Eerste Afdeling. Algemene bepalingen
-
1 De goederen, welke iemand bij zijn overlijden nalaat, behoren aan zijn wettelijke
erfgenamen, voor zover hij daarover niet bij uiterste wil wettiglijk mocht hebben
beschikt.
-
2 Men kan geen afstand doen van een erfenis die nog niet opengevallen is, noch over
een zodanige nalatenschap enig beding aangaan, zelfs niet met toestemming van degene
over wiens nalatenschap gehandeld wordt, behoudens de bepalingen van artikel 146 van Boek 1.
Een testament of uiterste wil is een akte, houdende de verklaring van hetgeen iemand
wil dat na zijn dood zal geschieden, en welke akte door hem kan worden herroepen.
-
1 Uiterste wilsbeschikkingen ten aanzien van goederen zijn, of algemeen, of onder een
algemene titel, of onder een bijzondere titel.
-
2 Elk dezer beschikkingen, hetzij dezelve gedaan zij onder de benaming van erfstelling,
hetzij onder de benaming van legaat, of onder elke andere benaming, zal kracht hebben,
volgens de regelen bij deze titel voorgeschreven.
Een uiterste wilsbeschikking ten voordele van de naaste bloedverwanten, of het naaste
bloed van de erflater, zonder verdere aanduiding, wordt geacht te zijn gemaakt ten
voordele van zijn door de wet geroepen erfgenamen.
De uiterste wilsbeschikking ten voordele van de armen, zonder andere aanduiding, wordt
geacht gemaakt te zijn ten behoeve van al de noodlijdenden, zonder onderscheid van
godsdienst, welke in de plaats, alwaar de erfenis is opengevallen, door armeninrichtingen
bedeeld worden.
-
2 Dienvolgens is, zelfs ten aanzien van de benoemde erfgenaam of legataris, nietig en
van onwaarde elke beschikking, waarbij dezelve belast wordt de erfenis of het legaat
te bewaren, en aan een derde, voor het geheel of voor een gedeelte, uit te keren.
Van de bij het vorige artikel verboden erfstellingen over de hand zijn uitgezonderd
die, welke bij de zevende en achtste afdeling van deze titel zijn toegelaten.
-
1 De bepaling waarbij een derde, of, bij diens vooroverlijden, al deszelfs kinderen,
reeds geboren of die nog zullen worden geboren, zijn geroepen tot het geheel of tot
een gedeelte van hetgeen de erfgenaam of legataris, bij zijn overlijden, van de erfenis
of van het legaat onvervreemd of onverteerd zal overlaten, is geen verboden erfstelling
over de hand.
De beschikking, waardoor een derde tot een erfenis of een legaat geroepen wordt, in
het geval dat de geroepen erfgenaam of legataris dezelve niet geniet, is van waarde.
Artikel 906 is niet van toepassing op een legaat van een vruchtgebruiker.
Een voorwaarde of een last die de strekking heeft de bevoegdheid tot vervreemding
of bezwaring van goederen uit te sluiten, wordt voor niet geschreven gehouden.
Indien de bewoordingen ener uiterste wilsbeschikking duidelijk zijn, mag men daarvan
door uitlegging niet afwijken.
Indien daarentegen de bewoordingen ener uiterste wilsbeschikking voor onderscheiden
opvattingen vatbaar zijn, moet men veeleer nagaan, welke de bedoeling des erflaters
geweest zij, dan zich, tegen die bedoeling, aan de letterlijke zin der woorden houden.
In zodanig geval moeten ook de bewoordingen worden opgevat in de zin, die met de aard
der beschikking en derzelver onderwerp het meest overeenkomt, en bij voorkeur in dier
voege, dat de beschikking enige uitwerking of gevolg hebbe.
In alle uiterste wilsbeschikkingen worden de voorwaarden, die onverstaanbaar of onmogelijk
zijn, of die met de wetten en goede zeden strijden, voor niet geschreven gehouden.
De voorwaarde wordt gehouden voor vervuld, wanneer hij, die bij de niet-vervulling
daarvan belang mocht hebben, de vervulling heeft belet.
De vermelding van een valse beweegreden wordt voor niet geschreven gehouden, tenzij
uit de uiterste wil blijken mocht, dat de erflater de beschikking niet zoude hebben
gemaakt, indien hij van de valsheid der beweegreden kennis had gedragen.
De vermelding van een, hetzij ware, hetzij valse beweegreden, die echter met de wetten
of de goede zeden strijdt, maakt de erfstelling of het legaat nietig.
Indien een ondeelbare last aan verscheidene erfgenamen of legatarissen is opgelegd
geworden, en een of meer hunner van de erfenis of het legaat afzien, ofwel onbekwaam
zijn om het gemaakte te beuren, zal hij, die zich voor het geheel van de last wil
kwijten, het hem nagelaten gedeelte kunnen vorderen, en zijn verhaal hebben op de
nalatenschap, voor hetgeen hij voor de anderen mocht hebben betaald.
Uiterste willen, gemaakt tengevolge van dwang, bedrog of arglist, zijn nietig. Artikel 44 van Boek 3 is niet van toepassing.
Indien door een en hetzelfde ongeval, of op dezelfde dag, mochten omkomen de erflater
en de erfgenaam of de legataris, of degene, die bij een geoorloofde ondererfstelling
in plaats van deze laatste zoude zijn opgetreden, zonder dat men weten kunne, wie
van de alzo omgekomenen het eerst overleden zij, worden zij vermoed op hetzelfde ogenblik
gestorven te zijn, en er heeft geen overgang van rechten tengevolge van de uiterste
wil plaats.
