Besluit vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren BES

Geraadpleegd op 21-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2016 en zichtdatum 01-01-2016.
Geldend van 01-01-2016 t/m heden

Besluit vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren BES

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Artikel 2

  • 2 Voor de toepassing van hoofdstuk II van dit besluit worden niet als ambtenaar beschouwd:

    • a. het onderwijzend personeel bij het van overheidswege gegeven openbaar onderwijs. Onder onderwijzend personeel wordt mede begrepen de amanuensis werkzaam bij het van overheidswege gegeven openbaar onderwijs;

    • b. de met volledige dagtaak aan een politieopleidingschool verbonden leerkracht.

Artikel 4

Voor de toepassing van dit besluit en de uit kracht daarvan gegeven voor schriften wordt verstaan onder:

  • bevoegd gezag:

    • a. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, voor wat betreft hoofden van dienst in dienst van de staat;

    • b. het bestuurscollege, voor wat betreft de hoofden van dienst in dienst van een openbaar lichaam;

    • c. de Rijksvertegenwoordiger, voor wat betreft het personeel van het Bureau van de Rijksvertegenwoordiger;

    • d. het hoofd van de dienst voor wat betreft de bij zijn dienst werkzaam gestelde ambtenaren.

  • hoofd van dienst: de bij besluit van het bevoegd gezag als zodanig aangewezen ambtenaren.

  • gezin:

    • a. de echtgenote van de betrokken ambtenaar;

    • b. de kinderen tot wie de betrokken ambtenaar in familierechtelijke betrekking staat die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt en niet gehuwd zijn of gehuwd geweest zijn, de stief- en pleegkinderen van de betrokken ambtenaar die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt en niet gehuwd zijn of gehuwd geweest zijn, de laatsten voor zover de betrokken ambtenaar ten behoeve van deze pleegkinderen kindertoelage geniet;

    • c. de overige kinderen tot wie de betrokken ambtenaar in familie-rechtelijke betrekking staat, de overige stief- en pleegkinderen van de betrokken ambtenaar, voor zover de betrokken ambtenaar ten behoeve van deze kinderen kindertoelage geniet;

  • inkomen: de bezoldiging van de ambtenaar, vermeerderd met een eventuele kindertoelage, de bijzondere individuele vergoedingen en de verhogingen en persoonlijke toelagen met een periodiek karakter welke op grond van een organieke regeling van de bezoldiging worden genoten.

Voor het onderwijzend personeel bij het van overheidswege gegeven openbare onderwijs wordt mede als inkomen aangemerkt de aan dit personeel op grond van geldende wettelijke regelingen toegekende vaste toelagen.

Voor de berekening van de vakantie-uitkering bedoeld in hoofdstuk IV wordt de compensatietoeslag hiervoor bedoeld niet als deel van het inkomen aangemerkt.

Hoofdstuk II. Vakantie van ambtenaren niet behorende tot het onderwijzend personeel bij het van overheidswege gegeven openbaar onderwijs en tot die bedoeld in Hoofdstuk IIIA alsmede die bedoeld in het Besluit rechtspositie korps politie BES

Artikel 5

  • 1 De ambtenaar heeft per kalenderjaar aanspraak op vakantie met behoud van vol inkomen, op de voorwaarden en met inachtneming van de regelen gesteld in dit hoofdstuk. Hij is gerechtigd zijn vakantie geheel of gedeeltelijk in het buitenland door te brengen.

  • 2 De vakantie bedoeld in het eerste lid, wordt aan de ambtenaar op zijn daartoe strekkend schriftelijk verzoek aaneengesloten verleend door het bevoegd gezag.

  • 3 Wanneer de ambtenaar dit verzoekt en de dienst het toelaat, kan in een kalenderjaar ten hoogste de helft van het aantal vakantieuren waarop de ambtenaar per kalenderjaar aanspraak heeft gesplitst worden verleend. Door of namens het bevoegd gezag kan voor een bepaalde dienst of een bepaald dienstvak of bedrijf het minimum-aantal aaneengesloten uren worden vastgesteld dat op een zelfde dag als vakantieuren kan worden toegekend. Dit aantal mag niet hoger gesteld worden dan het voor een ambtenaar volgens de voor hem geldende werktijd op één dag vastgestelde aantal werkuren.

  • 4 Omtrent de tijdstippen, waarop de vakantie zal ingaan, alsmede omtrent de tijdvakken waarin deze eventueel zal worden gesplitst, beslist het bevoegd gezag.

  • 5 Bij het nemen van de beslissing bedoeld in het vorige lid, wordt met inachtneming van de belangen van de dienst zoveel mogelijk rekening gehouden met de wensen van de ambtenaar, waartoe deze kenbaar maakt, wanneer hij bij voorkeur de hem toekomende vakantie wenst te genieten.

Artikel 5a

  • 1 Het bevoegd gezag kan aan het begin van het kalenderjaar voor dat jaar twee dagen als brugdag aanwijzen. Onder brugdag wordt verstaan een dag tussen een feestdag en een weekend of tussen een weekend en een feestdag, waarop de ambtelijke dienst gesloten is en de ambtenaar zijn werkzaamheden niet kan verrichten. De niet gewerkte uren worden in mindering gebracht op het aantal vakantie-uren waarop de ambtenaar dat kalenderjaar aanspraak heeft.

  • 2 De aanwijzing van brugdagen vindt niet plaats dan nadat daarover door of namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties overleg is gepleegd met de Sectorale Overlegcommissie BES, bedoeld in artikel 2.1 van het Besluit overlegstelsel BES.

Artikel 6

  • 1 Voorzover aan de ambtenaar in een kalenderjaar het hem volgens dit hoofdstuk toekomende aantal vakantieuren niet is verleend, wordt hem de niet genoten vakantie in het daaropvolgend kalenderjaar aaneengesloten verleend. De vakantie van het voorgaande jaar en de vakantie van het lopende jaar worden aaneengesloten genoten, tenzij de ambtenaar te kennen geeft laatstbedoelde vakantie in het daarop volgende kalenderjaar te willen opnemen. Artikel 5 lid 3 blijft in dit laatste geval onverminderd van toepassing.

    Vakantie over meer dan twee kalenderjaren kan niet aaneengesloten worden verleend.

  • 2 Behoudens het bepaalde in artikel 7 verliest de ambtenaar zijn aanspraak op het door hem niet genoten aantal vakantieuren betrekking hebbende op het kalenderjaar voorafgaande aan het afgelopen kalenderjaar.

