Titel 2. Rechtshandelingen
Een rechtshandeling vereist een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een
verklaring heeft geopenbaard.
-
1 Heeft iemand wiens geestvermogens blijvend of tijdelijk zijn gestoord, iets verklaard,
dan wordt een met de verklaring overeenstemmende wil geacht te ontbreken indien de
stoornis een redelijke waardering der bij de handeling betrokken belangen belette,
of indien de verklaring onder invloed van die stoornis is gedaan. Een verklaring wordt
vermoed onder invloed van de stoornis te zijn gedaan indien de rechtshandeling voor
de geestelijk gestoorde nadelig was, tenzij het nadeel op het tijdstip van de rechtshandeling
redelijkerwijze niet was te voorzien.
Tegen hem die eens anders verklaring of gedraging, overeenkomstig de zin die hij daaraan
onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht toekennen, heeft opgevat als
een door die ander tot hem gerichte verklaring van een bepaalde strekking, kan geen
beroep worden gedaan op het ontbreken van een met deze verklaring overeenstemmende
wil.
Tegen hem die als derde op grond van een verklaring of gedraging, overeenkomstig de
zin die hij daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht toekennen,
het ontstaan, bestaan of tenietgaan van een bepaalde rechtsbetrekking heeft aangenomen
en in redelijk vertrouwen op de juistheid van die veronderstelling heeft gehandeld,
kan door degene om wiens verklaring of gedraging het gaat, met betrekking tot deze
handeling op de onjuistheid van die veronderstelling geen beroep worden gedaan.
-
1 Tenzij anders is bepaald, kunnen verklaringen, met inbegrip van mededelingen, in iedere
vorm geschieden, en kunnen zij in een of meer gedragingen besloten liggen.
-
2 Indien bepaald is dat een verklaring schriftelijk moet worden gedaan, kan zij, voor
zover uit de strekking van die bepaling niet anders volgt, ook bij exploit geschieden.
-
3 Een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring moet, om haar werking te hebben,
die persoon hebben bereikt. Nochtans heeft ook een verklaring die hem tot wie zij
was gericht, niet of niet tijdig heeft bereikt, haar werking, indien dit niet of niet
tijdig bereiken het gevolg is van zijn eigen handeling, van de handeling van personen
voor wie hij aansprakelijk is, of van andere omstandigheden die zijn persoon betreffen
en rechtvaardigen dat hij het nadeel draagt.
-
4 Wanneer een door de afzender daartoe aangewezen persoon of middel een tot een ander
gerichte verklaring onjuist heeft overgebracht, geldt het ter kennis van de ontvanger
gekomene als de verklaring van de afzender, tenzij de gevolgde wijze van overbrenging
door de ontvanger was bepaald.
Tenzij uit de wet anders voortvloeit, zijn rechtshandelingen die niet in de voorgeschreven
vorm zijn verricht, nietig.
-
2 Strijd met een dwingende wetsbepaling leidt tot nietigheid van de rechtshandeling,
doch indien de bepaling uitsluitend strekt ter bescherming van één der partijen bij
een meerzijdige rechtshandeling, slechts tot vernietigbaarheid, een en ander voor
zover niet uit de strekking van de bepaling anders voortvloeit.
Betreft een grond van nietigheid slechts een deel van een rechtshandeling, dan blijft
deze voor het overige in stand, voor zover dit, gelet op inhoud en strekking van de
handeling, niet in onverbrekelijk verband met het nietige deel staat.
Beantwoordt de strekking van een nietige rechtshandeling in een zodanige mate aan
die van een andere, als geldig aan te merken rechtshandeling, dat aangenomen moet
worden dat die andere rechtshandeling zou zijn verricht, indien van de eerstgenoemde
wegens haar ongeldigheid was afgezien, dan komt haar de werking van die andere rechtshandeling
toe, tenzij dit onredelijk zou zijn jegens een belanghebbende die niet tot de rechtshandeling
als partij heeft medegewerkt.
-
1 Rechtshandelingen die, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomende personen, strekken
tot verkrijging door:
-
a. rechters, leden van het openbaar ministerie, griffiers, advocaten, procesgemachtigden,
deurwaarders en notarissen, van goederen waarover een geding aanhangig is voor het
gerecht onder welks rechtsgebied zij hun bediening uitoefenen,
-
b. ambtenaren, van goederen die door hen of te hunnen overstaan worden verkocht, of
-
c. personen met openbaar gezag bekleed, van goederen die toebehoren aan een openbaar
lichaam of een andere openbare instelling, en aan hun beheer zijn toevertrouwd, zijn
nietig en verplichten de verkrijgers tot schadevergoeding.
-
2 Het eerste lid, onderdeel a, heeft geen betrekking op uiterste wilsbeschikkingen,
door een erflater ten voordele van zijn wettelijke erfgenamen gemaakt, noch op rechtshandelingen
krachtens welke deze erfgenamen goederen der nalatenschap verkrijgen.
-
3 In het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, is de rechtshandeling geldig,
indien zij met Onze Goedkeuring is geschied of het een verkoop in het openbaar betreft.
-
3 Bedrog is aanwezig wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling
beweegt door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling, door het opzettelijk
daartoe verzwijgen van enig feit dat de verzwijger verplicht was mede te delen, of
door een andere kunstgreep. Aanprijzingen in algemene bewoordingen, ook al zijn ze
onwaar, leveren op zichzelf geen bedrog op.
-
4 Misbruik van omstandigheden is aanwezig wanneer iemand die weet of moet begrijpen
dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid,
lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het
verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert,
ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden.
-
5 Indien een verklaring is tot stand gekomen door bedreiging, bedrog of misbruik van
omstandigheden van de zijde van iemand die geen partij bij de rechtshandeling is,
kan op dit gebrek geen beroep worden gedaan jegens een wederpartij die geen reden
had het bestaan ervan te veronderstellen.
-
1 Indien een schuldenaar bij het verrichten van een onverplichte rechtshandeling wist
of behoorde te weten dat daarvan benadeling van een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden
het gevolg zou zijn, is de rechtshandeling vernietigbaar en kan de vernietigingsgrond
worden ingeroepen door iedere door de rechtshandeling in zijn verhaalsmogelijkheden
benadeelde schuldeiser, onverschillig of zijn vordering vóór of na de handeling is
ontstaan.
-
2 Een rechtshandeling anders dan om niet, die hetzij meerzijdig is, hetzij eenzijdig
en tot een of meer bepaalde personen gericht, kan wegens benadeling slechts worden
vernietigd indien ook degenen met of jegens wie de schuldenaar de rechtshandeling
verrichtte, wisten of behoorden te weten dat daarvan benadeling van een of meer schuldeisers
het gevolg zou zijn.