Tweede Afdeling. Van de bekwaamheid om bij uiterste wil te beschikken, of daarvan
voordeel te genieten
Tot het maken of herroepen van een uiterste wil moet men zijn verstandelijke vermogens
bezitten.
Alle personen kunnen bij uiterste wil beschikken, en daaruit voordeel genieten, uitgezonderd
de zodanigen, die daartoe, volgens de bepalingen van deze afdeling, zijn onbekwaam
verklaard.
De bekwaamheid van de erflater wordt beoordeeld naar de staat, waarin hij zich bevond
op het ogenblik dat de uiterste wil gemaakt is.
-
1 Om uit kracht van een uiterste wil iets te kunnen genieten, moet men bestaan op het
ogenblik van de dood des erflaters. Rechten uit een uiterste wil ten voordele van
een rechtspersoon die voor dat ogenblik is opgehouden te bestaan ten gevolge van een
fusie of splitsing, komen toe aan de verkrijgende rechtspersoon, onderscheidenlijk
de verkrijgende rechtspersoon waarvan de aan de akte van splitsing gehechte beschrijving
dat bepaalt. Indien aan de hand van de aan de akte van splitsing gehechte beschrijving
niet kan worden bepaald welke rechtspersoon in de plaats en de rechten treedt van
de gesplitste rechtspersoon, is artikel 352 van Boek 2 van overeenkomstige toepassing.
Een echtgenoot kan geen voordeel genieten door de uiterste wilsbeschikkingen van zijn
medeëchtgenoot, indien het huwelijk zonder behoorlijke toestemming mocht zijn aangegaan,
en de erflater gestorven is op een tijdstip, waarop de wettigheid van dit huwelijk
te dier oorzake nog in rechten kon worden betwist.
Echtgenoten kunnen, ten opzichte van de goederen welke in gemeenschap zijn, niet verder
beschikken dan over het aandeel, dat ieder hunner in de gemeenschap heeft. Indien
echter enig goed uit de gemeenschap is gemaakt, kan de legataris hetzelve niet in
natura vorderen, indien dat goed niet aan de erfgenamen van de erflater is aanbedeeld.
In dat geval wordt de legataris schadeloosgesteld uit het aandeel in de gemeenschap,
aan de erfgenamen van de erflater aangekomen, en, bij ongenoegzaamheid, uit de goederen
aan die erfgenamen persoonlijk toebehorende.
-
1 Minderjarigen kunnen niet bij uiterste wil beschikken ten voordele van hun leermeesters,
gouverneurs of gouvernanten, welke met hen tezamen wonen, noch ten voordele van hun
onderwijzers of onderwijzeressen, bij welke de minderjarigen in de kost besteed zijn.
-
2 Hiervan zijn uitgezonderd de beschikkingen tot vergelding van gedane diensten, bij
wijze van legaat gemaakt, met inachtneming echter zowel van de gegoedheid van de maker,
als van de diensten die aan dezelve zijn bewezen.
-
1 De geneesheren, heelmeesters, apothekers en andere personen de geneeskunde uitoefenende,
welke iemand, gedurende de ziekte waaraan hij overleden is, bediend hebben, alsmede
de bedienaars van de godsdienst, welke hem gedurende die ziekte hebben bijgestaan,
kunnen geen voordeel trekken uit de uiterste wilsbeschikkingen, welke zodanige persoon,
gedurende de loop dier ziekte, te hunnen behoeve mocht hebben gemaakt.
-
2 Ook kan degene die een voor de verzorging of verpleging van bejaarden of geestelijk
gestoorden bestemde instelling exploiteert of die daarvan de leiding heeft of daarin
werkzaam is, geen voordeel trekken uit de uiterste wilsbeschikkingen, welke zodanig
persoon gedurende zijn verblijf in die instelling te zijnen behoeve mocht hebben gemaakt.
De notaris, die een uiterste wil bij openbare akte heeft verleden, en de getuigen,
die daarbij zijn tegenwoordig geweest, kunnen niets genieten van hetgeen aan hen bij
die uiterste wil mocht zijn gemaakt.
-
1 Een uiterste wilsbeschikking, gemaakt ten voordele van iemand, die onbekwaam is om
te erven, is nietig, zelfs wanneer de beschikking mocht zijn gemaakt op de naam van
een tussenbeide komende persoon.
-
2 Voor tussenbeide komende personen worden gehouden de vader en de moeder, de kinderen
en afstammelingen, en de echtgenoot van degene, die onbekwaam is om te erven.
Hij, die veroordeeld is omdat hij de erflater heeft omgebracht, hij, die de uiterste
wil des erflaters heeft verdonkerd, vernietigd of vervalst, of die de erflater door
geweld of dadelijkheden heeft belet zijn uiterste wil te herroepen of te veranderen,
zal, evenmin als zijn medeëchtgenoot en zijn kinderen, uit de uiterste wil enig voordeel
kunnen genieten.
Derde Afdeling . Van de legitieme portie of het wettelijk erfdeel, en van de inkorting
der giften, welke die portie zouden verminderen
De legitieme portie of het wettelijk erfdeel is een gedeelte der goederen, hetwelk
aan de bij de wet geroepen erfgenamen in de rechte linie wordt toegekend, en waarover
de overledene, noch bij gift onder de levenden, noch bij uiterste wil, heeft mogen
beschikken.
-
1 In de nederdalende linie, indien de erflater slechts één wettig kind nalaat, bestaat
dat wettelijk erfdeel in de helft van de goederen, welke het kind bij versterf zoude
hebben geërfd.