Artikel 6a

Voor zover de ambtenaar ten aanzien van wie een dienstrooster als bedoeld in artikel 37 van het Rechtspositiebesluit ambtenaren BES is vastgesteld, vakantie is verleend op een tijd waarop hij volgens het dienstrooster niet gehouden is werkzaamheden te verrichten, maar wel op de werkplaats beschikbaar moet zijn, wordt slechts de helft van die tijd als genoten vakantie-uren aangemerkt.

Artikel 7

  • 1 De in dit hoofdstuk bedoelde vakantie kan wegens dringende redenen van dienstbelang geheel of gedeeltelijk worden geweigerd of ingetrokken bij gemotiveerde beschikking van het bevoegd gezag.

  • 2 Indien de vakantie krachtens het vorige lid geheel of gedeeltelijk is geweigerd of ingetrokken behoudt de ambtenaar zijn aanspraak op het aantal door hem niet genoten vakantieuren. Weigering of intrekking kan voor ten hoogste 12 maanden uitstel van de desbetreffende vakantie tot gevolg hebben. Behalve in het geval dat de dienstverhouding tot de overheid wegens ontslag eindigt, kan aan de ambtenaar in enig kalenderjaar nimmer een langere vakantie worden verleend dan tweemaal het hem volgens artikel 8 toekomende aantal vakantieuren.

  • 3 In geval van intrekking van de vakantie zoals bedoeld in het voorgaande lid wordt, indien de ambtenaar als gevolg daarvan van de hem op een bepaalde dag toegekende vakantieuren er een deel niet heeft kunnen genieten, geen van de op die dag vallende vakantieuren als zodanig aangemerkt. Indien de ambtenaar tengevolge van de intrekking van vakantie geldelijke schade lijdt, wordt deze schade hem vergoed. In het geval de ambtenaar zijn vakantie doorbrengt buiten het eiland waar hij werkzaam is, wordt hem, indien hij op het tijdstip waarop hij zijn werkzaamheden hervat minder dan 3/4 gedeelte van het aantal vakantieuren dat hij buiten het eiland waar hij werkzaam is zou doorbrengen heeft genoten, bovendien vergoed de door hem voor zich en zijn gezin gemaakte reiskosten naar de plaats waar hij op het tijdstip van de intrekking met vakantie vertoeft, vermeerderd met een vergoeding van de door hem gemaakte kosten van een rechtstreekse reis van die plaats naar het eiland waar hij werkzaam is.

Artikel 8

  • 1 Het aantal vakantie-uren waarop de ambtenaar per kalenderjaar aanspraak heeft, bedraagt 184 werkuren.

  • 2 Aan de ambtenaar die ingevolge het voor hem geldende werkrooster avond- en/of nachtdienst en dienst op zon- en feestdagen moet verrichten wordt per kalenderjaar 24 extra vakantie-uren verleend.

  • 3 Voor een ambtenaar voor wie de geldende werktijd korter is dan de gebruikelijke volledige werktijd, wordt het in het eerste lid genoemde aantal vakantie-uren vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller bestaat uit het aantal uren van de voor die ambtenaar geldende werktijd en de noemer uit het aantal uren van de voor zijn functie geldende gebruikelijke volledige werktijd.

  • 4 Indien gedurende een kalenderjaar wijziging optreedt in de omvang van de voor een ambtenaar geldende werktijd, wordt het aantal vakantieuren waarop de ambtenaar gedurende dat jaar aanspraak heeft, bepaald door het aantal vakantieuren voor elk tijdvak van het kalenderjaar waarin de voor de ambtenaar geldende werktijd gelijk is, afzonderlijk te berekenen en hiervan de som te bepalen. Het aantal vakantieuren waarop de ambtenaar gedurende elk tijdvak van het kalenderjaar aanspraak heeft, wordt berekend door het aantal maanden dat het tijdvak heeft geduurd, te delen door 12 en het quotiënt te vermenigvuldigen met het aantal vakantieuren waarop de ambtenaar aanspraak zou hebben als het tijdvak een vol kalenderjaar zou hebben gevormd.

  • 5 Het aantal uren waarvoor ingevolge dit artikel aanspraak op vakantie bestaat, wordt zo nodig naar boven afgerond op hele uren.

Artikel 9

  • 1 Indien een ambtenaar tijdens zijn vakantie blijkens een geneeskundige verklaring gedurende een of meer dagen arbeidsongeschikt is geweest, wordt het aantal hem verleende vakantieuren dat overeenkomt met het aantal werkuren gedurende welke hij arbeidsongeschikt was, beschouwd niet als vakantie te zijn genoten en wordt hem voor de duur van zijn arbeidsongeschiktheid met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk VI vrijstelling van dienst wegens ziekte verleend.

  • 2 Voor het aantal werkuren volgens de voor de ambtenaar geldende werktijd, waarop hij in verband met de toepassing van het eerste lid geen vakantie heeft genoten, wordt hem opnieuw vakantie verleend met inachtneming van de bepalingen van dit hoofdstuk.

Artikel 10

  • 1 De aanspraken van de ambtenaar op vakantie worden in alle gevallen waarin de ambtenaar in een kalenderjaar dertig dagen of meer al dan niet aaneengesloten anders dan tengevolge van verleende vakantie, vrijstelling van dienst wegens ziekte, vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden met behoud van vol inkomen of vergoeding in vrije tijd wegens verricht overwerk, geen werkelijke dienst doet, verminderd naar reden van 1/12 gedeelte van het hem ingevolge artikel 8 toekomende aantal vakantieuren voor elk aantal van dertig dagen waarop hij geen werkelijke dienst heeft vervuld.

  • 2 Indien de tijd, gedurende welke de ambtenaar geen werkelijke dienst doet, zich over meer dan één kalenderjaar uitstrekt, worden de aanspraken op vakantie bij toepassing van het vorige lid, over de desbetreffende kalenderjaren naar evenredigheid verminderd.

  • 3 Indien de vermindering bedoeld in het eerste lid niet kan worden toegepast omdat de aan de ambtenaar toekomende vakantie in het desbetreffende kalenderjaar reeds geheel is genoten of daarvoor niet toereikend is, geschiedt de vermindering of verdere vermindering in het eerstvolgende kalenderjaar.

