Besluit onderstand BES

Geraadpleegd op 12-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2017 en zichtdatum 09-11-2024.
Geldend van 01-01-2016 t/m 28-02-2017

Besluit van 14 september 2010, houdende regels met betrekking tot het verlenen van onderstand in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Besluit onderstand BES)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 13 juli 2010, nr. IVV/I/2010/13018, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

Gelet op artikel 18.3, eerste, vierde en vijfde lid, van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

De Raad van State gehoord (advies van 12 augustus 2010, nr. W12.10.0343/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 8 september 2010, nr. IVV/I/2010/16119, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

Artikel 1. Organen

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

  • openbaar lichaam/openbare lichamen: openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba.

Artikel 2. Gezamenlijke huishouding

  • 1 Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

  • 2 Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:

    • a. zij met elkaar gehuwd zijn of zijn geweest; of

    • b. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander.

  • 3 Indien twee personen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en tussen hen bloedverwantschap bestaat tot en met de tweede graad, kan Onze Minister bepalen dat dit gelet op alle omstandigheden niet wordt aangemerkt als een gezamenlijke huishouding.

Artikel 3. Alleenstaande, alleenstaande ouder en gezin

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • alleenstaande: de ongehuwde die geen tot zijn last komende kinderen heeft en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander;

  • alleenstaande ouder: de ongehuwde die de volledige zorg heeft voor een of meer tot zijn last komende kinderen en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander;

  • gezin:

    • a. de personen met een gezamenlijke huishouding tezamen;

    • b. de personen met een gezamenlijke huishouding met de tot hun last komende kinderen;

    • c. de alleenstaande ouder met de tot zijn last komende kinderen;

  • kind: het in een openbaar lichaam woonachtige eigen kind, stiefkind of pleegkind;

  • ten laste komend kind: het kind jonger dan 18 jaar dat tot het huishouden behoort van de alleenstaande ouder of de gehuwde en door hem in belangrijke mate wordt onderhouden.

Artikel 4. Onderstand, voorliggende voorziening, arbeidsinschakeling en zelfstandig wonend

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • algemene onderstand: de onderstand ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan;

  • arbeidsinschakeling: het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • bijzondere onderstand: de onderstand, bedoeld in artikel 20;

  • onderstand: algemene en bijzondere onderstand;

  • voorliggende voorziening: elke voorziening buiten dit besluit waarop de alleenstaande of het gezin aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven;

  • zelfstandig wonend: de situatie waarin geen ander dan de alleenstaande, de alleenstaande ouder of het gezin zijn hoofdverblijf heeft in de woning van de alleenstaande, de alleenstaande ouder of het gezin.

Hoofdstuk 2. Rechten en plichten

§ 2.1. Arbeidsinschakeling

Artikel 5. Plicht tot arbeidsinschakeling

  • 1 De belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan de leeftijd waarop recht op ouderdomspensioen ontstaat op grond van de Wet algemene ouderdomsverzekering BES is vanaf de dag van aanvraag van onderstand verplicht:

    • a. naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden;

    • b. zich aan te melden voor arbeidsbemiddeling bij het bestuurscollege van het openbaar lichaam;

    • c. gebruik te maken van een door of vanwege het bestuurscollege aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

  • 2 Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan Onze Minister in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van een verplichting als bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Indien onderstand wordt verleend aan personen met een gezamenlijke huishouding gelden de verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, voor ieder van hen.

§ 2.2. Recht op onderstand

Artikel 6. Rechthebbenden

  • 1 De persoon die rechtmatig woonachtig is in een openbaar lichaam en die naar het oordeel van Onze Minister aldaar in zodanige omstandigheden verkeert dat hij niet de middelen kan verwerven om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien en die voldoet aan de plicht tot arbeidsinschakeling, heeft recht op onderstand van overheidswege.

  • 2 Het recht op onderstand komt de personen met een gezamenlijke huishouding gezamenlijk toe, tenzij een van deze personen geen recht heeft op onderstand.