-
4 Onder de naam van kinderen worden begrepen de afstammelingen, in welke graad zij ook
zijn; echter worden dezen alleen gerekend in plaats van het kind, hetwelk zij in de
nalatenschap van de erflater vertegenwoordigen.
In de opgaande linie bedraagt het wettelijk erfdeel altijd de helft van hetgeen, volgens
de wet, aan elke bloedverwant in die linie bij versterf toekomt.
-
1 In de gevallen, waarin voor het berekenen der legitieme portie rekening moet worden
gehouden met erfgenamen, die wel zijn erfgenamen bij versterf, doch niet zijn legitimarissen,
zullen, wanneer aan anderen dan bedoelde erfgenamen, hetzij bij akte onder de levenden,
hetzij bij uiterste wil, meer is geschonken dan het aandeel bedraagt, waarover men
zou mogen beschikken, indien zodanige erfgenamen niet aanwezig waren, bedoelde giften
of schenkingen kunnen worden verminderd tot genoemd bedrag, zulks op de vordering
en ten bate van de legitimarissen en van derzelver erfgenamen of rechthebbenden.
Bij gebreke van legitimarissen mogen de giften, bij akte onder de levenden of bij
uiterste wil gedaan, het gehele beloop der goederen van de nalatenschap bevatten.
Wanneer de beschikking, bij akte onder de levenden of bij uiterste wil gedaan, bestaat
in een vruchtgebruik of in een lijfrente, waarvan het beloop het wettelijk erfdeel
benadeelt, hebben de erfgenamen, aan welke dat erfdeel is toegekend, de keus, of om
deze beschikking uit te voeren, ofwel om aan de begiftigden of legatarissen de eigendom
van het beschikbare gedeelte af te staan.
Het aandeel, waarover men beschikken mag, kan, hetzij in het geheel of gedeeltelijk,
bij akte onder de levenden of bij uiterste wil, aan vreemden, ofwel aan kinderen of
andere personen, die tot een erfenis gerechtigd zijn, worden weggeschonken, behoudens
de gevallen, waarin deze laatsten, naar aanleiding van de zestiende titel van dit
boek, tot inbreng gehouden zijn.
-
1 Legitimarissen en hun rechtverkrijgenden onder algemene titel kunnen makingen en giften
die aan het wettelijk erfdeel tekort doen, door inkorting verminderen, indien voldaan
is aan de vereisten, in deze afdeling daartoe gesteld.
Door inkorting wordt een making of gift vernietigd, voor zover zij aan het wettelijk
erfdeel tekort doet. Artikel 52 van Boek 3 is niet van toepassing.
Om de hoegrootheid van het wettelijk erfdeel te bepalen, maakt men een opsomming van
al de goederen, die op het tijdstip van het overlijden van de gever of erflater aanwezig
waren; men voegt daarbij het beloop der goederen, waarover bij giften onder de levenden
beschikt is, berekend naar de staat, waarin zij zich op het tijdstip der gift bevonden
hebben, en hun waarde op het ogenblik van het overlijden van de gever; men berekent
over al die goederen, na de schulden daarvan te hebben afgetrokken, hoeveel, naarmate
van de betrekking der legitimarissen, het erfdeel is, hetwelk zij kunnen vorderen,
en men trekt daarvan af hetgeen dezen, zelfs met vrijstelling van inbreng, van de
overledene hebben ontvangen.
Alle vervreemding van enig goed, hetzij onder de last ener lijfrente, hetzij met voorbehoud
van vruchtgebruik, aan een der erfgenamen in de rechte linie gedaan, wordt beschouwd
als een gift.
-
1 Indien de gegeven zaak vóór het overlijden van de schenker, buiten schuld van de begiftigde,
is verloren gegaan, zal zij niet worden begrepen onder de massa der goederen, over
welke het wettelijk erfdeel moet worden berekend.
De giften onder de levenden zullen nimmer mogen worden verminderd, dan nadat al de
goederen, welke bij uiterste wil zijn weggemaakt, zullen bevonden worden niet genoegzaam
te zijn om het wettelijk aandeel te verzekeren. Wanneer alsdan een vermindering van
de giften onder de levenden moet plaatshebben, zal men dezelve aanvangen met de gift,
welke het laatst gedaan is, en alzo verder van deze tot de vroegere opklimmen.
-
1 De teruggave van de goederen, welke naar aanleiding van het voorgaande artikel moet
plaatshebben, geschiedt in natura, niettegenstaande alle tegenstrijdige bepalingen.
-
2 Indien echter de vermindering moet worden toegepast op een goed, hetwelk niet gevoeglijk
kan worden verdeeld, zal de begiftigde, zelfs wanneer het een vreemde is, de bevoegdheid
hebben om in gereed geld op te leggen, hetgeen de legitimaris toekomt.
De vermindering der bij uiterste wil gedane makingen zal geschieden zonder onderscheid
te maken tussen de erfstellingen en legaten, tenzij de erflater uitdrukkelijk mocht
hebben bevolen, dat deze of gene erfstelling of legaat bij voorkeur moest worden voldaan;
in welk geval zodanige erfstelling of legaat niet zal worden verminderd, dan ingeval
de waarde van de andere makingen niet mocht toereikend zijn om het wettelijke erfdeel
op te leveren.
De begiftigde zal de vruchten van hetgeen de gift meer bedraagt dan het gedeelte,
waarover beschikt kan worden, teruggeven, te rekenen van de dag dat de gever overleden
is, indien de eis tot vermindering is gedaan binnen het jaar, en anderszins van de
dag dat die eis gedaan is.