  • 4 Het aantal uren, waarop de ambtenaar ingevolge dit artikel over enig kalenderjaar aanspraak blijft houden op vakantie, wordt zo nodig naar boven afgerond op hele uren.

Artikel 11

  • 1 Onverminderd het bepaalde in de leden 2, 3, 4 en 5 van artikel 5 heeft de ambtenaar gedurende de eerste zes maanden na aanvaarding van zijn ambt slechts aanspraak op vakantie naar reden van 1/12 gedeelte van het in artikel 8 vastgestelde aantal vakantieuren en wel voor iedere volle kalendermaand, dat hij in genoemd tijdvak werkelijke dienst heeft vervuld.

  • 2 Het aantal uren, waarop ingevolge het voorgaande lid aanspraak op vakantie bestaat, wordt zo nodig naar beneden afgerond op hele uren.

Artikel 12

  • 1 Degene die onmiddellijk vóór zijn aanstelling tot ambtenaar in overheidsdienst werkzaam was, anders dan als ambtenaar behorende tot het onderwijzend personeel bedoeld in hoofdstuk III of behorende tot het personeel van het gesubsidieerd bijzonder onderwijs, alsmede degene die bij een publiekrechtelijke instelling, dan wel bij een door de overheid in het leven geroepen privaatrechtelijke rechtspersoon werkzaam was, behoudt bij zijn aanstelling aanspraak op het aantal door hem niet genoten vakantieuren waarop hij tot en met ultimo december van het kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar waarin zijn aanstelling plaatsvindt aanspraak kon doen gelden overeenkomstig de voor hem vóór zijn aanstelling tot ambtenaar geldende voorschriften. De in de vorige zin bedoelde vakantie wordt hem verleend met inachtneming van de voorschriften van dit hoofdstuk.

  • 2 Indien de aanstelling in het vorige lid bedoeld plaatsvindt in de loop van een kalenderjaar kan de ambtenaar over dat kalenderjaar voor elk aantal van dertig dagen dat hij werkelijke dienst vervult aanspraak maken op:

    • a. over het gedeelte van dat kalenderjaar voorafgaande aan zijn aanstelling: 1/12 gedeelte van het aantal vakantieuren dat hem overeenkomstig de voor hem vóór zijn aanstelling tot ambtenaar geldende voorschriften toekwam;

    • b. over het gedeelte van dat kalenderjaar vanaf zijn aanstelling: 1/12 gedeelte van het hem ingevolge artikel 8 toekomende aantal vakantieuren. Indien de aanstelling plaatsvindt in de loop van een kalendermaand wordt deze voor de toepassing van het bepaalde onder b geacht te zijn ingegaan op de eerste van die maand. Het aantal uren, waarop de ambtenaar ingevolge de berekening bedoeld onder a en b aanspraak kan doen gelden op vakantie, wordt zo nodig naar boven afgerond op hele uren.

    De ambtenaar kan over bedoeld kalenderjaar op niet meer dan het hem ingevolge artikel 8 toekomende aantal vakantieuren aanspraak doen gelden.

Artikel 13

Artikel 12 is van overeenkomstige toepassing op:

  • a. de ambtenaar in dienst van de Staat die in dienst van een openbaar lichaam overgaat;

  • b. de ambtenaar in dienst van een openbaar lichaam die in dienst van de Staat n overgaat;

  • c. de ambtenaar in dienst van een openbaar lichaam die in dienst van een ander openbaar lichaam overgaat;

  • d. degene die werkzaam is bij een publiekrechtelijke instelling, dan wel bij een door de overheid in het leven geroepen privaatrechtelijke rechtspersoon en die in dienst van de Staat of een openbaar lichaam overgaat.

Artikel 14

  • 1 Degene behorende tot het onderwijzend personeel bedoeld in hoofdstuk III alsmede degene behorende tot het personeel bij het gesubsidieerd bijzonder onderwijs die tot ambtenaar wordt aangesteld kan in dat kalenderjaar voor elk aantal van dertig dagen dat hij in laatstbedoelde hoedanigheid werkelijke dienst vervult aanspraak doen gelden op 1/12 gedeelte van het aantal vakantieuren dat hem ingevolge artikel 8 toekomt. Indien de aanstelling plaatsvindt in de loop van een kalendermaand wordt deze voor de toepassing van het bepaalde in de vorige zin geacht te zijn ingegaan op de eerste van die maand. Het aantal uren, waarop de ambtenaar ingevolge de hiervoor bedoelde berekening aanspraak kan doen gelden op vakantie wordt zo nodig naar boven afgerond op hele uren.

  • 2 Het bepaalde in het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de adspirant-agent die geen leerling meer is, en de leerkracht wanneer zijn plaatsing aan de politieopleidingsschool eindigt.

Artikel 15

  • 1 Indien de ambtenaar in enig kalenderjaar meer vakantie heeft genoten dan hem ingevolge dit hoofdstuk toekomt, wordt dit meerdere verrekend met de hem over een of meer volgende kalenderjaren toekomende vakantie.

  • 2 Het bepaalde in het eerste lid geldt met dien verstande, dat uit dien hoofde in enig kalenderjaar de vakantie nimmer met meer dan een derde gedeelte van hetgeen de ambtenaar ingevolge het bepaalde in artikel 8 over dat jaar toekomt, mag worden verminderd.

Artikel 16

  • 1 Ter compensatie van de door de ambtenaar bij zijn overlijden niet genoten of gedeeltelijk niet genoten vakantie, wordt door de overheid aan de weduwe of weduwnaar een geldsbedrag uitbetaald gelijk aan het bedrag dat aan de ambtenaar aan inkomen zou zijn uitgekeerd gedurende de vakantie, indien de vakantie zou zijn genoten. Bij de vaststelling van het aantal niet genoten vakantieuren vindt artikel 10 geen toepassing.

  • 2 Indien de overledene geen weduwe of weduwnaar nalaat, geschiedt de uitbetaling ten behoeve van de kinderen tot wie de overledene in familierechtelijke betrekking stond die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt en niet gehuwd zijn of gehuwd geweest zijn. Ontbreken ook zodanige kinderen, dan geschiedt de uitbetaling, indien de overledene kostwinner was van ouders, broeders, zusters, overige kinderen of stiefkinderen, ten behoeve van deze betrekkingen.

