Wet telecommunicatievoorzieningen BES

Geraadpleegd op 14-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 11-10-2010 en zichtdatum 11-11-2024.
Geldend van 10-10-2010 t/m 31-12-2010

Wet telecommunicatievoorzieningen BES

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken;

  • b. openbaar lichaam: het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba

  • c. telecommunicatie: iedere overdracht, uitzending of ontvangst van gegevens van welke aard ook door middel van kabels, langs radio-elektrische weg of door middel van optische of andere elektromagnetische systemen;

  • d. openbare gronden:

    • 1. de openbare wegen met inbegrip van de daartoe behorende stoepen, glooiingen, bermen, sloten, bruggen, viaducten, tunnels, duikers, beschoeiingen en andere werken;

    • 2. de wateren met de daartoe behorende bruggen, de plantsoenen, pleinen en andere plaatsen, welke tot gemene dienst van allen zijn bestemd;

  • e. kabels: geleidingen bestemd voor telecommunicatie

  • f. kabelwerken: de bij kabels behorende ondersteuningswerken, beschermingswerken en signaalinrichtingen, alsmede inrichtingen, bestemd om daarin verbinding tot stand te brengen tussen kabels in, op of boven openbare gronden enerzijds en kabels in gebouwen en daarmee één geheel vormende gronden anderzijds dan wel tussen laatstgenoemde kabels onderling;

  • g. Intern net: een samenstel van kabels en kabelwerken dat zich bevindt binnen een gebouw of een groep van gebouwen voor zover behorende tot één onderneming, al dan niet met elkaar verbonden door middel van radio-elektrische zend- en ontvanginrichtingen, en waarmee diverse typen randapparatuur zowel onderling als met de openbare telecommunicatie-infrastructuur zijn verbonden;

  • h. kabelnet: telecommunicatie-infrastructuur verbonden aan en ten behoeve van het functioneren van draadomroep- en kabelinrichtingen;

  • i. telecommunicatie-infrastructuur: een stelsel van inrichtingen met daarbij behorende middelen, bestemd voor telecommunicatie die, geheel of gedeeltelijk, openbare gronden overschrijdt, welk stelsel is begrensd door daartoe behorende aansluitpunten en met inbegrip van de aansluitingen op telecommunicatie-inrichtingen buitenlands;

  • j. draadomroepinrichting: een inrichting of onderdeel daarvan, bestemd om met gebruik van kabels en kabelwerken of radioverbindingen tussen vaste punten, omroepprogramma’s te verspreiden naar een of meer bij anderen in gebruik zijnde gronden, woningen dan wel niet tot woning dienende gebouwen of gedeelten van gebouwen;

  • k. omroepprogramma: een programma van woord-, toon- of beeldinhoud, bestemd voor allen die deze wensen te ontvangen;

  • l. vaste verbinding: een mogelijkheid voor het directe transport van gegevens tussen twee aansluitpunten, waarvan de totstandkoming niet door de gebruiker via een aansluitpunt kan worden beïnvloed;

  • m. aansluitpunt: een eindpunt van de telecommunicatie-infrastructuur, dat dient voor aansluiting van randapparatuur;

  • n. randapparatuur: een inrichting of samenstel van inrichtingen, bestemd voor rechtstreekse aansluiting op de telecommunicatie-infrastructuur door middel van een sluitpunt;

  • o. de houder van de concessie: de rechtspersoon, waaraan een concessie is verleend op grond van artikel 2, tweede lid.

Hoofdstuk II. Telecommunicatie-infrastructuur

§ 1. Concessie

Artikel 2

  • 1 Ter bevordering van een doelmatige verzorging van de telecommunicatie in het algemeen maatschappelijk en economisch belang is voor anderen dan een openbaar lichaam een door Onze Minister te verlenen concessie vereist voor de aanleg, de instandhouding en de exploitatie van de telecommunicatie-infrastructuur. De concessie wordt verleend voor een door Onze Minister te bepalen termijn, die tenminste 10 jaren bedraagt.

  • 2 Indien de aanleg, de instandhouding en de exploitatie van de telecommunicatie-infrastructuur geschiedt door een openbaar lichaam, is het in deze wet ten aanzien van de concessie respectievelijk de houder van de concessie bepaalde, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, van overeenkomstige toepassing op het desbetreffende openbaar lichaam, met uitzondering van artikel 32, tweede lid.

  • 3 Onze Minister kent aan de houder van de concessie de radio-frequenties toe welke nodig zijn voor de uitvoering van de concessie, waarbij voorschriften en beperkingen kunnen worden gesteld.

  • 4 De houder van de concessie draagt er zorg voor dat de capaciteit, de kwaliteit en de eigenschappen van de telecommunicatie-infrastructuur voldoen voor een doelmatige verzorging van telecommunicatie.

  • 5 Het is anderen dan de houder van de concessie slechts toegestaan telecommunicatie-inrichtingen van bijzondere aard of beperkte omvang als bedoeld in hoofdstuk III aan te leggen, in stand te houden, aanwezig te hebben, te gebruiken of te doen gebruiken en te exploiteren of te doen exploiteren met in achtneming van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk III.

§ 2. Diensten

Artikel 3

  • 1 De houder van de concessie is in het belang van het algemeen maatschappelijk en economisch verkeer verplicht bij algemene maatregel van bestuur te omschrijven diensten, welke betrekking hebben op het directe transport van gegevens van en naar aansluitpunten, te verzorgen en een ieder tegen vergoeding het gebruik daarvan ter beschikking te stellen. Indien nodig kan Onze Minister deze diensten opdragen aan een of meer andere partijen die op het grondgebied van een openbaar lichaam telecommunicatieverkeer voor derden verzorgen.

  • 2 De houder van de concessie is verplicht om een ieder tegen vergoeding het gebruik van vaste verbindingen ter beschikking te stellen.

  • 3 De houder van de concessie is bevoegd om gebruikers van de in het eerste en tweede lid bedoelde voorzieningen van het gebruik daarvan geheel of gedeeltelijk uit te sluiten voorzover het gebruik dat deze gebruikers van die voorzieningen maken een zodanige belasting voor deze voorzieningen oplevert dat hinder wordt veroorzaakt aan andere gebruikers van die voorzieningen, dan wel, ingeval het betreft vanuit een openbaar lichaam uitgaande telecommunicatie, dit gebruik op zodanige wijze geschiedt dat omkering van de communicatierichting plaatsvindt, waardoor de door de gebruiker aan de concessiehouder voor het gebruik maken van deze voorzieningen verschuldigde vergoedingen niet in de volle omvang aan de concessiehouder toekomen, tenzij hierover met de houder van de concessie afspraken zijn gemaakt.