De goederen, die uit kracht van vermindering in de boedel moeten terugkeren, worden
daardoor vrij van beperkte rechten die daarop sinds de uitvoering van de gift zijn
gevestigd.
-
1 Tegenover derde-verkrijgers van vermaakte of gegeven goederen, aan wie niet een beroep
op de artikelen 86 tot en met 88 van Boek 3 toekomt, moet worden ingekort volgens de volgorde dier vervreemdingen, te beginnen
met die vervreemdingen welke het laatst gedaan is.
-
2 Desniettemin zal de inkorting tegen derde verkrijgers geen plaatshebben, dan voor
zover de begiftigde geen andere goederen mocht hebben overgehouden, welke in de gift
begrepen waren, en deze niet genoegzaam zijn om het wettelijk erfdeel in zijn geheel
te voldoen, en indien de waarde der vervreemde goederen niet op zijn persoonlijke
goederen mocht kunnen worden verhaald.
Vierde Afdeling. Van de vorm der uiterste willen
Geen uiterste wil kan bij dezelfde akte door twee of meer personen gemaakt worden,
hetzij ten voordele van een derde, hetzij onder de titel van een wederkerige of onderlinge
beschikking.
Een uiterste wil kan alleen worden gemaakt, of bij een olografische of eigenhandig
geschreven akte, of bij een openbare akte, of bij een geheime of gesloten beschikking.
-
3 De notaris, bijgestaan door twee getuigen, zal daarvan onmiddellijk een door hem met
de erflater en de getuigen getekende akte van bewaargeving opmaken, hetzij aan de
voet van de uiterste wil, indien dezelve open aan hem is ter hand gesteld, hetzij
afzonderlijk, indien het stuk verzegeld aan hem mocht zijn aangeboden; in welk laatste
geval de erflater, in tegenwoordigheid van de notaris en de getuigen, op de omslag
moet aantekenen, en door zijn ondertekening bekrachtigen, dat hetzelve zijn uiterste
wil bevat.
-
4 Ingeval de erflater door enige verhindering, die na de ondertekening van de uiterste
wil of van de omslag is opgekomen, de omslag of de akte van bewaargeving, ofwel beide,
niet kan tekenen, moet de notaris daarvan, evenals van de oorzaak des beletsels, melding
maken.
-
1 Zodanige olografische uiterste wil, overeenkomstig het voorgaande artikel, door de
notaris zijnde in bewaring genomen, heeft dezelfde kracht als een bij openbare akte
gemaakte uiterste wil, en wordt gerekend gemaakt te zijn op de dag der akte van bewaargeving,
zonder aanzien der dagtekening, welke zich in de uiterste wil zelf mocht bevinden.
-
1 De erflater kan te allen tijde zijn olografische testament terugvorderen, mits hij,
ter verantwoording van de notaris, van de teruggave bij een authentieke akte doe blijken.
-
1 Bij een enkel onderhands, door de erflater geheel geschreven, gedagtekend en ondertekend
stuk, kunnen, zonder verdere formaliteiten, beschikkingen na dode worden gemaakt,
doch alleen en bij uitsluiting ter aanstelling van executeren, ter bestelling van
begrafenis, tot het maken van legaten van klederen, van lijfstoebehoren, van bepaalde
lijfsieraden en van bijzondere meubelen.
Indien zodanig stuk, als waarvan in het vorige artikel is gesproken, na het overlijden
van de erflater gevonden wordt, moet hetzelve worden aangeboden aan de rechter van
het kanton, alwaar de erfenis is opengevallen; deze zal, indien het stuk verzegeld
is, hetzelve openen, en in alle geval een proces-verbaal van de aanbieding, alsmede
van de staat waarin hetzelve zich bevindt, opmaken; hij zal eindelijk dat stuk aan
een notaris ter hand stellen, ten einde hetzelve onder zijn minuten te bewaren.
Een olografische uiterste wil, welke gesloten aan de notaris is ter hand gesteld,
zal, na de dood des erflaters, aan de rechter in eerste aanleg worden aangeboden,
welke zal handelen zoals bij artikel 968, ten aanzien van besloten uiterste willen is voorgeschreven.
Een uiterste wil bij openbare akte moet ten overstaan van een notaris, en in tegenwoordigheid
van twee getuigen, worden verleden.
-
2 Indien de opgave buiten de tegenwoordigheid der getuigen is gedaan, en het opstel
door de notaris is gereedgemaakt, moet de erflater, alvorens de voorlezing daarvan
geschiede, zijn wil nader zakelijk, in tegenwoordigheid der getuigen, opgeven.
-
3 Daarna zal, in tegenwoordigheid der getuigen, de uiterste wil door de notaris worden
voorgelezen, en na die voorlezing door hem aan de erflater worden afgevraagd, of het
voorgelezene zijn uiterste wil bevat.
-
6 Indien de erflater verklaart, dat hij niet kan ondertekenen, of indien hij daarin
verhinderd wordt, moet ook die verklaring en de oorzaak der verhindering in de akte
worden vermeld.
-
1 Wanneer de erflater een besloten of geheim testament wil maken, zal hij verplicht
zijn zijn beschikkingen te ondertekenen, hetzij hij die zelf geschreven hebbe, hetzij
hij die door een ander hebbe laten schrijven; het papier hetwelk zijn beschikkingen
bevat, of het papier hetwelk tot een omslag dient, indien er een omslag gebruikt wordt,
zal gesloten en verzegeld worden.