  • 3 Laat de overledene ook geen betrekkingen, als bedoeld in het tweede lid na, dan wordt het in het eerste lid bedoelde bedrag geheel of ten dele aangewend voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging.

Hoofdstuk III. Vakantie van het onderwijzend personeel bij het van overheidswege gegeven openbare onderwijs

Artikel 17

  • 1 Het onderwijzend personeel bij het van overheidswege gegeven openbare onderwijs geniet vakantie, met behoud van vol inkomen, op dezelfde dagen als waarop voor de leerlingen van de inrichting van onderwijs waaraan het is verbonden de schoolvakanties zijn of zullen worden vastgesteld. Dit personeel kan, indien het dit wenst, in de tijdvakken waarin het vakantie geniet in het buitenland verblijven.

  • 2 Het onderwijzend personeel houdt zich zo nodig gedurende ten hoogste 6 dagen van de vakantie ter beschikking van het bestuurscollege, ten behoeve van werkzaamheden van onderwijskundige en/of schoolorganisatorische aard. Door of vanwege het bestuurscollege wordt aan het onderwijzend personeel tijdig medegedeeld op welke dagen het zich ter beschikking moet houden. Tenminste een der tijdvakken waarin het onderwijzend personeel vakantie geniet dient een aaneengesloten periode van ten minste vier weken te omvatten.

Artikel 18

  • 1 Voor het aantal werkuren gedurende welke de directeur of het hoofd van een school met voorafgaande schriftelijke toestemming van of vanwege het bestuurscollege gedurende de tijd dat het onderwijzend personeel vakantie geniet werkzaamheden verricht van onderwijskundige en/of schoolorganisatorische aard waardoor hij op die dagen geen vakantie heeft genoten, worden hem op zijn schriftelijk verzoek extra vrije uren aaneengesloten toegekend onmiddellijk voorafgaande aan of aansluitende op een schoolvakantie. Het aantal extra vrije uren waarop belanghebbende aanspraak kan doen gelden wordt bij beschikking van het bestuurscollege vastgesteld.

  • 2 Het verzoek bedoeld in het eerste lid kan in het belang van het onderwijs worden geweigerd. Indien deze weigering tot gevolg heeft dat de extra vrije uren waarop de belanghebbende aanspraak kan doen gelden niet in het lopende schooljaar kunnen worden genoten, worden deze extra vrije uren in het daaropvolgende schooljaar toegekend. Mocht ook in laatstbedoeld schooljaar toekenning van de extra vrije uren in het belang van het onderwijs niet mogelijk zijn, dan wordt hem in plaats daarvan een uitkering toegekend. Deze uitkering is gelijk aan het inkomen waarop belanghebbende gedurende deze extra vrije uren aanspraak zou hebben kunnen doen gelden indien de niet genoten vrije uren onmiddellijk voorafgaande aan de laatste schoolvakantie in laatstbedoeld schooljaar zouden zijn toegekend.

Artikel 19

  • 1 Indien een lid van het onderwijzend personeel in de tijd dat hij vakantie geniet, blijkens een geneeskundige verklaring, gedurende een of meer dagen arbeidsongeschikt is geweest, wordt elk werkuur gedurende welke hij op een bepaalde dag arbeidsongeschikt was die wanneer de school niet gesloten zou zijn geweest een schooldag zou zijn, beschouwd niet als vakantie te zijn genoten en wordt hem voor de duur van zijn arbeidsongeschiktheid met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk VI vrijstelling van dienst wegens ziekte verleend. Voor het aantal werkuren gedurende welke het lid van het onderwijzend personeel in verband met de toepassing van het bepaalde in de vorige zin geen vakantie heeft genoten, worden hem op zijn verzoek bij beschikking van het bestuurscollege extra vrije uren aaneengesloten toegekend onmiddellijk voorafgaande aan of aansluitende op een volgende schoolvakantie. Het aantal extra vrije uren waarop belanghebbende na een ziekteperiode aanspraak kan doen gelden wordt bij beschikking van het bestuurscollege vastgesteld.

  • 2 Het verzoek bedoeld in het eerste lid kan in het belang van het onderwijs worden geweigerd. Het uitstel dat deze weigering tot gevolg heeft mag zich ten hoogste over twee achtereenvolgende schooljaren uitstrekken, met dien verstande dat bij de toekenning in enig schooljaar niet meer extra vrije uren kunnen worden toegekend dan het aantal werkuren dat belanghebbende op grond van artikel 17 over twee achtereenvolgende schooljaren aan vakantie kan genieten.

  • 3 De belanghebbende verliest zijn aanspraak op het aantal extra vrije uren bedoeld in de vorige leden voor de toekenning waarvan hij geen verzoek of nader verzoek tot toekenning heeft ingediend voor zover het betreft extra vrije uren welke in het schooljaar voorafgaande aan het afgelopen schooljaar konden worden aangevraagd.

Artikel 20

  • 1 Ter compensatie van het door het lid van het onderwijzend personeel bij zijn overlijden niet genoten aantal extra vrije uren bedoeld in de artikelen 18 en 19, wordt door het openbaar lichaam aan de weduwe of weduwnaar een geldsbedrag uitbetaald gelijk aan het bedrag dat aan dat lid van het onderwijzend personeel aan inkomen zou zijn uitgekeerd indien deze extra vrije uren zouden zijn genoten. Indien een lid van het onderwijzend personeel overlijdt in een tijdvak waarin hij op grond van artikel 17 vakantie geniet, is het bepaalde in de vorige zin van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het aantal uren gedurende welke hij, ware hij niet overleden, in dat tijdvak vakantie zou hebben genoten

  • 2 Indien de overledene geen weduwe of weduwnaar nalaat, geschiedt de uitbetaling ten behoeve van de kinderen tot wie de overledene in familierechtelijke betrekking stond die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt en niet gehuwd zijn of gehuwd geweest zijn. Ontbreken ook zodanige kinderen, dan geschiedt de uitbetaling, indien de overledene kostwinner was van ouders, broeders, zusters, overige kinderen of stiefkinderen, ten behoeve van deze betrekkingen.

  • 3 Laat de overledene ook geen betrekkingen, als bedoeld in het tweede lid na, dan wordt het in het eerste lid bedoelde bedrag geheel of ten dele aangewend voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging.

