Bijlage 5. , behorend bij artikel 3.10, eerste lid, Regeling toelating en uitzetting BES (specifieke voorschriften voor de verschillende
soorten grenzen en de verschillende vervoermiddelen die voor de overschrijding van
de buitengrenzen van de openbare lichamen worden gebruikt)
Voorschriften voor de zeegrenzen
Voor verplichtingen met het oog op grensbewaking bij binnenkomst over zee wordt verwezen
naar artikelen 6.6 tot en met 6.10 BTU-BES.
Controles van schepen worden gedaan door ambtenaren belast met de grensbewaking. Schepen
worden gecontroleerd:
-
a. in de haven van aankomst of van vertrek;
-
b. aan boord van het vaartuig; of
-
c. in een daartoe ingerichte ruimte in de onmiddellijke nabijheid van het vaartuig.
De controle kan ook tijdens de vaart worden gedaan, of bij aankomst of vertrek van
het vaartuig op het grondgebied van een derde land.
Met deze controle wordt nagegaan of de bemanning en de passagiers aan de in artikel 2r WTU-BES bedoelde voorwaarden voldoen.
De gezagvoerder of de scheepsagent, stelt een bemanningslijst en, in voorkomend geval,
een passagierslijst in tweevoud op.
Op grond van artikel 6.8, eerste lid, BTU-BES verstrekt de gezagvoerder of de scheepsagent de bemannings- en passagierslijst onmiddellijk
bij het binnenvaren van de openbare lichamen aan de ambtenaar belast met de grensbewaking.
De lijsten met de namen worden afgestempeld in de eerste haven van binnenkomst op
het grondgebied van de openbare lichamen en nadien telkens wanneer deze worden gewijzigd.
Als deze lijsten in geval van overmacht niet aan de ambtenaar belast met de grensbewaking
kunnen worden overhandigd, wordt een kopie afgegeven bij de grensdoorlaatpost.
Van beide lijsten wordt één exemplaar naar behoren afgetekend door de ambtenaar belast
met de grensbewaking en aan de gezagvoerder teruggegeven. Het exemplaar moet tijdens
de ligtijd op eenvoudig verzoek te overleggen zijn.
Op grond van artikel 6.8, tweede lid, BTU-BES meldt de gezagvoerder of in diens plaats de scheepsagent alle wijzigingen met betrekking
tot de samenstelling van de bemanning of de passagiers bij de bevoegde autoriteit.
Verder meldt de gezagvoerder op grond van het vierde lid onmiddellijk en zo mogelijk
vóór het binnenlopen van het vaartuig in de haven, de aanwezigheid van verstekelingen
bij de bevoegde autoriteiten. De verstekelingen blijven echter onder de verantwoordelijkheid
van de gezagvoerder.
De gezagvoerder of de scheepsagent stelt op grond van artikel 6.9 BTU-BES het hoofd van de doorlaatpost tijdig in kennis van de afvaart van het vaartuig. De
kennisgeving wordt ten hoogste zes en ten minste drie uren voor het daadwerkelijke
vertrek gedaan. De ambtenaar belast met de grensbewaking neemt vervolgens het tweede
exemplaar van de vooraf ingevulde en afgetekende lijst of lijsten terug. Als een schip
vertraging heeft kan de uitreiscontrole opnieuw plaatsvinden.
Voor de bijzondere regels in verband met de toegangs- en grenscontrole van zeelieden
wordt verwezen naar paragraaf 3 van bijlage 6.
Specifieke controleprocedures voor bepaalde soorten zeeschepen
Cruiseschepen
De bemanningsleden en passagiers van cruiseschepen zijn in beginsel niet onderworpen
aan grenscontroles. In de paspoorten van de bemanning en passagiers worden geen stempels
aangebracht (zie artikel 2v, tweede lid, onder d, WTU-BES).
Wel moet de gezagvoerder van een cruiseschip of de scheepsagent de vaarroute en het
programma van de cruise ten minste 24 uur vóór de afvaart uit de haven van vertrek
en vóór de aankomst in de volgende haven op het grondgebied van de openbare lichamen
aan de betrokken ambtenaren belast met de grensbewaking verstrekken. Daarnaast geldt
de standaard procedure betreffende het tijdig overleggen van de bemannings- en passagierslijsten.