-
2 De erflater zal hetzelve alzo gesloten en verzegeld aan de notaris, in tegenwoordigheid
van vier getuigen, aanbieden, of hij zal het in hun tegenwoordigheid moeten doen sluiten
en verzegelen, en moeten verklaren, dat in het gemelde papier zijn uiterste wil begrepen
is, en dat die uiterste wil, hetzij door hem zelf geschreven en door hem getekend
is, of door een ander geschreven en door hem getekend is. De notaris zal daarvan een
akte van superscriptie opmaken, die op dat papier, of op het papier tot omslag dienende,
zal geschreven worden; deze akte zal zowel door de erflater, als door de notaris,
benevens de getuigen, ondertekend worden, en, ingeval de erflater door enige verhindering,
die na de ondertekening van de uiterste wil is opgekomen, de akte van superscriptie
niet kan ondertekenen, zal van de oorzaak van het beletsel melding gemaakt worden.
-
1 Ingeval de erflater niet kan spreken, maar wel schrijven, zal hij een besloten uiterste
wil kunnen maken, mits dezelve met zijn hand geheel geschreven, gedagtekend en ondertekend
worde, hij dezelve aan de notaris en de getuigen aanbiede, en boven de akte van superscriptie
in hun tegenwoordigheid schrijve en ondertekene, dat het papier hetwelk hij hun aanbiedt
zijn uiterste wil is; waarna de notaris de akte van superscriptie zal schrijven, en
daarin melding maken, dat de erflater die verklaring, in tegenwoordigheid van de notaris
en de getuigen, geschreven heeft, en zal bovendien worden in acht genomen al hetgeen
bij het voorgaande artikel is bepaald.
-
2 De uiterste willen, in het voorgaande en in dit artikel bedoeld, worden, tot het bewijs
van het tegendeel, vermoed door de erflater ondertekend, laatstgemelde uiterste willen
daarenboven met zijn hand geheel geschreven en gedagtekend te zijn.
Na de dood van de erflater moet de besloten of geheime uiterste wil worden aangeboden
aan de rechter, binnen wiens rechtsgebied de erfenis is opengevallen; deze rechter
zal die uiterste wil openen, en proces-verbaal opmaken van de aanbieding en de opening
van de uiterste wil, alsmede van de staat waarin zich dezelve bevindt, en dit stuk
daarna aan de notaris, die de aanbieding heeft gedaan, teruggeven.
De notaris, die onder zijn minuten een uiterste wil, van welke aard ook, heeft, moet
daarvan, na de dood van de erflater, aan de belanghebbende personen kennis geven.
-
1 De getuigen, die bij het maken van uiterste willen tegenwoordig zijn, moeten zijn
meerderjarig, en ingezetenen van Curaçao, Sint Maarten, of van de openbare lichamen
Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Zij moeten de taal verstaan waarin de uiterste wil
is opgesteld, of die waarin de akte van superscriptie of bewaargeving is geschreven.
-
2 Tot getuigen van een uiterste wil, bij openbare akte op te maken, kunnen niet genomen
worden de erfgenamen of de legatarissen, noch derzelver bloedverwanten of aangehuwden,
tot in de vierde graad ingesloten, noch de kinderen of kleinkinderen, of bloedverwanten
in dezelfde graad, noch de huisbedienden der notarissen, voor welke de uiterste wil
verleden wordt.
-
1 Een ingezetene van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba, die zich
in een vreemd land bevindt, zal geen andere uiterste wil kunnen maken dan bij authentieke
akte, en met inachtneming van de formaliteiten, welke in het land, alwaar de akte
verleden wordt, gebruikelijk zijn.
In tijd van oorlog kunnen de krijgslieden en andere personen tot de legers behorende,
en zich in het veld ofwel in een belegerde plaats bevindende, hun uiterste wil maken
ten overstaan van een officier, of, zo er geen officier aanwezig is, van de persoon,
die op de plaats het hoogste militaire gezag uitoefent, en in tegenwoordigheid van
twee getuigen.
De uiterste wil van personen, die zich, gedurende de loop ener reis, op zee bevinden,
kan verleden worden ten overstaan van de kapitein of de stuurman van het vaartuig,
of, bij gebreke van dezelve, voor degene, die hun plaats vervult, in tegenwoordigheid
van twee getuigen.
In plaatsen, met welke alle gemeenschap, uit hoofde van de pest of andere besmettelijke
ziekte, verboden is, of waar geen mogelijkheid bestaat om zich van het ministerie
van een notaris te bedienen, kunnen de uiterste willen gemaakt worden voor elk openbaar
ambtenaar, in tegenwoordigheid van twee getuigen.
-
1 De uiterste willen, in de drie voorgaande artikelen vermeld, zullen door de erflaters,
alsmede door degenen voor wie zij verleden zijn, en ten minste door een der getuigen,
ondertekend moeten worden.
-
2 Indien de erflater of een der getuigen verklaart, dat hij niet schrijven kan of belet
wordt te tekenen, zal van die verklaring, alsmede van de oorzaak van het beletsel,
in de akte uitdrukkelijk worden melding gemaakt.
Deze uiterste willen zullen krachteloos zijn, indien de erflater komt te sterven zes
maanden nadat de oorzaak, waarom dezelve in die vorm zijn gemaakt, heeft opgehouden.
In de gevallen, bij de artikelen 972, 973 en 974 voorzien, kunnen de daarbij vermelde personen beschikken bij een onderhands stuk,
mits hetzelve geheel door de hand des erflaters zij geschreven, gedagtekend en ondertekend.