Hoofdstuk IIIa. Vakantie van de leerkracht die verbonden is aan de politieopleidingsschool

Artikel 20c

  • 1 De in artikel 2 lid 3 onder b bedoelde leerkracht geniet vakantie met behoud van vol inkomen op dezelfde dagen als waarop voor de leerling de vakanties zijn of zullen worden vastgesteld. Hij kan, indien hij dit wenst, in de tijdvakken waarin hij vakantie geniet in het buitenland verblijven.

  • 2 Boven de in het vorige lid bedoelde vakantiedagen kan aan de leerkracht per kalenderjaar ten hoogste twee keer één werkdag gesplitst worden verleend als vakantiedag.

Artikel 20d

Degene die met een volledige dagtaak als leerkracht aan de politieopleidingsschool wordt verbonden behoudt zijn aanspraak op het aantal door hem niet genoten vakantiedagen waarop hij aanspraak kan doen gelden overeenkomstig de voor hem vóór zijn plaatsing als leerkracht geldende voorschriften.

Artikel 20e

Indien een leerkracht in de tijd dat hij vakantie geniet, blijkens een geneeskundige verklaring gedurende één of meer dagen arbeidsongeschikt is geweest wordt elke werkdag gedurende welke hij arbeidsongeschikt was en die wanneer de school niet gesloten zou zijn geweest een schooldag zou zijn, beschouwd niet als vakantie te zijn genoten en wordt hem voor de duur van zijn arbeidsongeschiktheid met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk VI vrijstelling van dienst wegens ziekte verleend. Voor het aantal werkdagen dat de leerkracht in verband met de toepassing van het bepaalde in de vorige zin geen vakantie heeft genoten, wordt hem opnieuw vakantie verleend in de loop van hetzelfde of het daarop volgende kalenderjaar.

Artikel 20f

  • 1 Wegens dringende redenen van dienstbelang kan bij met redenen omklede beschikking van de hoofdcommissaris van politie worden bepaald, dat de vakantie, bedoeld in artikel 20c, eerste lid, geheel of gedeeltelijk niet kan worden genoten danwel dat de vakantie geheel of gedeeltelijk wordt ingetrokken.

  • 2 In de in het eerste lid bedoelde gevallen behoudt de leerkracht zijn aanspraak op het aantal door hem niet genoten vakantiedagen.

  • 3 In geval van intrekking van de vakantie als bedoeld in het eerste lid wordt een dag waarop de leerkracht dientengevolge slechts gedeeltelijk vakantie heeft genoten niet als een vakantiedag aangemerkt. Indien de leerkracht tengevolge van de intrekking van vakantie geldelijke schade lijdt, wordt deze schade hem vergoed.

  • 4 Een vakantie, welke ingevolge het eerste lid niet is genoten, of de vakantie, welke of het gedeelte van een vakantie, dat krachtens het eerste lid is ingetrokken, wordt zo spoedig mogelijk opnieuw verleend nadat de redenen, welke daartoe hebben geleid, hebben opgehouden te bestaan.

Artikel 20g

Het bepaalde in artikel 20 is van overeenkomstige toepassing op de nagelaten betrekkingen van een overleden leerkracht aan de politieopleidingsschool.

Hoofdstuk V. Vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden

Artikel 26

  • 1 Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt aan de ambtenaar op zijn daartoe strekkend mondeling of schriftelijk verzoek door het bevoegd gezag vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden, met behoud van vol inkomen, verleend:

    • I.

      • a. op de dag van zijn ondertrouw;

      • b. bij zijn huwelijk: vier werkdagen;

      • c. op de dag van het huwelijk van bloed- en aanverwanten in de eerste, tweede en derde graad;

      • d. bij bevalling van zijn echtgenote: twee werkdagen;

      • e. op de dag van zijn kerkelijke bevestiging en Eerste Heilige Communie en op die van zijn echtgenote, kinderen, stief- of pleegkinderen;

      • f. op de dag van zijn 10-, 20-, 30- en 40-jarig ambtsjubileum;

      • g. op de dag van herdenking van zijn 25- en 40-jarig huwelijks-jubileum;

      • h. op de dag van herdenking van het 25-, 40-, 50- en 60-jarig huwelijksjubileum van zijn ouders, stief-, schoon-, pleeg- of grootouders;

      • i. bij ernstige ziekte van zijn echtgenote, ouders, stief-, schoon- of pleegouders, kinderen, stief- of pleegkinderen: ten hoogste vijftien dagen; mocht blijken dat dit aantal in bepaalde omstandigheden niet toereikend is, dan kan artikel 29 toepassing vinden;

      • j. bij overlijden van echtgenote, ouders, stief-, schoon- of pleegouders, kinderen, stief- of pleegkinderen: twee werkdagen;

      • k. bij overlijden van grootouders, huisgenoten en bloed- en aanverwanten tot en met de derde graad: één werkdag;

      • l. op de dag vóór en op de dagen waarop een examen ter verkrijging van een wettelijk erkend diploma wordt afgelegd.

    • II.

      • a. indien hij gehuwd is of een eigen huishouding heeft, bij verhuizing op het eiland waar hij zijn standplaats heeft; twee dagen, en in geval van verhuizing naar een ander eiland: twee dagen zowel vóór het vertrek naar als na aankomst op de nieuwe standplaats;

      • b. indien hij ongehuwd is en geen eigen huishouding heeft, bij verhuizing naar een ander eiland: één dag vóór het vertrek naar de nieuwe standplaats.

    • III.

      • a. voor het bijwonen van vergaderingen of zittingen van of het verrichten van werkzaamheden voor publiekrechtelijke colleges of commissies, waarin de ambtenaar is benoemd of aangewezen, en voor zover zulks niet in vrije tijd kan geschieden;

      • b. voor het voldoen aan een wettelijke verplichting, een en ander voor zover dit niet in vrije tijd kan geschieden en omzetting van dienst niet mogelijk is.

  • 2 Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten wordt jaarlijks op de daartoe strekkend mondeling of schriftelijk verzoek van de ambtenaar door het bevoegd gezag ten hoogste vijftien dagen vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden, met behoud van vol inkomen, verleend voor het bijwonen van vergaderingen van statutaire organen van verenigingen van ambtenaren, van centrale organisaties waarbij deze verenigingen zijn aangesloten of van internationale ambtenarenorganisaties, mits de ambtenaar hieraan deelneemt:

    • a. voor zover betreft vergaderingen van verenigingen van ambtenaren als bestuurslid van die vereniging dan wel als afgevaardigde of bestuurslid van een onderdeel daarvan;

    • b. voor zover betreft vergaderingen van centrale organisaties waarbij verenigingen van ambtenaren zijn aangesloten, als bestuurslid van die centrale organisatie dan wel als afgevaardigde of bestuurslid van een bij die organisatie aangesloten vereniging van ambtenaren;

    • c. voor zover betreft vergaderingen van een internationale ambtenarenorganisatie als bestuurslid van deze organisatie dan wel als afgevaardigde of bestuurslid van een bij die organisatie aangesloten vereniging van ambtenaren.

