protocol, onverminderd het bepaalde in artikel 13, eerste lid, jo. artikel 15, derde lid, van deze wet.

Artikel 8b

Bij ministeriële regeling kunnen ten aanzien van de verboden, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het SPAW-protocol, vrijstellingen worden verleend als bedoeld in artikel 11, tweede lid, en artikel 14 van dat protocol, nadat de Wetenschappelijke en Technische Raadgevende Commissie in evengenoemd artikel 11, tweede lid, de gegrondheid van de te verlenen vrijstellingen positief heeft beoordeeld.

Artikel 8c

  • 1 Onverminderd het bepaalde in artikel 15, derde lid, van deze wet kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gegeven ter uitvoering van het Verdrag van Ramsar, de Bonn-conventie, het Biodiversiteitsverdrag en het Zeeschildpaddenverdrag.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid kan worden bepaald dat de eilandsraad zorgdraagt voor aangelegenheden vermeld in de in het eerste lid bedoelde verdragen onder opneming van een voorziening, bedoeld in artikel 15, derde lid, van deze wet.

Artikel 8d

  • 1 Buiten de territoriale wateren, doch binnen de exclusieve economische zone, heeft Onze Minister’ dezelfde taken en bevoegdheden als die, welke voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba zijn vastgesteld in de artikelen 10 tot en met 14.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen aanvullende beheersregels worden vastgesteld ter behoud van de natuur en het milieu van het gebied, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Indien Onze minister in de uitoefening van de taken en bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, beperkingen of verboden aan de vaart oplegt, doet zij dit in overeenstemming met Onze minister van Verkeer en Waterstaat.

Hoofdstuk III. Taken en bevoegdheden van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Artikel 9

  • 1 Het bestuurscollege stelt een maal per vijf jaren een natuurplan vast.

  • 2 Het natuurplan behoeft de goedkeuring van de eilandsraad.

  • 3 Het natuurplan bevat in ieder geval:

    • a. de uitgangspunten van het natuurbeleid van het desbetreffende openbare lichaam voor de planperiode, met inachtneming van de verplichtingen die voortvloeien uit internationale verdragen op het gebied van het natuurbeheer en bescherming alsmede uit het natuurbeleidsplan, bedoeld in artikel 2, eerste lid;

    • b. een overzicht van de actiepunten die in de planperiode zullen worden verwezenlijkt, alsmede de termijn waarbinnen dit zal plaatsvinden.

  • 4 Jaarlijks doet het bestuurscollege vóór 1 juni verslag van de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van het natuurplan aan de eilandsraad en Onze Minister.

  • 5 Bij het opstellen van het natuurplan draagt het bestuurscollege zorg dat dit is afgestemd op het natuurbeleidsplan.

Artikel 10

  • 1 De eilandsraad stelt, voor zover mogelijk, natuurparken in.

  • 2 Op natuurparken als bedoeld in het Verdrag van Ramsar, het SPAW-protocol of het Biodiversiteitsverdrag, zijn de hieraan in deze verdragen gestelde eisen van toepassing.

  • 3 De eilandsraad die een zodanig natuurpark heeft ingesteld, geeft hiervan kennis aan Onze Minister met vermelding van de ter zake relevante informatie.

  • 4 Onze Minister draagt de gemelde natuurparken voor bij het desbetreffende uitvoerende bureau dat bij deze verdragen is ingesteld, met het verzoek tot opname in de bij dat verdrag horende lijst van beschermde gebieden.

Artikel 11

De eilandsraad draagt zorg voor de beheersmaatregelen voor en de bescherming van soorten die vermeld zijn in de bijlagen van het Zeeschildpaddenverdrag.

De eisen die hiervoor krachtens het in het eerste lid genoemde verdrag gelden, zijn van toepassing.

Artikel 12

  • 1 De eilandsraad draagt zorg voor de bescherming van en de beheersmaatregelen voor soorten die vermeld zijn in de bijlagen van de Bonn-conventie.

  • 2 De eisen die hiervoor krachtens het in het eerste lid genoemde verdrag gelden, zijn van toepassing.

Artikel 13

  • 1 De eilandsraad draagt zorg voor de bescherming van en de beheersmaatregelen voor soorten die vermeld zijn in de bijlagen van het SPAW-protocol.

  • 2 De eisen die hieraan krachtens het in het eerste lid genoemde verdrag gesteld worden, zijn van toepassing.

Artikel 14

  • 1 De eilandsraad draagt zorg voor de bescherming van de biologische diversiteit, het verantwoord gebruik van haar componenten en de eerlijke en billijke verdeling van de voordelen die uit het gebruik van genetische bronnen voortvloeien.

  • 2 De eisen die hiervoor krachtens het Biodiversiteitsverdrag gelden, zijn van toepassing.

Artikel 15

  • 1 De eilandsraad stelt uiterlijk twee jaren na inwerkingtreding van deze wet voorschriften vast ter uitvoering van de verplichtingen die voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba voortvloeien uit deze wet.

  • 2 Op verzoek van een bestuurscollege kan Onze Minister geheel of gedeeltelijk voorzien in faciliteiten, middelen en bijstand, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze wet en de daaruit voortvloeiende regelgeving in het desbetreffende openbare lichaam.

  • 3 Voorzover de eilandsraad nalaat de in het eerste lid genoemde voorschriften binnen de aldaar genoemde termijn vast te stellen, kan daarin bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, gehoord het desbetreffende bestuurscollege, worden voorzien.

Hoofdstuk 5. Toezicht en opsporing

Artikel 16

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast de daartoe bij besluit van Onze minister aangewezen ambtenaren of personen. Een zodanige aanwijzing wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.

  • 2 Voor zover het in het eerste lid bedoelde toezicht betrekking heeft op de naleving van door de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba ter uitvoering van deze wet gestelde voorschriften, wordt dit toezicht mede uitgeoefend door ambtenaren of personen die daartoe door het bestuurscollege worden aangewezen. Een zodanige aanwijzing wordt bekendgemaakt in het blad waarin door het desbetreffende openbare lichaam gebruikelijk officiële berichten worden bekendgemaakt.

  • 3 De krachtens het eerste en het tweede lid aangewezen personen zijn, uitsluitend voor zover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijze noodzakelijk is, bevoegd:

    • a. alle inlichtingen te vragen;

    • b. inzage te verlangen van alle boeken, bescheiden en andere informatiedragers en daarvan afschrift te nemen of deze daartoe tijdelijk mee te nemen;

    • c. goederen aan opneming en onderzoek te onderwerpen, deze daartoe tijdelijk mee te nemen en daarvan monsters te nemen;

    • d. alle plaatsen, met uitzondering van woningen zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner, te betreden, vergezeld van door hen aangewezen personen;

    • e. vaartuigen, stilstaande voertuigen en de lading daarvan te onderzoeken;

    • f. woningen of tot woning bestemde gedeelten van vaartuigen zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner binnen te treden.

  • 4 Zo nodig, wordt de toegang tot een plaats als bedoeld in het derde lid, onderdeel d, verschaft met behulp van de sterke arm.

  • 6 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van taakuitoefening van de krachtens het eerste en het tweede lid aangewezen personen.

Artikel 17

  • 1 Een ieder is verplicht aan toezichthouders alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kunnen verlangen ter uitoefening van hun bevoegdheden.

  • 2 Zij die uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift verplicht zijn tot geheimhouding, kunnen het verlenen van medewerking weigeren, voor zover hun geheimhoudingsplicht zich daartoe uitstrekt.

Artikel 18

  • 1 Met de opsporing van de bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten zijn, naast de in artikel 184 van het Wetboek van Strafvordering BES bedoelde personen, belast de daartoe bij besluit van Onze minister van Justitie, in overeenstemming met Onze Minister aangewezen ambtenaren of personen. Een zodanige aanwijzing wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.

  • 2 Voor zover de in het eerste lid bedoelde opsporing betrekking heeft op feiten die zijn strafbaar gesteld in de door de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba ter uitvoering van deze wet gestelde voorschriften, wordt de opsporing mede uitgeoefend door ambtenaren of personen die daartoe door het bestuurscollege worden aangewezen. Een zodanige aanwijzing wordt bekendgemaakt in het blad waarin door het desbetreffende openbare lichaam gebruikelijk officiële berichten worden bekendgemaakt.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de vereisten waaraan de krachtens het eerste en het tweede lid aangewezen ambtenaren of personen dienen te voldoen.

Artikel 18a

  • 2 Het eerste lid is alleen van toepassing waar het betreft de opsporing van overtredingen van beperkingen of verboden opgelegd aan de vaart overeenkomstig artikel 8D, eerste en derde lid.

Artikel 19

Een ieder die betrokken is bij de uitvoering van deze wet en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift ter zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot bekendmaking verplicht of uit zijn taak bij de uitvoering van deze wet de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit.

Hoofdstuk 6. Sancties

§ 1. Bestuursdwang

Artikel 20

Onze Minister en het bestuurscollege, voor zover het betreft overtreding van voorschriften van de openbare lichamen, zijn bevoegd tot het doen wegnemen, ontruimen, beletten, in de vorige toestand herstellen of het verrichten van hetgeen in strijd met de in deze wet en de daarop berustende bepalingen gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.

Artikel 21

  • 1 Een beslissing tot toepassing van bestuursdwang wordt op schrift gesteld en geldt als een beschikking.

  • 2 De bekendmaking ervan geschiedt aan de overtreder en eventuele andere belanghebbenden.

  • 3 In de beschikking wordt een termijn gesteld waarbinnen de belanghebbenden de tenuitvoerlegging kunnen voorkomen door zelf maatregelen te treffen. De te nemen maatregelen worden in de beschikking vermeld.

  • 4 Geen termijn behoeft te worden gegund, indien de vereiste spoed zich daartegen verzet.

  • 5 Indien de situatie dermate spoedeisend is dat Onze Minister of het bestuurscollege de beslissing tot toepassing van bestuursdwang niet van te voren op schrift kan zetten, zorgt deze alsnog zo spoedig mogelijk voor de opschriftstelling en de bekendmaking.

Artikel 22

  • 1 De overtreder is de kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang verschuldigd, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.

  • 2 De beschikking vermeldt dat de toepassing van de bestuursdwang op kosten van de overtreder plaatsvindt.

  • 3 Indien de kosten geheel of gedeeltelijk niet ten laste van de overtreder zullen worden gebracht, wordt zulks in de beschikking vermeld.

  • 4 Onder de kosten, bedoeld in het eerste lid, worden begrepen de kosten verbonden aan de voorbereiding van bestuursdwang, voor zover deze kosten zijn gemaakt na het tijdstip waarop de termijn, bedoeld in artikel 21, derde lid, is verstreken.

  • 5 De kosten zijn ook verschuldigd indien de bestuursdwang door opheffing van de onwettige situatie niet of niet volledig is uitgevoerd.

Artikel 23

  • 1 Onze Minister of het bestuurscollege, voor zover het betreft overtreding van voorschriften van de openbare lichamen, kan van de overtreder bij dwangbevel de verschuldigde kosten, verhoogd met de op de invordering vallende kosten invorderen.

  • 3 Gedurende zes weken na de dag van betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van Staat der Nederlanden of het desbetreffende openbare lichaam.

  • 4 Het verzet schorst de tenuitvoerlegging. Op verzoek van de Staat der Nederlanden of het desbetreffende openbare lichaam kan de rechter in eerste aanleg de schorsing van de tenuitvoerlegging opheffen.

Artikel 24

De kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang, zijn bevoorrecht op de zaak ten aanzien waarvan zij zijn besteed en worden na de kosten, bedoeld in artikel 1165, onderdeel 4° van het Burgerlijk Wetboek BES uit de opbrengst van de zaak betaald.

Artikel 25

Om aan een besluit tot toepassing van bestuursdwang uitvoering te geven, zijn de artikelen 16, derde tot en met vijfde lid en 17 van overeenkomstige toepassing op door Onze Minister of het bestuurscollege, voor zover het betreft overtreding van voorschriften van de openbare lichamen, aan te wijzen personen.

Artikel 26

Onze Minister of het bestuurscollege, voor zover het betreft overtreding van voorschriften van de openbare lichamen, zijn bevoegd gebouwen, terreinen en hetgeen zich daarop bevindt, te verzegelen.

Artikel 27

  • 1 Tot de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang behoort het meevoeren en opslaan van daarvoor vatbare zaken voor zover de toepassing van bestuursdwang dit vereist.

  • 2 Indien zaken zijn meegevoerd en opgeslagen, doen Onze Minister of het desbetreffende bestuurscollege daarvan proces-verbaal opmaken, waarvan afschrift wordt verstrekt aan de belanghebbende.

  • 3 Onze Minister en het desbetreffende bestuurscollege dragen zorg voor de bewaring van de opgeslagen zaken en geeft deze zaken terug aan de rechthebbende.

  • 4 Onze Minister en het desbetreffende bestuurscollege zijn bevoegd de afgifte op te schorten totdat de verschuldigde kosten zijn voldaan. Indien de rechthebbende niet tevens de overtreder is, zijn Onze Minister en het bestuurscollege bevoegd de afgifte op te schorten totdat de kosten van bewaring zijn voldaan.

Artikel 28

  • 1 Onze Minister en het bestuurscollege, indien het betreft overtreding van voorschriften van de openbare lichamen, zijn bevoegd, indien een opgeslagen zaak niet binnen drie maanden na de opslag kan worden teruggegeven, deze te verkopen of, indien verkoop naar hun oordeel niet mogelijk is, de zaak om niet aan een derde in eigendom over te dragen of te laten vernietigen.

  • 2 Gelijke bevoegdheid hebben Onze Minister en het desbetreffende bestuurscollege ook binnen die termijn, zodra de aan de toepassing van bestuursdwang verbonden kosten, vermeerderd met de voor de verkoop, de eigendomsoverdracht om niet of de vernietiging geraamde kosten, in verhouding tot de waarde van de zaak onevenredig hoog worden.

  • 3 Verkoop, eigendomsoverdracht of vernietiging vinden niet plaats binnen twee weken na de verstrekking van het afschrift van het proces-verbaal betreffende het meevoeren en opslaan, tenzij het gevaarlijke stoffen of eerder aan bederf onderhevige stoffen betreft.

  • 4 Gedurende drie jaren na het tijdstip van verkoop heeft degene die op dat tijdstip eigenaar was, recht op de opbrengst van het goed onder aftrek van de aan de toepassing van bestuursdwang verbonden kosten van de verkoop.

§ 2. Dwangsom

Artikel 29

  • 1 Onze Minister en het bestuurscollege, indien het betreft overtreding van voorschriften van de openbare lichamen, kunnen in plaats van bestuursdwang toe te passen aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen. Voor het opleggen van een last onder dwangsom wordt niet gekozen, indien het belang dat het overtreden voorschrift beoogt te beschermen, zich daartegen verzet.

  • 2 Onze Minister of het desbetreffende bestuurscollege stelt de dwangsom vast hetzij op een bedrag ineens hetzij op een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd of op een bedrag per overtreding van de last. Zij stellen tevens een bedrag vast waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd. Het vastgestelde bedrag dient in redelijke verhouding te staan tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging.

  • 3 In de beschikking tot oplegging van een last onder dwangsom die strekt tot het ongedaan maken of het beëindigen van een overtreding, wordt een termijn gesteld gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd.

Artikel 30

  • 1 Verbeurde dwangsommen komen toe aan de Staat der Nederlanden of het desbetreffende openbare lichaam.

  • 2 Onze Minister en het desbetreffende bestuurscollege kunnen bij dwangbevel het verschuldigde bedrag, verhoogd met de op de invordering vallende kosten, invorderen. Artikel 22, tweede, derde en vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 31

  • 1 Onze Minister of het desbetreffende bestuurscollege kunnen op verzoek van de overtreder de dwangsom opheffen of de looptijd ervan opschorten voor een bepaalde termijn ingeval van blijvende of tijdelijke gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid voor de overtreder om aan zijn verplichtingen te voldoen.

  • 2 Onze Minister of het desbetreffende bestuurscollege kunnen op verzoek van de overtreder de dwangsom opheffen indien de beschikking een jaar van kracht is geweest zonder dat de dwangsom is verbeurd.

Artikel 32

  • 1 De bevoegdheid tot invordering van verbeurde bedragen verjaart door verloop van één jaar na de dag waarop zij zijn verbeurd.

  • 2 De verjaring wordt geschorst door faillissement en ieder wettelijk beletsel voor invordering van de dwangsom.

§ 3. Strafbepalingen

Artikel 33

  • 1 Handelen in strijd met de voorschriften gegeven bij of krachtens de artikelen 7A, 7B, 8A, 8B, 8C en 8D, eerste en tweede lid, of krachtens artikel 15, en overtreding van de verboden gegeven bij of krachtens de artikelen 7A, 7B, 8A, 8B, 8C en 8D, eerste en tweede lid, of krachtens artikel 15, wordt, voor zover opzettelijk begaan, gestraft met hetzij gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren, hetzij geldboete van ten hoogste de zesde categorie van het Wetboek van Strafrecht BES, hetzij beide straffen.

  • 2 Handelen in strijd met de voorschriften gegeven bij of krachtens de artikelen 7A, 7B, 8A, 8B, 8C en 8D, eerste en tweede lid, of krachtens artikel 15, en overtreding van de verboden gegeven bij of krachtens de artikelen 7A, 7B, 8A, 8B, 8C en 8D, eerste en tweede lid, of krachtens artikel 15, wordt, voor zover niet opzettelijk begaan, gestraft met hetzij hechtenis van ten hoogste een jaar, hetzij geldboete van ten hoogste de vijfde categorie van het Wetboek van Strafrecht BES, hetzij beide straffen.

Artikel 34

De in artikel 33, eerste lid, strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven; de overige in dit artikel strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.

Artikel 35

  • 2 Verbeurd verklaarde of aan het verkeer onttrokken specimens worden, met inachtneming van de door Onze Minister gestelde regels, in beheer gegeven aan een daarbij aan te wijzen persoon of instelling.

  • 3 Verbeurd verklaarde of aan het verkeer onttrokken levende specimens als bedoeld in het eerste lid worden met inachtneming van door Onze Minister te stellen regels teruggezet in de natuur.

  • 4 Verbeurd verklaarde of aan het verkeer onttrokken levende specimens die afkomstig zijn uit een lidstaat, worden op kosten van de eigenaar, de vervoerder, de importeur of diens gemachtigde hetzij teruggezonden naar die lidstaat, hetzij verzonden naar een andere lidstaat indien naar het oordeel van Onze Minister aldaar een passender omgeving voor het specimen is gewaarborgd.

  • 5 Verbeurd verklaarde of aan het verkeer onttrokken levende specimens die afkomstig zijn uit een niet-lidstaat, worden op kosten van de eigenaar, de vervoerder, de importeur of diens gemachtigde hetzij in de op Bonaire, Sint Eustatius of Saba in een door Onze Minister te bepalen passende omgeving ondergebracht, hetzij verzonden naar een lidstaat waar naar het oordeel van Onze Minister een passender omgeving voor het specimen is gewaarborgd.

  • 6 In het uiterste geval kan Onze Minister gelasten dat verbeurd verklaarde of aan het verkeer onttrokken levende specimens op kosten van de eigenaar, de vervoerder, de importeur of diens gemachtigde, worden vernietigd met inachtneming van door Onze Minister te stellen regels.

  • 7 Verbeurd verklaarde of aan het verkeer onttrokken dode specimens worden op kosten van de eigenaar, de vervoerder, de importeur of diens gemachtigde vernietigd. In bijzondere gevallen kan Onze Minister afwijken van de eerste volzin, mits verzekerd is, dat het desbetreffende goed nimmer in het economisch verkeer kan komen.

  • 8 Ten aanzien van hetgeen krachtens het vierde, vijfde, zesde of zevende lid, verschuldigd is, zijn de artikelen 22 en 23 van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 8. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 38

  • 1 Het natuurbeleidsplan, bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt voor de eerste keer vastgesteld uiterlijk één jaar na het in werking treden van deze wet.

  • 2 Het natuurplan, bedoeld in artikel 9, eerste lid, wordt voor de eerste keer vastgesteld uiterlijk twee jaren na het in werking treden van deze wet.

  • 3 Indien het bestuurscollege nalaat binnen de in het tweede lid genoemde termijn het natuurplan vast te stellen, stelt de gezaghebber dit vast.

Artikel 39

  • 1 Ingetrokken worden:

    • a. de landsverordening van den 11den april 1942, houdende verbod tot uitvoer van aloëplanten (P.B. 1942, no.84);

    • b. de landsverordening van de 19den juli 1976 tot bescherming van mariene gebieden (P.B. 1976, no. 157);

    • c. het Landsbesluit in- en uitvoerverbod bedreigde dieren en planten (P.B. 1992, no. 1).

  • 2 Artikel 1, onderdeel b, van het Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, van de 3den maart 1960 (P.B. 1960, no. 25) ter uitvoering van de artikelen 1 en 6 van de Uitvoerverbodenverordening 1944 (P.B. 1944, no. 117) vervalt.

  • 3 De landsverordening van de 20sten juli 1926, tot bescherming van diersoorten, nuttig voor land- en ooftbouw of die langzamerhand uitsterven en op welker voortbestaan prijs wordt gesteld (P.B. 1926, no. 60), wordt met ingang van het tijdstip waarop voor een eilandgebied de in artikel 15 van deze landsverordening bedoelde eilandsverordening van kracht is geworden voor dat eilandgebied ingetrokken.

Artikel 40

  • 1 De verboden in artikel 8a, eerste en tweede lid, of krachtens het derde lid, onderdeel a, gelden niet voor het onder zich hebben van soorten, opgenomen in de Bijlagen I en II van het SPAW-protocol die men onder zich had op het tijdstip van inwerkingtreding van de Landsverordening grondslagen natuurbeheer en -bescherming.

  • 2 Het bepaalde in het eerste lid is slechts van toepassing in geval soorten, opgenomen in Bijlage I van het CITES-verdrag en in de Bijlagen I en II van het SPAW-protocol binnen zes maanden na inwerkingtreding van de Landsverordening grondslagen natuurbeheer en -bescherming zijn geregistreerd in het register, bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdeel b, subonderdeel 1°.

Artikel 42

Deze regeling wordt aangehaald als: Wet grondslagen natuurbeheer- en bescherming BES.