Zodanige uiterste wil zal krachteloos zijn, indien de erflater is overleden drie maanden
nadat de oorzaak, in voorzeide drie artikelen vermeld, heeft opgehouden, tenware dat
stuk bij een notaris mocht zijn in bewaring gegeven, op de wijze als bij artikel 958 is voorgeschreven.
De formaliteiten, waaraan de onderscheiden uiterste willen, volgens de bepalingen
van deze afdeling, onderworpen zijn, moeten worden in acht genomen, op straffe van
nietigheid.
Zesde Afdeling. Van legaten
Een legaat is een bijzondere beschikking, waarbij de erflater aan een of meer personen
zekere bepaalde goederen geeft, ofwel al zijn goederen van een zekere soort of het
vruchtgebruik van alle of van een gedeelte zijner goederen.
Alle zuivere en onvoorwaardelijke legaten geven, van de dag van het overlijden van
de erflater af, aan de legataris het recht op verkrijging van het gelegateerde, welk
recht op zijn erfgenamen of rechtverkrijgenden overgaat.
-
2 Hij heeft recht op de vruchten of rente, van de dag van het overlijden van de erflater
af, indien de eis tot afgifte binnen het jaar is gedaan, of indien die afgifte binnen
hetzelfde tijdvak vrijwillig heeft plaatsgehad. Indien die eis later geschiedt, heeft
hij slechts recht op de vruchten en de rente, te rekenen van de dag dat de eis gedaan
is.
De belastingen, welke, onder welke benaming ook, op legaten ten behoeve van de Staat
gelegd zijn, komen ten laste van de legataris, tenzij de erflater het tegendeel hebbe
bevolen.
Indien de erflater aan onderscheiden legatarissen de voldoening van een last heeft
opgelegd, zijn zij daartoe gehouden, elk in evenredigheid van de hoegrootheid van
zijn legaat, tenzij de erflater daaromtrent anders mocht hebben beschikt.
Het gelegateerde zal worden uitgekeerd met al hetgeen daartoe behoort, en in de staat,
waarin het zich op de dag van het overlijden van de erflater bevindt.
-
1 Hetgeen echter de erflater, na het legateren van enige onroerende zaak of een beperkt
recht waaraan deze is onderworpen, tot vergroting van die zaak heeft aangekocht of
verkregen, is, al ware het ook daaraan grenzende, niet in het legaat begrepen, tenzij
de erflater anders hadde bevolen.
-
2 De verbeteringen, verfraaiingen of nieuwe opbouwingen, op de onroerende zaak door
de erflater gemaakt, of de vergroting van de omtrek van een ingesloten grond, zullen
zonder nieuwe beschikking gerekend worden een gedeelte van het legaat uit te maken.
Indien, vóór of na het maken van de uiterste wil, de gelegateerde zaak voor een schuld
van de nalatenschap, of ook voor de schuld van een derde, bij hypotheek verbonden
of met een vruchtgebruik belast is, is degene, die het legaat moet uitkeren, niet
gehouden om het goed van dat verband te ontheffen, tenware hij bij een uitdrukkelijke
beschikking van de erflater belast zij zulks te doen.
Wanneer de erflater enig bepaald goed van een ander gelegateerd heeft, zal dit legaat
nietig zijn, hetzij de erflater al dan niet geweten hebbe, dat dit goed hem niet toebehoorde.
De bepaling van het vorige artikel belet echter niet, dat aan de erfgenaam of legataris,
als voorwaarde, de verplichting kan worden opgelegd, om aan derden zekere uitkeringen
uit zijn eigen goederen te doen, of schulden kwijt te schelden.
Legaten van onbepaalde zaken, doch van een zeker geslacht, zijn bestaanbaar, hetzij
de erflater zodanige zaken hebbe nagelaten of niet.
Wanneer het legaat in een onbepaalde zaak bestaat, is de erfgenaam niet verplicht
de beste soort te geven, maar hij kan ook met het afgeven der slechtste niet volstaan.
Indien blotelijk de vruchten of inkomsten zijn gelegateerd, zonder dat de erflater
het woord «vruchtgebruik» of «gebruik» heeft gebezigd, blijft het goed onder het beheer
van de erfgenaam, die verplicht is de vruchten en inkomsten aan de legataris uit te
keren.
Een legaat, aan een schuldeiser gemaakt, wordt niet gerekend tot afdoening der schuld
te zijn nagelaten, zomin als een legaat, aan dienstboden gemaakt, kan geacht worden
tot betaling van verdiend loon gegeven te zijn.
Wanneer de nalatenschap niet voor het geheel of een gedeelte is aanvaard, of wanneer
dezelve is aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving, en de nagelaten goederen
niet voldoende zijn om de legaten in hun geheel te voldoen, zullen al de legaten,
in evenredigheid van hun hoegrootheid, worden verminderd, tenware de erflater daaromtrent
anders mocht hebben beschikt.
Zevende Afdeling. Van de geoorloofde erfstellingen over de hand, ten behoeve van kleinkinderen
en afstammelingen van broeders en zusters
-
1 De goederen, waarover ouders het recht van beschikking hebben, kunnen door hen, bij
uiterste wil, geheel of gedeeltelijk, worden gegeven aan een of meer hunner kinderen,
met last om die goederen uit te keren, zowel aan derzelver kinderen die reeds geboren
zijn, als aan die welke nog geboren zullen worden.
-
2 In geval van vooroverlijden van een kind, zal dezelfde beschikking kunnen worden gemaakt
ten voordele van een of meer kleinkinderen, met last om de goederen aan hun kinderen,
welke reeds geboren zullen worden, uit te keren.