    De vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden in de vorige zin bedoeld, wordt slechts verleend aan ambtenaren, die lid zijn van verenigingen van ambtenaren, welke zijn vertegenwoordigd in een Commissie voor Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken, of van verenigingen van onderwijzend personeel, die het personeel van het bijzonder, uit de openbare kas bekostigde onderwijs mede omvatten, en naar het oordeel van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ten minste voor het onderwijzend personeel van het openbaar onderwijs voldoende representatief zijn.

Artikel 27

  • 1 De dagen gedurende welke de ambtenaar op grond van artikel 43 van het Rechtspositiebesluit ambtenaren BES de toegang tot de dienstlokalen, dienstgebouwen of het werk, dan wel het verblijf aldaar, is ontzegd, anders dan wegens hinderlijke gedragingen of het gebruik van alcoholhoudende drank, worden als vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden, met behoud van vol inkomen, aangemerkt.

  • 2 De dagen gedurende welke het de ambtenaar op grond van artikel 46 van het Rechtspositiebesluit ambtenaren BES wegens besmettelijke ziekte van een persoon als in dat artikel bedoeld, verboden is aan de dienst deel te nemen, worden als vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden, met behoud van vol inkomen, aangemerkt.

Artikel 29

  • 1 Vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden kan bovendien op daartoe strekkend schriftelijk verzoek van de ambtenaar worden verleend in de gevallen waarin het bevoegd gezag oordeelt dat daartoe aanleiding bestaat. Deze vrijstelling van dienst wordt verleend voor de duur van ten hoogste drie maanden en kan geheel of gedeeltelijk in het buitenland worden doorgebracht.

  • 2 Indien de vrijstelling van dienst bedoeld in het eerste lid van dit artikel van langere duur is dan 15 dagen of voor geheel of gedeeltelijk verblijf in het buitenland wordt verleend, wordt deze bij beschikking van het bevoegde gezag verleend.

    Indien de vrijstelling bedoeld in het eerste lid niet van langere duur is dan 15 dagen noch voor geheel of gedeeltelijk verblijf in het buitenland wordt verleend, wordt deze door het bevoegd gezag verleend.

  • 3 Gedurende de vrijstelling van dienst bedoeld in het eerste lid van dit artikel heeft de ambtenaar aanspraak op zijn bezoldiging, vermeerderd met de toelagen, die tot het ambtelijk inkomen worden gerekend voor de berekening van het pensioengevend inkomen gedurende de eerste maand en naar reden van vijftig ten honderd van zijn bezoldiging, vermeerderd met de toelagen, die tot het ambtelijk inkomen worden gerekend voor de berekening van het pensioengevend inkomen gedurende elk der volgende twee maanden.

  • 4 De vrijstelling van dienst bedoeld in het eerste lid van dit artikel kan, voor zover deze is verleend voor een langere duur dan 30 dagen en indien dringende redenen van dienstbelang zulks vorderen, worden ingekort tot minimaal 30 dagen, bij een met redenen omklede beschikking van het bevoegde gezag.

  • 5 Indien de ambtenaar tengevolge van de inkorting bedoeld in het voorgaande lid geldelijke schade lijdt, wordt deze schade hem vergoed.

  • 6 Voor zover de vrijstelling van dienst bedoeld in het eerste lid van dit artikel verleend is voor een langere duur dan 15 dagen of voor geheel of gedeeltelijk verblijf in het buitenland geschiedt herstel in activiteit na eindiging van de vrijstelling van dienst bij beschikking van het bevoegde gezag.

  • 7 Tijdens de vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden bedoeld in het eerste lid van dit artikel, ondergaat het inkomen van de ambtenaar dezelfde wijzigingen welke het zou hebben ondergaan indien deze vrijstelling van dienst niet zou zijn verleend.

Artikel 30

  • 1 Vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden kan ook zonder behoud van inkomen op daartoe strekkend schriftelijk verzoek van de ambtenaar bij beschikking van het bevoegde gezag worden verleend in de gevallen waarin dit gezag oordeelt dat daartoe aanleiding bestaat. Deze vrijstelling van dienst wordt verleend voor de duur van ten hoogste vijf jaren en kan geheel of gedeeltelijk in het buitenland worden doorgebracht.

  • 2 De vrijstelling van dienst bedoeld in het eerste lid van dit artikel kan, voor zover deze is verleend voor een langere duur dan drie maanden en indien dringende redenen van dienstbelang zulks vorderen, worden ingekort tot minimaal drie maanden bij een met redenen omklede beschikking van het bevoegde gezag.

  • 3 Indien de ambtenaar tengevolge van de inkorting bedoeld in het voorgaande lid geldelijke schade lijdt, wordt deze schade hem vergoed.

  • 4 Herstel in activiteit na eindiging van de vrijstelling van dienst bedoeld in het eerste lid geschiedt bij beschikking van het bevoegde gezag.

Hoofdstuk VI. Vrijstelling van dienst in geval van ziekte, zwangerschap en bevalling

Artikel 31

  • 1 De ambtenaar die wegens ziekte verhinderd is zijn dienst uit te oefenen, heeft tot herstel van zijn gezondheid aanspraak op vrijstelling van dienst wegens ziekte.

  • 2 De duur van een vrijstelling van dienst wegens ziekte, verlenging daarvan inbegrepen, is ten hoogste vier jaren voor een ambtenaar in vaste dienst en ten hoogste een jaar voor een ambtenaar in tijdelijke dienst.

  • 3 De aanvankelijke duur van een vrijstelling van dienst wegens ziekte wordt gesteld op ten hoogste zes maanden. Deze termijn kan met inachtneming van het bepaalde in het vorige lid, telkens met ten hoogste zes maanden worden verlengd.

