Beleidsregels ontgrondingen in rijkswateren

Geraadpleegd op 29-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-10-2010.
Geldend van 01-10-2010 t/m heden

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • LAT: Lowest Astronomical Tide: het laagst mogelijke, tijdens springtij optredende laagwater;

  • multifunctionele ontgronding: ontgronding waarbij naast de winning van bouwgrondstoffen de ontgronding een tweede maatschappelijke functie heeft ;

  • oppervlaktedelfstof: vaste delfstof die voorkomt in de bodem en die kan worden gewonnen zonder ondergrondse mijnbouw;

  • overslagput: aangelegde verdieping van de waterbodem bedoeld voor het tijdelijk opslaan en overslaan van elders gewonnen oppervlaktedelfstoffen.

Artikel 2

In tabel 1 is de afstand opgenomen ten opzichte van kunstwerken, vaste objecten, situaties en omstandigheden waarbinnen geen ontgrondingsvergunning voor schelpenwinning of andere ontgrondingen wordt verleend.

Tabel 1. Afstanden tot de kunstwerken, vaste objecten, situaties en omstandigheden waarbinnen geen ontgrondingsvergunning wordt verleend.

Type kunstwerk of object

Locatie rijkswater

Waterkeringen

Noordzee

IJsselmeergebied

Waddenzee

Rivieren, kanalen en havens

Grote Zeeuwse en Zuid-Hollandse wateren

Primaire waterkeringen (afstand tot de teen van dijk)

100 m 1

Zie voetnoot 2 2

500 m

Per geval bepaald

100 m

Secundaire waterkeringen en Limburgse kaden (afstand tot de teen van dijk)

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

Per geval bepaald

n.v.t.

Natuur en milieu

         

Werp-, rust- en zooggebieden van zeehonden

1200 m

n.v.t.

1500 m

n.v.t.

1200 m

Vogelconcentraties

500 m

Per geval bepaald

500 m

Per geval bepaald

Per geval bepaald

Natuurlijke schelpdierbanken

100 m

n.v.t.

100 m

n.v.t.

100 m

Binnen een zone van 500 m gemeten vanuit de afgebakende mossel-percelen

   

500 m

   

Binnen een zone van 1000 m vanuit de 500 m gemeten vanuit de afgebakende mosselzaad-invang-installaties, en voorts binnen een zone van 1000 m

   

1000 m

   

Archeologie en cultuurhistorie

         

Wettelijk beschermde monumenten van archeologische vondsten, locaties met melding van archeologische vondsten en wrakken

100 m

100 m 3

100 m

100 m

100 m

Overige objecten

         

Olie- en gasleidingen in de bodem van het betreffende rijkswater

500 m 4

Per geval bepaald

500 m

100 m

500 m

In gebruik zijnde telecommuni-catiekabels in de bodem van of boven het betreffende rijkswater

500 m 5

Per geval bepaald

500 m

100 m

500 m

Door ontgronding ontstaan water

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

Per geval bepaald

n.v.t.

Overige vaste objecten van het Rijk of van derden

500 m 6

Per geval bepaald

500 m

Per geval bepaald

500 m

1Afstanden gelden voor ontgrondingen tot een diepte van maximaal 2 meter beneden de zeebodem. Voor diepere ontgrondingen kunnen grotere afstanden gelden tot de kabels, leidingen, kunstwerken en vaste objecten waarbinnen geen ontgrondingen mogen plaatsvinden. Deze afstanden worden per specifiek geval bepaald en in de vergunningsvoorschriften opgenomen.

2 Ontgrondingsvergunningen in het IJsselmeergebied worden tevens niet verleend indien de ontgronding dieper gaat dan de denkbeeldige taludlijn met een helling van 1:10, lopend vanaf de teen van de dijk schuin omlaag, dan wel lopend vanaf het archeologische monument, de archeologische vondst of het wrak schuin omlaag. Indien voor de betreffende dijk een buitendijkse beschermingszone (zoals gedefinieerd door de beheerder van de waterkering) voor ontgronden van toepassing is loopt de taludlijn vanaf de buitenste begrenzing van deze beschermingszone omlaag.