Op de lijst met de namen van de bemanningsleden en de passagiers worden vermeld:
-
a) familienaam en voornaam;
-
b) geboortedatum;
-
c) nationaliteit;
-
d) nummer en soort reisdocument en, indien van toepassing, nummer van het visum.
Als het cruiseschip uit een in een derde land gelegen haven komt en voor het eerst
een haven op het grondgebied van de openbare lichamen aandoet, worden de bemanning
en de passagiers aan inreiscontroles onderworpen op basis van de lijst met de namen
van de bemanningsleden en de passagiers.
Als het cruiseschip uit een in een derde land gelegen haven komt en opnieuw een op
het grondgebied van de openbare lichamen gelegen haven aandoet, worden de bemanning
en de passagiers aan inreiscontroles onderworpen op basis van de lijst met de namen
van de bemanningsleden en de passagiers. Dit geldt voor zover die lijsten zijn gewijzigd
sinds het cruiseschip de vorige haven op het grondgebied van de openbare lichamen
heeft aangedaan.
Passagiers die aan land gaan, worden niet aan inreiscontroles onderworpen, tenzij
een beoordeling van het veiligheidsrisico of van het risico van illegale immigratie
duidelijk maakt dat die controles wel moeten worden uitgevoerd.
Voorschriften voor de luchtgrenzen
Voor verplichtingen met het oog op grensbewaking bij binnenkomst door de lucht wordt
verwezen naar artikel 6.11 en 6.12 BTU-BES.
Op grond van artikel 6.11, eerste en tweede lid, BTU-BES verstrekt de gezagvoerder van het vliegtuig in tweevoud aan een ambtenaar belast
met de grensbewaking de verklaring en de gegevens over de bemanning en passagiers.
Dit gebeurt direct bij binnenkomst op de luchthaven. De modellen zijn te vinden in
de RTU-BES.
Op grond van artikel 6.11, derde lid, WTU-BES zijn de gezagvoerder en diens luchtvaartmaatschappij
verplicht op verzoek van de ambtenaar belast met grensbewaking alle inlichtingen te
verstrekken over de vreemdelingen die door deze luchtvaartmaatschappij zijn vervoerd
(naar en tussen de openbare lichamen).
In beginsel vinden grenscontroles plaats op de luchthavens die zijn aangemerkt als
grensdoorlaatposten. Controles van vliegtuigen worden verricht door ambtenaren belast
met de grensbewaking. Er worden geen grenscontroles uitgevoerd in het luchtvaartuig
of aan de gate, tenzij er een redelijk vermoeden bestaat dat met het vliegtuig personen
worden vervoerd met betrekking tot wie de ambtenaren belast met de grensbewaking een
toezichthoudende taak hebben (artikel 22e WTU-BES). Zo kan van de gezagvoerder van een luchtvaartuig worden gevorderd (artikel 22e,
tweede lid WTU-BES) dat hij zijn luchtvaartuig naar een bepaalde plaats overbrengt.
De ambtenaren belast met de grensbewaking zijn bevoegd deze vordering te doen. Deze
vordering wordt in verband met de veiligheid van het luchthaventerrein gedaan door
tussenkomst van de luchtverkeersleiding. De luchtverkeersleiding bepaalt de plaats
op het luchthaventerrein waarheen het luchtvaartuig zal worden overgebracht (artikel 6.12 BTU-BES).
Met de grenscontrole wordt nagegaan of de personen aan boord van het vliegtuig aan
de in artikel 2r WTU-BES bedoelde voorwaarden voldoen. Bijzondere regels in verband met de grenscontrole van
piloten en bemanningsleden van vliegtuigen worden behandeld bijlage 6 bij deze regeling.