-
1 Insgelijks zal de uiterste wilsbeschikking bestaanbaar zijn ten voordele van een of
meer broeders of zusters van de erflater, voor het geheel of een gedeelte der goederen,
die bij de wet niet buiten beschikking gehouden zijn, onder de last om de goederen
ui te keren, zowel aan de kinderen van zijn voorzeide broeders en zusters welke reeds
geboren zijn, als aan die welke nog geboren zullen worden.
-
2 Dezelfde beschikking kan worden gemaakt ten voordele van een of meer kinderen van
vooroverleden broeders of zusters, onder de last om de goederen uit te keren, zowel
aan derzelver kinderen die reeds geboren zijn, als aan die welke nog geboren zullen
worden.
-
1 Indien de bezwaarde erfgenaam sterft, met achterlating van kinderen in de eerste graad,
en afkomelingen van een vooroverleden kind, zullen deze laatsten, bij plaatsvervulling,
het aandeel van het vooroverleden kind genieten.
-
2 Hetzelfde zal plaatshebben, indien, al de kinderen in de eerste graad vooroverleden
zijnde, degene, die met de overgave belast is, niet dan kleinkinderen nalaat.
De beschikkingen, bij de artikelen 999 en 1000 toegelaten, zullen niet anders gelden dan voor zover de erfstelling over de hand
slechts zal zijn gemaakt voor één graad, en ten voordele van al de kinderen van de
bezwaarde persoon die reeds geboren zijn, en nog geboren zullen worden, zonder uitzondering
of voorrang van ouderdom of kunne.
-
2 De vrijwillige afstand van het genot, ten voordele van de verwachters gedaan, zal
geen nadeel kunnen toebrengen aan de schuldeisers van de bezwaarde persoon, wiens
schuldvorderingen ouder dan deze afstand zijn, noch aan de kinderen, die na die afstand
mochten geboren worden.
-
1 Hij, die de, volgens de voorgaande artikelen, geoorloofde beschikkingen maakt, mag
bij uiterste wil, of bij een latere notariële akte, het goed zelf, gedurende de tijd
van het bezwaar, onder het beheer stellen van een of meer bewindvoerders.
Bij overlijden of bij gebreke van de gestelde bewindvoerder, benoemt de rechter in
eerste aanleg, op verzoek van de bezwaarden of van andere belanghebbenden, of ook
op vordering van het openbaar ministerie, een andere in de plaats van de ontbrekende.
-
1 Binnen een maand na het overlijden van degene, die, onder de last van uitkering, over
de goederen beschikt heeft, zal, op verzoek van de gestelde bewindvoerder, van de
belanghebbende, of van het openbaar ministerie, een boedelbeschrijving worden gemaakt
van al de goederen, die de nalatenschap uitmaken.
-
2 Indien dezen bij de boedelbeschrijving tegenwoordig zijn, kan dezelve onder de hand
geschieden; in welk geval dat stuk, binnen de tijd van veertien dagen na het voleindigen
van de boedelbeschrijving, ter griffie van het gerecht in eerste aanleg moet worden
overgebracht.
-
3 De kosten, daarop vallende, komen ten laste der goederen, in de beschikking over de
hand begrepen.
Indien de erflater geen bewindvoerder heeft benoemd, worden de goederen door de bezwaarde
erfgenaam beheerd, en is deze verplicht zekerheid te stellen voor de bewaring, het
behoorlijke gebruik en de wederoplevering der goederen, tenware de erflater hem uitdrukkelijk
van alle verplichting tot het stellen van zekerheid hadde vrijgesteld.
De bezwaarde erfgenaam, die, in het geval van het vorige artikel, geen zekerheid kan
stellen, moet gedogen, dat de goederen, op verzoek van belanghebbenden, of op de vordering
van het openbaar ministerie, worden gesteld onder het beheer van een bewindvoerder,
door de rechter in eerste aanleg te benoemen. Op het beheer zijn de bepalingen omtrent
het bewind over een vruchtgebruik van toepassing.
De bezwaarde erfgenaam, die zelf het beheer heeft, moet het bezwaarde goed als een
goed huisvader gebruiken, en staat daaromtrent, alsmede ten aanzien van het dragen
van kosten en lasten, en het doen van reparatiën, gelijk met een vruchtgebruiker.
-
1 De registergoederen, alsmede de renten en schuldvorderingen, mogen niet worden vervreemd
of bezwaard dan op verlof van de rechter in eerste aanleg, na verhoor van de verwachter.
-
2 Deze machtiging kan alleen verleend worden in geval van volstrekte noodzakelijkheid,
of van blijkbaar voordeel, zowel van de verwachter als van de bezwaarde erfgenamen,
en, in geval van vervreemding, tegen zekerheid van wederbelegging onder het fideï-commissair
verband, indien de bezwaarde het goed zelf beheert.
Achtste Afdeling . Van de erfstellingen over de hand in hetgeen de erfgenaam of legataris
onvervreemd en onverteerd zal nalaten
In geval van erfstelling of van legaat, op de voet als bij artikel 908 is vermeld, is de bezwaarde erfgenaam of legataris bevoegd om het aan hem gemaakte
te vervreemden en te verteren, en zelfs bij schenking onder de levenden daarover te
beschikken, tenzij dit laatste door de erflater, voor het geheel of ten dele, mocht
zijn verboden.
De verplichting tot het maken ener boedelbeschrijving of lijst, na het overlijden
van de erflater, en tot het overbrengen van die stukken ter griffie van het gerecht
in eerste aanleg, bij de artikelen 1006 en 1007 voorgeschreven, is ook toepasselijk op de bezwaarde erfgenaam of legataris, van welke
bij deze afdeling wordt gehandeld; doch hij is niet gehouden om enige zekerheid te
stellen.
