Bij een overeenkomst tussen een gebruiker en een wederpartij, natuurlijk persoon,
die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, wordt als onredelijk
bezwarend aangemerkt een in de algemene voorwaarden voorkomend beding:
-
a. dat de wederpartij geheel en onvoorwaardelijk het recht ontneemt de door de gebruiker
toegezegde prestatie op te eisen;
-
b. dat de aan de wederpartij toekomende bevoegdheid tot ontbinding, zoals deze in afdeling 5 is geregeld, uitsluit of beperkt;
-
c. dat een de wederpartij volgens de wet toekomende bevoegdheid tot opschorting van de
nakoming uitsluit of beperkt of de gebruiker een verdergaande bevoegdheid tot opschorting
verleent dan hem volgens de wet toekomt;
-
d. dat de beoordeling van de vraag of de gebruiker in de nakoming van een of meer van
zijn verbintenissen is tekortgeschoten aan hem zelf overlaat, of dat de uitoefening
van de rechten die de wederpartij ter zake van een zodanige tekortkoming volgens de
wet toekomen, afhankelijk stelt van de voorwaarde dat deze eerst een derde in rechte
heeft aangesproken;
-
e. krachtens hetwelk de wederpartij aan de gebruiker bij voorbaat toestemming verleent
zijn uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen op een der in titel 2, afdeling 3, bedoelde wijzen op een derde te doen overgaan, tenzij de wederpartij te allen tijde
de bevoegdheid heeft de overeenkomst te ontbinden, of de gebruiker jegens de wederpartij
aansprakelijk is voor de nakoming door de derde, of de overgang plaatsvindt in verband
met de overdracht van een onderneming waartoe zowel die verplichtingen als de daartegenover
bedongen rechten behoren;
-
f. dat voor het geval uit de overeenkomst voor de gebruiker voortvloeiende rechten op
een derde overgaan, ertoe strekt bevoegdheden of verweermiddelen die de wederpartij
volgens de wet jegens die derde zou kunnen doen gelden, uit te sluiten of te beperken;
-
g. dat een wettelijke verjarings- of vervaltermijn waarbinnen de wederpartij enig recht
moet geldend maken, tot een verjarings- onderscheidenlijk vervaltermijn van minder
dan een jaar verkort;
-
h. dat voor het geval bij de uitvoering van de overeenkomst schade aan een derde wordt
toegebracht door de gebruiker of door een persoon of zaak waarvoor deze aansprakelijk
is, de wederpartij verplicht deze schade hetzij aan de derde te vergoeden, hetzij
in haar verhouding tot de gebruiker voor een groter deel te dragen dan waartoe zij
volgens de wet verplicht zou zijn;
-
i. dat de gebruiker de bevoegdheid geeft de door hem bedongen prijs binnen drie maanden
na het sluiten van de overeenkomst te verhogen, tenzij de wederpartij bevoegd is in
dat geval de overeenkomst te ontbinden;
-
j. dat in geval van een overeenkomst tot het geregeld afleveren van zaken, elektriciteit
daaronder begrepen, of tot het geregeld doen van verrichtingen, leidt tot stilzwijgende
verlenging of vernieuwing van meer dan een jaar;
-
k. dat de bevoegdheid van de wederpartij om bewijs te leveren uitsluit of beperkt, of
dat de uit de wet voortvloeiende verdeling van de bewijslast ten nadele van de wederpartij
wijzigt, hetzij doordat het een verklaring van haar bevat omtrent de deugdelijkheid
van de haar verschuldigde prestatie, hetzij doordat het haar belast met het bewijs
dat een tekortkoming van de gebruiker aan hem kan worden toegerekend;
-
l. dat ten nadele van de wederpartij afwijkt van artikel 37 van Boek 3, tenzij het betrekking heeft op de vorm van door de wederpartij af te leggen verklaringen
of bepaalt dat de gebruiker het hem door de wederpartij opgegeven adres als zodanig
mag blijven beschouwen totdat hem een nieuw adres is meegedeeld;
-
m. waarbij een wederpartij die bij het aangaan van de overeenkomst werkelijke woonplaats
in het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba heeft, elders woonplaats kiest
anders dan voor het geval zij te eniger tijd geen bekende werkelijke woonplaats in
het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba zal hebben, tenzij de overeenkomst
betrekking heeft op een registergoed en woonplaats ten kantore van een notaris wordt
gekozen;
-
n. dat voorziet in de beslechting van een geschil door een ander dan hetzij de rechter
die volgens de wet bevoegd zou zijn, hetzij een of meer arbiters, tenzij het de wederpartij
een termijn gunt van ten minste een maand nadat de gebruiker zich schriftelijk jegens
haar op het beding heeft beroepen, om voor beslechting van het geschil door de volgens
de wet bevoegde rechter te kiezen.