  • 4 Gedurende een vrijstelling van dienst wegens ziekte heeft de ambtenaar aanspraak op een inkomen naar reden van:

    • I. Voor een ambtenaar in vaste dienst:

      • a. zijn vol inkomen gedurende de eerste vierentwintig maanden;

      • b. negentig ten honderd van zijn vol inkomen gedurende de daaropvolgende twaalf maanden;

      • c. tachtig ten honderd van zijn vol inkomen gedurende de resterende maanden.

    • II. voor een ambtenaar in tijdelijke dienst zijn vol inkomen.

  • 5 Ingeval de vrijstelling van dienst wegens ziekte langer duurt dan dertig dagen, worden voor de toepassing van het vierde lid, in afwijking van artikel 4, de bijzondere individuele vergoedingen welke strekken tot vergoeding van onkosten na die eerste dertig dagen niet langer tot het inkomen gerekend.

  • 7 Een opnieuw ingetreden verhindering tot dienstverrichting wegens ziekte wordt voor het bepalen van de in het tweede en vierde lid genoemde termijnen als een voortzetting van de vorige verhindering beschouwd, tenzij die verhindering zich voordoet, nadat tenminste dertig kalenderdagen zijn verstreken sedert de ambtenaar zijn dienst volledig heeft hervat.

  • 8 Het inkomen bedoeld onder lid 4, letters b en c, wordt naar boven afgerond tot het naaste bedrag in gehele dollars dat een veelvoud is van twaalf.

  • 9 Tijdens de vrijstelling van dienst wegens ziekte ondergaat het inkomen van de ambtenaar dezelfde wijzigingen, welke het zou hebben ondergaan indien de ambtenaar niet verhinderd zou zijn geweest zijn dienst uit te oefenen.

Artikel 31a

Geen aanspraak op doorbetaling van inkomen bestaat:

  • a. indien de ziekte is voorgewend althans zodanig overdreven voorgesteld, dat verhindering tot dienstverrichting niet kan worden aangenomen;

  • b. indien de ambtenaar de verhindering tot dienstverrichting opzettelijk heeft veroorzaakt, tenzij hem daarvan op grond van zijn psychische toestand geen verwijt kan worden gemaakt;

  • c. indien het ziekteverzuim is veroorzaakt door of het gevolg is van een kwaal of lichaamsgebrek, waarover de ambtenaar bij of vóór zijn indiensttreding opzettelijk het stilzwijgen heeft bewaard of waaromtrent hij opzettelijk valse inlichtingen heeft gegeven.

Artikel 31b

  • 1 De doorbetaling van inkomen wordt gestaakt, wanneer en voor zolang de ambtenaar:

    • a. weigert zich te onderwerpen aan een geneeskundig onderzoek vanwege de dienst of, na voor zulk een onderzoek te zijn opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt;

    • b. zonder voldoende gronden nalaat zich onder geneeskundige behandeling te stellen of te blijven stellen, dan wel zich niet houdt aan de voorschriften hem door de behandelende geneeskundige gegeven, met dien verstande dat te dezen voorschriften tot het verlenen van medewerking aan een ingreep van heelkundige aard zijn uitgezonderd;

    • c. zich zodanig gedraagt, dat zijn genezing wordt belemmerd of vertraagd;

    • d. tijdens de verhindering om dienst te verrichten voor zichzelf of voor derden arbeid verricht, tenzij dit door de geneeskundige of geneeskundigen, bedoeld in artikel 33, vierde lid, in het belang van zijn genezing wenselijk wordt geacht;

    • e. in gebreke blijft op het door de geneeskundige of geneeskundigen, bedoeld in artikel 33, vierde lid, bepaalde tijdstip en in de door bedoelde geneeskundige(n) bepaalde mate zijn dienst te hervatten, tenzij hij daarvoor een inmiddels opgekomen, door bedoelde geneeskundige(n) als geldig erkende reden heeft opgegeven. De in dit lid bedoelde aanspraak vervalt met ingang van de dag waarop de reden daarvoor voor het eerst aanwezig was.

  • 2 De doorbetaling van inkomen kan geheel of ten dele worden gestaakt, indien de ambtenaar de controle-voorschriften overtreedt, die zijn vastgesteld:

    • a. bij ministeriële regeling voor ambtenaren in dienst van de Staat;

    • b. bij eilandsbesluit houdende algemene maatregelen, voor ambtenaren in dienst van een openbaar lichaam.

Artikel 31c

In de gevallen bedoeld in de artikelen 31A en 31B kan het bevoegde gezag op grond van bijzondere omstandigheden bepalen, dat het bedrag van het ingehouden inkomen geheel of ten dele aan anderen dan aan de ambtenaar zal worden uitbetaald.

Artikel 32

  • 1 Vrijstelling van dienst wegens ziekte wordt door het bevoegd gezag verleend. Deze vrijstelling van dienst kan, onverminderd het bepaalde in artikel 34, met schriftelijke toestemming van het bevoegde gezag geheel of gedeeltelijk in het buitenland worden doorgebracht.

  • 2 Indien de vrijstelling van dienst bedoeld in het eerste lid van dit artikel van langere duur is dan dertig dagen of voor verblijf in het buitenland wordt verleend, wordt deze bij beschikking van het bevoegde gezag verleend.

    Indien de vrijstelling van dienst bedoeld in het eerste lid niet van langere duur is dan dertig dagen noch voor verblijf in het buitenland wordt verleend, wordt deze door het bevoegd gezag verleend.

Artikel 33

  • 1 De ambtenaar die wegens ziekte verhinderd is zijn dienst uit te oefenen, geeft daarvan onverwijld kennis aan het bevoegd gezag.

  • 2 Het bevoegd gezag kan van de ambtenaar overlegging van een geneeskundige verklaring vorderen of hem door een geneeskundige laten onderzoeken.

  • 3 Ter verkrijging van een vrijstelling van dienst wegens ziekte van meer dan drie achtereenvolgende dagen, is overlegging van een geneeskundige verklaring door de ambtenaar verplicht.

  • 4 Vrijstelling van dienst wegens ziekte van meer dan dertig dagen of verlenging daarvan waardoor deze vrijstelling van dienst van langere duur wordt dan dertig dagen, wordt door het bevoegde gezag slechts verleend indien uit een schriftelijke verklaring, afgegeven door één of meerdere door de overheid aangewezen geneeskundigen, blijkt dat de betrokken ambtenaar wegens ziekte verhinderd is zijn dienst uit te oefenen. In de door deze geneeskundige afgegeven verklaring wordt, met inachtneming van het gestelde in artikel 31, derde lid, het tijdvak aangegeven waarin de ambtenaar vermoedelijk zijn dienst niet zal kunnen uitoefenen. Indien verblijf in het buitenland noodzakelijk blijkt, wordt tevens hiervan, met vermelding van de plaats van verblijf en de wijze waarop de reis moet worden volbracht, mededeling gedaan.

  • 5 [vervallen]

  • 6 [vervallen]

Artikel 35

  • 1 Van een uitspraak krachtens artikel 33, vierde lid of krachtens artikel 36, eerste lid, staat, binnen 30 dagen nadat de ambtenaar van de uitspraak schriftelijk in kennis is gesteld, beroep open bij een herkeuringscommissie, bestaande uit tenminste drie geneeskundigen. Een van deze geneeskundigen wordt aangewezen door de betrokken ambtenaar.

  • 2 Het krachtens het eerste lid in te dienen beroepschrift wordt aangeboden aan het bevoegd gezag dat ingevolge het vierde lid de herkeuringscommissie moet benoemen. Het beroepschrift vermeldt tevens de naam en het adres van de geneeskundige die door de betrokken ambtenaar voor benoeming in de herkeuringscommissie is aangewezen.

  • 3 De leden van de herkeuringscommissie mogen niet bij een uitspraak, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, betrokken zijn geweest.

  • 4 De leden van de herkeuringscommissie worden benoemd:

    • a. door het bevoegde gezag, indien de ambtenaar zich in de openbare lichamen bevindt;

    • b. door of vanwege Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties indien de ambtenaar zich buiten de openbare lichamen bevindt;

    • c. [vervallen]

Artikel 35a

  • 1 De ambtenaar kan aan een geneeskundig onderzoek vanwege de dienst worden onderworpen ter beoordeling van de vraag:

    • a. of er sprake is van verhindering tot dienstverrichting wegens ziekte;

    • b. of zich een omstandigheid voordoet, als bedoeld in artikel 31A of in artikel 31B eerste lid, onder b of c;

    • c. of verdere maatregelen in het belang van het herstel nodig zijn;

    • d. wanneer en in welke mate de dienst kan worden hervat.

  • 2 De vanwege de dienst optredende geneeskundige deelt het oordeel terstond mede aan de ambtenaar en stelt het gezag dat het onderzoek aanvroeg, daarvan zo spoedig mogelijk in kennis.

Artikel 35b

  • 1 De ambtenaar, die zich met het oordeel van de in artikel 35A, tweede lid, bedoelde geneeskundige, niet kan verenigen, kan hiervan, mits binnen de kortst mogelijke tijd, doch in ieder geval binnen 3 maal 24 uur nadat dit oordeel te zijner kennis is gebracht, onder opgave van redenen aan het gezag dat het onderzoek aanvroeg, schriftelijk mededeling doen. Hij kan ter ondersteuning van zijn bezwaar een verklaring overleggen van een geneeskundige, die alsdan door de in het tweede lid bedoelde commissie in de gelegenheid wordt gesteld tot het geven van een nadere mondelinge toelichting.

  • 2 Behalve indien, na overleg met de geneeskundige, bedoeld in het tweede lid van artikel 35A, door het gezag dat het onderzoek aanvroeg, het bezwaar van de ambtenaar reeds aanstonds voldoende gegrond wordt geacht, wordt binnen 14 dagen na ontvangst van het bezwaarschrift door een commissie van geneeskundigen – waarin geen zitting zal mogen hebben de in artikel 35A, tweede lid, bedoelde geneeskundige – een hernieuwd onderzoek ingesteld. De commissie deelt haar oordeel zo spoedig mogelijk mede aan het bevoegde gezag, dat vervolgens de ambtenaar daarvan in kennis stelt.

  • 3 De kosten van het hernieuwde onderzoek komen voor rekening van de overheid.

Artikel 36

  • 1 De ambtenaar aan wie vrijstelling van dienst wegens ziekte is verleend van drie maanden of meer, mag de uitoefening van zijn dienst niet hervatten, dan nadat uit een verklaring van de geneeskundige(n), bedoeld in artikel 33, vierde lid, blijkt, dat de betrokken ambtenaar is onderzocht en in staat is bevonden tot hervatting van zijn dienstuitoefening.

  • 2 De ambtenaar die aan het einde van een tot de maximumduur genoemd in artikel 31 verlengde vrijstelling van dienst wegens ziekte volgens een verklaring afgegeven door de geneeskundige(n), bedoeld in het eerste lid, niet geschikt is bevonden om zijn dienstuitoefening te hervatten, wordt, behoudens het bepaalde in het volgende lid, eervol ontslag uit de overheidsdienst verleend.

  • 3 Indien de geneeskundige(n), bedoeld in het eerste lid, van oordeel is dat hervatting van de dienstuitoefening door de betrokken ambtenaar niet mogelijk is wegens een opgekomen ziekte van voorbijgaande aard, wordt hem voor de duur van die ziekte vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden met behoud van zeventig ten honderd van zijn vol inkomen verleend.

Artikel 37

Na eindiging van een vrijstelling van dienst wegens ziekte van meer dan dertig dagen of van een vrijstelling van dienst wegens ziekte voor verblijf in het buitenland, is herstel in activiteit bij beschikking vereist. Deze inactiviteitherstelling geschiedt door het bevoegde gezag.

Artikel 37a

  • 1 De ambtenaar heeft in verband met haar bevalling aanspraak op zwangerschaps- en bevallingsverlof.

  • 2 De ambtenaar heeft recht op zwangerschapsverlof vanaf de dag waarop de bevalling blijkens een schriftelijke verklaring van een genees- of verloskundige waarin de vermoedelijke datum van de bevalling wordt aangegeven, binnen zes weken te verwachten is. Het verlof begint in ieder geval twee weken vóór deze datum.

  • 3 De ambtenaar heeft recht op bevallingsverlof van zes weken vanaf de dag volgend op die van de bevalling. Dit verlof wordt verlengd tot ten hoogste twaalf weken, voor zover het zwangerschapsverlof minder dan zes weken heeft bedragen.

  • 4 Het verlof, bedoeld in het tweede en derde lid, wordt voor de toepassing van dit besluit gelijkgesteld met verhindering tot dienstverrichting wegens ziekte.

Hoofdstuk VII. Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 38

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren BES.