-
3 Wordt een rechtshandeling om niet wegens benadeling vernietigd, dan heeft de vernietiging
ten aanzien van de bevoordeelde die wist noch behoorde te weten dat van de rechtshandeling
benadeling van een of meer schuldeisers het gevolg zou zijn, geen werking, voor zover
hij aantoont dat hij ten tijde van de verklaring of het instellen van de vordering
tot vernietiging niet ten gevolge van de rechtshandeling gebaat was.
-
5 Rechten, door derden te goeder trouw anders dan om niet verkregen op goederen die
het voorwerp waren van de vernietigde rechtshandeling, worden geëerbiedigd. Ten aanzien
van de derde te goeder trouw die om niet heeft verkregen, heeft de vernietiging geen
werking voor zover hij aantoont dat hij op het ogenblik dat het goed van hem wordt
opgeëist, niet ten gevolge van de rechtshandeling gebaat is.
-
1 Indien de rechtshandeling waardoor een of meer schuldeisers zijn benadeeld, is verricht
binnen één jaar voor het inroepen van de vernietigingsgrond en de schuldenaar zich
niet reeds voor de aanvang van die termijn tot die rechtshandeling had verplicht,
wordt vermoed dat men aan beide zijden wist of behoorde te weten dat een zodanige
benadeling het gevolg van de rechtshandeling zou zijn:
-
a. bij overeenkomsten, waarbij de waarde der verbintenis aan de zijde van de schuldenaar
aanmerkelijk die der verbintenis aan de andere zijde overtreft;
-
b. bij rechtshandelingen ter voldoening van of zekerheidstelling voor een niet opeisbare
schuld;
-
c. bij rechtshandelingen, door de schuldenaar die een natuurlijk persoon is, verricht
met of jegens:
-
1° zijn echtgenoot, zijn pleegkind of een bloed- of aanverwant tot in de derde graad;
-
2° een rechtspersoon waarin hij, zijn echtgenoot, zijn pleegkind of een bloed- of aanverwant
tot in de derde graad bestuurder of commissaris is, dan wel waarin deze personen,
afzonderlijk of te zamen, als aandeelhouder rechtstreeks of middellijk voor ten minste
de helft van het geplaatste stemgerechtigde kapitaal deelnemen;
-
d. bij rechtshandelingen, door de schuldenaar die rechtspersoon is, verricht met of jegens
een natuurlijke persoon:
-
1° die bestuurder of commissaris van de rechtspersoon is, dan wel met of jegens diens
echtgenoot, pleegkind of bloed- of aanverwant tot in de derde graad;
-
2° die al dan niet te zamen met zijn echtgenoot, zijn pleegkinderen en zijn bloed- of
aanverwanten tot in de derde graad, als aandeelhouder rechtstreeks of middellijk voor
ten minste de helft van het geplaatste stemgerechtigde kapitaal deelneemt;
-
3° wiens echtgenoot, pleegkinderen of bloed- of aanverwanten tot in de derde graad afzonderlijk
of te zamen, als aandeelhouder rechtstreeks of middellijk voor ten minste de helft
van het geplaatste stemgerechtigde kapitaal deelnemen;
-
e. bij rechtshandelingen, door de schuldenaar die rechtspersoon is, verricht met of jegens
een andere rechtspersoon, indien:
-
1° een van deze rechtspersonen bestuurder is van de andere;
-
2° een bestuurder, natuurlijk persoon, van een van deze rechtspersonen, of diens echtgenoot,
pleegkind of bloed- of aanverwant tot in de derde graad, bestuurder is van de andere;
-
3° een bestuurder, natuurlijk persoon, of een commissaris van een van deze rechtspersonen,
of diens echtgenoot, pleegkind of bloed- of aanverwant tot in de derde graad, afzonderlijk
of te zamen, als aandeelhouder rechtstreeks of middellijk voor ten minste de helft
van het geplaatste stemgerechtigde kapitaal deelneemt in de andere;
-
4° in beide rechtspersonen voor ten minste de helft van het geplaatste stemgerechtigde
kapitaal rechtstreeks of middellijk wordt deelgenomen door dezelfde rechtspersoon,
dan wel dezelfde natuurlijke persoon, al dan niet te zamen met zijn echtgenoot, zijn
pleegkinderen en zijn bloed- of aanverwanten tot in de derde graad;
-
f. bij rechtshandelingen, door de schuldenaar die rechtspersoon is, verricht met of jegens
een groepsmaatschappij.
In geval van benadeling door een rechtshandeling om niet, die de schuldenaar heeft
verricht binnen één jaar vóór het inroepen van de vernietigingsgrond, wordt vermoed
dat hij wist of behoorde te weten dat benadeling van een of meer schuldeisers het
gevolg van de rechtshandeling zou zijn.
Onder schuldenaar in de zin van de artikelen 45 tot en met 47 is begrepen hij op wiens goed voor de schuld van een ander verhaal kan worden genomen.
Een vernietigbare rechtshandeling wordt vernietigd hetzij door een buitengerechtelijke
verklaring, hetzij door een rechterlijke uitspraak.
-
3 Een beroep in rechte op een vernietigingsgrond kan te allen tijde worden gedaan ter
afwering van een op de rechtshandeling steunende vordering of andere rechtsmaatregel.
Hij die dit beroep doet, is verplicht om zo spoedig mogelijk daarvan mededeling te
doen aan de partijen bij de rechtshandeling die niet in het geding zijn verschenen.
-
2 Indien de reeds ingetreden gevolgen van een rechtshandeling bezwaarlijk ongedaan gemaakt
kunnen worden, kan de rechter desgevraagd aan een vernietiging geheel of ten dele
haar werking ontzeggen. Hij kan aan een partij die daardoor onbillijk wordt bevoordeeld,
de verplichting opleggen tot een uitkering in geld aan de partij die benadeeld wordt.
-
1 De bevoegdheid om ter vernietiging van een meerzijdige rechtshandeling een beroep
te doen op misbruik van omstandigheden vervalt, wanneer de wederpartij tijdig een
wijziging van de gevolgen van de rechtshandeling voorstelt, die het nadeel op afdoende
wijze opheft.
-
2 Bovendien kan de rechter op verlangen van een der partijen, in plaats van een vernietiging
wegens misbruik van omstandigheden uit te spreken, ter opheffing van dit nadeel de
gevolgen van de rechtshandeling wijzigen.
-
1 De bevoegdheid om ter vernietiging van een rechtshandeling een beroep op een vernietigingsgrond
te doen vervalt, wanneer hij aan wie deze bevoegdheid toekomt, de rechtshandeling
heeft bevestigd, nadat de verjaringstermijn ter zake van de rechtsvordering tot vernietiging
op die grond een aanvang heeft genomen.
-
2 Eveneens vervalt de bevoegdheid om een beroep op een vernietigingsgrond te doen, wanneer
een onmiddellijk belanghebbende na de aanvang van de verjaringstermijn aan hem aan
wie deze bevoegdheid toekomt een redelijke termijn heeft gesteld om te kiezen tussen
bevestiging en vernietiging en deze binnen deze termijn geen keuze heeft gedaan.
Voor de toepassing van de artikelen 50 tot en met 55 gelden mede als partij:
-
a. in geval van eenzijdige tot een of meer bepaalde personen gerichte rechtshandelingen:
die personen;
-
b. in geval van andere eenzijdige rechtshandelingen: zij die onmiddellijk belanghebbenden
zijn bij de instandhouding van die handeling.
Behoeft een rechtshandeling om het beoogde gevolg te hebben goedkeuring, machtiging,
vergunning of enige andere vorm van toestemming van een overheidsorgaan of van een
andere persoon die geen partij bij de rechtshandeling is, dan kan iedere onmiddellijk
belanghebbende aan hen die partij bij de rechtshandeling zijn geweest, aanzeggen dat
indien niet binnen een redelijke, bij die aanzegging gestelde termijn die toestemming
wordt verkregen, de handeling te zijnen aanzien zonder gevolg zal blijven.
-
1 Wanneer eerst na het verrichten van een rechtshandeling een voor haar geldigheid gesteld
wettelijk vereiste wordt vervuld, maar alle onmiddellijk belanghebbenden die zich
op dit gebrek hadden kunnen beroepen, in de tussen de handeling en de vervulling van
het vereiste liggende tijdsruimte de handeling als geldig hebben aangemerkt, is daarmede
de rechtshandeling bekrachtigd.
Buiten het vermogensrecht vinden de bepalingen van deze titel overeenkomstige toepassing,
voor zover de aard van de rechtshandeling of van de rechtsbetrekking zich daartegen
niet verzet.
-
2 Is een rechtshandeling in naam van een ander verricht, dan kan tegen de wederpartij,
indien zij op grond van een verklaring of gedraging van die ander heeft aangenomen
en onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht aannemen dat een toereikende
volmacht was verleend, op de onjuistheid van deze veronderstelling geen beroep worden
gedaan.
-
3 Indien een volgens wet of gebruik openbaar gemaakte volmacht beperkingen bevat, die
zo ongebruikelijk zijn dat de wederpartij ze daarin niet behoefde te verwachten, kunnen
deze haar niet worden tegengeworpen, tenzij zij ze kende.
-
1 Een algemene volmacht strekt zich slechts uit tot daden van beschikking, indien schriftelijk
en ondubbelzinnig is bepaald dat zij zich ook tot die daden uitstrekt. Onder algemene
volmacht wordt verstaan de volmacht die alle zaken van de volmachtgever en alle rechtshandelingen
omvat, met uitzondering van hetgeen ondubbelzinnig is uitgesloten.
-
2 Een bijzondere volmacht die in algemene bewoordingen is verleend, strekt zich slechts
uit tot daden van beschikking, indien dit ondubbelzinnig is bepaald. Niettemin strekt
een volmacht die voor een bepaald doel is verleend, zich uit tot alle daden van beheer
en van beschikking die dienstig kunnen zijn tot het bereiken van dit doel.
-
2 Wanneer een volmacht door een onbekwaam persoon is verleend, is een krachtens die
volmacht door de gevolmachtigde verrichte rechtshandeling op gelijke wijze geldig,
nietig of vernietigbaar, als wanneer zij door de onbekwame zelf zou zijn verricht.
Tenzij anders is bepaald, is een gevolmachtigde slechts in de navolgende gevallen
bevoegd de hem verleende volmacht aan een ander te verlenen:
-
a. voor zover de bevoegdheid hiertoe uit de aard der te verrichten rechtshandelingen
noodzakelijk voortvloeit of in overeenstemming is met het gebruik;
-
b. voor zover de verlening van de volmacht aan een andere persoon in het belang van de
volmachtgever noodzakelijk is en deze zelf niet in staat is een voorziening te treffen;
-
c. voor zover de volmacht goederen betreft, die gelegen zijn buiten het land of eiland
waar de gevolmachtigde zijn woonplaats heeft.
Is een volmacht aan twee of meer personen te zamen verleend, dan is ieder van hen
bevoegd zelfstandig te handelen, tenzij anders is bepaald.
-
2 Voor zover het al of niet aanwezig zijn van een wil of van wilsgebreken, alsmede bekendheid
of onbekendheid met feiten van belang zijn voor de geldigheid of de gevolgen van een
rechtshandeling, komen ter beoordeling daarvan de volmachtgever of de gevolmachtigde
of beiden in aanmerking, al naar gelang het aandeel dat ieder van hen heeft gehad
in de totstandkoming van de rechtshandeling en in de bepaling van haar inhoud.
-
1 Hij die een overeenkomst aangaat in naam van een nader te noemen volmachtgever, moet
diens naam noemen binnen de door de wet, de overeenkomst of het gebruik bepaalde termijn
of, bij gebreke hiervan, binnen een redelijke termijn.
Tenzij anders is bepaald, kan een gevolmachtigde slechts dan als wederpartij van de
volmachtgever optreden wanneer de inhoud van de te verrichten rechtshandeling zo nauwkeurig
vaststaat, dat strijd tussen beider belangen uitgesloten is.
-
3 Een bekrachtiging heeft geen gevolg, indien op het tijdstip waarop zij geschiedt,
de wederpartij reeds heeft te kennen gegeven dat zij de handeling wegens het ontbreken
van een volmacht als ongeldig beschouwt, tenzij de wederpartij op het tijdstip dat
zij handelde heeft begrepen of onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs heeft
moeten begrijpen dat geen toereikende volmacht was verleend.
Hij die als gevolmachtigde handelt, staat jegens de wederpartij in voor het bestaan
en de omvang van de volmacht, tenzij de wederpartij weet of behoort te begrijpen dat
een toereikende volmacht ontbreekt, of de gevolmachtigde de inhoud van de volmacht
volledig aan de wederpartij heeft medegedeeld.
-
1 Verklaringen, door een gevolmachtigde afgelegd, kunnen door de wederpartij als ongeldig
van de hand worden gewezen, indien zij de gevolmachtigde terstond om bewijs van de
volmacht heeft gevraagd en haar niet onverwijld hetzij een geschrift waaruit de volmacht
volgt, is overgelegd, hetzij de volmacht door de volmachtgever is bevestigd.
Een volmacht eindigt door:
-
a. de dood, de ondercuratelestelling of het faillissement van de volmachtgever;
-
b. de dood, de ondercuratelestelling of het faillissement van de gevolmachtigde, tenzij
anders is bepaald;
-
c. herroeping door de volmachtgever;
-
d. opzegging door de gevolmachtigde.
-
1 Voor zover een volmacht strekt tot het verrichten van een rechtshandeling in het belang
van de gevolmachtigde of van een derde, kan worden bepaald dat zij onherroepelijk
is, of dat zij niet eindigt door de dood of ondercuratelestelling van de volmachtgever.
Eerstgenoemde bepaling sluit, tenzij anders blijkt, de tweede in.
-
2 Bevat de volmacht een bepaling als bedoeld in het eerste lid, dan mag de wederpartij
aannemen dat het aldaar voor de geldigheid van die bepaling gestelde vereiste vervuld
is, tenzij het tegendeel voor haar duidelijk kenbaar is.
-
4 De rechter in eerste aanleg kan, op verzoek van de volmachtgever of van een erfgenaam
of de curator van de volmachtgever, een bepaling als bedoeld in het eerste lid, wegens
gewichtige redenen wijzigen of buiten werking stellen.
-
1 Na het einde van de volmacht moet de gevolmachtigde desgevorderd geschriften waaruit
de volmacht blijkt, teruggeven of toestaan dat de volmachtgever daarop aantekent dat
de volmacht is geëindigd. In geval van een bij notariële akte verleende volmacht tekent
de notaris die de minuut onder zijn berusting heeft, op verzoek van de volmachtgever
het einde van de volmacht daarop aan.
-
2 Wanneer te vrezen is dat een gevolmachtigde van een volmacht ondanks haar einde gebruik
zal maken, kan de volmachtgever zich wenden tot de rechter in eerste aanleg met verzoek
de wijze van bekendmaking van het einde van de volmacht te bepalen, die ten gevolge
zal hebben dat het tegen een ieder kan worden ingeroepen. Tegen een toewijzende beschikking
krachtens dit lid is geen hogere voorziening toegelaten.
-
1 Een oorzaak die de volmacht heeft doen eindigen, kan tegenover een wederpartij die
noch van het einde van de volmacht, noch van die oorzaak kennis droeg, slechts worden
ingeroepen indien:
-
a. het einde van de volmacht of de oorzaak die haar heeft doen eindigen, aan de wederpartij
was medegedeeld of was bekend gemaakt op een wijze die krachtens wet of verkeersopvattingen
meebrengt dat de volmachtgever het einde van de volmacht aan de wederpartij kan tegenwerpen;
-
b. de dood van de volmachtgever van algemene bekendheid was;
-
c. de aanstelling of tewerkstelling waaruit de volmacht voortvloeide, op een voor derden
kenbare wijze was beëindigd;
-
d. de wederpartij van de volmacht op geen andere wijze had kennis gekregen dan door een
verklaring van de gevolmachtigde.
-
2 In de in het eerste lid bedoelde gevallen is de gevolmachtigde die voortgaat op naam
van de volmachtgever te handelen, tot schadevergoeding gehouden jegens de wederpartij
die van het einde van de volmacht geen kennis droeg. Hij is niet aansprakelijk indien
hij wist noch behoorde te weten dat de volmacht was geëindigd.
Wordt ondanks de dood van de volmachtgever krachtens de volmacht een geldige rechtshandeling
verricht, dan worden de erfgenamen van de volmachtgever en de wederpartij gebonden
alsof de handeling bij het leven van de volmachtgever was verricht.
Wanneer iemand optreedt als vertegenwoordiger uit anderen hoofde dan volmacht, zijn
de artikelen 63, eerste lid, 66, eerste lid, 67, 69, 70, 71 en 75, tweede lid, van overeenkomstige toepassing, voor zover uit de wet niet anders voortvloeit.
Buiten het vermogensrecht vinden de bepalingen van deze titel overeenkomstige toepassing,
voor zover de aard van de rechtshandeling of van de rechtsbetrekking zich daartegen
niet verzet.
Titel 5. Bezit en houderschap
Of iemand een goed houdt en of hij dit voor zichzelf of voor een ander doet, wordt
naar verkeersopvatting beoordeeld, met inachtneming van de navolgende regels en overigens
op grond van uiterlijke feiten.
Wie een goed houdt, wordt vermoed dit voor zichzelf te houden.
Bestaat tussen twee personen een rechtsverhouding die de strekking heeft dat hetgeen
de ene op bepaalde wijze zal verkrijgen, door hem voor de ander zal worden gehouden,
dan houdt de ene het ter uitvoering van die rechtsverhouding door hem verkregene voor
de ander.
Wanneer men heeft aangevangen krachtens een rechtsverhouding voor een ander te houden,
gaat men daarmee onder dezelfde titel voort, zolang niet blijkt dat hierin verandering
is gebracht, hetzij ten gevolge van een handeling van hem voor wie men houdt, hetzij
ten gevolge van een tegenspraak van diens recht.
Bezit wordt verkregen door inbezitneming, door overdracht of door opvolging onder
algemene titel.
Een bezitter draagt zijn bezit over door de verkrijger in staat te stellen die macht
uit te oefenen die hij zelf over het goed kon uitoefenen.
Voor de overdracht van het bezit is een tweezijdige verklaring zonder feitelijke handeling
voldoende wanneer:
-
a. de vervreemder de zaak bezit en hij haar krachtens een bij de levering gemaakt beding
voortaan voor de verkrijger houdt;
-
b. de verkrijger houder van de zaak voor de vervreemder was;
-
c. een derde voor de vervreemder de zaak hield, en haar na de overdracht voor de ontvanger
houdt.
In het in onderdeel c bedoelde geval gaat het bezit niet over voordat de derde de
overdracht heeft erkend, dan wel de vervreemder of de verkrijger de overdracht aan
hem heeft meegedeeld.
Hij die onder een algemene titel een ander opvolgt, volgt daarmee die ander op in
diens bezit en houderschap, met alle hoedanigheden en gebreken daarvan.
-
2 De rechthebbende op een goed, die dit opeist van een bezitter te goeder trouw of die
het van deze heeft terugontvangen, is verplicht de ten behoeve van het goed gemaakte
kosten alsmede de schade waarvoor de bezitter op grond van titel 3 van Boek 6 uit hoofde van zijn bezit jegens derden aansprakelijk mocht zijn, aan deze te vergoeden,
voor zover de bezitter niet door de vruchten van het goed en de overige voordelen
die hij ter zake heeft genoten, voor het een en ander is schadeloos gesteld. De rechter
kan de verschuldigde vergoeding beperken, indien volledige vergoeding zou leiden tot
onbillijke bevoordeling van de bezitter jegens de rechthebbende.
-
4 Het eerste tot en met derde lid is ook van toepassing op hem die meent en mocht menen
dat hij het bezit rechtmatig heeft verkregen, ook al weet hij dat de handelingen die
voor de levering van het recht nodig zijn, niet hebben plaatsgevonden.
-
1 Een bezitter die niet te goeder trouw is, is jegens de rechthebbende behalve tot afgifte
van het goed ook verplicht tot het afgeven van de afgescheiden natuurlijke en de opeisbaar
geworden burgerlijke vruchten, onverminderd zijn aansprakelijkheid op grond van titel 3 van Boek 6 voor door de rechthebbende geleden schade.
Indien de rechthebbende ter bevrijding van de door hem ingevolge de artikelen 120 en 121 verschuldigde vergoedingen op zijn kosten het goed aan de bezitter wil overdragen,
is de bezitter gehouden hieraan mee te werken.
Heeft de bezitter van een zaak daaraan veranderingen of toevoegingen aangebracht,
dan is hij bevoegd om, in plaats van de hem op grond van de artikelen 120 en 121 daarvoor toekomende vergoeding te vorderen, deze veranderingen of toevoegingen weg
te nemen, mits hij de zaak in de oude toestand terugbrengt.
Wanneer iemand een goed voor een ander houdt en dit door een derde als rechthebbende
van hem wordt opgeëist, vindt hetgeen in de artikelen 120 tot en met 123 omtrent de bezitter is bepaald, te zijnen aanzien toepassing met inachtneming van
de rechtsverhouding waarin hij tot die ander stond.
-
1 Hij die het bezit van een goed heeft verkregen, kan op grond van een daarna ingetreden
bezitsverlies of bezitsstoornis tegen derden dezelfde rechtsvorderingen instellen
tot terugverkrijging van het goed en tot opheffing van de stoornis, die de rechthebbende
op het goed toekomen. Nochtans moeten deze rechtsvorderingen binnen het jaar na het
verlies of de stoornis worden ingesteld.
-
2 De vordering wordt afgewezen, indien de opgeroepene een beter recht dan de eiser heeft
tot het houden van het goed of de storende handelingen krachtens een beter recht heeft
verricht, tenzij de opgeroepene met geweld of op heimelijke wijze aan de eiser het
bezit heeft ontnomen of diens bezit heeft gestoord.
-
3 Dit artikel laat voor de bezitter, ook nadat het in het eerste lid bedoelde jaar is
verstreken, en voor de houder onverlet de mogelijkheid een vordering op grond van
onrechtmatige daad in te stellen, indien daartoe gronden zijn.
Vruchtgebruik geeft het recht om goederen die aan een ander toebehoren, te gebruiken
en daarvan de vruchten te genieten.
Vruchtgebruik ontstaat door vestiging of door verjaring.
-
1 Vruchtgebruik kan worden gevestigd ten behoeve van één persoon, ofwel ten behoeve
van twee of meer personen, hetzij gezamenlijk, hetzij bij opvolging. In het laatste
geval moeten ook de later geroepenen op het ogenblik van de vestiging bestaan.
-
2 Vruchtgebruik kan niet worden gevestigd voor langer dan het leven van de vruchtgebruiker.Vruchtgebruik
ten behoeve van twee of meer personen wast bij het einde van het recht van een hunner
bij dat van anderen aan, bij ieder in evenredigheid van zijn aandeel, en eindigt eerst
door het tenietgaan van het recht van de laatst overgeblevene, tenzij anders is bepaald.
-
2 Op het bewind zijn de artikelen 433, eerste lid, 435, 436, eerste tot en met derde lid, 437, 438, eerste lid, 439, 441, eerste en vierde lid, 442 tot en met 448 en 449, tweede lid, van Boek 1 van toepassing, met dien verstande dat de vruchtgebruiker en de hoofdgerechtigde
beiden als rechthebbende gelden, voor zover uit hun rechtsverhouding niet anders voortvloeit.
-
1 Tenzij een bewind reeds tot een voldoende boedelbeschrijving heeft geleid of daartoe
verplicht, moet de vruchtgebruiker in tegenwoordigheid of na behoorlijke oproeping
van de hoofdgerechtigde een notariële beschrijving van de goederen opmaken. De beschrijving
kan ondershands worden opgemaakt, indien de hoofdgerechtigde tegenwoordig is en hoofdgerechtigde
en vruchtgebruiker een regeling hebben getroffen omtrent haar bewaring.
-
2 Zowel de vruchtgebruiker als de hoofdgerechtigde hebben het recht om in de beschrijving
alle bijzonderheden te doen opnemen, die dienstig zijn om de toestand waarin de aan
het vruchtgebruik onderworpen zaken zich bevinden, te doen kennen.
-
4 De vruchtgebruiker moet jaarlijks aan de hoofdgerechtigde een ondertekende nauwkeurige
opgave zenden van de goederen die niet meer aanwezig zijn, van de goederen die daarvoor
in de plaats zijn gekomen, en van de voordelen die de goederen hebben opgeleverd en
die geen vruchten zijn.
-
2 Is de vruchtgebruiker van het stellen van zekerheid vrijgesteld, dan kan de hoofdgerechtigde
jaarlijks verlangen dat hem de aan het vruchtgebruik onderworpen zaken worden getoond.
Ten aanzien van waardepapieren en gelden kan, behoudens bijzondere omstandigheden,
met overlegging van een verklaring van een kredietinstelling in de zin van de Wet financiële markten BES worden volstaan.
-
1 Een vruchtgebruiker mag de aan het vruchtgebruik onderworpen goederen gebruiken of
verbruiken overeenkomstig de bij de vestiging van het vruchtgebruik gestelde regels
of, bij gebreke van zodanige regels, met inachtneming van de aard van de goederen
en de ten aanzien van het gebruik of verbruik bestaande plaatselijke gewoonten.
-
1 Van zaken die aan het vruchtgebruik zijn onderworpen, mag de vruchtgebruiker de bestemming
die deze bij de aanvang van het vruchtgebruik hadden, niet veranderen zonder toestemming
van de hoofdgerechtigde of machtiging van de rechter in eerste aanleg.
-
2 Tenzij in de akte van vestiging anders is bepaald, is de vruchtgebruiker van een zaak,
zowel tijdens de duur van zijn recht als bij het einde daarvan, bevoegd om aan de
zaak aangebrachte veranderingen en toevoegingen weg te nemen, mits hij de zaak in
de oude toestand terugbrengt.
-
1 De vruchtgebruiker is verplicht het voorwerp van zijn vruchtgebruik ten behoeve van
de hoofdgerechtigde te verzekeren tegen die gevaren waartegen het gebruikelijk is
een verzekering te sluiten. In ieder geval is de vruchtgebruiker, indien een gebouw
aan zijn vruchtgebruik is onderworpen, verplicht dit tegen brand te verzekeren.
-
3 De hoofdgerechtigde is slechts bevoegd de in het eerste en het tweede lid genoemde
bevoegdheden uit te oefenen, indien hij daartoe toestemming van de vruchtgebruiker
of machtiging van de rechter in eerste aanleg heeft gekregen.Tegen de machtiging van
de rechter is geen hogere voorziening toegelaten.
-
1 Ook wanneer bij de beschrijving of in een jaarlijkse opgave een of meer goederen die
aan het vruchtgebruik onderworpen zijn, slechts naar hun soort zijn aangeduid, behoudt
de hoofdgerechtigde daarop zijn recht.
-
3 In andere gevallen mag een vruchtgebruiker slechts vervreemden of bezwaren met toestemming
van de hoofdgerechtigde of machtiging van de rechter in eerste aanleg. De machtiging
wordt alleen gegeven, wanneer het belang van de vruchtgebruiker of de hoofdgerechtigde
door de vervreemding of bezwaring wordt gediend en het belang van de ander daardoor
niet wordt geschaad.
-
1 Hetgeen in de plaats van aan vruchtgebruik onderworpen goederen treedt doordat daarover
bevoegdelijk wordt beschikt, behoort aan de hoofdgerechtigde toe en is eveneens aan
het vruchtgebruik onderworpen. Hetzelfde is het geval met hetgeen door inning van
aan vruchtgebruik onderworpen vorderingen wordt ontvangen, en met vorderingen tot
vergoeding die in de plaats van aan vruchtgebruik onderworpen goederen treden, waaronder
begrepen vorderingen ter zake van waardevermindering van die goederen.
-
1 Tenzij bij de vestiging anders is bepaald, moeten gelden die tot het vruchtgebruik
behoren, in overleg met de hoofdgerechtigde vruchtdragend belegd of in het belang
van de overige aan het vruchtgebruik onderworpen goederen besteed worden.
-
2 In geval van geschil omtrent hetgeen ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde
gelden dient te geschieden, beslist daaromtrent de persoon die bij de vestiging van
het vruchtgebruik daartoe is aangewezen, of bij gebreke van een zodanige aanwijzing,
de rechter in eerste aanleg. Tegen een beschikking van de rechter krachtens dit lid
is geen hogere voorziening toegelaten.
-
1 Komt de vruchtgebruiker de bevoegdheid tot gehele of gedeeltelijke vervreemding en
vertering van aan het vruchtgebruik onderworpen goederen toe, dan kan de hoofdgerechtigde
bij het einde van het vruchtgebruik afgifte vorderen van de in vruchtgebruik gegeven
goederen of hetgeen daarvoor in de plaats getreden is, voor zover de vruchtgebruiker
of zijn rechtverkrijgenden niet bewijzen dat die goederen verteerd of door toeval
teniet gegaan zijn.
-
2 Bij de vestiging van het vruchtgebruik kunnen een of meer personen worden aangewezen,
wier toestemming voor de vervreemding en de vertering nodig is. Staat het vruchtgebruik
onder bewind, dan zijn de vervreemding en de vertering van de medewerking van de bewindvoerder
afhankelijk.
De vruchtgebruiker komen alle vruchten toe die tijdens het vruchtgebruik afgescheiden
of opeisbaar worden. Bij de vestiging van het vruchtgebruik kan nader worden bepaald
wat met betrekking tot het vrucht gebruik als vrucht moet worden beschouwd.
-
2 Indien bij de vestiging van het vruchtgebruik een onroerende zaak niet verhuurd was,
kan de vruchtgebruiker niet verhuren zonder toestemming van de hoofdgerechtigde of
machtiging van de rechter in eerste aanleg, tenzij de bevoegdheid daartoe hem bij
de vestiging van het vruchtgebruik is toegekend.
-
3 Na het einde van het vruchtgebruik is de hoofdgerechtigde verplicht een bevoegdelijk
aangegane huur gestand te doen. Hij kan nochtans gestanddoening weigeren, voor zover
zonder zijn toestemming hetzij de overeengekomen tijdsduur van de huur langer is dan
met het plaatselijk gebruik overeenstemt of, bij gebreke van zulk een gebruik, langer
is dan twee jaren, hetzij de verhuring is geschied op ongewone, voor hem bezwarende
voorwaarden.
Tot het instellen van rechtsvorderingen en het indienen van verzoekschriften ter verkrijging
van een rechterlijke uitspraak die zowel het recht van de vruchtgebruiker als dat
van de hoofdgerechtigde betreft, is ieder van hen bevoegd, mits hij zorg draagt dat
de ander tijdig in het geding wordt geroepen.
De uitoefening van stemrecht, verbonden aan een goed dat aan vruchtgebruik is onderworpen,
blijft de hoofdgerechtigde toekomen, tenzij bij de vestiging van het vruchtgebruik
anders is bepaald. De statuten van een rechtspersoon kunnen een recht van de vruchtgebruiker
tot het uitbrengen van diens stem in de vergadering van zijn organen uitsluiten en
beperken.
-
1 Gewone lasten en herstellingen worden door de vruchtgebruiker gedragen en verricht.
De vruchtgebruiker is verplicht, wanneer buitengewone herstellingen nodig zijn, aan
de hoofdgerechtigde van deze noodzakelijkheid kennis te geven en hem gelegenheid te
verschaffen tot het doen van deze herstellingen. De hoofdgerechtigde is niet tot het
doen van enige herstelling verplicht.
-
2 Nochtans is een hoofdgerechtigde, aan wie tengevolge van een beperking in het genot
van de vruchtgebruiker een deel van de vruchten toekomt, verplicht naar evenredigheid
bij te dragen in de lasten en kosten die volgens het eerste lid ten laste van de vruchtgebruiker
komen.
-
3 De rechter kan voor het bewind of beheer zodanige voorschriften geven als hij dienstig
acht. Op het bewind zijn, voor zover deze voorschriften niet anders bepalen, de artikelen 433, eerste lid, 435, 436, eerste tot en met derde lid, 437, 438, eerste lid, 439, 441, eerste en vierde lid, en 442 tot en met 449 van Boek 1 van toepassing, met dien verstande dat de vruchtgebruiker en de hoofdgerechtigde
beiden als rechthebbende gelden, voor zover uit hun rechtsverhouding niet anders voortvloeit.
-
1 Wanneer een nalatenschap, onderneming of soortgelijke algemeenheid in vruchtgebruik
is gegeven, kan de hoofdgerechtigde van de vruchtgebruiker verlangen dat de tot die
algemeenheid behorende schulden uit de tot het vruchtgebruik behorende goederen worden
voldaan of, voor zover de hoofdgerechtigde deze schulden uit eigen middelen heeft
voldaan, dat hem het betaalde, vermeerderd met rente van de dag der betaling af, uit
het vruchtgebruik wordt teruggegeven. Voldoet de vruchtgebruiker een schuld uit eigen
vermogen, dan behoeft de hoofdgerechtigde hem het voorgeschotene eerst bij het einde
van het vruchtgebruik terug te geven.
Een vruchtgebruiker kan zijn recht overdragen of bezwaren zonder dat daardoor de duur
van het recht gewijzigd wordt. Naast de verkrijger is de oorspronkelijke vruchtgebruiker
hoofdelijk voor alle uit het vruchtgebruik voortspruitende verplichtingen jegens de
hoofdgerechtigde aansprakelijk. Is aan de oorspronkelijke vruchtgebruiker bij de vestiging
van het vruchtgebruik een grotere bevoegdheid tot vervreemding, verbruik of vertering
gegeven dan de wet aan de vruchtgebruiker toekent, dan komt die ruimere bevoegdheid
niet aan de latere verkrijgers van het vruchtgebruik toe.
Indien een vruchtgebruiker uit hoofde van de aan het vruchtgebruik verbonden lasten
en verplichtingen op zijn kosten afstand van zijn recht wil doen, is de hoofdgerechtigde
gehouden hieraan mee te werken.
Na het eindigen van het vruchtgebruik rust op de vruchtgebruiker of zijn rechtverkrijgenden
de verplichting de goederen ter beschikking van de hoofdgerechtigde te stellen.
Titel 11. Rechtsvorderingen
-
1 Tenzij uit de wet, uit de aard der verplichting of uit een rechtshandeling anders
volgt, wordt hij die jegens een ander verplicht is iets te geven, te doen of na te
laten, daartoe door de rechter, op vordering van de gerechtigde, veroordeeld.
Indien een prestatie door tenuitvoerlegging van een executoriale titel wordt afgedwongen,
heeft dit dezelfde rechtsgevolgen als die van een vrijwillige nakoming van de uit
die titel blijkende verplichting tot die prestatie.
Vervolgen twee of meer schuldeisers ten aanzien van één goed met elkaar botsende rechten
op levering, dan gaat in hun onderlinge verhouding het oudste recht op levering voor,
tenzij uit de wet, uit de aard van hun rechten, of uit de eisen van redelijkheid en
billijkheid anders voortvloeit.
-
1 Wanneer iemand niet verricht waartoe hij is gehouden, kan de rechter hem jegens wie
de verplichting bestaat, op diens vordering machtigen om zelf datgene te bewerken
waartoe nakoming zou hebben geleid.
-
3 De kosten die noodzakelijk zijn voor de uitvoering der machtiging, komen ten laste
van hem die zijn verplichting niet is nagekomen. De uitspraak waarbij de machtiging
wordt verleend, kan tevens de voldoening van deze kosten op vertoon van de daartoe
nodige, in de uitspraak te vermelden bescheiden gelasten.
-
1 Is iemand jegens een ander gehouden een rechtshandeling te verrichten, dan kan, tenzij
de aard van de rechtshandeling zich hiertegen verzet, de rechter op vordering van
de gerechtigde bepalen dat zijn uitspraak dezelfde kracht heeft als een in wettige
vorm opgemaakte akte van degene die tot de rechtshandeling gehouden is, of dat een
door hem aan te wijzen vertegenwoordiger de handeling zal verrichten.Wijst de rechter
een vertegenwoordiger aan, dan kan hij bepalen dat de door deze te verrichten handeling
zijn goedkeuring behoeft.
-
1 Een uitspraak waarvan de rechter heeft bepaald dat zij in de plaats treedt van een
tot levering van een registergoed bestemde akte of van een deel van een zodanige akte,
kan slechts in de openbare registers worden ingeschreven, indien zij is betekend aan
degene die tot de levering werd veroordeeld en:
-
a. in kracht van gewijsde is gegaan, of
-
b. uitvoerbaar bij voorraad is en een termijn van veertien dagen of zoveel korter of
langer als in de uitspraak is bepaald, sedert de betekening van de uitspraak is verstreken.
-
3 Indien de werking van een uitspraak als bedoeld in het eerste lid, door de rechter
aan een voorwaarde is gebonden, weigert de bewaarder de inschrijving van die uitspraak,
indien niet tevens een notariële verklaring of een authentiek afschrift daarvan wordt
overgelegd waaruit van de vervulling van de voorwaarde blijkt.
Op vordering van een bij een rechtsverhouding onmiddellijk betrokken persoon spreekt
de rechter omtrent die rechtsverhouding een verklaring van recht uit.
Zonder voldoende belang komt niemand een rechtsvordering toe.
Een rechtsvordering kan niet van het recht tot welks bescherming zij dient, worden
gescheiden.
De in de voorgaande artikelen van deze titel aan de rechter toegekende bevoegdheden
komen mede aan scheidsmannen toe, tenzij partijen anders zijn overeengekomen.
-
5 Een rechterlijke uitspraak heeft geen gevolg ten aanzien van een persoon tot bescherming
van wiens belang de rechtsvordering strekt, en die zich verzet tegen werking van de
uitspraak ten opzichte van hem, tenzij de aard van de uitspraak meebrengt dat de werking
niet slechts ten opzichte van deze persoon kan worden uitgesloten.
Indien de wet niet anders bepaalt, verjaart een rechtsvordering door verloop van 20
jaren.
-
2 In geval van een verbintenis tot nakoming na onbepaalde tijd loopt de termijn pas
van de aanvang van de dag, volgende op die waartegen de schuldeiser heeft meegedeeld
tot opeising over te gaan, en verjaart de rechtsvordering in elk geval door verloop
van 20 jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waartegen de opeising, zo nodig
na opzegging door de schuldeiser, op zijn vroegst mogelijk was.
Rechtsvorderingen tot betaling van renten van geldsommen, lijfrenten, dividenden,
huren en voorts alles wat bij het jaar of een kortere termijn moet worden betaald,
verjaren door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop
de vordering opeisbaar is geworden.
Een rechtsvordering uit onverschuldigde betaling verjaart door verloop van vijf jaren
na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de schuldeiser zowel met het bestaan
van zijn vordering als met de persoon van de ontvanger is bekend geworden, en in ieder
geval 20 jaren nadat de vordering is ontstaan.