3 Ontgrondingsvergunningen in het IJsselmeergebied worden tevens niet verleend indien de ontgronding dieper gaat dan de denkbeeldige taludlijn met een helling van 1:10, lopend vanaf de teen van de dijk schuin omlaag, dan wel lopend vanaf het archeologische monument, de archeologische vondst of het wrak schuin omlaag. Indien voor de betreffende dijk een buitendijkse beschermingszone (zoals gedefinieerd door de beheerder van de waterkering) voor ontgronden van toepassing is loopt de taludlijn vanaf de buitenste begrenzing van deze beschermingszone omlaag.

4 Afstanden gelden voor ontgrondingen tot een diepte van maximaal 2 meter beneden de zeebodem. Voor diepere ontgrondingen kunnen grotere afstanden gelden tot de kabels, leidingen, kunstwerken en vaste objecten waarbinnen geen ontgrondingen mogen plaatsvinden. Deze afstanden worden per specifiek geval bepaald en in de vergunningsvoorschriften opgenomen.

5 Afstanden gelden voor ontgrondingen tot een diepte van maximaal 2 meter beneden de zeebodem. Voor diepere ontgrondingen kunnen grotere afstanden gelden tot de kabels, leidingen, kunstwerken en vaste objecten waarbinnen geen ontgrondingen mogen plaatsvinden. Deze afstanden worden per specifiek geval bepaald en in de vergunningsvoorschriften opgenomen.

6 Afstanden gelden voor ontgrondingen tot een diepte van maximaal 2 meter beneden de zeebodem. Voor diepere ontgrondingen kunnen grotere afstanden gelden tot de kabels, leidingen, kunstwerken en vaste objecten waarbinnen geen ontgrondingen mogen plaatsvinden. Deze afstanden worden per specifiek geval bepaald en in de vergunningsvoorschriften opgenomen.

§ 2. Schelpenwinning

Artikel 3

  • 1 Een ontgrondingsvergunning voor schelpenwinning kan uitsluitend worden verleend voor winning die plaatsvindt dieper dan 5 meter beneden NAP:

    • a. in de in onderdelen A en B van de Bijlage aangewezen gedeelten van het Marsdiep, de Vlie, het Friesche Zeegat en de Voordelta;

    • b. in de in onderdeel B van de Bijlage aangewezen gedeelten van de Westerschelde inclusief de aangrenzende Noordzeekustzone, met het oog op de kustverdediging, of

    • c. in de overige delen van de Noordzee vanaf 3 mijl uit de kust gemeten bij LAT tot 50 km uit de kust.

  • 2 De jaarlijks te winnen hoeveelheid schelpen voor de in onderdeel A van de Bijlage aangewezen gebieden van de Waddenzee inclusief de aangrenzende Noordzeekustzone is maximaal 180.000 m3 waarbij een maximum geldt van:

    • a. 54.000 m3 voor het Marsdiep,

    • b. 126.000 m3 voor de Vlie,

    • c. 18.000 m3 voor het Friesche Zeegat,

      met dien verstande dat voor deze gebieden binnen de grenzen van het gebied van de Planologische kernbeslissing Derde Nota Waddenzee zoals weergegeven in onderdeel A van de Bijlage maximaal 90.000 m3 gewonnen kan worden.

  • 3 De jaarlijks te winnen hoeveelheid schelpen voor de in onderdeel B van de Bijlage aangewezen gebieden van de Voordelta is maximaal 40.000 m3.

  • 4 De jaarlijks te winnen hoeveelheid schelpen voor de in onderdeel B van de Bijlage aangewezen gebieden van de Westerschelde en de aangrenzende Noordzeekuststrook is maximaal 40.000 m3.

  • 5 Voor de verlening van een ontgrondingsvergunning voor de winning van schelpen in de gebieden, bedoeld in het eerste lid, onder c, geldt geen kwantitatieve beperking.

  • 6 Een ontgrondingsvergunning voor schelpenwinning wordt verleend voor ten hoogste drie jaar.

§ 3. Overige Ontgrondingen

Artikel 4

  • 1 Dit hoofdstuk is van toepassing op een ontgronding die geen schelpenwinning is.

  • 2 In de Waddenzee wordt voor ontgrondingen, bedoeld in het eerste lid, geen ontgrondingsvergunning verleend.

Artikel 5

  • 1 Zeewaarts van de doorgaande NAP -20 meter dieptelijn in de Noordzee kan een ontgrondingsvergunning worden verleend, met dien verstande dat:

    • a. voor een ontgronding met een winhoeveelheid van 10 miljoen m3 of meer per vergunningaanvraag, of

    • b. met een windiepte van meer dan twee meter beneden de oorspronkelijke zeebodem of op een plek waar al eerder tot twee meter ontgrond is, uitsluitend vergunning kan worden verleend indien de ontgronding minimaal 2 kilometer zeewaarts van de doorgaande NAP -20 meter dieptelijn plaatsvindt.