Artikel 7. Uitsluiting van onderstand

  • 1 Geen recht op onderstand heeft de persoon:

    • a. aan wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen;

    • b. die wegens werkstaking of uitsluiting niet deelneemt aan de arbeid, voor zover diens gebrek aan middelen daarvan het gevolg is;

    • c. die op het moment van aanvraag korter dan vijf jaar onafgebroken rechtmatig woonachtig is in de openbare lichamen, tenzij naar het oordeel van Onze Minister van Justitie de te voorziene onderstandsbehoeftigheid geen aanleiding zal zijn het recht tot verblijf van de betrokken persoon te beëindigen;

    • d. voor zover die per kalenderjaar langer dan vier weken verblijf houdt buiten de openbare lichamen dan wel een aaneengesloten periode van langer dan vier weken verblijf houdt buiten de openbare lichamen;

    • e. die jonger is dan 18 jaar.

  • 2 Het eerste lid, onderdeel c, is niet van toepassing op de persoon die, nadat hij ten minste vijf jaar onafgebroken rechtmatig woonachtig is geweest in de openbare lichamen:

    • a. de openbare lichamen metterwoon heeft verlaten en binnen vijf jaar na dit vertrek opnieuw rechtmatig woonachtig is in de openbare lichamen; of

    • b. de openbare lichamen om redenen van studie metterwoon heeft verlaten en binnen vijf jaar na beëindiging van de studie opnieuw rechtmatig woonachtig is in de openbare lichamen.

Artikel 8. Niet-noodzakelijke kosten

In ieder geval worden niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend:

  • a. de voldoening van alimentatieverplichtingen;

  • b. de betaling van een boete;

  • c. geleden of toegebrachte schade;

  • d. de aflossing van schulden.

Artikel 9. Voorliggende voorziening

Geen recht op onderstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op onderstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet-noodzakelijk worden aangemerkt.

Artikel 10. Zeer dringende redenen

Aan een persoon die geen recht op onderstand heeft, kan Onze Minister, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf onderstand verlenen, indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.

§ 2.3. Inlichtingenplicht en afstemming

Artikel 11. Inlichtingenplicht

  • 1 De belanghebbende doet aan Onze Minister op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op onderstand.

  • 2 De belanghebbende is verplicht aan Onze Minister desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van dit besluit.

Artikel 12. Afstemming

  • 1 Onze Minister stemt de onderstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende, alsmede op het betoonde besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.

  • 2 Indien de belanghebbende naar het oordeel van Onze Minister tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit dit besluit voortvloeiende verplichtingen niet of niet voldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens Onze Minister zeer ernstig misdragen, kan Onze Minister de onderstand verlagen. Van een verlaging wordt afgezien indien elke mate van verwijtbaarheid ontbreekt.

  • 3 Bij de toepassing van het eerste lid wordt onder belanghebbende persoon mede verstaan het gezin.

  • 4 Onze Minister stelt regels met betrekking tot het verlagen van de onderstand, bedoeld in het tweede lid.

Hoofdstuk 3. Algemene onderstand

§ 3.1. Algemene onderstand

Artikel 13. Basisbedragen algemene onderstand

Het basisbedrag van de algemene onderstand bedraagt per twee weken:

a. indien de belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Bonaire:

USD 79 [Red: per 1 januari 2015: USD 90] ;

b. indien de belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Sint Eustatius:

USD 79 [Red: per 1 januari 2015: USD 98] ;

c. indien de belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Saba:

USD 79 [Red: per 1 januari 2015: USD 97] .

§ 3.2. Toeslagen algemene onderstand

Artikel 14. Toeslag voor zelfstandig wonen

Het basisbedrag van de algemene onderstand, genoemd in artikel 13, wordt voor een zelfstandig wonende belanghebbende verhoogd met een toeslag per twee weken van:

a. indien de belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Bonaire:

USD 19 [Red: per 1 januari 2015: USD 22] ;

b. indien de belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Sint Eustatius:

USD 19 [Red: per 1 januari 2015: USD 24] ;

c. indien de belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Saba:

USD 19 [Red: per 1 januari 2015: USD 23] .