-
1 Een rechtsvordering tot vergoeding van schade of tot betaling van een bedongen boete
verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop
de benadeelde zowel met de schade of de opeisbaarheid van de boete als met de daarvoor
aansprakelijke persoon bekend is geworden, en in ieder geval door verloop van 20 jaren
na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt of de boete opeisbaar is geworden.
-
2 Is de schade een gevolg van verontreiniging van lucht, water of bodem, dan verjaart
de rechtsvordering tot vergoeding van schade, in afwijking van het aan het slot van
het eerste lid bepaalde, in ieder geval door verloop van dertig jaren na de gebeurtenis
waardoor de schade is veroorzaakt.
-
3 Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder gebeurtenis verstaan een plotseling
optredend feit, een voortdurend feit of een opeenvolging van feiten met dezelfde oorzaak.
Bestaat de gebeurtenis uit een voortdurend feit, dan begint de termijn van dertig
jaren bedoeld in het tweede lid te lopen nadat dit feit is opgehouden te bestaan.
Bestaat de gebeurtenis uit een opeenvolging van feiten met dezelfde oorzaak, dan begint
deze termijn te lopen na dit laatste feit.
-
4 Indien de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt, een misdrijf oplevert als
bedoeld in de artikelen 248 tot en met 254 en 256 tot en met 260 van het Wetboek van Strafrecht BES, en is gepleegd ten aanzien van een minderjarige, is de verjaringstermijn van vijf
jaren, bedoeld in het eerste lid, niet van toepassing. In dat geval vangt de verjaringstermijn
van 20 jaren aan op de dag waarop de minderjarige de leeftijd van achttien bereikt.
Een rechtsvordering tot teruggave van een gestolen cultuurgoed dat een integrerend
deel vormde van een als zodanig aangewezen monument of van een archeologische vindplaats,
of dat deel uitmaakte van een openbare collectie als bedoeld in het op 24 juni 1995
te Rome tot stand gekomen Verdrag inzake gestolen of onrechtmatig uitgevoerde cultuurgoederen
(Trb. 1996 no. 227), verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag,
volgende op die waarop de plaats waar de zaak zich bevindt en de identiteit van de
bezitter of houder zijn bekend geworden, en in ieder geval door verloop van vijfenzeventig
jaren na de aanvang van de dag, volgende op die van de diefstal.
-
1 Een rechtsvordering tot ontbinding van een overeenkomst op grond van een tekortkoming
in de nakoming daarvan of tot herstel van een tekortkoming, verjaart door verloop
van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de schuldeiser met
de tekortkoming bekend is geworden, en in ieder geval 20 jaren nadat de tekortkoming
is ontstaan.
Rechtsvorderingen ter zake van een tekortkoming in de nakoming, alsmede die tot betaling
van wettelijke of bedongen rente en die tot afgifte van vruchten, verjaren, behoudens
stuiting of verlenging, niet later dan de rechtsvordering tot nakoming van de hoofdverplichting
of, zo de tekortkoming vatbaar is voor herstel, de rechtsvordering tot herstel van
de tekortkoming.
Indien de wet niet anders bepaalt, begint de termijn van verjaring van een rechtsvordering
tot nakoming van een verplichting om te geven of te doen met de aanvang van de dag,
volgende op die waarop de onmiddellijke nakoming kan worden gevorderd.
-
2 De termijn van verjaring van een rechtsvordering tot beëindiging van het bezit van
een niet-rechthebbende begint met de aanvang van de dag, volgende op die waarop een
niet-rechthebbende bezitter is geworden of de onmiddellijke opheffing gevorderd kan
worden van de toestand waarvan diens bezit de voortzetting vormt.
De termijn van verjaring van een rechtsvordering tot opeising van een nalatenschap
begint met de aanvang van de dag, volgende op die van het overlijden van de erflater.
-
2 Leidt een ingestelde eis niet tot toewijzing, dan is de verjaring slechts gestuit,
indien binnen zes maanden nadat het geding door het in kracht van gewijsde gaan van
een uitspraak of op andere wijze is geëindigd, een nieuwe eis wordt ingesteld en deze
alsnog tot toewijzing leidt. Wordt een daad van rechtsvervolging ingetrokken, dan
stuit zij de verjaring niet.
-
3 De verjaring van een rechtsvordering wordt ook gestuit door een handeling, strekkende
tot verkrijging van een bindend advies, mits van die handeling met bekwame spoed mededeling
wordt gedaan aan de wederpartij en zij tot verkrijging van een bindend advies leidt.
Is dit laatste niet het geval, dan is het tweede lid van overeenkomstige toepassing.
Erkenning van het recht tot welks bescherming een rechtsvordering dient, stuit de
verjaring van de rechtsvordering tegen hem die het recht erkent.
-
1 Door stuiting van de verjaring van een rechtsvordering, anders dan door het instellen
van een eis die door toewijzing wordt gevolgd, begint een nieuwe verjaringstermijn
te lopen met de aanvang van de volgende dag. Is een bindend advies gevraagd en verkregen,
dan begint de nieuwe verjaringstermijn te lopen met de aanvang van de dag, volgende
op die waarop het bindend advies is uitgebracht.
Wanneer een verjaringstermijn zou aflopen tijdens het bestaan van een verlengingsgrond
of binnen zes maanden na het verdwijnen van een zodanige grond, loopt de termijn voort
totdat zes maanden na het verdwijnen van die grond zijn verstreken.
-
3 De rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis tot zekerheid waarvan een hypotheek
strekt, verjaart niet voordat 20 jaren zijn verstreken na de aanvang van de dag, volgende
op die waarop de hypotheek aan de verbintenis is verbonden.
-
1 De bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van een rechterlijke of arbitrale uitspraak verjaart
door verloop van 20 jaren na de aanvang van de dag, volgende op die van de uitspraak,
of, indien voor tenuitvoerlegging daarvan vereisten zijn gesteld waarvan de vervulling
niet afhankelijk is van de wil van degene die de uitspraak heeft verkregen, na de
aanvang van de dag, volgende op die waarop deze vereisten zijn vervuld.
-
2 Wordt vóórdat de verjaring is voltooid, door een der partijen ter aantasting van de
ten uitvoer te leggen veroordeling een rechtsmiddel of een eis ingesteld, dan begint
de termijn eerst met de aanvang van de dag, volgende op die waarop het geding daarover
is geëindigd.
-
4 Voor wat betreft renten, boeten, dwangsommen en andere bijkomende veroordelingen,
treedt de verjaring, behoudens stuiting of verlenging, niet later in dan de verjaring
van de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van de hoofdveroordeling.
Buiten het vermogensrecht vindt deze titel overeenkomstige toepassing, voor zover
de aard van de betrokken rechtsverhouding zich daartegen niet verzet.