  • 2 Landwaarts van de doorgaande NAP -20 meter dieptelijn in de Noordzee kan alleen vergunning worden verleend voor:

    • a. de zandwinning uit de vaargeulen,

    • b. het aanleggen van overslagputten voor zover ze zeewaarts van NAP -7 meter dieptelijn worden aangelegd,

    • c. de zandwinning waarbij het verwijderen van zand uit de winlocatie bijdraagt aan de kustverdediging of het in oorspronkelijke staat brengen van de zeebodem van voormalige stortgebieden.

  • 3 Een overslagput die minder dan een jaar gebruikt wordt, wordt na gebruik in het winterseizoen binnen één maand en na gebruik in het zomerseizoen binnen twee maanden opgevuld met gebiedseigen materiaal.

  • 4 Een overslagput die een jaar of langer in gebruik is geweest en naar verwachting gedurende minimaal zes maanden niet meer gebruikt wordt, wordt binnen twee maanden na beëindiging van het gebruik opgevuld met gebiedseigen materiaal tot de oorspronkelijke zeebodemligging. Daarnaast dienen de eventueel nadelige gevolgen voor het milieu te worden gemonitoord.

Artikel 6

  • 1 In het IJsselmeergebied kan een ontgrondingsvergunning worden verleend als er sprake is van een multifunctionele ontgronding of, indien er zwaarwegende redenen zijn, voor niet-multifunctionele ontgrondingen.

  • 2 Ontgrondingen als bedoeld in het eerste lid worden in ieder geval beschouwd als multifunctioneel als het ontgrondingen betreft die tevens dienen voor:

    • a. de aanleg en verbetering van vaargeulen;

    • b. de vergroting van de vaarmogelijkheden voor de recreatievaart;

    • c. de verbetering van de retourstroomgeul op het Zwarte Meer;

    • d. de verbetering van de stroomgeulen van de IJssel op het Ketelmeer;

    • e. de uitvoering van het Integraal Inrichtingsplan Veluwerandmeren (IIVR);

    • f. de uitvoering van natuurontwikkeling en ter uitvoering van afspraken in het kader van de Interdepartementale Commissie voor de Economische Structuurversterking (veiligheid en natte natuur), onderdeel IJsselmeergebied.

  • 3 Voor de in het tweede lid, onder a, genoemde ontgrondingen gelden de volgende win- en opleverdieptes:

    • a. IJsselmeer, Markermeer (met uitzondering van Gouwzee en Buiten-IJ) en Ketelmeer:

      • 1°. winnen tot een diepte van maximaal NAP -30 meter;

      • 2°. opleveren op een variabele diepte van minimaal NAP -8 meter, maximaal NAP -12 meter en gemiddeld NAP -10 meter;

    • b. overige randmeren:

      • 1°. winnen tot een diepte van maximaal NAP -8 meter;

      • 2°. opleveren op een variabele diepte van minimaal NAP -5 meter, maximaal NAP -8 meter en gemiddeld NAP -6 meter.

  • 4 Van de win- en opleverdieptes, bedoeld in het derde lid, kan worden afgeweken als dat nodig is om waterstaatkundige redenen.

  • 5 In afwijking van het eerste en het derde lid kan:

    • a. kalkzandsteenzand alleen worden gewonnen in:

      • 1°. het in de vergunning aangewezen wingebied in het Gooimeer tot een maximale windiepte van NAP -12 meter en een maximale opleveringsdiepte van NAP -8 meter;

      • 2°. in een nieuwe winplaats in het Veluwemeer, geheel of gedeeltelijk ter vervanging van de winplaats in de huidige vergunning;

    • b. zand voor cellenbeton alleen worden gewonnen in de stroomgeulen van de IJssel in het Ketelmeer met een maximale windiepte van NAP -15 meter en een maximale opleveringsdiepte van NAP -8 meter.

