De huidige redactie van artikel 3, zesde lid, van de wet, met zowel de mogelijkheid van eervol ontslag als tijdelijke ontheffing uit de functie,
is sinds 1998 in de wet opgenomen (Stb. 1998, 507 en 508). Daarvoor was sprake van
een tijdelijke ontheffing van de waarneming van de functie. Zoals deze nog wel geldt
voor lokale fulltime politieke functies.
Ofschoon de redactie van de wet de keuze tussen ontslag of ontheffing uit de functie
lijkt te laten aan de ambtenaar, is in de nota van wijziging juist aangegeven dat
voor een tijdelijke ontheffing een verzoek van de betreffende ambtenaar alleen niet
voldoende is en dat dan wel degelijk een afweging dient plaats te vinden van het dienstbelang
en andere hierbij betrokken factoren (Kamerstuk 24 701, nr. 7).
Over het verzoek van de ambtenaar om een tijdelijke ontheffing uit de functie dient
een afweging tussen het dienstbelang en andere factoren te worden gemaakt. Het belang
van de ambtenaar is terugkeer naar zijn organisatie na beëindiging van zijn lidmaatschap
van de Tweede Kamer of het Europees Parlement. Het lidmaatschap van een parlement
kan door wisselende politieke verhoudingen ongewis zijn. Om deze reden ligt een direct
ontslag niet voor de hand.
Ontheffing uit de functie voor langere duur, bijvoorbeeld over meerdere zittingstermijnen,
brengt echter met zich mee dat de ambtenaar een verminderde binding krijgt met de
eigen organisatie. Een herplaatsing van de ambtenaar op grond van artikel 96b ARAR of 101 RDBZ is dan niet of zeer moeizaam te realiseren, hetgeen niet in het belang van de dienst
is. Gelet op de taakstellingen zijn ontheffingen van onbeperkte duur ook niet in het
belang van de dienst. Door de taakstelling zijn de mogelijkheden voor herplaatsing
beperkt. De ontheffing van de waarneming van het ambt betekent ook dat een formatieplaats
formeel bezet blijft.
Het is derhalve evenwichtig dat indien de ambtenaar daarom verzoekt hem voor (maximaal)
één zittingstermijn tijdelijk te ontheffen van de waarneming van zijn ambt. Na afloop
van deze (eerste) zittingstermijn vindt bij een voortzetting van het lidmaatschap
van de Tweede Kamer of het Europees Parlement niet opnieuw ontheffing plaats, maar
wordt de ambtenaar eervol ontslag verleend. In het geval de eerste zittingstermijn
of zittingstermijnen minder dan twee jaar heeft of hebben geduurd, wordt de ambtenaar
voor nog een zittingstermijn ontheven van de waarneming van zijn ambt. Op deze wijze
kan de ambtenaar na afloop van een zittingstermijn van het parlement de keuze maken
zijn politieke- of zijn ambtelijke loopbaan voort te zetten.
Uiteraard dient u bij de afweging over een verzoek van een ambtenaar voor de ontheffing
van de waarneming van het ambt altijd de individuele omstandigheden te laten meewegen
in uw besluit. Bij besluitvorming conform deze beleidslijn verdient het de aanbeveling
bij het besluit tot ontheffing van de waarneming van het ambt voor een eerste zittingstermijn
de ambtenaar op dat moment ook te informeren dat na deze eerste termijn, indien deze
langer gaat duren dan twee jaar, voor een volgende termijn geen ontheffing meer wordt
verleend, maar eervol ontslag zal worden verleend. Tevens dienen de ambtenaren, die
op dit moment zitting hebben in Tweede Kamer of Europees Parlement, over de beleidslijn
in deze circulaire te worden geïnformeerd. In het geval er geen specifieke afspraken
met ambtenaren zijn gemaakt, die moeten worden geëerbiedigd, dan wel er geen beleid
of handelswijze is over dit onderwerp, dan gaat deze beleidslijn bij een volgende
zittingstermijn ook gelden voor de ambtenaren die nu reeds zitting hebben in de Tweede
Kamer of Europees Parlement.
Ik verzoek u uitvoering te geven aan deze circulaire.