Artikel 4

Het is anderen dan de houder van de concessie niet toegestaan een voor het publiek toegankelijke gelegenheid bestemd voor het directe transport van spraak over de telecommunicatie-infrastructuur op openbare grond te plaatsen en te exploiteren.

Artikel 4a

Het is een ieder verboden voorzieningen voor telecommunicatie dan wel het gebruik daarvan in welke vorm of op welke wijze dan ook aan te bieden, voorzover deze voorzieningen een zodanige belasting opleveren voor de op grond van de in artikel 3, eerste lid, bedoelde diensten ter beschikking te stellen voorzieningen dat hinder wordt veroorzaakt aan andere gebruikers van die voorzieningen, dan wel, ingeval het betreft vanuit een openbaar lichaam uitgaande telecommunicatie, deze voorzieningen het gevolg hebben dat omkering van de communicatierichting plaatsvindt, waardoor de door de gebruiker aan de concessiehouder voor het gebruik maken van deze voorzieningen verschuldigde vergoedingen niet in de volle omvang aan de concessiehouder toekomen, tenzij hierover met de houder van de concessie afspraken zijn gemaakt.

Artikel 5

Alleen het daartoe door de houder van de concessie gemachtigde personeel, belast met de uitvoering van de krachtens artikel 3, eerste lid, aan hem opgedragen diensten en de zorg voor de vaste verbindingen, mag van de over de telecommunicatie-infrastructuur getransporteerde gegevens kennis nemen, doch slechts voor zover dit voor de goede uitvoering van de dienst noodzakelijk is.

Artikel 6

Het vervaardigen, verspreiden of ter verspreiding in voorraad hebben van lijsten en dergelijke vermeldingen van aangeslotenen op de krachtens artikel 3, eerste lid, aan de houder van de concessie opgedragen diensten, of van andere gegevens betreffende deze diensten benevens nabootsingen, op welke wijze dan ook vervaardigd, van bij de houder van de concessie in gebruik zijnde drukwerken, formulieren en bescheiden, anders dan met toestemming van de houder van de concessie, is verboden, onverminderd hetgeen terzake van deze voorwerpen in andere wettelijke regelingen is bepaald.

§ 3. Concessievoorwaarden

Artikel 7

  • 2 Deze richtlijnen kunnen in elk geval betrekking hebben op:

    • a) het instandhouden van een goede telecommunicatie-infrastructuur en een goede dienstverlening;

    • b) de wijze en mate van dienstverlening;

    • c) de samenwerking tussen de houders van een concessie;

    • d) de tarieven;

    • e) de geheimhouding;

    • f) de bescherming van de persoonlijke levenssfeer;

    • g) het instellen van een geschillencommissie voor gebruikers met betrekking tot de toepassing van de door de houder van de concessie vast te stellen algemene voorwaarden;

    • i) de omvang en aard van de concessie;

    • j) de gronden voor intrekking van de concessie.

  • 3 De richtlijnen bevatten alleen verplichtingen ten aanzien van het door de houder van de concessie te bereiken resultaat en niet ten aanzien van de wijze van bedrijfsvoering om dit resultaat te bereiken.

  • 4 Een besluit tot vaststelling of wijziging van de richtlijnen wordt genomen met inachtneming van een bedrijfsmatige en op continuïteit gerichte exploitatie door de houder van de concessie.

  • 5 De houder van een concessie is een bij ministeriële regeling te bepalen vergoeding verschuldigd voor de kosten verbonden aan de verlening van de concessie, aan het toezicht op de naleving door de houder van de concessie van de bij of krachtens deze wet gegeven regels, voorschriften en beperkingen alsmede aan de uitoefening van bevoegdheden inzake de telecommunicatie door een openbaar lichaam.

  • 6 Indien de houder van een concessie een privaatrechtelijke rechtspersoon is, is iedere bestuurder van deze rechtspersoon hoofdelijk aansprakelijk voor het afdragen van de in het vijfde lid bedoelde vergoeding

Artikel 8

Een besluit tot wijziging van de in artikel 7 bedoelde richtlijnen wordt niet eerder van kracht dan een jaar na de vaststelling van dit besluit, tenzij een bij dit besluit aan te geven algemeen belang dat dringend vordert of de houder van de concessie met een eerder van kracht wording instemt.

§ 4. Overige bepalingen

Artikel 9

  • 1 De houder van de concessie is gehouden bij de uitvoering van de ingevolge deze wet op hem rustende verplichtingen terzake van de verzorging van het internationale telecommunicatieverkeer de daarop betrekking hebbende verplichtingen na te komen, welke voortvloeien uit het op 6 november 1982 te Nairobi tot stand gekomen Internationaal Telecommunicatieverdrag met daarbij behorende bijlagen en reglementen (Trb. 1983, 164), zoals het thans luidt of nadien is gewijzigd, en uit andere bindende verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties.

  • 2 Onze Minister geeft in overeenstemming met Onze Minister-President aan de houder van de concessie voorschriften welke strekken tot:

    • a. het waarborgen van een goede toepassing van het eerste lid;

    • b. het verlenen van de nodige medewerking aan Onze Minister-President bij de voorbereiding van verdragen en besluiten als bedoeld in het eerste lid en het in verband daarmee te voeren internationale overleg.

Artikel 10

  • 1 De houder van de concessie is voor schade als gevolg van het niet of niet goed functioneren van de telecommunicatie-infrastructuur en van tekortkomingen bij de uitvoering van de krachtens artikel 3, eerste lid, aan hem opgedragen diensten en van de zorg voor vaste verbindingen slechts aansprakelijk indien het schade betreft als gevolg van:

    • a. dood of lichamelijk letsel;

    • b. een handelen in strijd met de artikelen 286a, 286c, 286d en 286e van het Wetboek van Strafrecht BES.

    • c. het niet of onjuist verstrekken, het onzorgvuldig beheren of verwerken van gegevens betreffende gebruikers van de bedoelde diensten en van vaste verbindingen dan wel fouten in administratieve verrichtingen samenhangend met die gegevens.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur worden bedragen vastgesteld waarboven de aansprakelijkheid, bedoeld in het eerste lid, zich niet uitstrekt, waarbij de hoogte van de bedragen verschillend kan zijn voor onder meer de aard van de gebeurtenis, de onderscheiden aan de houder van de concessie krachtens artikel 3, eerste lid, opgedragen diensten en de zorg voor vaste verbindingen.