De openbare lichamen zorgen ervoor dat de luchthavenbeheerder de nodige maatregelen
neemt om te voorkomen dat de voorbehouden zones, zoals de transitzones, worden betreden
of worden verlaten door personen die daartoe niet bevoegd zijn. In beginsel worden
in de transitzone geen controles verricht, tenzij dit gerechtvaardigd is in het licht
van een analyse van de gevaren voor de binnenlandse veiligheid of van het risico van
illegale immigratie; controles in deze zone kunnen met name worden verricht op personen
die aan een luchthaventransitvisumplicht zijn onderworpen, teneinde te controleren
of deze personen in het bezit zijn van een dergelijk visum.
Wanneer een luchtvaartuig dat een verbinding uit een derde land verzorgt, in geval
van overmacht, bij dreigend gevaar of op instructie van de bevoegde autoriteiten of
landt zonder dat daarvoor toestemming is gegeven, kan de vlucht niet worden voortgezet
zonder de toestemming van de grenswachters en de douaneautoriteiten.
Specifieke controleprocedures voor personen op particuliere vluchten
Bij particuliere vluchten uit of naar derde landen verstrekt de gezagvoerder aan de
grenswachters van het openbaar lichaam van bestemming vóór het opstijgen een "algemene
verklaring" (general declaration), die met name een vliegplan als bedoeld in bijlage 2 bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart en gegevens betreffende
de identiteit van de passagiers bevat.
Als niet met zekerheid kan worden bepaald of een vlucht uit of naar het grondgebied
van de openbare lichamen geen tussenlanding op het grondgebied van een derde land
maakt, verrichten de bevoegde autoriteiten een personencontrole overeenkomstig de
artikelen 6.11 en 6.12 BTU.
Bijlage 6. , behorend bij artikel 3.10, tweede lid, Regeling toelating en uitzetting BES (bijzondere regels voor bepaalde categorieën
personen)
1. Staatshoofden
In afwijking van artikel 2r t/m 2x WTU-BES hoeven staatshoofden en hun gevolg wier aankomst en vertrek langs diplomatieke weg
officieel aan de grenswachters is aangekondigd, niet aan grenscontrole te worden onderworpen.
2. Piloten en andere bemanningsleden van vliegtuigen
In afwijking van artikel 2r mogen houders van een "crew member licence" of een "crew member certificate" als
bedoeld in bijlage 9 bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart van
7 december 1944, op grond van die documenten tijdens de uitoefening van hun functie
aan en van boord gaan in de luchthaven waar de tussenlanding plaatsvindt of in de
luchthaven van bestemming, als deze op het grondgebied van een openbaar lichaam zijn
gelegen.
Voor de controle op de bemanningsleden van vliegtuigen gelden de voorschriften van
de artikelen 2r tot en met 2x WTU-BES. Bemanningsleden van vliegtuigen worden zoveel mogelijk met voorrang gecontroleerd.
Dit betekent dat deze controle hetzij plaatsvindt voordat de passagiers worden gecontroleerd,
hetzij aan aparte controleposten wordt verricht. In afwijking van artikel 2r WTU-BES mogen de bemanningsleden die bij het dienstdoende grenscontrolepersoneel bekend zijn,
steekproefsgewijs worden gecontroleerd.
3. Zeelieden
In afwijking van de artikelen 2r en 2t WTU-BES, mogen zeelieden die in het bezit zijn van een identiteitsbewijs voor zeelieden,
afgegeven overeenkomstig het Verdrag van Genève van 19 juni 2003 (nr. 185), het Verdrag
van Londen van 9 april 1965 en de terzake strekkende nationale bepalingen, het grondgebied
van de openbare lichamen binnenkomen door van boord te gaan om in de binnengevaren
haven te verblijven, zonder dat zij zich bij een grensdoorlaatpost hoeven te melden,
op voorwaarde dat zij voorkomen op de bemanningslijst van het vaartuig waartoe zij
behoren en dat die lijst eerder door de bevoegde autoriteiten is gecontroleerd.
Dit belet niet dat, naar gelang van de beoordeling van het veiligheidsrisico of het
risico van illegale immigratie, zeelieden door de grenswachters aan een controle overeenkomstig
artikel 2t WTU-BES worden onderworpen voordat zij het vaartuig verlaten.