Artikel 7

Voor ontgrondingen in kanalen en in het zomerbedgedeelte van rivieren in beheer bij het Rijk, alsmede de daarmee in open verbinding staande havens onder beheer van het Rijk kan een ontgrondingsvergunning worden verleend, waarbij de ontgronding in ieder geval:

  • a. geen ongewenste erosie of sedimentatie van het rivierbed tot gevolg heeft, noch op de locatie van de ontgronding, noch elders,

  • b. het rivierkundig gewenste evenwicht in de bodemligging en de stabiliteit van infrastructuur niet verstoort,

  • c. niet leidt tot substantiële waterstandsverhogingen in maatgevende situaties als bedoeld in de Beleidsregels grote rivieren en hoofdstuk 6, §6 van het Waterbesluit,

  • d. geen belemmering vormt voor huidige/geplande/toekomstige rivierverruimingsprojecten als bedoeld in de Planologische kernbeslissing Ruimte voor de rivier en het project Zandmaas II,

  • e. niet leidt tot een structurele beperking van de scheepvaart, en

  • f. niet leidt tot ongewenste grondwaterstandveranderingen.

Artikel 8

  • 1 Voor ontgrondingen in de Zeeuwse en Zuid-Hollandse wateren in beheer bij het Rijk, alsmede de hiermee in open verbinding staande havens onder beheer van het Rijk kan een ontgrondingsvergunning worden verleend voor zandwinning als er sprake is van een multifunctionele ontgronding of, indien er zwaarwegende redenen zijn, voor andere ontgrondingen.

  • 2 Tot 1 januari 2014 is multifunctionaliteit geen vereiste voor de verlening van een ontgrondingsvergunning voor zandwinning in de Westerschelde.

  • 3 De ontgronding mag alleen plaatsvinden:

    • 1°. buiten de NAP -5 meter dieptelijn, en

    • 2°. tot een maximale diepte beneden de oorspronkelijke zeebodem die afhangt van de locale morfologie, stroomsnelheid en veiligheid.

  • 4 Het derde lid is niet van toepassing op ontgrondingen ten behoeve van het mogelijk maken of verbeteren van nautische functies.

  • 5 De niet-multifunctionele zandwinning als bedoeld in het tweede lid in de Westerschelde wordt afgebouwd en eindigt uiterlijk in 2014. Voor deze zandwinning geldt in de periode 2011 tot 2014 een maximum te vergunnen hoeveelheid van:

    • 4.000.000 m3 voor de handel,

    • 900.000 m3 voor de Nederlandse overheid,

    • 900.000 m3 voor het Vlaams Gewest.

  • 6 De aanleg van een overslagput ten behoeve van de overslag van beton- en metselzand, ophoogzand of grind is toegestaan zeewaarts van de NAP -7 meter dieptelijn.

  • 7 Het diepteverschil tussen de bodem van de overslagput wordt per vergunningaanvraag op basis van de morfologie bepaald.

  • 8 Indien te voorzien is dat de overslagput gedurende minimaal 6 maanden niet gebruikt wordt, wordt deze binnen twee maanden na beëindiging van het gebruik opgevuld met gebiedseigen materiaal tot de oorspronkelijke zeebodemligging.

§ 4. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 9

De volgende beleidsnota’s worden ingetrokken:

  • a. Regionaal Ontgrondingenplan Noordzee 2 (RON2; 2004);

  • b. Zand boven Water: Beleidsnota oppervlaktedelfstoffenwinning wateren IJsselmeergebied 1991–2000 (1991);

  • c. Zeezand zonder zorgen, Beleid en beheer voor (her)winning, overslag en het transport van (zee)zand en (zee)grind in het beheersgebied van Rijkswaterstaat directie Zuid-Holland (1995);

  • d. Oppervlaktedelfstoffen Rijkswateren ZH (1993);

  • e. Zand in de hand, Beleidsplan zandwinning Westerschelde 2001–2011 (2000);

  • f. de Landelijke Beleidsnota Schelpenwinning (1998);

  • g. de partiële herziening Landelijke Beleidsnota Schelpenwinning (2001);

  • h. de tweede partiële herziening Landelijke Beleidsnota Schelpenwinning (2004).

Artikel 11

Deze Beleidsregels treden in werking met ingang van de eerste dag van de eerste kalendermaand na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze Beleidsregels zullen met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Verkeer en Waterstaat,

C.M.P.S. Eurlings

Bijlage behorend bij artikel 3 van de beleidsregels ontgrondingen in rijkswateren

Onderdeel A. Schelpenwingebieden Waddenzee en aangrenzende Noordzeekustzone

Bijlage 247234.png

Onderdeel B. Schelpenwingebieden Westerschelde, Voordelta en aangrenzende Noordzeekustzone

Bijlage 247235.png