Artikel 15. Toeslag voor een gezamenlijke huishouding

Het basisbedrag van de algemene onderstand, genoemd in artikel 13, wordt voor personen met een gezamenlijke huishouding verhoogd met een toeslag per twee weken van:

a. indien de belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Bonaire:

USD 47 [Red: per 1 januari 2015: USD 54] :

b. indien de belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Sint Eustatius:

USD 47 [Red: per 1 januari 2015: USD 59] ;

c. indien de belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Saba:

USD 47 [Red: per 1 januari 2015: USD 58] .

Artikel 16. Kindertoeslag

  • 1 Het basisbedrag van de algemene onderstand, genoemd in artikel 13, wordt voor een gezin met een of meer ten laste komende kinderen verhoogd met een toeslag per twee weken van:

    a. indien het gezin woonachtig is in het openbaar lichaam Bonaire:

    USD 23 [Red: per 1 januari 2015: USD 26] ;

    b. indien het gezin woonachtig is in het openbaar lichaam Sint Eustatius:

    USD 23 [Red: per 1 januari 2015: USD 29] ;

    c. indien het gezin woonachtig is in het openbaar lichaam Saba:

    USD 23 [Red: per 1 januari 2015: USD 28]  

    voor het eerste kind.

     
  • 2 Het basisbedrag van de algemene onderstand, genoemd in artikel 13, wordt voor een gezin met twee of meer ten laste komende kinderen verhoogd met een toeslag per twee weken van:

    a. indien het gezin woonachtig is in het openbaar lichaam Bonaire:

    USD 12 [Red: per 1 januari 2015: USD 14] ;

    b. indien het gezin woonachtig is in het openbaar lichaam Sint Eustatius:

    USD 12 [Red: per 1 januari 2015: USD 15] ;

    c. indien het gezin woonachtig is in het openbaar lichaam Saba:

    USD 12 [Red: per 1 januari 2015: USD 15]  

    per kind voor het tweede en derde kind.

     
  • 3 Het gezin heeft voor ten hoogste drie kinderen recht op toeslag.

Artikel 17. Toeslag bij volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid

  • 1 Het basisbedrag van de algemene onderstand, genoemd in artikel 13, wordt bij volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid van de alleenstaande, van de alleenstaande ouder of van een van de personen dan wel beide personen die een gezamenlijke huishouding voeren, verhoogd met een enkelvoudige toeslag per twee weken van:

    a. indien de belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Bonaire:

    USD 93 [Red: per 1 januari 2015: USD 159] ;

    b. indien de belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Sint Eustatius:

    USD 93 [Red: per 1 januari 2015: USD 173] ;

    c. indien de belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Saba:

    USD 93 [Red: per 1 januari 2015: USD 172] .

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt, de persoon die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek volledig en duurzaam niet in staat is om algemeen geaccepteerde arbeid te verrichten.

  • 3 Het bedrag van de toeslag, genoemd in het eerste lid, wordt voor de belanghebbende die op het moment van inwerkingtreding van dit besluit woonachtig is in het openbaar lichaam Saba en op dat moment in verband met zijn volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid reeds verhoogde onderstand ontvangt, verhoogd met een bedrag van USD 30 [Red: per 1 januari 2015: USD 37] per twee weken.

§ 3.3. Middelen

Artikel 18. Middelen

  • 1 Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.

  • 2 Niet tot de middelen worden gerekend:

Artikel 19. Vrijlating bescheiden inkomsten

  • 1 Inkomsten uit arbeid die de alleenstaande of het gezin heeft verworven over de periode waarin beroep wordt gedaan op onderstand, worden vrijgelaten voor zover de onderstand en de verworven inkomsten bij elkaar de hoogte van het minimumloon niet overschrijden.