  • 3 De houder van de concessie kan zich niet beroepen op een uit het eerste en tweede lid voortvloeiende uitsluiting of beperking van zijn aansprakelijkheid, voor zover de schade is ontstaan uit zijn eigen handelen of nalaten, geschied hetzij met het opzet die schade te veroorzaken, hetzij roekeloos en met de wetenschap dat die schade er waarschijnlijk uit zou voortvloeien.

Artikel 11

Ter zake van de verzorging van het internationale telecommunicatieverkeer is de houder van de concessie slechts aansprakelijk overeenkomstig de bepalingen van het Internationaal Telecommunicatieverdrag met daarbij behorende bijlagen en reglementen en andere bindende verdragen of besluiten van volkenrechtelijk organisaties welke betrekking hebben op het internationale telecommunicatieverkeer.

Hoofdstuk III. Telecommunicatie-inrichtingen van bijzondere aard of beperkte omvang

§ 1. Inleidende bepalingen

Artikel 12

  • 1 Het is degene, die krachtens paragraaf 2 van dit hoofstuk gerechtigd is een telecommunicatie-inrichting aan te leggen, in stand te houden of te gebruiken verboden om die inrichting te gebruiken of te doen gebruiken om voor derden:

    • a. diensten omschreven krachtens artikel 3, eerste lid, te verzorgen;

    • b. het directe transport van gegevens te verzorgen;

    • c. andere vormen van telecommunicatie te verzorgen dan bedoeld onder a en b anders dan door middel van de telecommunicatie-infrastructuur.

  • 2 Onze Minister kan ten aanzien van een telecommunicatie-inrichting als bedoeld in artikel 15, van het verbod in het eerste lid ontheffing verlenen voor telecommunicatie tussen gebruikers van een bepaalde bij die ontheffing aan te geven categorie, indien de houder van de concessie niet bereid is of niet in staat is binnen redelijke termijn en tegen redelijke voorwaarden het gebruik van een gelijkwaardige voorziening ter beschikking te stellen.

  • 3 Aan de ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden in verband met het doel waarvoor de ontheffing wordt verleend.

  • 4 Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op de bij of krachtens wet toegestane verspreiding van oproepprogramma’s door middel van de in het tweede lid bedoelde inrichtingen.

Artikel 13

  • 2 Deze regels kunnen slechts betrekking hebben op:

    • a. de wijze waarop een aanvraag tot verlening, wijziging of intrekking van een machtiging of een ontheffing wordt ingediend en behandeld en de wijze waarop de ambtshalve wijziging of intrekking van een machtiging of een ontheffing wordt voorbereid;

    • b. de gegevens die bij een aanvraag tot verlening, wijziging of intrekking van machtiging worden verstrekt;

    • c. de termijn waarbinnen op de aanvraag wordt beslist.

  • 3 De besluiten tot weigering, intrekking of wijziging van een machtiging of ontheffing, als bedoeld in het eerste lid, dienen met redenen te zijn omkleed.

§ 2. Radio-electrische zend-en ontvanginrichtingen

Artikel 14

Voor de toepassing van deze paragraaf en artikel 20 worden met radio-elektrische zendinrichtingen gelijkgesteld:

  • a. elke samenvoeging van onderdelen, geschikt om daarmede een radio-elektrische zendinrichting dan wel ingevolge het bepaalde onder b daarmee gelijkgestelde inrichting te vormen;

  • b. de bij algemene maatregel van bestuur te omschrijven elektrische of elektronische inrichtingen die geschikt zijn om door gebruik tezamen met een radio-elektrische zendinrichting een radio-elektrische zendinrichting te vormen met andere technische eigenschappen.

Artikel 15

  • 1 Het is anders dan krachtens concessie verboden radio-eletrische zendinrichtingen aan te leggen, aanwezig te hebben of te gebruiken dan wel te exploiteren, tenzij met machtiging van Onze Minister.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen worden aangewezen:

    • a. radio-electrische zendinrichtingen waarvoor geen machtiging als bedoeld in het eerste lid is vereist;

    • b. overheidsinstanties en categorieën van natuurlijke of rechtspersonen, die in daarbij te omschrijven gevallen zijn vrijgesteld van het vereiste van een machtiging.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot:

    • a. de in het eerste lid bedoelde machtigingen;

    • b. de aanleg, het aanwezig hebben en het gebruik van radio-electrische zendinrichtingen, ongeacht of daarvoor een machtiging is vereist.

  • 4 De in het derde lid bedoelde regels strekken ter waarborging van een doelmatig gebruik van de ether. Zij kunnen mede strekken ten dienste van een doelmatige verzorging van de telecommunicatie in het algemeen maatschappelijk en economisch belang.

  • 5 De in het derde lid bedoelde regels hebben in ieder geval betrekking op:

    • a. het verlenen van machtigingen als bedoeld in het eerste lid, waarbij een onderscheid kan worden gemaakt naar de duur van de machtiging, de aard van de radio-electrische zendinrichting en het doel waarvoor de machtiging wordt verleend, alsmede de aan die machtigingen te verbinden voorschriften en beperkingen;

    • b. de bevoegdheid tot het bedienen van daarbij te omschrijven categorieën van radio-elektrische zendinrichtingen;

    • c. de aan radio-elektrische zendinrichtingen te stellen technische eisen;

    • d. het voorkomen en opheffen van belemmeringen en storingen die radio-elektrische zendinrichtingen teweeg brengen in daarbij te omschrijven inrichtingen;

    • e. de keuring van een radio-electrische zendinrichting;

    • f. hetgeen nodig is ter uitvoering van bindende verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties;

    • g. het in de uitoefening van beroep of bedrijf vervaardigen, verhandelen, installeren of herstellen van radio-elektrische zendinrichtingen.

  • 6 Een machtiging wordt geweigerd indien:

    • a. verlening daarvan in strijd zou zijn met de krachtens het vijfde lid gestelde regels;

    • b. een doelmatig gebruik van de ether dit vordert;

    • c. een doelmatige verzorging van de telecommunicatie in het algemeen maatschappelijk en economisch belang zich daartegen verzet;

    • d. deze is gevraagd voor het verspreiden van omroepprogramma’s en de verlening in strijd zou zijn met de bij of krachtens wet toegestane verspreiding van omroepprogramma’s;

    • e. de verlening gevaar zal opleveren voor de veiligheid van een openbaar lichaam of de rechtsorde.

  • 7 Een machtiging kan voorts worden geweigerd indien:

    • a. een eerder verleende machtiging als bedoeld in het eerste lid is ingetrokken wegens overtreding van de bij of krachtens deze wet gestelde regels dan wel van de aan de machtiging verbonden voorschriften of beperkingen;

    • b. de aanvrager niet heeft voldaan aan nog op hem rustende verplichtingen welke voortvloeien uit een eerder aan hem verleende machtiging;

    • c. de aanvraag niet voldoet aan de daarvoor krachtens artikel 13 gestelde regels.

  • 8 Een machtiging kan worden ingetrokken indien:

    • a. de houder van de machtiging de bij of krachtens deze wet gestelde regels dan wel de aan de machtiging verbonden voorschriften en beperkingen niet nakomt;

    • b. een doelmatig gebruik van de ether dit vordert;

    • c. een doelmatige verzorging van de telecommunicatie in het algemeen maatschappelijk en economisch belang dit vordert;

    • d. de vrees gewettigd is dat het van kracht blijven van de machtiging gevaar zal opleveren voor de veiligheid van een openbaar lichaam of de rechtsorde;

    • e. de gronden, waarop de machtiging is verleend, zijn vervallen.

  • 9 Een machtiging kan worden ingetrokken indien de vrees gewettigd is dat het van kracht blijven van de machtiging gevaar zal opleveren voor de veiligheid van het Koninkrijk.

Artikel 16

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ten aanzien van radio-electrische ontvanginrichtingen, die niet uitsluitend zijn bestemd voor de ontvangst van omroepprogramma’s, regels worden gesteld.

  • 2 Met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde regels is het bepaalde in artikel 15, vijfde lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde regels kunnen voorts slechts betrekking hebben op:

    • a. het stellen van het vereiste van een machtiging van Onze Minister voor de aanleg, het aanwezig hebben en het gebruik van daarbij aan te geven soorten ontvanginrichtingen anders dan krachtens de concessie in het belang van de bescherming van de rechten van derden in het radioverkeer dan wel de nakoming van bindende verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties, alsmede de aan zodanige machtiging te verbinden voorschriften en beperkingen;

    • b. het gebruik van hetgeen met een ontvanginrichting kan worden opgevangen ter bescherming van de rechten van derden.

  • 4 Een machtiging als bedoeld in het derde lid onder a. kan worden geweigerd indien:

    • a. de bescherming van rechten van derden in het radioverkeer dit vordert;

    • b. de nakoming van bindende verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties dit vordert;

    • c. de aanvraag niet voldoet aan de daarvoor krachtens artikel 13 gestelde regels.

  • 5 Een machtiging kan worden ingetrokken indien de houder van de machtiging de bij of krachtens deze wet gestelde regels dan wel de aan de machtiging verbonden voorschriften en beperkingen niet nakomt.

  • 6 Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing op radio-electrische ontvanginrichtingen welke deel uitmaken van een draadomroepinrichting.

Artikel 17

  • 1 Voor de radio-elektrische zend- of ontvanginrichtingen aan boord van:

    • a. andere dan schepen van een openbaar lichaam, die zich bevinden in de wateren van een openbaar lichaam, of

    • b. andere dan luchtvaartuigen van een openbaar lichaam, die zich bevinden in het luchtruim van een openbaar lichaam of op het grondgebied van een openbaar lichaam, is geen machtiging vereist krachtens artikel 15 of 16 indien daarvoor een vergunning is afgegeven in overeenstemming met het Internationaal Telecommunicatieverdrag met daarbij behorende bijlagen en deze vergunning door Onze Minister is erkend.

  • 2 Onze Minister kan regels stellen voor het gebruik van de in het eerste lid bedoelde radio-elektrische zendinrichtingen.

§ 3. Draadomroepinrichtingen

Artikel 18

  • 1 Het is anders dan krachtens concessie verboden een draadomroepinrichting aan te leggen, in stand te houden, te exploiteren of te doen exploiteren, tenzij met machtiging van Onze Minister.

  • 2 Van het verbod in het eerste lid zijn vrijgesteld de door Onze Minister aan te wijzen categorieën draadomroepinrichtingen van zeer geringe omvang, die voldoen aan door Onze Minister te stellen regels met betrekking tot de techniek van die inrichtingen. Van het voornemen tot zodanige aanwijzing doet Onze Minister mededeling aan Onze Minister van Justitie.

  • 3 Aan een machtiging kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden die betrekking kunnen hebben op:

    • a. de duur van de machtiging;

    • b. het aantal woningen op het openbaar lichaam, waarvoor de machtiging wordt verleend en waarvoor de aansluitplicht geldt;

    • c. de techniek, structuur en kwaliteit van de inrichting;

    • d. het gebruik maken van een bepaald gedeelte van de telecommunicatie-infrastructuur;

    • e. een verplichte signaallevering aan andere draadomroepinrichtingen;

    • f. de toewijzing en het gebruik van radiofrequenties;

    • g. het voorkomen dan wel opheffen van storing aan derden door het gebruik van de inrichting;

    • h. de verplichting om binnen een bepaalde termijn nadat de machtiging rechtskracht heeft gekregen de draadomroepinrichting aan te leggen;

    • i. de bescherming van de rechten van derden en de nakoming van bindende verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties.

  • 4 Een machtiging kan worden geweigerd indien:

    • a. de aanvraag niet voldoet aan de daarvoor krachtens artikel 13 gestelde regels;

    • b. de aanvrager niet over voldoende technische en financiële middelen beschikt om de continuïteit van de exploitatie van de draadomroepinrichting te waarborgen;

    • c. voor het gebied waarop de aanvraag betrekking heeft reeds een machtiging is verleend.

  • 5 Een machtiging kan worden ingetrokken indien:

    • a. de houder van de machtiging de bij of krachtens deze wet gestelde regels dan wel de aan de machtiging verbonden voorschriften en beperkingen niet nakomt;

    • b. de houder van de machtiging niet langer over voldoende technische en financiële middelen beschikt om de continuïteit van de exploitatie van de draadomroepinrichting te waarborgen;

    • c. de gronden, waarop de machtiging is verleend, zijn vervallen.

Artikel 18a

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld ten aanzien van:

  • a. de gelding van een machtiging en een aanvullende machtiging al bedoeld in artikel 18b, eerste lid;

  • b. technische eisen te stellen aan draadomroepinrichtingen en de daarmee verbonden kabelnetten;

  • c. eisen te stellen aan degenen die draadomroepinrichtingen installeren; en

  • d. de keuring van een draadomroepinrichting en het daarmee verbonden kabelnet.

Artikel 18b

  • 1 Het is degene die met machtiging of krachtens vrijstelling, bedoeld in artikel 18, tweede lid, een draadomroepinrichting aanlegt, in stand houdt of exploiteert, verboden deze te exploiteren of te doen exploiteren anders dan voor het verspreiden van omroepprogramma’s, tenzij met een aanvullende machtiging van Onze Minister.

  • 2 Een aanvullende machtiging wordt verleend voor de exploitatie van de draadomroepinrichting als middel van transport voor andere diensten met betrekking tot telecommunicatie, met uitzondering van die tussen aangeslotenen op de draadomroepinrichting.

  • 3 Aan een aanvullende machtiging kunnen voorschriften worden verbonden en een aanvullende machtiging kan onder beperkingen worden verleend. Deze kunnen betrekking hebben op:

    • a. de duur van de aanvullende machtiging;

    • b. het aanbrengen van technische voorzieningen;

    • c. het voorkomen dan wel het opheffen van storingen aan derden door gebruik van de draadomroepinrichting;

    • d. de bescherming van de rechten van derden; en

    • e. de nakoming van bindende verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties.

  • 4 Een aanvullende machtiging wordt geweigerd indien een doelmatige verzorging van de telecommunicatie in het algemeen maatschappelijk en economische belang zich tegen verlening verzet alsmede op de gronden aangegeven in artikel 18, vierde lid, onderdelen a en b.

  • 5 Een aanvullende machtiging kan worden ingetrokken indien een doelmatige verzorging van de telecommunicatie in het algemeen een economisch belang dit vordert alsmede op de gronden aangegeven in artikel 18, vijfde lid.

§ 3a. Kabelinrichtingen niet zijnde draadomroepinrichtingen

Artikel 18c

  • 1 Het is anders dan krachtens een concessie verboden een inrichting bestemd voor telecommunicatie door middel van kabels en kabelwerken, die geen draadomroepinrichting als bedoeld in artikel 18 is, geheel of gedeeltelijk in, op of boven openbare gronden aan te leggen, in stand te houden en te gebruiken tenzij met machtiging van Onze Minister.

  • 2 Een machtiging voor een zodanige inrichting wordt geweigerd:

    • a. indien de houder van de concessie bereid en in staat is binnen een redelijke termijn en tegen redelijke voorwaarden het gebruik van een aan een zodanige inrichting gelijkwaardige voorziening ter beschikking te stellen, of

    • b. anderszins een doelmatige verzorging van de telecommunicatie in het algemeen maatschappelijk en economisch belang zich tegen het verlenen verzet.

  • 3 Een machtiging kan voorts worden geweigerd indien de aanvraag niet voldoet aan de daarvoor krachtens artikel 13 gestelde regels.

  • 4 Aan een machtiging kunnen voorschriften worden verbonden en een machtiging kan onder beperkingen worden verleend. Deze kunnen betrekking hebben op:

    • a. de duur van de machtiging;

    • b. de techniek en structuur van de inrichting;

    • c. het voorkomen dan wel het opheffen van storing aan derden door het gebruik van de inrichting;

    • d. het voorkomen van aantasting van de doelmatigheid van de telecommunicatie-infrastructuur;

    • e. de wijze van aansluiting aan de telecommunicatie-infrastructuur.

  • 5 Een machtiging kan worden ingetrokken indien:

    • a. een doelmatige verzorging van de telecommunicatie in het algemeen maatschappelijk en economisch belang dit vordert;

    • b. de houder van de machtiging de bij of krachtens deze wet gestelde regels dan wel de aan de machtiging verbonden voorschriften of de beperkingen waaronder deze is verleend niet nakomt;

    • c. de gronden waarop de machtiging is verleend, zijn vervallen.

  • 6 Ten aanzien van inrichtingen bedoeld in het eerste lid is het bepaalde in artikel 18a van overeenkomstige toepassing.

§ 4. Overige bepalingen

Artikel 19

  • 1 Het is degene die krachtens de paragrafen 2, 3 en 3a van dit hoofdstuk gerechtigd is een daarin bedoelde telecommunicatie-inrichting, aan te leggen, in stand te houden, te gebruiken dan wel te exploiteren of te doen exploiteren, verboden die inrichting te koppelen of te doen koppelen aan een andere zodanige inrichting, anders dan door middel van de telecommunicatie-infrastructuur.

  • 2 Onze Minister kan ten aanzien van een telecommunicatie-inrichting als bedoeld in de artikelen 15, 16 en 18c van het verbod in het eerste lid ontheffing verlenen, indien de houder van de concessie niet bereid of in staat is binnen redelijke termijn en tegen redelijke voorwaarden het gebruik van een gelijkwaardige voorziening ter beschikking te stellen.

  • 3 In verband met het doel waarvoor een ontheffing wordt verleend, kunnen aan een ontheffing voorschriften worden verbonden en kan een ontheffing onder beperkingen worden verleend.

  • 4 Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van een signaallevering door een draadomroepinrichting aan andere draadomroepinrichtingen in hetzelfde openbaar lichaam, indien de signaallevering krachtens artikel 18, derde lid onder e, verplicht is gesteld.

Artikel 20

Het is verboden radio-elecktrische zend- of ontvanginrichtingen af te leveren, te verhuren dan wel op andere wijze ter beschikking te stellen aan natuurlijke of rechtspersonen aan wie geen machtiging is verleend welke bij of krachtens deze wet is vereist voor de aanleg, het aanwezig hebben en het gebruik van de betreffende zend- of ontvanginrichtingen.

Artikel 21

Het bepaalde bij of krachtens dit hoofdstuk is niet van toepassing op de daarin bedoelde inrichtingen bestemd voor telecommunicatie welke tot gebruik strekken van door Onze Minister, na overleg met de Ministers die het mede aangaat, aan te wijzen overheidsorganen of diensten, die zijn belast met de zorg voor de veiligheid van een openbaar lichaam, dan wel met de handhaving van de rechtsorde, aan welke aanwijzing voorschriften en beperkingen kunnen worden verbonden.

Hoofdstuk IV. Randapparatuur

Artikel 22

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden technische eisen gesteld waaraan randapparatuur of interne netten dienen te voldoen en worden regels gesteld met betrekking tot het testen van randapparatuur of conformiteit met de gestelde technische eisen.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorts regels gesteld met betrekking tot:

    • a. het erkennen van instellingen die randapparatuur testen ten behoeve van de goedkeuring van die randapparatuur voor aansluiting op de telecommunicatie-infrastructuur, alsmede met betrekking tot het toezicht op die instellingen;

    • b. het afgeven van verklaringen van conformiteit voor randapparatuur;

    • c. het toelaten van randapparatuur voor aansluiting op de telecommunicatie-infrastructuur en de wijze waarop kenbaar dient te worden gemaakt dat randapparatuur is toegelaten;

    • d. de goedkeuring van een intern net;

    • e. het aanvragen van de in onderdeel c bedoelde toelating en de in onderdeel d bedoelde goedkeuring.