-
2 Ten aanzien van de gerede penningen of van de opbrengst der vervreemde goederen, kan
uit aantekeningen van de bezwaarde erfgenaam of legataris, uit huiselijke papieren,
of door alle andere bewijsmiddelen worden opgemaakt, of, en in hoeverre, er iets van
de erfenis of van het legaat is overgebleven.
Negende Afdeling. Van het herroepen van uiterste wilsbeschikkingen, en het vervallen
van dezelve
Een uiterste wil kan, noch in zijn geheel, noch ten dele, herroepen worden dan bij
een latere uiterste wilsbeschikking, of bij een bijzondere notariële akte, waarbij
de erflater de gehele of gedeeltelijke intrekking van zijn vroegere uiterste wil te
kennen geeft, onverminderd de bepaling van artikel 960.
Indien een latere uiterste wil, welke de uitdrukkelijke herroeping van de vorige bevat,
niet is voorzien van de formaliteiten, welke tot de deugdelijkheid van een uiterste
wil worden vereist, maar wel van die, welke gevorderd worden tot de deugdelijkheid
van een notariële akte, zullen de vroegere beschikkingen, welke in de latere akte
mochten zijn herhaald, niet als herroepen worden beschouwd.
-
1 Een latere uiterste wil, waarbij de voorgaande niet op een uitdrukkelijke wijze herroepen
wordt, vernietigt alleen de beschikkingen, in die vroegere uiterste wil vervat, welke
met de nieuwe beschikkingen niet zijn overeen te brengen, of daarmede strijden.
De herroeping, hetzij uitdrukkelijk, hetzij stilzwijgend, bij een latere uiterste
wil gedaan, zal volkomen van kracht zijn, ofschoon die nieuwe akte buiten gevolg blijve
door de onbevoegdheid van de gestelde erfgenaam of legataris, of door hun weigering
om de erfenis te aanvaarden.
Alle vervreemding, zelfs bij verkoop met vermogen van wederinkoop, of bij verruiling,
welke de erflater van het gelegateerde goed, geheel of gedeeltelijk, doet, zal de
herroeping van het legaat, ten aanzien van al wat vervreemd of verruild is, met zich
brengen, tenware het vervreemde goed in des erflaters boedel mocht zijn teruggekeerd.
Alle beschikking bij uiterste wil gedaan, onder een voorwaarde, van een onzekere gebeurtenis
afhangende, en van zodanige aard, dat de erflater gerekend moet worden aan het al
of niet voorvallen dier gebeurtenis de uitvoering zijner beschikking verbonden te
hebben, zal vervallen, indien de gestelde erfgenaam of legataris vóór de vervulling
der voorwaarde komt te overlijden.
Wanneer de voorwaarde, volgens de bedoeling van de erflater, alleen de uitvoering
der beschikking opschort, belet zulks niet, dat de gestelde erfgenaam of legataris
een verkregen recht hebbe, hetwelk hij aan zijn erfgenamen overdraagt.
-
1 Een legaat vervalt, wanneer het gelegateerde goed, bij het leven van de erflater,
geheel is tenietgegaan.
-
2 Hetzelfde heeft ook plaats, indien het goed, na zijn dood, zonder toedoen of schuld
van de erfgenaam of van andere personen, door welke het legaat verschuldigd is, teniet
is gegaan, ofschoon dezen mochten hebben verzuimd dat goed op zijn tijd uit te keren,
wanneer het, in handen van de legataris geweest zijnde, eveneens zoude zijn tenietgegaan.
Een legaat van een rente, inschuld of andere schuldvordering op een derde, vervalt
ten aanzien van hetgeen gedurende het leven van de erflater daarop mocht zijn betaald.
-
1 Een beschikking, bij uiterste wil gedaan, vervalt, wanneer de gestelde erfgenaam of
legataris de erfenis of het legaat verwerpt, of onbekwaam bevonden wordt om dezelve
te genieten.
-
2 Indien bij de beschikking voordelen aan derden waren gemaakt, zullen dezelve, in dat
geval, niet vervallen, maar zal degene, aan wie de erfenis of het legaat opkomt, daarmede
belast blijven, behoudens echter de bevoegdheid van deze, om van de erfenis of van
het legaat gaaf en onvoorwaardelijk afstand te doen ten behoeve van degene, aan wie
de voordelen waren besproken.
-
1 Er zal aanwas plaatshebben ten voordele van de gestelde erfgenamen of legatarissen,
ingeval de erfstelling of het legaat aan verscheidene personen gezamenlijk gemaakt
is, en de beschikking ten opzichte van enigen der medeërfgenamen of medelegatarissen
geen gevolg kan hebben.
-
2 De erfstelling of het legaat zal geacht worden gezamenlijk gemaakt te zijn, wanneer
het gemaakt is bij een en dezelfde beschikking, en de erflater niet aan elk der medeërfgenamen
of medelegatarissen zijn bepaalde aandeel in het goed heeft aangewezen, zoals de helft,
een derde deel, enz.
Voorts zal de erflater mede geacht worden gezamenlijk gelegateerd te hebben, wanneer
een zaak, die zonder schade te lijden niet voor verdeling vatbaar is, bij dezelfde
akte aan onderscheiden personen, al ware het ook afzonderlijk, is gemaakt geworden.
De vervallenverklaring van uiterste wilsbeschikkingen kan, na de dood des erflaters,
worden gevraagd, ter zake van het niet ten uitvoer brengen der voorwaarden.