Hoofdstuk 4. Bijzondere onderstand en aanpassing bedragen

§ 4.1. Bijzondere onderstand

Artikel 20. Toekenning bijzondere onderstand

Onverminderd paragraaf 2.2. kan Onze Minister bijzondere onderstand toekennen aan de alleenstaande of het gezin voor zover de alleenstaande of het gezin niet de middelen kan verwerven om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en voldoet aan de plicht tot arbeidsinschakeling, behoudens in geval de omstandigheid, bedoeld in artikel 17, aan de orde is.

§ 4.2. Aanpassing en herziening bedragen

Artikel 21. Aanpassing en herziening

  • 1 Indien uit de door het Centraal Bureau voor de Statistiek vast te stellen consumentenprijsindexcijfers voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba blijkt, dat de prijsindexcijfers voor het derde kwartaal van het lopende jaar, vergeleken met de prijsindexcijfers voor het derde kwartaal van het voorafgaande jaar zijn gestegen of gedaald, kan Onze Minister bedragen vaststellen, die met ingang van 1 januari van het komende jaar in de plaats treden van de in de artikelen 13, 14. 15, 16 en 17 genoemde bedragen. Onze Minister bepaalt welke consumentenprijsindexcijfers zoals vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek voor de toepassing van de eerste zin worden gebruikt. De consumentenprijsindexcijfers kunnen voor de onderscheiden openbare lichamen verschillend zijn.

  • 2 De overeenkomstig het eerste lid herziene bedragen treden in de plaats van de bedragen, genoemd in de artikelen 13, 14, 15, 16 en 17.

  • 3 Indien er naar het oordeel van Onze Minister bijzondere omstandigheden zijn, kunnen de bedragen, genoemd in de artikelen 13, 14, 15, 16 en 17 bij ministeriële regeling met ingang van een bij die regeling aan te geven datum worden gewijzigd. De gewijzigde bedragen treden in de plaats van de bedragen, genoemd in artikel 13, 14, 15, 16 en 17.

  • 4 Indien een wijziging als bedoeld in het derde lid samenvalt met een herziening als bedoeld in het eerste lid, wordt het bedrag voorafgaande aan de wijziging herzien en geschiedt de herziening bij de in het derde lid bedoelde ministeriële regeling.

Hoofdstuk 5. Uitvoering

§ 5.1. De aanvraag

Artikel 22. Aanvraag

De aanvraag van onderstand is gericht aan Onze Minister en geschiedt in het openbaar lichaam waar de alleenstaande of het gezin rechtmatig woonachtig is.

Artikel 23. Vaststelling op aanvraag

  • 1 Onze Minister stelt het recht op onderstand op schriftelijke aanvraag of, indien een schriftelijke aanvraag niet mogelijk is, ambtshalve vast.

  • 2 De onderstand wordt door de personen met een gezamenlijke huishouding gezamenlijk aangevraagd dan wel door een van hen met schriftelijke toestemming van de ander.

  • 3 Onze Minister stelt het recht op onderstand ambtshalve vast indien een van de personen met een gezamenlijke huishouding niet met de aanvraag instemt, doch onderstandsverlening, gezien de belangen van de overige gezinsleden, niettemin geboden is.

§ 5.2. Toekenning, vaststelling en betaling

Artikel 24. Toekenning

Indien Onze Minister heeft vastgesteld dat recht op onderstand bestaat, wordt de onderstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de alleenstaande of het gezin de aanvraag van onderstand heeft ingediend.

Artikel 25. Vaststelling en betaling

De algemene onderstand wordt tweewekelijks vastgesteld en betaald.

Artikel 26. Vervreemding, verpanding, beslag en machtiging

  • 1 De onderstand is niet vatbaar voor vervreemding of verpanding.

  • 2 Bijzondere onderstand is niet vatbaar voor beslag.

  • 3 Een machtiging tot het in ontvangst nemen van de onderstand, onder welke vorm of welke benaming ook verleend, is steeds herroepelijk.

  • 4 Elk beding, strijdig met dit artikel, is nietig.

Hoofdstuk 6. Bevoegdheden en faciliteiten uitvoering

§ 6.1. Vorm onderstand

Artikel 27. Onderstand in geld of in natura

  • 1 Tenzij in dit besluit anders is bepaald, wordt de onderstand verleend om niet.