  • 3 Op de telecommunicatie-infrastructuur mag uitsluitend randapparatuur worden aangesloten of aangesloten gehouden, die daarvoor is toegelaten.

  • 4 De toelating van randapparatuur mag slechts worden geweigerd:

    • a. indien bij de aanvraag niet zijn overgelegd de vereiste verklaring of verklaringen van conformiteit en de overige vereiste bescheiden en gegevens;

    • b. indien de randapparatuur niet voldoet aan de krachtens het eerste lid gestelde eisen en regels.

  • 5 De toelating van randapparatuur mag slechts worden ingetrokken, indien is gebleken dat deze randapparatuur:

    • a. in betekenende mate afwijkt van de bij de aanvraag van de toelating overgelegde verklaring of verklaringen van conformiteit en de overige vereiste bescheiden en gegevens;

    • b. niet voldoet aan de krachtens het eerste lid gestelde eisen en regels.

  • 6 Ten aanzien van de goedkeuring van interne netten is het bepaalde in het vierde lid, onderdeel b, en vijfde lid, onderdeel b, van overeenkomstige toepassing.

  • 7 Het is verboden in de uitoefening van een beroep of bedrijf randapparatuur op of bestemd voor de markt van een openbaar lichaam te verkopen, te verhuren of op ander wijze ter beschikking te stellen, in voorraad te hebben, ten verkoop of te huur aan te bieden dan wel af te leveren indien van de randapparatuur niet op de voorgeschreven wijze kenbaar is dat deze is goedgekeurd.

  • 8 Het beroeps- of bedrijfsmatig aanleggen en onderhouden van randapparatuur is slechts toegestaan met inachtneming van de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels met betrekking tot de vakbekwaamheid.

Hoofdstuk V. Onstoring van elektrische en elektronische inrichtingen

Artikel 23

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ten aanzien van elektrische of elektronische inrichtingen, niet zijnde inrichtingen als bedoeld in de artikelen 15, 16, 18 en 18c regels worden gesteld met betrekking tot het voorkomen van en bestand zijn tegen elektromagnetische storingen.

  • 2 Het is verboden inrichtingen als bedoeld in het eerste lid op of bestemd voor de markt van een openbaar lichaam, te vervaardigen, in te voeren, te verkopen, te verhuren of op andere wijze ter beschikking te stellen, in voorraad te hebben, ten verkoop of te huur aan te bieden dan wel af te leveren, of in te voeren indien deze niet voldoen aan de technische eisen, welke zijn opgenomen in de in het eerste lid bedoelde regels.

Hoofdstuk VI. Bepalingen inzake de gedoogplicht voor de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels en kabelwerken, behorende tot de telecommunicatie-infrastructuur.

Artikel 24

Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden kabelwerken met kabels gelijkgesteld.

Artikel 25

Wanneer tot het ontwerpen van een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie-infrastructuur, gravingen, opmetingen of het stellen van tekens op iemands grond nodig wordt geacht, moeten de gebruikers van de gronden dat gedogen, mits hun daarvan tweemaal vierentwintig uren te voren door de houder van de concessie schriftelijk is kennis gegeven.

Artikel 26

  • 1 De eigenaren van gronden, zijn verplicht kabels ten dienste van de telecommunicatie-infrastructuur, in en boven hun gronden toe te staan.

  • 2 De eigenaren van gebouwen en werken zijn gehouden te dulden, dat daarover kabels worden geleid; zonder toestemming van de eigenaren mogen deze kabels echter niet aan gebouwen en werken worden bevestigd.

  • 3 Eveneens zijn de eigenaren van gronden, gebouwen en werken, bedoeld in het eerste en tweede lid, gehouden toe te staan dat op hun gronden en boven hun gebouwen en werken al datgene wordt verricht wat voor de instandhouding en opruiming van de kabels vereist wordt.

  • 4 De kabels, hoewel in, op of over bijzonder eigendom geplaatst, moeten voor het personeel van de houder van de concessie, dat belast is met de instandhouding daarvan, te allen tijde bereikbaar gesteld worden.

Artikel 27

De schade, welke uit de toepassing der bepalingen van de twee voorafgaande artikelen mocht voortvloeien, wordt op de houder van de concessie verhaald, nadat zij, behoudens hoger beroep, door de rechter in eerste aanleg is begroot en die begroting door deze is uitvoerbaar verklaard.

Artikel 28

De houder van de concessie is verplicht op eigen kosten tot verplaatsing van kabels ten dienste van de telecommunicatie-infrastructuur over te gaan, indien deze verplaatsing nodig is voor de oprichting van gebouwen of de uitvoering van werken door of vanwege degene op wie een gedoogplicht rust.

Artikel 29

De aanleg van kabels ten dienst van de telecommunicatie-infrastructuur langs of over woonhuizen moet zodanig geschieden, dat geen overlast aan de bewoners wordt veroorzaakt, hetzij door die kabels zelf hetzij door trillen daarvan.

Artikel 30

De houder van de concessie is verplicht de nodige voorzieningen aan te brengen ter bescherming van de kabels ten dienste van de telecommunicatie-infrastructuur tegen blikseminslag.

Hoofdstuk VII. Vergoedingen

Artikel 31

  • 1 Overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels is een door Onze Minister vast te stellen vergoeding verschuldigd voor:

    • a. een machtiging als bedoeld in de artikelen 15, eerste lid, 16, derde lid onder a, 18, eerste en derde lid, en artikel 18c alsmede een aanvullende machtiging als bedoeld in artikel 18b, welke vergoeding verschuldigd is voor de kosten van de bemoeiingen met betrekking tot het verlenen van de machtiging, het verkrijgen van de bevoegdheid tot bediening van radio-elektrische zendinrichtingen, als bedoeld in artikel 15, vijfde lid onder b, en het toezicht op de naleving door de houder van de machtiging van de bij of krachtens deze wet gegeven regels, voorschriften en beperkingen;

    • b. de kosten van bemoeiingen met betrekking tot:

    • c. de kosten van de behandeling van klachten over storing of belemmering als bedoeld in artikel 15, vijfde lid onder d, 16, tweede lid, voorzover daarin artikel 15, vijfde lid onder d, van overeenkomstige toepassing is verklaard, artikel 18, derde lid onder g en artikel 22, eerst lid;

    • d. een erkenning als bedoeld in artikel 22, tweede lid onder a, welke vergoeding verschuldigd is voor de kosten van de bemoeiingen met betrekking tot het verlenen van de erkenning en het toezicht op de naleving door een erkende instantie van de bij of krachtens deze wet met betrekking tot de erkenning gegeven regels, behoudens ingeval de erkenning niet op verzoek doch eigener beweging door Onze Minister geschiedt en deze testinstelling niet in een openbaar lichaam is gevestigd;

    • e. de kosten van de bemoeiingen met betrekking tot het verlenen van een ontheffing als bedoeld in artikel 12, tweede lid, en het toezicht op de naleving van zodanige ontheffing.