Indien een zeeman een bedreiging voor de openbare orde, de binnenlandse veiligheid
of de volksgezondheid vormt, kan hem het recht worden ontzegd het vaartuig te verlaten.
Zeelieden die zich buiten de binnengevaren haven wensen te begeven, moeten voldoen
aan de voorwaarden voor binnenkomst op het grondgebied van de lidstaten als bedoeld
in artikel 2r WTU-BES.
4. Houders van een diplomatiek, een officieel of een dienstpaspoort en leden van
internationale organisaties
Gelet op de bijzondere voorrechten en immuniteiten die voor hen gelden, krijgen houders
van een diplomatiek, een officieel of een dienstpaspoort dat is afgegeven door derde
landen of hun regeringen die door de lidstaten zijn erkend, en houders van documenten
afgegeven door internationale organisaties die in dienstverband reizen, bij de grenscontrole
voorrang op andere reizigers, in voorkomend geval onverminderd de visumplicht die
op hen rust.
In afwijking van artikel 2r WTU-BES, zijn de houders van genoemde documenten vrijgesteld van de verplichting om aan te
tonen dat zij over voldoende middelen van bestaan beschikken.
Wanneer iemand zich op voorrechten, immuniteiten of vrijstellingen beroept, kan de
grenswachter verlangen dat deze persoon, door overlegging van passende documenten
– met name door de ontvangende staat afgegeven verklaringen of een diplomatiek paspoort
– of op enige andere wijze aantoont dat hij of zij de betrokken voorrechten, immuniteiten
of vrijstellingen geniet. In geval van twijfel kan de grenswachter zich in spoedeisende
gevallen rechtstreeks tot het ministerie van Buitenlandse Zaken richten.
Onder de bedoelde door internationale organisaties afgegeven documenten wordt in deze
paragraaf met name verstaan:
-
– laissez-passer van de Verenigde Naties, afgegeven aan personeel van de Verenigde Naties
en van de bijbehorende instellingen op grond van het op 21 november 1947 door de Algemene
Vergadering van de Verenigde Naties te New York aangenomen Verdrag inzake de voorrechten
en de immuniteiten van de gespecialiseerde instellingen;
-
– laissez-passer van de Europese Gemeenschap (EG);
-
– laissez-passer van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EGA);
-
– legitimatiebewijs afgegeven door de secretaris-generaal van de Raad van Europa;
-
– documenten afgegeven krachtens artikel III, lid 2, van het Verdrag tussen de staten
die partij zijn bij het Noord-Atlantische Verdrag, nopens de rechtspositie van hun
krijgsmachten (militaire identiteitsbewijzen vergezeld van een briefing voor speciale
opdracht, marsorder, individueel of collectief marsbevel), alsmede documenten afgegeven
in het kader van het Partnerschap voor vrede.
5. Minderjarigen
De grenswachters besteden bijzondere aandacht aan al dan niet begeleide minderjarigen.
Minderjarigen die een buitengrens overschrijden, worden bij in- en bij uitreis aan
dezelfde controles op grond van deze verordening onderworpen als volwassenen.
Wanneer het een begeleide minderjarige betreft, gaat de grenswachter na of de begeleidende
volwassene het ouderlijk gezag over de minderjarige uitoefent, in het bijzonder wanneer
de minderjarige door slechts één volwassene wordt begeleid en er ernstige redenen
bestaan om aan te nemen dat de minderjarige onwettig is onttrokken aan het toezicht
van de persoon of personen die wettelijk het ouderlijke gezag over hem uitoefenen.
In dat geval verricht de grenswachter verder onderzoek, teneinde eventuele onverenigbare
of tegenstrijdige elementen in de verstrekte inlichtingen te ontdekken.
Wanneer een minderjarige alleen reist, zorgt de grenswachter ervoor, door middel van
een grondige controle van de reisdocumenten en de bewijsstukken, dat de minderjarige
het grondgebied niet verlaat tegen de wil van de personen die het ouderlijk gezag
over hem uitoefenen.