  • 2 Tenzij in dit besluit anders wordt bepaald, wordt de onderstand verstrekt in de vorm van geld.

Artikel 28. Eigen woning

De alleenstaande die of het gezin dat eigenaar is van een door hemzelf of door het gezin bewoonde woning met bijbehorend erf, heeft recht op onderstand voor zover tegeldemaking, bezwaring of verdere bezwaring, van het in de woning met bijbehorend erf gebonden vermogen in redelijkheid niet kan worden verlangd.

Artikel 29. Voorschot

  • 1 Onze Minister is bevoegd om bij wijze van voorschot algemene of bijzondere onderstand te verlenen in de vorm van een renteloze geldlening, zolang het recht op algemene of bijzondere onderstand niet is vastgesteld.

  • 2 Indien onderstand wordt verleend over een periode waarover met toepassing van het eerste lid een voorschot is verleend, kan deze onderstand zonder machtiging van de belanghebbende worden verrekend met dit voorschot.

§ 6.2. Onderzoek en beëindiging recht op onderstand

Artikel 30. Onjuiste gegevens en onvoldoende medewerking

  • 1 Indien de alleenstaande of het gezin de voor de verlening van onderstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en de alleenstaande of het gezin dit te verwijten valt, dan wel indien de alleenstaande of het gezin anderszins onvoldoende medewerking verleent, kan Onze Minister het recht op onderstand beëindigen.

  • 2 Alvorens Onze Minister een besluit neemt tot beëindiging van het recht op onderstand, nodigt Onze Minister de alleenstaande of het gezin uit om binnen een door hem te stellen termijn het verzuim te herstellen.

§ 6.3. Aanvullende verplichtingen

Artikel 31. Nadere verplichtingen

  • 1 Naast de verplichtingen die op grond van hoofdstuk 2 in elk geval aan de onderstand verbonden zijn, dan wel daaraan door Onze Minister verbonden worden, kan Onze Minister vanaf de dag waarop de alleenstaande of het gezin onderstand heeft aangevraagd als bedoeld in artikel 22, verplichtingen opleggen die strekken tot arbeidsinschakeling, dan wel die verband houden met aard en doel van een bepaalde vorm van onderstand of die strekken tot zijn vermindering of beëindiging.

  • 2 Een verplichting als bedoeld in het eerste lid kan, op advies van een arts, inhouden het zich onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard.

Artikel 32. Noodzakelijke betalingen en onderstand in natura

Indien en zolang er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de alleenstaande of het gezin zonder hulp niet in staat is tot een verantwoorde besteding van zijn bestaansmiddelen, kan Onze Minister:

  • a. aan de onderstand de verplichting verbinden dat de alleenstaande of het gezin eraan meewerkt dat Onze Minister in naam van de alleenstaande of het gezin noodzakelijke betalingen uit de toegekende onderstand verricht;

  • b. de onderstand in natura verstrekken.

§ 6.4. Terugvordering

Artikel 33. Bevoegdheid terugvordering

  • 1 Onze Minister kan kosten van onderstand terugvorderen, voor zover de onderstand:

    • a. ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

    • b. op grond van artikel 29 bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op onderstand bestaat;

    • c. anderszins onverschuldigd is betaald voor zover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen, of

    • d. anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat:

      • 1°. de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover onderstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.3 beschikt of kan beschikken;

      • 2°. onderstand is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door de belanghebbende vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming.

  • 2 Het in aanmerking nemen van in de voorafgaande drie maanden ontvangen middelen, voor zover deze niet vallen onder de vrijlating, bedoeld in artikel 19, wordt niet als terugvordering beschouwd.

  • 3 Bij gebreke van tijdige betaling kan de vordering worden verhoogd met de wettelijke rente en de op de terugvordering betrekking hebbende kosten.

Artikel 34. Terugvordering gezinsleden

  • 1 Onverminderd artikel 33 kunnen kosten van onderstand, indien de onderstand aan een gezin wordt verleend, van alle gezinsleden worden teruggevorderd.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van kosten van onderstand die worden teruggevorderd.