  • 2 Indien de vergoedingen, bedoeld in het eerste lid, verschuldigd zijn door een privaatrechtelijke rechtspersoon, is iedere bestuurder van deze rechtspersoon hoofdelijk aansprakelijk voor het afdragen van die vergoedingen.

Hoofdstuk VIII. Toezicht

Artikel 31a

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast de daartoe door Onze Minister aangewezen personen. Een zodanige aanwijzing wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.

  • 2 De krachtens het eerste lid aangewezen personen zijn, uitsluitend voor zover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijze noodzakelijk is, bevoegd:

    • a. alle inlichtingen te vragen;

    • b. inzage te verlangen van alle boeken, bescheiden en andere informatiedragers en daarvan afschrift te nemen of deze daartoe tijdelijk mee te nemen;

    • c. goederen aan opneming en onderzoek te onderwerpen en deze daartoe tijdelijk mee te nemen;

    • d. alle plaatsen, met uitzondering van woningen zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner, te betreden, vergezeld van door hen aangewezen personen;

    • e. woningen of tot woning bestemde gedeelten van vaartuigen zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner binnen te treden.

  • 3 Zo nodig, wordt de toegang tot een plaats als bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, verschaft met behulp van de sterke arm.

  • 5 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de taakuitoefening van de krachtens het eerste lid aangewezen personen.

  • 6 Een ieder is verplicht aan de krachtens het eerste lid aangewezen personen alle medewerking te verlenen die op grond van het tweede lid wordt gevorderd.

Artikel 32

  • 1 Indien de houder van de concessie een ingevolge deze wet op hem rustende verplichting niet nakomt, kan Onze Minister hem een schriftelijke met redenen omklede aanwijzing geven.

  • 2 Bij het niet naleven van de aanwijzing kan Onze Minister de houder van de concessie een administratieve boete opleggen van ten hoogste USD 56.000.

Artikel 33

  • 1 Onze Minister is bevoegd om, indien de ten aanzien van inrichtingen als bedoeld in de artikelen 15, 16, 18, 18b, 18c, 22 en 23 gestelde regels dan wel voorschriften en beperkingen inzake het voorkomen en opheffen van storingen en belemmeringen in andere inrichtingen niet worden nageleefd, overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te stellen, aan de houder van een zodanige inrichting aanwijzingen te geven tot het voorkomen en opheffen van storingen en belemmeringen, en, bij het niet naleven van de aanwijzingen, op dienst kosten in de inrichting de nodige werkzaamheden uit te doen voeren ter voorkoming en opheffing van storingen en belemmeringen.

  • 2 Indien de ten aanzien van de aanleg, het aanwezig hebben of het gebruik van telecommunicatie-inrichtingen als bedoeld in paragraaf 2 van hoofdstuk III gestelde regels dan wel de aan een machtiging voor zodanige inrichting verbonden voorschriften of beperkingen niet worden nageleefd, is Onze Minister bevoegd om ten aanzien van telecommunicatie-inrichtingen als hiervoor bedoeld overeenkomstig bij dat algemene maatregel van bestuur te stellen regels:

    • a. aan de houder van de inrichting een geheel of gedeeltelijk zendverbod op te leggen;

    • b. de inrichting op kosten van de houder van de inrichting te doen verzegelen en in bewaring te doen nemen;

    • c. aan de houder van de machtiging voor de inrichting een administratieve boete van ten hoogste USD 28.000 op te leggen.

  • 3 De houder van een telecommunicatie-inrichting ten aanzien waarvan een dwangmaatregel als bedoeld in het tweede lid onder a. of b. is genoemd, is verplicht deze dwangmaatregel na te leven dan wel te gedogen

  • 4 Het in het tweede lid, aanhef en onder c, bepaalde is van overeenkomstige toepassing op telecommunicatie-inrichtingen bedoeld in de paragrafen 3 en 3a van hoofstuk III.

Artikel 34

  • 1 Onze Minister kan een krachtens de artikelen 7, zesde lid, en 31 verschuldigde vergoeding en artikel 32 of artikel 33 opgelegde boete alsmede de overige kosten als bedoeld in laatstgenoemd artikel, verhoogd met de op de invordering vallende kosten, bij dwangbevel invorderen.

  • 2 Het dwangbevel levert een executoriale titel op, die met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering BES kan worden tenuitvoergelegd. De betekening van het dwangbevel geschiedt op kosten van de overtreder.

  • 3 Gedurende een maand na betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van een openbaar lichaam.

  • 4 Het verzet schorst de tenuitvoerlegging. Op verzoek van een openbaar lichaam kan de rechter de schorsing van de tenuitvoerlegging opheffen.

Hoofdstuk IX. Strafbepalingen

Artikel 35

  • 1 Met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste USD 14.000 wordt gestraft:

  • 2 Degenen die, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door een technische ingreep het verrichten van een dienst met gebruikmaking van de telecommunicatie-infrastructuur of een draadomroepinrichting als bedoeld in artikel 18 bewerkstelligt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaar of geldboete van ten hoogste USD 56.000.

  • 5 De in het eerste en tweede lid van dit artikel strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven. De in het derde en vierde lid van dit artikel strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.

Artikel 36

Met de opsporing van de bij deze wet strafbaar gestelde feiten zijn, naast de in artikel 184 van het Wetboek van Strafvordering BES bedoelde ambtenaren, belast de daartoe, op gezamenlijke voordracht van Onze Minister en Onze Minister van Justitie aangewezen personen. Een zodanige aanwijzing wordt bekend gemaakt in de Staatscourant.

Hoofdstuk IXa. Beroep

Artikel 38a

Degene die rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen door een op grond van deze wet genomen beschikking, met uitzondering van die welke betrekking heeft op een aanwijzing van overheidsorganen of diensten als bedoeld in artikel 21, kan daartegen beroep instellen bij het gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Hoofdstuk X. Bijzondere bepalingen

Artikel 39

Het is aan een ieder toegestaan van de krachtens artikel 3, eerste lid, aan de houder van de concessie opgedragen diensten, met inachtneming van de hieromtrent vast te tellen bepalingen, gebruik te maken. Nochtans kan een opgedragen dienst worden geweigerd of gestuit, wanneer de inhoud in strijd wordt geacht met de veiligheid van een openbaar lichaam of de rechtsorde.

Van de reden van de weigering of stuiting wordt kennis gegeven aan de opdrachtgever. De beslissing van Onze Minister kan te dezer zake worden ingeroepen.

Artikel 40

Het internationaal telecommunicatieverkeer en het telecommunicatieverkeer tussen de openbare lichamen kan door Onze Minister, en het telecommunicatieverkeer binnen een openbaar lichaam kan door de gezaghebber in het algemeen belang gedurende onbepaalde tijd onder toezicht worden geplaatst of gedeeltelijk worden geschorst.

Artikel 41

In geval van staat van oorlog of beleg kan het internationale telecommunicatieverkeer en het telecommunicatieverkeer tussen de openbare lichamen onder beheer van Onze Minister en het telecommunicatieverkeer binnen een openbaar lichaam onder beheer van de gezaghebber worden geplaatst. Onze Minister handelt in overleg met Onze Minister van Defensie en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel 42

In bijzondere omstandigheden in verband met de handhaving van de internationale rechtsorde of met de internationale betrekkingen, is de houder van de concessie verplicht de aanwijzingen van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister-President met betrekking tot de verzorging van telecommunicatie van en naar het buitenland op te volgen.

Hoofdstuk XI. Overige bepalingen

Artikel 43

De houder van de concessie is verplicht medewerking te verlenen aan de uitvoering van een bevoegd gegeven bijzondere last tot het afluisteren of opnemen van telecommunicatie die over de telecommunicatie-infrastructuur wordt afgewikkeld.

Artikel 44

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot advies en overleg op het gebied van telecommunicatie.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde regels kunnen betrekking hebben op:

    • a. de instelling van een raad van advies en overleg;

    • b. de samenstelling en werkwijze van een dergelijke raad;

    • c. de taken en bevoegdheden van een dergelijke raad ten aanzien van:

      • 1. De advisering van Onze Minister;

      • 2. Het voeren van overleg en de bevordering van de samenwerking tussen de houders van een concessie als bedoeld in artikel 2, eerste lid;

      • 3. Het behandelen van geschillen tussen de houders van een concessie;

      • 4. De bespreking van problemen van internationale aard.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kan aan Onze Minister de bevoegdheid worden verleend tot het nemen van een beslissing over geschillen als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, ten derde, die de houders van een concessie bindt.

Artikel 44a

  • 1 Een krachtens deze wet verleende concessie, machtiging of ontheffing kan op aanvraag van de houder van die concessie, machtiging of ontheffing, geheel of gedeeltelijk aan een ander worden overgedragen met toestemming van Onze Minister.

  • 2 De voorschriften en beperkingen die aan een geheel of gedeeltelijk over te dragen vergunning, machtiging of ontheffing zijn verbonden kunnen met het oog op het waarborgen van bestaande belangen worden gewijzigd dan wel aangevuld met nieuwe voorschriften en beperkingen.

  • 3 Onze Minister kan van het besluit tot toestemming mededeling doen in de Staatscourant.

Artikel 44b

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen over de in deze wet geregelde onderwerpen, in het kader van de goede uitvoering van deze wet, nadere regels worden gesteld. Voorts kunnen bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld waarbij artikelen van de Telecommunicatiewet geheel of gedeeltelijk van toepassing worden verklaard op een openbaar lichaam, dan wel regels worden gesteld die overeenkomen met de in die wet geregelde onderwerpen.

Artikel 44c

  • 1 Een concessie die is verleend krachtens artikel 2, eerste lid, van Landsverordening op de telecommunicatie-voorzieningen wordt gelijkgesteld met een concessie verleend krachtens artikel 2, eerste lid.

  • 2 Voor de houder van een concessie als bedoeld in het eerste lid blijft het bepaalde bij of krachtens artikel 7 van de Landverordening op de telecommunicatie-voorzieningen van toepassing.

Artikel 44d

  • 1 Een ontheffing die is verleend krachtens artikel 12, tweede lid, van Landsverordening op de telecommunicatie-voorzieningen wordt gelijkgesteld met een ontheffing verleend krachtens artikel 12, tweede lid.

  • 2 Een machtiging die is verleend krachtens artikel 15, eerste lid, van Landsverordening op de telecommunicatie-voorzieningen wordt gelijkgesteld met een machtiging verleend krachtens artikel 15, eerste lid.

  • 3 Een machtiging die is verleend krachtens artikel 18, eerste lid, van Landsverordening op de telecommunicatie-voorzieningen wordt gelijkgesteld met een machtiging verleend krachtens artikel 18, eerste lid.

  • 4 Een aanvullende machtiging die is verleend krachtens artikel 18b, tweede lid, van Landsverordening op de telecommunicatie-voorzieningen wordt gelijkgesteld met een machtiging verleend krachtens artikel 18, tweede lid.

  • 5 Een machtiging die is verleend krachtens artikel 18c, eerste lid, van Landsverordening op de telecommunicatie-voorzieningen wordt gelijkgesteld met een machtiging verleend krachtens artikel 18c, eerste lid.

  • 6 Een ontheffing die is verleend krachtens artikel 19, tweede lid, van Landsverordening op de telecommunicatie-voorzieningen wordt gelijkgesteld met een machtiging verleend krachtens artikel 19, tweede lid.

  • 7 Bij algemene maatregel van bestuur kan de termijn worden vastgesteld gedurende welke een ontheffing, machtiging, aanvullende machtiging, als bedoeld in het eerste tot en met zesde lid, geldt.

Artikel 44e

  • 1 Bij regeling van Onze Minister worden nummerplannen vastgesteld waarin in ieder geval de bestemming van de daarin opgenomen nummers wordt aangegeven.

  • 2 Het is verboden voor een bestemming die voorkomt in een nummerplan andere nummers te gebruiken dan de nummers die in dat plan voor die bestemming zijn opgenomen.

  • 3 Gedurende de voorbereiding van een nummerplan kunnen, in overeenstemming met door Onze Minister aan te wijzen bestemmingen en de daarbij behorende nummers, nummers worden toegekend gedurende een bij dat besluit vast te stellen termijn. Het verbod, bedoeld in het tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op de door Onze Minister aangewezen nummers.

  • 4 Het is verboden nummers voorkomende in een nummerplan, alsmede nummers door Onze Minister aangewezen overeenkomstig het derde lid te gebruiken voor de in een nummerplan onderscheidenlijk in de aanwijzing opgenomen bestemming zonder of in afwijking van een toekenning door een daartoe bevoegde instantie.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gegeven met betrekking tot het beheer en het gebruik van nummers.