Artikel 35. Besluit tot terugvordering

  • 1 Een besluit tot terugvordering van kosten van onderstand vermeldt hetgeen wordt teruggevorderd, de termijn of termijnen waarbinnen moet worden betaald, alsmede de wijze waarop het besluit, bij gebreke van tijdige betaling, ten uitvoer wordt gelegd.

  • 2 De persoon van wie kosten van onderstand worden teruggevorderd, is verplicht desgevraagd aan Onze Minister de inlichtingen te verstrekken die voor terugvordering op grond van deze paragraaf van belang zijn.

§ 6.5. Gegevensuitwisseling

Artikel 36. Inlichtingenverplichting werkgever

  • 1 Een ieder is verplicht desgevraagd en bevoegd uit eigen beweging aan Onze Minister kosteloos opgaven en inlichtingen te verstrekken omtrent feiten en omstandigheden die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van dit besluit ten opzichte van een persoon te wiens behoeve onderstand is gevraagd of wordt verleend en die in zijn dienst dan wel voor hem arbeid verricht, heeft verricht of zou kunnen gaan verrichten. De verplichting strekt zich mede uit tot de inkomsten van een persoon van wie kosten van onderstand op grond van paragraaf 6.4 worden of kunnen worden teruggevorderd.

  • 2 De opgaven en inlichtingen worden desgevraagd schriftelijk, of in een andere vorm die redelijkerwijs kan worden verlangd, binnen een door Onze Minister schriftelijk te stellen termijn verstrekt.

Artikel 37. Inlichtingenverplichting instanties

Bij regeling van Onze Minister aangewezen instanties en personen zijn verplicht desgevraagd aan Onze Minister kosteloos opgaven en inlichtingen te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van dit besluit.

Artikel 38. Geheimhoudingsplicht

  • 1 Het is een ieder verboden hetgeen hem uit of in verband met enige werkzaamheid bij de uitvoering van dit besluit over de persoon of zaken van een ander blijkt of wordt meegedeeld, verder bekend te maken dan voor de uitvoering van dit besluit noodzakelijk is dan wel op grond van dit besluit is voorgeschreven of toegestaan.

  • 2 Het in het eerste lid vervatte verbod is niet van toepassing indien:

    • a. enig wettelijk voorschrift tot bekendmaking verplicht;

    • b. degene op wie de gegevens betrekking hebben schriftelijk heeft verklaard tegen de verstrekking van deze gegevens geen bezwaar te hebben;

    • c. de gegevens niet herleidbaar zijn tot individuele natuurlijke personen.

  • 3 Ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek of statistiek kunnen desgevraagd gegevens aan derden worden verstrekt voor zover de persoonlijke levenssfeer van de belanghebbende daardoor niet onevenredig wordt geschaad.

Artikel 39. Vermoeden misdrijf

Onze Minister is verplicht, indien hij bij de uitvoering van dit besluit het gegronde vermoeden krijgt van een misdrijf dat is gepleegd ten nadele van een Nederlands of buitenlands uitvoeringsorgaan van de sociale verzekeringswetten of van een Nederlands of buitenlands overheidsorgaan, voor zover dit is belast met het verrichten van uitkeringen, het doen van verstrekkingen dan wel het heffen van bijdragen, het betrokken orgaan hiervan in kennis te stellen.

Artikel 40. Inlichtingenverplichting Onze Minister

Bij regeling van Onze Minister worden instanties en personen aangewezen aan wie Onze Minister bevoegd is om uit eigen beweging en verplicht desgevraagd uit de administratie ter zake van de uitvoering van dit besluit kosteloos gegevens te verstrekken en wordt bepaald voor welke doeleinden deze gegevens mogen worden gebruikt.

Hoofdstuk 7. Toezicht

Artikel 41. Toezicht door Onze Minister

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens dit besluit bepaalde zijn belast de daartoe bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.

  • 2 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 14 september 2010

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Th. B. Bijleveld-Schouten

Uitgegeven de eerste oktober 2010

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin