Faillissementswet BES

Geraadpleegd op 21-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-07-2012.
Geldend van 10-10-2010 t/m heden

Faillissementswet BES

Titel I. Van faillissement

afdeeling Eerste . Van de faillietverklaring

Artikel 1

  • 1 De schuldenaar, die in den toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, wordt, hetzij op eigen aangifte, hetzij op verzoek van een of meer zijner schuldeischers, bij rechterlijk vonnis in staat van faillissement verklaard.

  • 2 De faillietverklaring kan ook worden uitgesproken om redenen van openbaar belang, op de vordering van het Openbaar Ministerie.

Artikel 2

  • 1 De faillietverklaring geschiedt door de rechter in eerste aanleg. Deze is daartoe bevoegd, indien:

    • a. de schuldenaar in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba zijn woonplaats heeft, of, aldaar woonplaats gehad hebbend, met achterlating van schulden zich buiten de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba heeft begeven;

    • b. de schuldenaar, in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba geen woonplaats hebbend, aldaar een beroep of bedrijf uitoefent.

  • 2 De aangifte, het verzoek of de vordering daartoe moet worden ingediend ter griffie van het gerecht in eerste aanleg in het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba, waar de schuldenaar zijn woonplaats heeft of laatstelijk gehad heeft, dan wel in het geval omschreven in lid 1 sub b, waar hij een kantoor heeft.

  • 3 Ten aanzien van vennoten onder een firma kan de indiening ook geschieden in het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba, waar het kantoor der vennootschap is gevestigd.

  • 4 Wordt in de gevallen bedoeld bij het tweede of derde lid of in het geval bedoeld bij artikel 3 bij meer dan één uitspraak op verschillende dagen de faillietverklaring uitgesproken, dan heeft alleen de eerst gedane uitspraak rechtsgevolgen. Hebben de uitspraken op dezelfde dag plaats, dan heeft alleen de uitspraak op het verzoek, ingediend in het openbaar lichaam Bonaire, en bij gebreke daarvan het verzoek, ingediend in het openbaar lichaam Sint Eustatius, rechtsgevolgen.

  • 5 Ten aanzien van naamloze vennootschappen, besloten vennootschappen, wederkerige verzekerings- of waarborgmaatschappijen, of enige andere, rechtspersoonlijkheid bezittende, verenigingen en van stichtingen geldt, ter toepassing van dit artikel, het openbaar lichaam, waar zij haar zetel hebben, als woonplaats.

Artikel 4

  • 1 De aangifte tot faillietverklaring wordt gedaan en het verzoek daartoe ingediend ter griffie en met den meesten spoed behandeld.

  • 2 Een gehuwde schuldenaar doet aangifte met medewerking van zijn echtgenoot, tenzij iedere gemeenschap tussen de echtgenoten is uitgesloten.

  • 3 Ten aanzien van eene vennootschap onder eene firma, moet de aangifte inhouden den naam en de woonplaats van elk der hoofdelijk voor het geheel verbondene vennooten.

  • 4 Het vonnis van faillietverklaring wordt ter openbare terechtzitting uitgesproken en is bij voorraad op de minute uitvoerbaar, niettegenstaande eenige daartegen gerichte voorziening.

Artikel 5

  • 1 De rechter in eersten aanleg kan bevelen, dat de schuldenaar worde opgeroepen, om in persoon of bij gemachtigde gehoord te worden. De Griffier doet de oproeping op de wijze, bij algemene maatregel van bestuur, te bepalen.

  • 2 Indien de schuldenaar, die is opgeroepen om gehoord te worden, gehuwd is, is zijn echtgenoot mede bevoegd om in persoon of bij gemachtigde te verschijnen.

  • 3 De faillietverklaring wordt uitgesproken, indien summierlijk blijkt van het bestaan van feiten of omstandigheden, welke aantoonen, dat de schuldenaar in den toestand verkeert, dat hij heeft opgehouden te betalen en, zoo een schuldeischer het verzoek doet, ook van het vorderingsrecht van dezen.

Artikel 6

  • 1 Hangende het onderzoek, kan de rechter in eerste aanleg de verzoeker, desgevraagd, verlof verlenen de boedel te doen verzegelen. Hij kan daaraan de voorwaarde verbinden van zekerheidstelling tot een door hem te bepalen bedrag.

  • 2 De verzegeling geschiedt door een bij dit verlof aan te wijzen notaris. Buiten de verzegeling blijven zaken die onder artikel 18 vallen; in het proces-verbaal wordt een korte beschrijving daarvan opgenomen.

Artikel 7

  • 1 De schuldenaar, die in staat van faillissement is verklaard, heeft, zoo hij op de aanvraag tot faillietverklaring niet is gehoord, gedurende acht dagen na den dag van uitspraak recht van verzet.

  • 2 Indien hij tijdens de uitspraak zich niet in Bonaire, Sint Eustatius of Saba bevindt, heeft hij gedurende een maand dat recht.

  • 3 Het verzet wordt ingesteld door indiening van een verzoekschrift ter griffie van het gerecht in eerste aanleg, in het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba, waar de faillietverklaring werd uitgesproken.

  • 4 De rechter in eersten aanleg bepaalt terstond dag en uur voor de behandeling. De griffier geeft dengene die het verzet gedaan heeft, daarvan bij brief kennis. Uiterlijk op den vierden dag, volgende op dien, waarop het verzoek is ingediend, wordt op last van den rechter in eersten aanleg van het gedane verzet, alsmede van den tijd voor de behandeling bepaald, bij deurwaardersexploot aan den schuldeischer, die het verzoek tot faillietverklaring heeft ingediend, en bij brief van den griffier aan het Openbaar Ministerie, op wiens vordering de faillietverklaring is uitgesproken, kennis gegeven.

  • 5 Deze kennisgeving geldt voor oproeping van hem, die de faillietverklaring heeft uitgelokt.

  • 6 De behandeling geschiedt op de wijze bij artikel 4 voorgeschreven.

Artikel 8

  • 1 Elke schuldeiser, met uitzondering van hem, die de faillietverklaring heeft verzocht en elke belanghebbende heeft tegen de faillietverklaring recht van verzet gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak. Indien hij tijdens de uitspraak zich niet in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba bevindt, heeft hij gedurende veertien dagen dat recht.

  • 2 Het verzet geschiedt door indiening van een verzoekschrift ter griffie van het gerecht in eerste aanleg in het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba, waar de faillietverklaring werd uitgesproken.

  • 3 De rechter in eersten aanleg bepaald terstond dag en uur voor de behandeling. De griffier geeft dengene die het verzet gedaan heeft, daarvan bij brief kennis. Uiterlijk op den vierden dag, volgende op dien waarop het verzoek is ingediend, wordt op last van den rechter in eersten aanleg van het gedane verzet, alsmede van den tijd voor de behandeling bepaald, bij deurwaardersexploot kennis gegeven aan den schuldenaar en, indien de faillietverklaring door een schuldeischer is verzocht, ook aan dezen.

  • 4 Deze kennisgeving geldt voor oproeping van den schuldenaar en van dien schuldeischer.

  • 5 De behandeling geschiedt op de wijze bij artikel 4 voorgeschreven.

Artikel 9

  • 1 Gedurende acht dagen na den dag van de betrekkelijke uitspraak bestaat recht van hooger beroep:

    • 1°. voor den schuldenaar, wiens aangifte tot faillietverklaring is afgewezen, of die, nadat hij op de aanvraag tot faillietverklaring is gehoord, in staat van faillissement is verklaard, of wiens in artikel 7 bedoeld verzet is afgewezen;

    • 2°. voor hem, die een aanvraag tot faillietverklaring gedaan heeft, indien de aanvraag is afgewezen of de daarop gevolgde faillietverklaring tengevolge van verzet is vernietigd;

    • 3°. voor den schuldeischer of belanghebbende, wiens in artikel 8 bedoeld verzet is vernietigd;

    • 4°. voor den schuldenaar, den schuldeischer, die de faillietverklaring verzocht heeft en het Openbaar Ministerie, bij vernietiging van de faillietverklaring tengevolge van het in artikel 8 bedoelde verzet.

  • 2 Op het instellen en de behandeling van het beroep is het bepaalde bij artikel 7 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10

  • 1 Indien tengevolge van verzet of hooger beroep de faillietverklaring wordt vernietigd, blijven niettemin geldig en verbindend voor den schuldenaar de handelingen, door den curator verricht vóór of op den dag, waarop aan het voorschrift tot aankondiging overeenkomstig artikel 12 is voldaan.

  • 2 Hangende het verzet of het hooger beroep kan raadpleging over een akkoord niet plaats hebben; ook kan niet tot de vereffening van den boedel buiten toestemming van den schuldenaar worden overgegaan.

Artikel 11

  • 1 De rechter in eersten aanleg, die het vonnis tot faillietverklaring uitsprak of wiens vonnis tot faillietverklaring rechtsgevolgen heeft, of aan wien, in de bij artikel 13 bedoelde gevallen, de aangifte of aanvraag is ingediend, vervult tevens de functie van rechter-commissaris in het faillissement.

  • 2 Het vonnis van faillietverklaring houdt in de aanstelling van één of meer curators in het faillissement.

  • 3 Van de faillietverklaring geeft de griffier onverwijld kennis aan de administratiën der posterijen, telefonen en der telegrafen.

  • 4 De curator plaatst onverwijld een uittreksel uit het vonnis van faillietverklaring, houdende vermelding van den naam, de woonplaats of het kantoor en het beroep van den gefailleerde, van den naam van den rechter-commissaris, van den naam en de woonplaats of het kantoor des curators, van den dag van de uitspraak, alsmede van den naam, het beroep en de woonplaats of het kantoor van ieder lid der voorloopige commissie uit de schuldeischers, zoo er eene benoemd is, in de Staatscourant en in een of meer door de rechter-commissaris aan te wijzen nieuwsbladen.

Artikel 12

  • 1 Zoodra een vonnis van faillietverklaring tengevolge van verzet of hooger beroep is vernietigd, en in het eerste geval de termijn om in hooger beroep te komen, verstreken is, zonder dat daarvan gebruik is gemaakt, geeft de griffier van het gerecht, welks rechter de vernietiging heeft uitgesproken, van die uitspraak kennis aan den curator en aan de administratiën der posterijen, der telefonen en der telegrafen. De curator doet van die uitspraak aankondiging in het in artikel 11 bedoelde blad.

  • 2 Gelijke kennisgeving geschiedt, in geval van vernietiging van een vonnis van faillietverklaring in hoger beroep, aan de griffier van het gerecht in eerste aanleg, in het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba, waar het vonnis is gewezen.

  • 3 De rechter, die de vernietiging van een vonnis van faillietverklaring uitspreekt, stelt tevens het bedrag vast van de faillissementskosten en van het salaris des curators. Hij brengt dit bedrag ten laste van dengene, die de faillietverklaring heeft aangevraagd, van den schuldenaar, of van beide in de door den rechter bepaalde verhouding. Tegen deze beslissing staat een rechtsmiddel niet open. Een bevelschrift van tenuitvoerlegging wordt daarvan uitgegeven ten behoeve van den curator.

Artikel 13

Wordt de faillietverklaring in hoger beroep uitgesproken met vernietiging van een vonnis, waarbij de aangifte of aanvrage tot faillietverklaring werd afgewezen, dan geeft de griffier van het Hof van Justitie van die uitspraak kennis aan de griffier van het gerecht in eerste aanleg, in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba, waar de aangifte of aanvrage is ingediend.

Artikel 14

  • 1 Indien de toestand van den boedel daartoe aanleiding geeft, is de rechter-commissaris bevoegd om, na de commissie uit de schuldeischers, zoo die er is, te hebben gehoord, de kostelooze behandeling te bevelen.

  • 2 Indien de toestand van den boedel daartoe aanleiding geeft, is de rechter in eersten aanleg bevoegd om, na de commissie uit de schuldeischers, zoo die er is, te hebben gehoord, en na verhoor of behoorlijke oproeping van den gefailleerde, bij in het openbaar uitgesproken beschikking de opheffing van het faillissement te bevelen.

  • 3 De beschikking, bevelende de opheffing van het faillissement, wordt op dezelfde wijze openbaar gemaakt als het vonnis van faillietverklaring en daartegen kunnen de schuldenaar en de schuldeischers zoo mede het Openbaar Ministerie op dezelfde wijze en binnen dezelfde termijnen opkomen als ten aanzien van het vonnis, waarbij eene faillietverklaring is geweigerd.

  • 4 De rechter, die de opheffing van het faillissement beveelt, stelt tevens het bedrag vast van de faillissementskosten en brengt dit bedrag ten laste van den schuldenaar. Zij worden bij voorrang boven alle andere schulden voldaan. Tegen deze vaststelling staat een rechtsmiddel niet open. Een bevelschrift van tenuitvoerlegging wordt daarvan uitgegeven ten behoeve van den curator.

  • 5 Indien na een dergelijke opheffing opnieuw aangifte of aanvraag tot faillietverklaring wordt gedaan, is de schuldenaar of de aanvrager verplicht om aan te toonen, dat er voldoende baten aanwezig zijn om de kosten van het faillissement te bestrijden.

Artikel 15

  • 1 Elke in dit besluit bevolen plaatsing in de Staatscourant, geschiedt op kosten van de belanghebbenden.

  • 2 Alle stukken, opgemaakt ter voldoening aan de bepalingen van dit besluit, zijn vrij van zegel.

  • 3 Daaronder zijn evenwel niet begrepen de processen-verbaal en akten, houdende verkoop of andere overeenkomsten, noch de stukken betrekkelijk andere rechtsgedingen over rechten en verplichtingen van den boedel dan die, welke het gevolg zijn van de verwijzing door den rechter-commissaris bedoeld in artikel 117.

Artikel 15a

  • 1 Indien de rechter-commissaris – en in de gevallen bedoeld in de Elfde Afdeeling van Titel I en in Titel II van dit besluit, de rechter in eersten aanleg – zulks in het belang van den boedel of van de schuldeischers, of wegens afwezigheid van den schuldenaar, of om andere gewichtige, daarbij te vermelden, redenen noodig oordeelt, beveelt hij van elke in dit besluit bevolen aankondiging, bekendmaking of openbaarmaking in het in artikel 11 bedoeld blad, mede plaatsing in de Staatscourant, alsook ingeval hij hiertoe gronden vindt, in een of meer door hem aan te wijzen nieuwsbladen.

  • 2 Indien het vonnis van faillietverklaring in de Staatscourant is bekendgemaakt, doet de curator van een uitspraak houdende vernietiging van de of opheffing van het faillissement, als bedoeld in de artikelen 12 en 14, daarvan mede aankondiging in de Staatscourant.

  • 3 Indien aan de aankondiging, bekendmaking of openbaarmaking eenig rechtsgevolg verbonden of daarvan een termijn afhankelijk gesteld is, komt slechts de plaatsing in het in artikel 1 bedoeld blad in aanmerking.

Artikel 16

  • 1 De griffier van het gerecht in eerste aanleg houdt in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba een openbaar register bij, waarin hij, voor ieder faillissement afzonderlijk, achtereenvolgens, met vermelding van de dagteekeningen inschrijft:

    • 1°. een uittreksel van de rechterlijke beslissingen, waarbij de faillietverklaring uitgesproken of weder opgeheven is;

    • 2°. den summieren inhoud en de homologatie van het akkoord;

    • 3°. de ontbinding van het akkoord;

    • 4°. het bedrag van de uitdeelingen bij vereffening;

    • 5°. de opheffing van het faillissement ingevolge artikel 14;

    • 6°. de rehabilitatie.

  • 2 Omtrent de vorm en inhoud van het register worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld.

  • 3 De griffier is verplicht aan ieder kosteloos inzage van het register en tegen betaling een uittreksel daaruit te verstrekken.

  • 4 Op het register bestaat een alphabetische klapper.

afdeeling Tweede . Van de gevolgen der faillietverklaring

Artikel 17

  • 1 Het faillissement omvat het geheele vermogen van den schuldenaar ten tijde van de faillietverklaring, alsmede hetgeen hij gedurende het faillissement verwerft.

  • 2 Is de schuldenaar eene vennootschap onder eene firma, dan omvat het faillissement het geheele vermogen der hoofdelijk voor het geheel aansprakelijke vennooten ten tijde van de faillietverklaring, alsmede hetgeen zij gedurende het faillissement verwerven.

Artikel 18

  • 2 In dit artikel wordt onder «gefailleerde» mede begrepen de echtgenoot van en in eenige gemeenschap gehuwden gefailleerde.

Artikel 19

Door de faillietverklaring verliest de schuldenaar van rechtswege de beschikking en het beheer over zijn tot het faillissement behoorend vermogen, te rekenen van den dag waarop de faillietverklaring wordt uitgesproken, die dag daaronder begrepen.

Artikel 20

Voor verbintenissen van den schuldenaar, na de faillietverklaring ontstaan, is de boedel niet aansprakelijk dan voorzooverre deze tengevolge daarvan is gebaat.

Artikel 21

  • 1 Rechtsvorderingen, welke rechten of verplichtingen tot den faillieten boedel behoorende ten onderwerp hebben, worden zoowel tegen als door den curator ingesteld.

  • 2 Indien zij, door of tegen den gefailleerde ingesteld of voortgezet, eene veroordeeling van den gefailleerde tengevolge hebben, mits die veroordeeling tegenover den faillieten boedel rechtskracht.

Artikel 22

Rechtsvorderingen, welke voldoening van eene verbintenis uit den boedel ten doel hebben, kunnen gedurende het faillissement ook tegen den gefailleerde niet op andere wijze ingesteld worden, dan door aanmelding ter verificatie.

Artikel 23

  • 1 Indien de rechtsvordering tijdens de faillietverklaring aanhangig en door den schuldenaar ingesteld is, wordt het geding ten verzoeke van den gedaagde, geschorst, teneinde dezen gelegenheid te geven, binnen een door den rechter bepaalden termijn, den curator tot overneming van het geding op te roepen.

  • 2 Zoo deze niet aan die oproeping gevolg geeft, heeft de gedaagde het recht ontslag van de instantie te vragen; bij gebreke daarvan, kan het geding tusschen den gefailleerde en den gedaagde worden voortgezet, buiten bezwaar van den boedel.

  • 3 Ook zonder opgeroepen te zijn, is de curator bevoegd het proces te allen tijde over te nemen en den gefailleerde buiten het geding te doen stellen.

Artikel 24

  • 1 Indien de rechtsvordering tijdens de faillietverklaring aanhangig en tegen den schuldenaar ingesteld is, is de eischer bevoegd schorsing te verzoeken, ten einde, binnen een door den rechter bepaalden termijn, den curator in het geding te roepen.

  • 2 Door zijne verschijning neemt deze het proces over en is de gefailleerde van rechtswege buiten het geding.

  • 3 Indien de curator verschijnende dadelijk in den eisch toestemt, worden de proceskosten van de tegenpartij niet beschouwd als boedelschuld.

  • 4 Zoo de curator niet verschijnt, is op het tegen den gefailleerde verkregen vonnis de bepaling van het tweede lid van artikel 21 niet toepasselijk.

Artikel 25

Voor zooverre tijdens de faillietverklaring aanhangige rechtsvorderingen voldoening van eene verbintenis uit den boedel ten doel hebben, wordt het geding na de faillietverklaring geschorst, om alleen dan voortgezet te worden, indien de verificatie van de vordering betwist wordt. In dit geval wordt hij, die de betwisting doet, in de plaats van den gefailleerde, partij in het geding.

Artikel 26

  • 1 Indien vóór de faillietverklaring de stukken van het geding tot het geven van eene beslissing aan den rechter zijn overgelegd, zijn het tweede lid van artikel 21 en de artikelen 23–25 niet toepasselijk.

  • 2 De artikelen 23–25 worden weder toepasselijk, indien het geding voor den rechter, bij wien het aanhangig is, tengevolge van zijne beslissing wordt voortgezet.

Artikel 27

Indien een geding door of tegen den curator, of ook in het geval van artikel 25 tegen een schuldeischer wordt voortgezet, mag de curator of die schuldeischer de nietigheid inroepen van handelingen, door den schuldenaar vóór zijne faillietverklaring in het geding verricht, zoo bewezen wordt, dat deze door die handelingen de schuldeischers desbewust heeft benadeeld en dat dit aan zijne tegenpartij bekend was.

Artikel 29

  • 1 Het vonnis van faillietverklaring heeft tengevolge, dat alle gerechtelijke tenuitvoerlegging op eenig deel van het vermogen van den schuldenaar, vóór het faillissement aangevangen, dadelijk een einde neemt, en dat, ook van hetzelfde oogenblik af, een vonnis niet bij lijfsdwang kan worden ten uitvoer gelegd.

  • 2 Gelegde beslagen vervallen; de inschrijving van een desbetreffende verklaring van de rechter-commissaris machtigt de bewaarder van de openbare registers tot doorhaling. Het beslag herleeft, zodra het faillissement een einde neemt ten gevolge van vernietiging of opheffing van het faillissement, mits het goed dan nog tot de boedel behoort. Indien de inschrijving van het beslag in de openbare registers is doorgehaald, vervalt de herleving, indien niet binnen veertien dagen na de herleving een exploit is ingeschreven, waarbij van de herleving mededeling aan de schuldenaar is gedaan.

  • 3 Indien de schuldenaar zich in gijzeling bevindt, wordt hij ontslagen, zoodra het vonnis van faillietverklaring in kracht van gewijsde is gegaan, behoudens toepassing van artikel 28.

  • 4 Het bepaalde bij dit artikel geldt niet voor lijfsdwang bij vonnissen, beschikkingen en authentieke akten, waarbij een uitkering tot levensonderhoud, krachtens Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES verschuldigd, daaronder begrepen het verschuldigde voor verzorging en opvoeding van een minderjarige en voor levensonderhoud en studie van een meerderjarige die de leeftijd van een en twintig jaren niet heeft bereikt, is bevolen of toegezegd, alsmede beschikkingen, waarbij een uitkering, krachtens artikel 85, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES door de ene echtgenoot aan de andere echtgenoot verschuldigd, is bevolen.

Artikel 30

Indien vóór het faillissement van den schuldenaar de uitwinning van zijne goederen zoover was gevorderd, dat de dag van den verkoop reeds was bepaald, is de curator bevoegd om op machtiging van den rechter-commissaris, den verkoop voor rekening van den boedel te laten voortgaan.

Artikel 31

  • 1 Indien op de dag van de faillietverklaring nog niet alle handelingen die voor een levering door de schuldenaar nodig zijn, hebben plaatsgevonden, kan de levering niet geldig meer geschieden.

  • 2 Heeft de schuldenaar voor de dag van de faillietverklaring een toekomstig goed bij voorbaat geleverd, dan valt dit goed, indien het eerst na de aanvang van die dag door hem is verkregen, in de boedel, tenzij het gaat om nog te velde staande vruchten of beplantingen, die reeds voor de faillietverklaring uit hoofde van een zakelijk recht of een huurovereenkomst aan de schuldenaar toekwamen.

Artikel 31a

Indien een beding als bedoeld in artikel 252 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek BES, op de dag van de faillietverklaring nog niet in de openbare registers was ingeschreven, kan de curator het registergoed ten aanzien waarvan het is gemaakt, vrij van het beding overeenkomstig de artikelen 96 of 169, vierde en vijfde lid, vervreemden.

Artikel 31b

Aan een gift, door de schuldenaar gedaan onder een opschortende voorwaarde of een opschortende tijdsbepaling, die op de dag van de faillietverklaring nog niet was vervuld of verschenen, ontleent de begiftigde generlei recht tegen de boedel.

Artikel 32

  • 1 Ingeval een verjaringstermijn, betreffende een rechtsvordering als bedoeld in artikel 22, zou aflopen gedurende het faillissement of binnen zes maanden na het einde daarvan, loopt de termijn voort, totdat zes maanden na het einde van het faillissement zijn verstreken.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op van rechtswege aanvangende vervaltermijnen.

Artikel 32a

Ingeval een termijn die vóór de faillietverklaring uit hoofde van artikel 55, tweede lid, van Boek 3 of van artikel 88 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek BES aan de schuldenaar was gesteld, ten tijde van de faillietverklaring nog niet was verstreken, loopt de termijn voort, voor zover dit redelijkerwijze noodzakelijk is om de curator in staat te stellen zijn standpunt te bepalen. De wederpartij kan de curator daartoe een nieuwe redelijke termijn stellen.

Artikel 33

  • 1 Indien een wederkerige overeenkomst ten tijde van de faillietverklaring zowel door de schuldenaar als door zijn wederpartij in het geheel niet of slechts gedeeltelijk is nagekomen en de curator zich niet binnen een hem daartoe schriftelijk door de wederpartij gestelde redelijke termijn bereid verklaart de overeenkomst gestand te doen, verliest de curator het recht zijnerzijds nakoming van de overeenkomst te vorderen.

  • 2 Indien de curator zich wel tot nakoming van de overeenkomst bereid verklaart, stelt hij bij die verklaring voor deze nakoming zekerheid.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op overeenkomsten waarbij de gefailleerde slechts verbintenissen op zich heeft genomen tot door hem persoonlijk te verrichten handelingen.

Artikel 33a

Voor vorderingen die de wederpartij uit hoofde van ontbinding of vernietiging van een vóór de faillietverklaring met de schuldenaar gesloten overeenkomst op deze heeft verkregen, of die strekken tot schadevergoeding ter zake van tekortschieten in de nakoming van een vóór de faillietverklaring op deze verkregen vordering, kan zij als concurrent schuldeiser in het faillissement opkomen.

Artikel 34

Indien in het geval van artikel 33, de levering van waren, welke ter beurze op termijn worden verhandeld, bedongen is tegen een vastgesteld tijdstip of binnen een bepaalden termijn, en dit tijdstip invalt of die termijn verstrijkt na de faillietverklaring, wordt de overeenkomst door de faillietverklaring ontbonden en mag de wederpartij van den gefailleerde zonder meer voor schadevergoeding als concurrent schuldeischer opkomen. Lijdt de boedel door de ontbinding schade, dan is de wederpartij verplicht deze te vergoeden.

Artikel 34a

  • 1 Indien de gefailleerde huurkooper is, kan zoowel de curator als de verkooper den huurkoop ontbonden verklaren.

  • 2 Deze ontbinding heeft dezelfde gevolgen als ontbinding der overeenkomst wegens het niet nakomen door den kooper van zijne verplichtingen.

  • 3 De verkoper kan voor het hem verschuldigde bedrag als concurrent schuldeischer opkomen.

Artikel 35

Indien de gefailleerde huurder is, kan zoowel de curator als de verhuurder de huur tusschentijds doen eindigen, mits de opzegging geschiede tegen een tijdstip, waarop dergelijke overeenkomsten naar plaatselijk gebruik eindigen. Bovendien moet bij de opzegging de daarvoor overeengekomen of gebruikelijke termijn in acht genomen worden, met dien verstande echter, dat een termijn van drie maanden in elk geval voldoende zal zijn. Zijn er huurpenningen vooruitbetaald, dan kan de huur niet eerder opgezegd worden, dan tegen den dag, waarop de termijn, waarvoor vooruitbetaling heeft plaats gehad, eindigt. Van den dag van de faillietverklaring af is de huurprijs boedelschuld.

Artikel 36

  • 1 Arbeiders in dienst van den gefailleerde kunnen de dienstbetrekking opzeggen, en hun kan wederkeerig door den curator de dienstbetrekking opgezegd worden, met inachtneming van de overeengekomen of wettelijke termijnen, met dien verstande echter dat in elk geval de dienstbetrekking kan worden geëindigd door opzegging met een termijn van zes weken en dat bij opzegging door arbeiders het bepaalde in artikel 1615j, eerste lid van Boek 7A, van het Burgerlijk wetboek BES niet in acht behoeft te worden genomen. Van den dag der faillietverklaring af zijn het loon en de met de arbeidsovereenkomst samenhangende premieschulden boedelschuld.

  • 2 Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op agentuurovereenkomsten.

Artikel 37

  • 1 De curator aanvaardt erfenissen, gedurende het faillissement aan den gefailleerde opkomende, niet anders dan onder voorrecht van boedelbeschrijving.

  • 2 Tot het verwerpen van eene nalatenschap behoeft de curator machtiging van den rechter-commissaris.

Artikel 38

  • 1 De curator kan ten behoeve van de boedel elke rechtshandeling die de schuldenaar vóór de faillietverklaring onverplicht heeft verricht, en waarvan deze bij dit verrichten wist of behoorde te weten dat daarvan benadeling van de schuldeisers het gevolg zou zijn, door een buitengerechtelijke verklaring vernietigen. Artikel 50, tweede lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek BES is niet van toepassing.

  • 2 Een rechtshandeling, anders dan om niet, die hetzij meerzijdig is, hetzij eenzijdig en tot een of meer bepaalde personen gericht, wordt wegens benadeling slechts vernietigd, indien ook degenen met of jegens wie de schuldenaar de rechtshandeling verrichtte, wisten of behoorden te weten dat daarvan benadeling van de schuldeisers het gevolg zou zijn.

  • 3 Wordt een rechtshandeling om niet wegens benadeling vernietigd, dan heeft de vernietiging ten aanzien van de bevoordeelde die wist noch behoorde te weten dat van de rechtshandeling benadeling van de schuldeisers het gevolg zou zijn, geen werking, voor zover hij aantoont dat hij ten tijde van de faillietverklaring niet ten gevolge van de rechtshandeling gebaat was.

Artikel 39

  • 1 Indien de rechtshandeling waardoor de schuldeisers zijn benadeeld, is verricht binnen een jaar voor de faillietverklaring en de schuldenaar zich niet reeds voor de aanvang van die termijn daartoe had verplicht, wordt de aan het slot van artikel 38, eerste lid, eerste volzin, bedoelde wetenschap, behoudens tegenbewijs, vermoed aan beide zijden te bestaan:

    • 1°. bij overeenkomsten waarbij de waarde der verbintenis aan de zijde van de schuldenaar aanmerkelijk die der verbintenis aan de andere zijde overtreft;

    • 2°. bij rechtshandelingen ter voldoening van of zekerheidstelling voor een niet opeisbare schuld;

    • 3°. bij rechtshandelingen, door de schuldenaar die een natuurlijk persoon is, verricht met of jegens:

      • a. zijn echtgenoot, zijn pleegkind of een bloed- of aanverwant tot in de derde graad;

      • b. een rechtspersoon waarin hij, zijn echtgenoot, zijn pleegkind of een bloed- of aanverwant tot in de derde graad bestuurder of commissaris is, dan wel waarin deze personen, afzonderlijk of tezamen, als aandeelhouder rechtstreeks of middellijk voor ten minste de helft van het geplaatste kapitaal deelnemen;

    • 4°. bij rechtshandelingen, door de schuldenaar die rechtspersoon is, verricht met of jegens een natuurlijk persoon:

      • a. die bestuurder of commissaris van de rechtspersoon is, dan wel met of jegens diens echtgenoot, pleegkind of bloed- of aanverwant tot in de derde graad;

      • b. die, al dan niet tezamen met zijn echtgenoot, zijn pleegkinderen en zijn bloed- of aanverwanten tot in de derde graad, als aandeelhouder rechtstreeks of middellijk voor ten minste de helft van het geplaatste kapitaal deelneemt;

      • c. wiens echtgenoot, pleegkinderen of bloed- of aanverwanten tot in de derde graad, afzonderlijk of tezamen, als aandeelhouder rechtstreeks of middellijk voor tenminste de helft van het geplaatste kapitaal deelnemen;

    • 5°. bij rechtshandelingen, door de schuldenaar die rechtspersoon is, verricht met of jegens een andere rechtspersoon, indien:

      • a. een van deze rechtspersonen bestuurder is van de andere;

      • b. een bestuurder, natuurlijk persoon, van een van deze rechtspersonen, of diens echtgenoot, pleegkind of bloed- of aanverwant tot in de derde graad, bestuurder is van de andere;

      • c. een bestuurder, natuurlijk persoon, of een commissaris van een van deze rechtspersonen, of diens echtgenoot, pleegkind of bloed- of aanverwant tot in de derde graad, afzonderlijk of tezamen, als aandeelhouder rechtstreeks of middellijk voor ten minste de helft van het geplaatste kapitaal deelneemt in de andere;

      • d. in beide rechtspersonen voor ten minste de helft van het geplaatste kapitaal rechtstreeks of middellijk wordt deelgenomen door dezelfde rechtspersoon, danwel dezelfde natuurlijke persoon, al dan niet tezamen met zijn echtgenoot, zijn pleegkinderen en zijn bloed- of aanverwanten tot in de derde graad;

    • 6°. bij rechtshandelingen, door de schuldenaar die rechtspersoon is, verricht met of jegens een groepsmaatschappij.

  • 2 Met een echtgenoot wordt een andere levensgezel gelijkgesteld.

  • 3 Onder pleegkind wordt verstaan degene die duurzaam als eigen kind is verzorgd en opgevoed.

  • 4 Onder bestuurder, commissaris of aandeelhouder wordt mede verstaan degene die minder dan een jaar vóór de rechtshandeling bestuurder, commissaris of aandeelhouder is geweest.

  • 5 Indien de bestuurder van een rechtspersoon-bestuurder zelf een rechtspersoon is, wordt deze rechtspersoon met de rechtspersoonbestuurder gelijkgesteld.

  • 6 Een groepsmaatschappij is een vennootschap of rechtspersoon, die met een of meer andere vennootschappen of rechtspersonen organisatorisch in een economische eenheid is verbonden.

Artikel 42

In geval van benadeling door een rechtshandeling om niet, die de schuldenaar heeft verricht binnen één jaar vóór de faillietverklaring, wordt vermoed, dat hij wist of behoorde te weten dat benadeling van de schuldeisers het gevolg van de rechtshandeling zou zijn.

Artikel 43

De voldoening door de schuldenaar aan een opeisbare schuld wordt alleen dan vernietigd, indien is aangetoond, hetzij dat hij die de betaling ontving, wist dat het faillissement van de schuldenaar reeds aangevraagd was, hetzij dat de betaling het gevolg was van overleg tussen de schuldenaar en de schuldeiser, dat ten doel had laatstgenoemde door die betaling boven andere schuldeisers te begunstigen.

Artikel 44

  • 1 Krachtens het vorige artikel kan terugvordering niet geschieden van hem, die als houder van een papier aan order of toonder, uit hoofde van zijne rechtsverhouding tot vroegere houders, tot aanneming van de betaling verplicht was.

  • 2 In dit geval is hij, te wiens bate het papier is uitgegeven, verplicht de door den schuldenaar betaalde som aan den boedel terug te geven, wanneer wordt aangetoond, hetzij dat hij bij de uitgifte van het papier de in het vorige artikel genoemde wetenschap bezat, hetzij dat de uitgifte het gevolg was van een overleg als in dat artikel bedoeld.

Artikel 45

  • 1 Rechtsvorderingen, gegrond op de bepalingen der artikelen 38–44, worden ingesteld door den curator.

  • 2 Niettemin kunnen de schuldeischers op gronden, aan de bepalingen ontleend, de toelating van eene vordering bestrijden.

Artikel 46

Beëindiging van het faillissement door de homologatie van een akkoord doet de rechtsvorderingen in het vorige artikel bedoeld, vervallen, tenzij het akkoord boedelafstand inhoudt, in welk geval zij ten behoeve van de schuldeischers vervolgd of ingesteld kunnen worden door de vereffenaars.

Artikel 47

  • 2 Rechten, door derden te goeder trouw anders dan om niet op de terug te geven goederen verkregen, worden geëerbiedigd. Tegen een derde te goeder trouw die om niet heeft verkregen, heeft geen terugvordering plaats, voor zover hij aantoont dat hij ten tijde van de faillietverklaring niet ten gevolge van de rechtshandeling gebaat was.

  • 3 Het door de schuldenaar uit hoofde van de vernietigde rechtshandeling ontvangene of de waarde daarvan wordt door de curator teruggegeven, voor zover de boedel erdoor is gebaat. Voor het tekortkomende kunnen zij jegens wie de vernietiging werkt, als concurrent schuldeiser opkomen.

Artikel 48

  • 1 Voldoening ná de faillietverklaring, doch vóór de bekendmaking daarvan aan de gefailleerde gedaan, tot nakoming van verbintenissen jegens deze vóór de faillietverklaring ontstaan, bevrijdt degene die haar deed, tegenover de boedel, zolang zijn bekendheid met de faillietverklaring niet bewezen wordt.

  • 2 Voldoening als in het eerste lid bedoeld, na de bekendmaking der faillietverklaring aan de gefailleerde gedaan, bevrijdt tegenover de boedel alleen dan, indien degene die haar deed, bewijst dat de faillietverklaring te zijner woonplaatse langs de weg der wettelijke aankondiging nog niet bekend kon zijn, behoudens het recht van de curator om aan te tonen dat zij hem toch bekend was.

  • 3 In elk geval bevrijdt voldoening aan de gefailleerde de schuldenaar tegenover de boedel, voor zover hetgeen door hem voldaan werd, ten bate van de boedel is gekomen.

Artikel 49

  • 1 Degene die zowel schuldenaar als schuldeiser van de gefailleerde is, kan zijn schuld met zijn vordering op de gefailleerde verrekenen, indien beide zijn ontstaan vóór de faillietverklaring of voortvloeien uit handelingen, vóór de faillietverklaring met de gefailleerde verricht.

  • 2 De vordering op de gefailleerde wordt, zo nodig, berekend naar de regels, in de artikelen 125 en 126 gesteld.

Artikel 50

  • 1 Niettemin is degene die een schuld aan de gefailleerde of een vordering op de gefailleerde vóór de faillietverklaring van een derde heeft overgenomen, niet bevoegd tot verrekening, indien hij bij de overneming niet te goeder trouw heeft gehandeld.

  • 2 Na de faillietverklaring overgenomen vorderingen of schulden kunnen niet worden verrekend.

Artikel 51

De schuldenaar van de gefailleerde, die zijn schuld wil verrekenen met een vordering aan order of toonder, dient te bewijzen dat hij het papier reeds op het ogenblik der faillietverklaring te goeder trouw had verkregen.

Artikel 52

Degene die met de gefailleerde deelgenoot is in een gemeenschap waarvan tijdens het faillissement een verdeling plaatsvindt, kan toepassing van artikel 184, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek BES verlangen, ook als de schuld van de gefailleerde aan de gemeenschap er een is onder een nog niet vervulde opschortende voorwaarde. De artikelen 125 en 126 zijn van toepassing.

Artikel 53

  • 1 Pand- en hypotheekhouders kunnen hun recht uitoefenen, alsof er geen faillissement was.

  • 2 Bij de verdeling kunnen uit eigen hoofde mede de beperkt gerechtigden opkomen, wier recht vóór de faillietverklaring was gevestigd, maar door de executie door een pand- of hypotheekhouder is vervallen voor hun recht op schadevergoeding, bedoeld in artikel 282 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek BES.

  • 3 Bij de verdeling van de opbrengst oefent de curator ten behoeve van de boedel mede de rechten uit, die de wet aan beslagleggers op het goed toekent. Hij behartigt daarbij mede de belangen van de bevoorrechte schuldeisers die in rang boven de voormelde pand- en hypotheekhouders en beperkt gerechtigden gaan.

  • 4 Zo een rangregeling nodig is, wordt deze verzocht aan de rechter-commissaris. De verdeling geschiedt ten overstaan van deze rechter-commissaris op de wijze voorgeschreven in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering BES.

Artikel 54

  • 1 De curator kan de pand- en hypotheekhouders een redelijke termijn stellen om tot uitoefening van hun rechten overeenkomstig artikel 53 over te gaan. Heeft de pand- of hypotheekhouder het onderpand niet binnen deze termijn verkocht, dan kan de curator de goederen opeisen en met toepassing van de artikelen 96 of 169, vierde en vijfde lid, verkopen, onverminderd het recht van de pand- en hypotheekhouders op de opbrengst. De rechter-commissaris kan de termijn op verzoek van de pand- of hypotheekhouder een of meer malen verlengen.

  • 2 De curator kan een met pand of hypotheek bezwaard goed tot op het tijdstip van de verkoop lossen tegen voldoening van hetgeen waarvoor het pand- of hypotheekrecht tot zekerheid strekt, alsmede van de reeds gemaakte kosten van executie.

Artikel 55

Indien de opbrengst niet toereikend is om een pand- of hypotheekhouder of een dergenen wier beperkt recht door de executie is vervallen, te voldoen, kan deze voor het ontbrekende als concurrent schuldeiser in de boedel opkomen.

Artikel 55a

  • 3 De curator kan deze schuldeisers een redelijke termijn stellen om tot uitoefening van hun rechten overeenkomstig het tweede lid over te gaan. Heeft de schuldeiser het luchtvaartuig niet binnen deze termijn verkocht, dan kan de curator het luchtvaartuig verkopen. De rechter-commissaris kan de termijn op verzoek van de schuldeiser een of meer malen verlengen.

  • 6 De curator kan het luchtvaartuig tot op het tijdstip van de verkoop lossen tegen voldoening van het daarop verschuldigde, alsmede van de reeds gemaakte kosten van executie.

Artikel 56

  • 1 De schuldeiser die retentierecht heeft op een aan de schuldenaar toebehorende zaak, verliest dit recht niet door de faillietverklaring.

  • 3 De schuldeiser kan de curator een redelijke termijn stellen om tot toepassing van het tweede lid over te gaan. Heeft de curator de zaak niet binnen deze termijn verkocht, dan kan de schuldeiser haar verkopen met overeenkomstige toepassing van de bepalingen, betreffende parate executie door een pandhouder, of, als het een registergoed betreft, die betreffende parate executie door een hypotheekhouder. De rechter-commissaris kan de termijn op verzoek van de curator een of meer malen te verlengen.

  • 4 Betreft het een registergoed, dan zegt de schuldeiser, op straffe van verval van het recht van parate executie, binnen veertien dagen na het verstrijken van de in het derde lid bedoelde termijn, aan de curator bij exploit aan dat hij tot executie overgaat, en doet dit exploit in de openbare registers inschrijven.

Artikel 56a

  • 1 Indien tot het vermogen van de gefailleerde onder bewind staande goederen behoren en zich schuldeisers ter verificatie hebben aangemeld die deze goederen onbelast met het bewind kunnen uitwinnen, eist de curator deze goederen van de bewindvoerder op, neemt deze onder zijn beheer en maakt deze te gelde, voor zover dit voor de voldoening van deze schuldeisers uit de opbrengst nodig is. Door de opeising eindigt het bewind over het goed. De opbrengst wordt overeenkomstig deze wet onder deze schuldeisers verdeeld, voor zover zij zijn geverifieerd. De curator draagt hetgeen na deze verdeling van de opbrengst over is, aan de bewindvoerder af, tenzij de andere schuldeisers de onder bewind staande goederen onder de last van het bewind kunnen uitwinnen, in welk geval het restant overeenkomstig deze wet onder deze laatste schuldeisers verdeeld wordt.

  • 2 Indien zich slechts schuldeisers ter verificatie hebben aangemeld, die de goederen onder de last van het bewind kunnen uitwinnen, worden deze goederen door de curator overeenkomstig de artikelen 96 of 169, vierde en vijfde lid, onder die last verkocht.

  • 3 Buiten de gevallen, bedoeld in het eerste en tweede lid, blijven de onder bewind staande goederen buiten het faillissement en wordt slechts aan de curator uitgekeerd, hetgeen de goederen netto aan vruchten hebben opgebracht.

  • 4 De bewindvoerder legt allen tijde, zodra de curator dit verlangt, aan deze rekening en verantwoording af.

Artikel 56b

  • 1 Zijn krachtens artikel 56a goederen buiten het faillissement gebleven en heeft de bewindvoerder opgehouden de schuldeisers te betalen die deze goederen onbelast met bewind kunnen uitwinnen, dan kan de rechter in eerste aanleg die de faillietverklaring heeft uitgesproken op verzoek van ieder van deze schuldeisers die niet in het faillissement kunnen opkomen, de curator opdragen ook het beheer van deze goederen op zich te nemen en voor de vereffening te hunnen behoeve zorg te dragen.

  • 2 De bepalingen, betreffende faillietverklaring en faillissement, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 57

  • 1 De echtgenoot van de gefailleerde neemt alle goederen, die hem toebehoren en niet in de gemeenschap vallen, terug.

  • 3 Van de aan de echtgenoot van de gefailleerde opgekomen rechten aan toonder en roerende zaken, ten aanzien waarvan bij uiterste wilsbeschikking van de erflater of bij gift is bepaald dat zij buiten de gemeenschap vallen, moet, in geval van geschil, door beschrijving of bescheiden blijken. Hetzelfde geldt voor zodanige rechten en zaken, hem staande huwelijk bij erfenis, legaat of schenking opgekomen, die ingevolge de huwelijkse voorwaarden buiten de gemeenschap vallen.

  • 4 De goederen, voortgesproten uit de belegging of wederbelegging van gelden aan de echtgenoot van de gefailleerde buiten de gemeenschap toebehorende, worden insgelijks door die echtgenoot teruggenomen, mits de belegging of wederbelegging, ingeval van geschil, door voldoende bescheiden, ten genoege van de rechter, zij bewezen.

  • 5 Indien de goederen aan de echtgenoot van de gefailleerde toebehorende, door de gefailleerde zijn vervreemd, doch de koopprijs nog niet is betaald, of wel de kooppenningen nog onvermengd met de failliete boedel aanwezig zijn, kan de echtgenoot zijn recht van terugneming op die koopprijs of op de voorhanden kooppenningen uitoefenen.

  • 6 Voor zijn persoonlijke schuldvorderingen treedt de echtgenoot van de gefailleerde als schuldeiser op.

Artikel 58

De echtgenoot van de gefailleerde heeft geen aanspraak op de boedel terzake van voordelen bij huwelijkse voorwaarden besproken. Wederkerig kunnen de schuldeisers geen genot hebben van de voordelen, die aan de gefailleerde bij huwelijkse voorwaarden door zijne echtgenoot zijn toegezegd.

Artikel 59

  • 1 Het faillissement van den in eenige gemeenschap van goederen gehuwden echtgenoot wordt als faillissement van die gemeenschap behandel. Het omvat, behoudens de uitzonderingen van het eerste lid van artikel 18, alle goederen, welke in de gemeenschap vallen, en strekt ten behoeve van alle schuldeischers, die op de goederen der gemeenschap verhaal hebben. Goederen die de gefailleerde buiten de gemeenschap heeft, strekken slechts tot verhaal van schulden die daarop verhaald zouden kunnen worden, indien er generlei gemeenschap was.

  • 2 De bepalingen in dit besluit vervat omtrent handelingen door den schuldenaar verricht, zijn bij faillissement van een in gemeenschap gehuwden echtgenoot, toepasselijk op de handelingen waardoor de gemeenschap wettig verbonden is, onverschillig wie van de echtgenooten deze verrichte.

Artikel 59a

  • 1 De rechter-commissaris kan op verzoek van elke belanghebbende of ambtshalve bij schriftelijke beschikking bepalen dat elke bevoegdheid van derden tot verhaal op tot de boedel behorende goederen of tot opeising van goederen die zich in de macht van de gefailleerde of van de curator bevinden, voor een periode van ten hoogste één maand niet dan met zijn machtiging kan worden uitgeoefend. De rechter-commissaris kan deze periode éénmaal voor ten hoogste één maand verlengen.

  • 2 De rechter-commissaris kan zijn beschikking beperken tot bepaalde derden en voorwaarden verbinden zowel aan zijn beschikking als aan de machtiging van een derde tot uitoefening van een aan deze toekomende bevoegdheid.

  • 3 Gedurende de in het eerste lid bedoelde perioden lopen aan of door de derden ter zake van hun bevoegdheid gestelde termijnen voort, voor zover dit redelijkerwijze noodzakelijk is om de derde dan wel de curator in staat te stellen na afloop van de periode zijn standpunt te bepalen. Degene die de termijn heeft gesteld, kan opnieuw een redelijke termijn stellen.

  • 4 De in de eerste volzin van het eerste lid bedoelde beslissing kan ook op verlangen van de aanvrager van het faillissement of van de schuldenaar worden gegeven in het vonnis van faillietverklaring.

afdeeling Derde . Van het bestuur over den faillieten boedel

1. Van den rechter-commissaris

Artikel 60

De rechter-commissaris houdt toezicht op het beheer en de vereffening van den faillieten boedel.

Artikel 61

Alvorens in eenige zaak, het beheer of de vereffening van den faillieten boedel betreffende, eene beslissing te geven, is het Hof van Justitie verplicht, den rechter-commissaris schriftelijk te hooren.

Artikel 62

  • 1 De rechter-commissaris is bevoegd ter opheldering van alle omstandigheden, het faillissement betreffende, getuigen te hooren of een onderzoek van deskundigen te bevelen.

  • 2 De getuigen worden gedagvaard namens den rechter-commissaris.

  • 4 De echtgenoot of gewezen echtgenoot, de kinderen en verdere afkomelingen en de ouders en grootouders van den gefailleerde mogen zich van het geven van getuigenis verschoonen.

Artikel 63

  • 2 Het beroep wordt ingesteld door het indienen van een memorie ter griffie van het gerecht in eerste aanleg, in het openbaar lichaam waar het faillissement werd uitgesproken. De rechter-commissaris verzendt die memorie, vergezeld van zijn schriftelijk bericht, zoo spoedig mogelijk aan het Hof van Justitie.

  • 3 Tegen de overige beschikkingen van den rechter-commissaris is hoger beroep niet toegelaten.

2. Van den curator

Artikel 64

  • 1 De curator is belast met het beheer en de vereffening van den faillieten boedel.

Artikel 65

  • 1 Ieder der schuldeischers, de commissie uit hun midden benoemd en ook de gefailleerde mogen bij verzoekschrift tegen elke handeling van den curator bij den rechter-commissaris opkomen, of van dezen een bevel uitlokken, dat de curator eene bepaalde handeling verrichte of eene voorgenomen handeling nalate.

  • 2 De rechter-commissaris beslist, na den curator gehoord te hebben, binnen drie dagen.

Artikel 66

  • 1 Indien meer dan één curator benoemd is, wordt voor de geldigheid van hunne handelingen toestemming van de meerderheid of bij staking van stemmen eene beslissing van den rechter-commissaris vereischt.

  • 2 De curator, aan wien bij het vonnis van faillietverklaring een bepaalde werkkring is aangewezen, is binnen de grenzen daarvan zelfstandig tot handelen bevoegd.

Artikel 67

  • 1 Onverminderd het bepaalde in het derde lid van artikel 12, stelt de rechter-commissaris het salaris van den curator in elk faillissement vast.

  • 2 Ingeval van akkoord wordt het salaris bij het vonnis van homologatie bepaald.

Artikel 68

Het ontbreken van de machtiging van den rechter-commissaris, waar die vereischt is, of de niet-inachtneming van de bepalingen vervat in de artikelen 74 en 75, is, voor zooveel derden betreft, niet van invloed op de geldigheid van de door den curator verrichte handeling. De curator is deswege alleen jegens den gefailleerde en de schuldeischers aansprakelijk.

Artikel 69

  • 1 De rechter-commissaris heeft de bevoegdheid den curator te allen tijde, na hem gehoord of behoorlijk opgeroepen te hebben, te ontslaan en door een ander te vervangen, of hem één of meer mede curators toe te voegen, een en ander ambtshalve of op een met redenen omkleed verzoek van één of meer schuldeischers, van de commissie uit hun midden, of van den gefailleerde.

  • 2 De ontslagen curator legt rekening en verantwoording van zijn beheer af aan den in zijne plaats benoemden curator.

3. Van de commissie uit de schuldeischers

Artikel 70

  • 1 Bij het vonnis van faillietverklaring kan de rechter in eersten aanleg of, zoolang over de benoeming van de in het volgende artikel genoemde commissie eene beslissing nog niet is genomen, kan de rechter-commissaris, zoo de belangrijkheid of de aard des boedels daartoe aanleiding geeft, uit de aan het gerecht bekende schuldeischers eene voorloopige commissie van een tot drie leden benoemen, ten einde den curator van advies te dienen.

  • 2 Indien een lid van de voorloopige commissie zijne benoeming niet aanneemt, bedankt of overlijdt, voorziet de rechter-commissaris op de verificatie-vergadering de schuldeischers, na afloop van de verificatie, over de benoeming van eene definitieve commissie uit hun midden. Zoo de vergadering deze wenschelijk acht, gaat hij dadelijk tot de benoeming over. Ook deze commissie bestaat uit een tot drie leden.

  • 3 Een verslag van het hieromtrent verhandelde wordt in het proces-verbaal der vergadering opgenomen.

  • 4 Indien een lid van de definitieve commissie zijne benoeming niet aanneemt, bedankt of overlijdt, voorziet de rechter-commissaris in de daardoor ontstane vacature.

Artikel 72

De commissie is bevoegd om te allen tijde raadpleging te vorderen van het op het faillissement betrekking hebbende boeken, bescheiden en andere gegevevensdragers. De curator is verplicht aan de commissie alle van hem verlangde inlichtingen te verstrekken.

Artikel 73

Tot het inwinnen van het advies der commissie vergadert de curator met haar, zoo dikwijls hij het noodig acht. In deze vergaderingen zit hij voor en voert hij de pen.

Artikel 74

  • 1 De curator is verplicht het advies der commissie in te winnen, alvorens een rechtsvordering in te stellen of eene aanhangige voort te zetten of zich tegen eene ingestelde of aanhangige rechtsvordering te verdedigen, behalve waar het geldt verificatiegeschillen; omtrent het al of niet voortzetten van het bedrijf des gefailleerden; alsmede in de gevallen van de artikelen 33, 35, 36 en 54 tweede lid, 69 tweede lid, 95, 96, 169 derde en laatste lid, en in het algemeen omtrent de wijze van vereffening en tegeldemaking van den boedel en het tijdstip en het bedrag van de te houden uitdeelingen.

  • 2 Dit advies wordt niet vereischt, wanneer de curator de commissie tot het uitbrengen daarvan, met inachtneming van een bekwamen termijn, ter vergadering heeft opgeroepen en een advies niet wordt uitgebracht.

Artikel 75

De curator is niet gebonden aan het advies der commissie. Zoo hij zich daarmede niet vereenigt, geeft hij hiervan onmiddellijk kennis aan de commissie, welke de beslissing van den rechter-commissaris kan inroepen. Zoo zij verklaart, dit te doen, is de curator verplicht de uitvoering van de voorgenomen, met het advies der commissie strijdige handeling, gedurende drie dagen op te schorten.

4. Van de vergaderingen van schuldeischers

Artikel 76

  • 1 In de vergaderingen van schuldeischers is de rechter-commissaris voorzitter.

  • 2 De tegenwoordigheid van den curator of van iemand, die hem met goedvinden van den rechter-commissaris vervangt, is verplicht.

Artikel 77

  • 1 In de vergaderingen van schuldeischers worden de besluiten genomen met volstrekte meerderheid van stemmen van de aanwezige schuldeischers.

  • 2 Voor elke honderd US dollar brengt ieder schuldeischers ééne stem uit. Voor vorderingen of overschietende gedeelten van vorderingen, beneden honderd gulden, wordt mede ééne stem uitgebracht.

  • 3 Splitsing van vorderingen na de faillietverklaring gedaan, doet stemrecht niet verwerven.

Artikel 79

Ten behoeve van de schuldeischers, die zich op eene vergadering hebben doen vertegenwoordigen, worden alle oproepingen voor latere vergaderingen en alle kennisgevingen aan den gemachtigde gedaan, ten ware zij den curator schriftelijk verzoeken, dat die oproepingen en kennisgevingen aan hen zelve of aan een anderen gemachtigde geschieden.

Artikel 80

  • 1 Behalve de door dit besluit voorgeschreven vergaderingen, wordt er eene vergadering van schuldeischers gehouden zoo dikwijls de rechter-commissaris dit noodig oordeelt of hem daartoe door de commissie uit de schuldeischers of door ten minste vijf schuldeischers, vertegenwoordigende één vijfde deel van de erkende en de voorwaardelijk toegelaten schuldvorderingen, een met redenen omkleed verzoek wordt gedaan.

  • 2 In elk geval bepaalt de rechter-commissaris dag, uur en plaats voor de vergadering; waartoe de curator de stemgerechtigde schuldeischers ten minste ééne maand van te voren oproept bij advertentie in het nieuwsblad, bedoeld in artikel 11, en bij brieven, beide vermeldende het in de vergadering te behandelen onderwerp.

5. Van de rechterlijke beschikkingen

Artikel 81

Alle beschikkingen in zaken, het beheer of de vereffening van den faillieten boedel betreffende, zijn uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut, tenzij het tegendeel bepaald is.

afdeeling Vierde . Van de voorzieningen na de faillietverklaring en van het beheer van den curator

Artikel 82

  • 1 Bij het vonnis van faillietverklaring kan de rechter in eersten aanleg, of te allen tijde daarna, doch in het laatste geval niet dan op verzoek van den curator of van één of meer der schuldeischers, kan de rechter-commissaris bevelen, dat de gefailleerde wegens het niet nakomen van verplichtingen welke de wet hem in verband met zijn faillissement oplegt, dan wel wegens gegronde vrees voor het niet nakomen van zodanige verplichtingen, in verzekerde bewaring worde gesteld, hetzij in een huis van bewaring, hetzij in zijn eigene woning onder het opzicht van een dienaar van de openbare macht.

  • 2 Het Openbaar Ministerie legt het bevel hiertoe ten uitvoer.

  • 3 Dit bevel is voor niet langer dan voor dertig dagen geldig, gerekend van den dag, waarop het ten uitvoer is gelegd. Aan het einde van dien termijn kan de rechter-commissaris op een verzoek als in het eerste lid bedoeld, het bevel voor ten hoogste dertig dagen verlengen. Daarna kan hetzelfde telkens op dezelfde wijze voor ten hoogste dertig dagen geschieden.

Artikel 83

  • 1 De rechter-commissaris heeft de bevoegdheid, op verzoek van den gefailleerde, dezen uit de verzekerde bewaring te ontslaan, met of zonder zekerheidsstelling, dat hij te allen tijde op de eerste oproeping zal verschijnen.

  • 2 Het bedrag van de zekerheidstelling wordt door den rechter-commissaris bepaald en komt bij niet-verschijning van den gefailleerde ten voordeele van den boedel.

Artikel 85

  • 1 In alle gevallen, waarin de tegenwoordigheid van den gefailleerde bij deze of gene bepaalde werkzaamheid, den boedel betreffende, vereischt wordt, kan hij, zoo hij zich in verzekerde bewaring bevindt, op last van den rechter-commissaris uit de bewaarplaats worden overgebracht.

  • 2 Het Openbaar Ministerie legt de last hiertoe ten uitvoer.

Artikel 86

Gedurende het faillissement mag de gefailleerde zonder toestemming van den rechter-commissaris zijne woonplaats niet verlaten.

Artikel 87

De curator zorgt, dadelijk na de aanvaarding van zijne betrekking, door alle noodige en gepaste middelen voor de bewaring van den boedel. Hij neemt onmiddellijk de bescheiden en andere gegevensdragers, gelden, kleinoodiën, effecten en andere papieren van waarde tegen ontvangbewijs onder zich. Hij is bevoegd de gelden aan den ontvanger voor de gerechtelijke consignatiën in bewaring te geven.

Artikel 88

  • 1 De curator doet, zoo hij of de rechter-commissaris dit noodig acht, dadelijk den boedel verzegelen door een notaris.

  • 2 Buiten de verzegeling blijven, doch worden in het proces-verbaal kortelijk beschreven, de goederen vermeld in de artikelen 18 eerste lid, onder 1e., en 87, alsmede de voorwerpen tot het bedrijf van den gefailleerde vereischt, indien dit wordt voortgezet.

Artikel 89

  • 1 De curator gaat zoo spoedig mogelijk over tot het opmaken van eene beschrijving van den faillieten boedel.

  • 2 De boedelbeschrijving kan ondershands worden opgemaakt en de waardeering door den curator geschieden, een en ander onder goedkeuring van den rechter-commissaris.

  • 3 De leden van de voorlopige commissie uit de schuldeischers zijn bevoegd bij de beschrijving tegenwoordig te zijn.

Artikel 90

Van de goederen, vermeld in artikel 18 eerste lid, onder 1e., wordt een staat aan de beschrijving gehecht; die, vermeld in artikel 87, worden in de beschrijving opgenomen.

Artikel 91

De curator gaat dadelijk na de beschrijving van den boedel over tot het opmaken van een staat, waaruit de aard en het bedrag van de baten en schulden des boedels, de namen en woonplaatsen der schuldeischers, alsmede het bedrag van de vorderingen van ieder hunner blijken.

Artikel 92

Door den curator gewaarmerkte afschriften van de boedelbeschrijving en van den staat, vermeld in het voorgaande artikel, worden ter kostelooze inzage van een ieder gelegd ter griffie van het gerecht in eerste aanleg in het openbaar lichaam waar het faillissement werd uitgesproken.

Artikel 93

De curator is bevoegd het bedrijf van den gefailleerde voort te zetten. Indien eene commissie uit de schuldeischers niet is benoemd, heeft hij daartoe de machtiging van den rechter-commissaris noodig.

Artikel 94

  • 1 De curator opent de aan den gefailleerde gerichte brieven, telegrammen en schriftelijk overgebrachte telefoonberichten. Die, welke niet op den boedel betrekking hebben, stelt hij terstond aan den gefailleerde ter hand. De administratiën der posterijen, der telefonen en der telegrafen zijn, na van den griffier ontvangen kennisgeving, verplicht, den curator de brieven, telegrammen en schriftelijk over te brengen telefoonberichten, voor den gefailleerde bestemd, af te geven, totdat de curator of de rechter-commissaris haar van die verplichting ontslaat of zij de kennisgeving ontvangen, bedoeld in artikel 12.

  • 2 Protesten, exploiten, verklaringen en termijnstellingen, betreffende de boedel, geschieden door en aan de curator.

Artikel 95

De curator is bevoegd naar omstandigheden eene door den rechter-commissaris vastgestelde som ter voorziening in het levensonderhoud van den gefailleerde en zijn huisgezin uit te keeren.

Artikel 96

  • 1 De curator is bevoegd goederen te vervreemden, indien en voor zoover de vervreemding noodzakelijk is ter bestrijding van de kosten van het faillissement, of de goederen niet dan met nadeel voor den boedel bewaard kunnen blijven.

Artikel 97

  • 1 De curator houdt alle gelden, kleinoodiën, effecten en andere papieren van waarde onder zijne onmiddellijke bewaring, tenzij de rechter-commissaris daarvoor een andere wijze van bewaring bepaalt.

  • 2 Gereede gelden, welke voor het beheer niet noodig zijn, belegt de curator ten name van den boedel op de wijze door den rechter-commissaris goedgekeurd.

Artikel 98

Over gelden, kleinoodiën, effecten en andere papieren van waarde, welke, volgens bepaling van den rechter-commissaris, door een derde worden bewaard, en over belegde gelden mag de curator niet anders beschikken dan door middel van door den rechter-commissaris voor gezien geteekende stukken.

Artikel 99

De curator is, na ingewonnen advies van de commissie uit de schuldeischers, zoo die er is, en onder goedkeuring van den rechter-commissaris, bevoegd vaststellingsovereenkomsten of schikkingen aan te gaan.

Artikel 100

  • 1 De gefailleerde is verplicht voor den rechter-commissaris, den curator of de commissie uit de schuldeischers te verschijnen en dezen alle inlichtingen te verschaffen, zoo dikwijls hij daartoe wordt opgeroepen.

  • 2 Bij faillissement van een in gemeenschap van goederen gehuwden echtgenoot rust de verplichting om inlichtingen te geven op ieder der echtgenooten voor zoover hij gehandeld heeft.

Artikel 101

Bij het faillissement van eene naamloze vennootschap, besloten vennootschap, wederkeerige verzekerings- of waarborgmaatschappij of eenige andere, rechtspersoonlijkheid bezittende vereeniging of stichting zijn de bepalingen van de artikelen 82 – 86 op de bestuurders, die van artikel 100 eerste lid, op bestuurders en commissarissen toepasselijk.

Artikel 102

De griffier is verplicht aan elken schuldeischer op diens verzoek en op diens kosten afschrift te geven van de stukken, welke ingevolge eenige bepaling van dit besluit ter griffie worden nedergelegd of zich aldaar bevinden.

afdeeling Vijfde . Van de verificatie van de schuldvorderingen

Artikel 103

  • 1 De rechter-commissaris bepaalt uiterlijk binnen veertien dagen nadat het vonnis van faillietverklaring in kracht van gewijsde is gegaan:

    • 1°. den dag, waarop uiterlijk de schuldvorderingen ingediend moeten worden;

    • 2°. dag, uur en plaats, waarop de verificatie-vergadering zal gehouden worden.

  • 2 Tusschen de dagen, onder 1e. en 2e. vermeld, moeten ten minste veertien dagen verloopen.

Artikel 104

De curator geeft van deze beschikkingen onmiddellijk aan alle bekende schuldeischers bij brieven kennis, en doet daarvan aankondiging in het nieuwsblad, bedoeld in artikel 11.

Artikel 105

  • 1 De indiening van de schuldvorderingen geschiedt bij den curator door de overlegging van eene rekening of andere schriftelijke verklaring, aangevende den aard en het bedrag van de vordering, vergezeld van de bewijsstukken of een afschrift daarvan, en van opgave, of op voorrecht, pand, hypotheek of retentierecht aanspraak wordt gemaakt.

  • 2 De schuldeischers zijn bevoegd van den curator een ontvangbewijs te vorderen.

Artikel 106

De curator toetst de ingezonden rekeningen aan de administratie en opgaven van den gefailleerde, treedt, als hij tegen de toelating van eene vordering bezwaar heeft, met den schuldeischer in overleg, en is bevoegd van dezen overlegging van ontbrekende stukken alsook inzage van zijne administratie en van de oorspronkelijke bewijsstukken te vorderen.

Artikel 107

De curator brengt de vorderingen, welke hij goedkeurt, op eene lijst van voorloopig erkende schuldvorderingen, en de vorderingen, welke hij betwist op eene afzonderlijke lijst, vermeldende de gronden van betwisting.

Artikel 108

  • 1 In de lijsten, bedoeld in het vorige artikel, wordt elke vordering omschreven en daarbij aangegeven, of zij naar de meening van den curator bevoorrecht of door pand of hypotheek gedekt is, dan wel of ter zake van de vordering retentierecht kan worden uitgeoefend.

  • 2 Betwist de curator alleen den voorrang of het retentierecht, zoo wordt de vordering op de lijst der voorloopig erkende schuldvorderingen gebracht met aanteekening van deze betwisting en de gronden daarvan.

Artikel 109

Van ieder der lijsten, in artikel 107 bedoeld, legt de curator een afschrift neder ter griffie van het in artikel 92 aangewezen gerecht in eersten aanleg, om aldaar gedurende de zeven aan de verificatievergadering voorafgaande dagen kosteloos ter inzage te liggen voor een ieder.

Artikel 110

Van de krachtens artikel 109 gedane nederlegging der lijsten geeft de curator aan alle bekende schuldeischers schriftelijk bericht, waarbij hij eene nadere oproeping tot de verificatievergadering voegt en tevens vermeldt, of de gefailleerde een ontwerp-akkoord ter griffie heeft nedergelegd.

Artikel 111

De gefailleerde woont de verificatie-vergadering in persoon bij, ten einde aldaar alle inlichtingen over de oorzaken van het faillissement en den staat van den boedel te geven, welke de rechter-commissaris van hem vraagt. De schuldeischers zijn bevoegd om den rechter-commissaris te verzoeken omtrent bepaalde door hen op te geven punten inlichtingen aan den gefailleerde te vragen. De vragen aan den gefailleerde gesteld en de door hem gegeven antwoorden worden in het proces-verbaal opgeteekend.

Artikel 112

Bij het faillissement van eene naamlooze vennootschap, besloten vennootschap, wederkeerige verzekerings- of waarborg-maatschappij of eenige andere, rechtspersoonlijkheid bezittende, vereeniging of stichting, rust op de bestuurders de verplichting, in het vorige artikel den gefailleerde opgelegd.

Artikel 113

De schuldeischers mogen ter vergadering verschijnen in persoon of bij gemachtigde. De schriftelijke volmacht is vrij van zegel en van de formaliteit van registratie.

Artikel 114

  • 1 Op de vergadering leest de rechter-commissaris de lijst van de voorloopig erkende en die van de door den curator betwiste schuldvorderingen voor. Ieder van de op de lijsten voorkomende schuldeischers is bevoegd, den curator omtrent elke vordering en haar plaatsing op een van de lijsten inlichtingen te vragen of wel hare juistheid, den beweerden voorrang of het beweerde retentierecht te betwisten, of te verklaren, dat hij zich bij de betwisting van den curator aansluit.

  • 2 De curator is bevoegd op de door hem gedane voorloopige erkenning of betwisting terug te komen, of wel te vorderen, dat de schuldeischer de deugdelijkheid van zijne noch door den curator, noch door een der schuldeischers betwiste schuldvordering onder eede bevestige; indien de oorspronkelijke schuldeischer overleden is, moeten zijne rechthebbenden onder eede verklaren, dat zij te goeder trouw gelooven dat de schuld bestaat en onvoldaan is.

  • 3 Bestaat er behoefte aan verdaging van de vergadering, dan wordt deze binnen acht dagen, op het door den rechter-commissaris aangewezen tijdstip, zonder nadere oproeping, voortgezet.

Artikel 115

  • 1 De eed, bedoeld in het tweede lid van het vorige artikel, wordt in persoon of door een daartoe bijzonder gevolmachtigde afgelegd in handen van den rechter-commissaris, hetzij onmiddellijk op de vergadering, hetzij op een lateren door den rechter-commissaris daartoe bepaalden dag. De volmacht mag ondershands worden verleend.

  • 2 Indien de schuldeischer, aan wien de eed is opgedragen, niet ter vergadering aanwezig is, geeft de griffier hem onmiddellijk kennis van de eedsopdracht en van den voor de eedsaflegging bepaalden dag.

  • 3 De rechter-commissaris geeft den schuldeischer eene verklaring van de eedsaflegging, tenzij de eed wordt afgelegd in eene vergadering van schuldeischers, in welk geval van de aflegging aanteekening wordt gehouden in het proces-verbaal van die vergadering.

Artikel 116

  • 1 De vorderingen, welke niet betwist worden, worden overgebracht op eene in het proces-verbaal opgenomen lijst van erkende schuldeischers. Op het papier aan order en aan toonder teekent de curator de erkenning aan.

  • 2 De schuldvorderingen, van welke de curator de beëediging heeft gevorderd, worden voorwaardelijk toegelaten, totdat door het al of niet afleggen van den eed op den bij het eerste lid van artikel 115 bedoelden tijd over hare toelating definitief zal zijn beslist.

  • 3 Het proces-verbaal van de vergadering wordt onderteekend door den rechter-commissaris en den griffier.

  • 4 De in het proces-verbaal van de vergadering opgeteekende erkenning van eene vordering heeft in het faillissement kracht van gewijsde zaak. Alleen op grond van bedrog is de curator bevoegd, daarvan vernietiging te vorderen.

Artikel 117

  • 1 De rechter-commissaris verwijst, in geval van betwisting, de partijen, zoo hij ze niet kan vereenigen en voor zoover het geschil niet reeds aanhangig is, naar eene door hem bepaalde terechtzitting van den rechter in eersten aanleg zonder dat daartoe eene oproeping wordt vereischt.

  • 2 Verschijnt de schuldeischer, die de verificatie vraagt, op de bepaalde terechtzitting niet, dan wordt hij geacht zijne aanvrage te hebben ingetrokken; verschijnt hij, die de betwisting doet, niet, dan wordt hij geacht de betwisting te laten varen en erkent de rechter in eersten aanleg de vordering.

  • 3 Schuldeischers, die ter verificatie-vergadering eene betwisting niet hebben gedaan, kunnen zich in het geding niet voegen noch tusschen komen.

  • 4 Van de uitspraak is hooger beroep op het Hof van Justitie toegelaten.

  • 5 Het geding in hooger beroep wordt alleen gevoerd tusschen hen, die in eersten aanleg partijen zijn geweest.

Artikel 118

  • 1 Wanneer de curator de betwisting heeft gedaan, wordt de loop van het rechtsgeding van rechtswege geschorst door het in kracht van gewijsde gaan van de homologatie van een akkoord in het faillissement, tenzij de stukken van het geding reeds tot het geven van eene beslissing aan den rechter zijn overgelegd, in welk geval de vordering, indien zij wordt erkend, geacht wordt in het faillissement erkend te zijn, terwijl ten aanzien van de beslissing omtrent de kosten van het geding de schuldenaar in de plaats treedt van den curator.

  • 2 De schuldenaar kan bij exploit verklaren, dat hij het rechtsgeding overneemt achtervolgens de laatste gedingstukken in plaats van den curator.

  • 3 Zoolang dit niet is geschied, heeft de wederpartij het recht den schuldenaar tot de overneming te dagvaarden.

  • 5 Wanneer de betwisting is gedaan door een medeschuldeischer, kan het geding, nadat de homologatie van een akkoord in het faillissement in kracht van gewijsde is gegaan, door partijen worden voortgezet uitsluitend ten einde den rechter te doen beslissen over de proceskosten.

Artikel 119

De schuldeischer, wiens vordering betwist wordt, is tot staving daarvan niet tot nader of meer bewijs gehouden, dan hij tegen den gefailleerde zelf zou moeten leveren.

Artikel 120

  • 1 Indien de schuldeischer, wiens vordering betwist wordt, niet ter vergadering aanwezig is, geeft de griffier hem onmiddellijk kennis van de gedane betwisting en verwijzing.

  • 2 De schuldeischer mag zich in het geding op het ontbreken van die kennisgeving niet beroepen.

Artikel 121

De rechter-commissaris is bevoegd om vorderingen, welke betwist worden, voorwaardelijk toe te laten tot een door hem bepaald bedrag. Wanneer de voorrang betwist wordt, is de rechter-commissaris bevoegd dezen voorwaardelijk te erkennen.

Artikel 122

  • 1 Ook de gefailleerde is bevoegd om zich, onder summiere opgaaf van zijne gronden, tegen de toelating van eene vordering, hetzij voor het geheel, hetzij voor een gedeelte, of tegen de erkenning van den beweerden voorrang, te verzetten. In dit geval geschiedt in het proces-verbaal aanteekening van de betwisting en van hare gronden, zonder verwijzing van de partijen naar eene terechtzitting van het gerecht in eersten aanleg en zonder dat daardoor de erkenning van de vordering in het faillissement wordt verhinderd.

  • 2 Betwisting, waarvoor gronden niet worden opgegeven, of welke niet de geheele vordering omvat en toch niet uitdrukkelijk aanwijst, welk deel wordt erkend en welk deel betwist, wordt niet als betwisting aangemerkt.

Artikel 123

  • 1 Vorderingen, na afloop van den in artikel 103, onder 1e., genoemden termijn, doch uiterlijk twee dagen vóór den dag, waarop de verificatie-vergadering zal worden gehouden, bij den curator ingediend, worden op daartoe ter vergadering gedaan verzoek geverifieerd, indien noch de curator noch een der aanwezige schuldeischers daartegen bezwaar maakt.

  • 2 Daarna ingediende vorderingen worden niet geverifieerd.

  • 3 De bepalingen van het eerste en het tweede lid zijn niet toepasselijk, indien de schuldeischer niet in Bonaire, Sint Eustatius of Saba woont en daardoor verhinderd was zich eerder aan te melden.

  • 4 In geval van bezwaar, als in het eerste lid bedoeld of van geschil over het al dan niet aanwezig zijn van verhindering, als in het derde lid bedoeld, beslist de rechter-commissaris, na de vergadering te hebben geraadpleegd.

Artikel 124

Interesten na de faillietverklaring loopende, mogen niet geverifieerd worden, tenzij door pand of hypotheek gedekt. In dit geval worden zij pro memorie geverifieerd. Voor zooverre de interesten op de opbrengst van het onderpand niet batig gerangschikt worden, kan de schuldeischer uit deze verificatie rechten niet ontleenen.

Artikel 125

  • 1 Eene vordering onder eene ontbindende voorwaarde wordt voor het geheele bedrag geverifieerd,onverminderd de werking van de voorwaarde, wanneer zij vervuld wordt.

  • 2 Eene vordering onder eene opschortende voorwaarde kan geverifieerd worden voor hare waarde op het oogenblik der faillietverklaring. Indien de curator en de rechter-commissaris het niet eens kunnen worden over deze wijze van verificatie, wordt zoodanige vordering voor het volle bedrag voorwaardelijk toegelaten.

Artikel 126

  • 1 Eene vordering, waarvan het tijdstip der opeischbaarheid onzeker is, of welke recht geeft op periodieke uitkeeringen, wordt geverifieerd voor hare waarde op den dag der faillietverklaring.

  • 2 Alle schuldvorderingen, vervallende binnen één jaar na den dag, waarop het faillissement is aangevangen, worden behandeld, alsof zij op dat tijdstip opeischbaar waren. Alle later dan één jaar daarna vervallende schuldvorderingen worden geverifieerd voor de waarde, welke zij hebben na verloop van een jaar sedert den aanvang van het faillissement.

  • 3 Bij de berekening wordt uitsluitend gelet op het tijdstip en de wijze van aflossing, het kansgenot, waar dit bestaat, en, indien de vordering rentedragend is, op den bedongen rentevoet.

Artikel 127

  • 1 Schuldeisers wier vorderingen door pand, hypotheek of retentierecht gedekt of op een bepaald voorwerp bevoorrecht zijn, maar die kunnen aantonen dat een deel hunner vordering vermoedelijk niet batig gerangschikt zal kunnen worden op de opbrengst der verbonden goederen, kunnen verlangen dat hun voor dat deel de rechten van concurrente schuldeisers worden toegekend met behoud van hun recht van voorrang.

  • 2 Het bedrag waarvoor pand- en hypotheekhouders batig gerangschikt kunnen worden, wordt bepaald met inachtneming van artikel 483e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering BES, met dien verstande dat voor het tijdstip van het opmaken van de staat in de plaats treedt de aanvang van de dag waarop de faillietverklaring werd uitgesproken.

Artikel 128

Vorderingen, waarvan de waarde onbepaald, onzeker, niet in in Bonaire, Sint Eustatius of Saba wettig gangbare munt of in het geheel niet in geld is uitgedrukt, worden geverifieerd voor hunnen geschatte waarde in in Bonaire, Sint Eustatius of Saba wettig gangbare munt.

Artikel 129

Schuldvorderingen aan toonder mogen ten name van «toonder» geverifieerd worden. Iedere ten name van «toonder» geverifieerde vordering wordt als de vordering van een afzonderlijk schuldeischer beschouwd.

Artikel 131

  • 1 Indien van hoofdelijke schuldenaren één of meer in staat van faillissement verkeeren, kan de schuldeischer in het faillissement van dien schuldenaar, onderscheidenlijk in het faillissement van ieder van die schuldenaren opkomen voor en betaling ontvangen over het geheele bedrag, hem ten tijde van de faillietverklaring nog verschuldigd, totdat zijne vordering ten volle zal zijn gekweten.

  • 2 Een hoofdelijke schuldenaar kan, zo nodig voorwaardelijk, worden toegelaten voor de bedragen waarvoor hij op de gefailleerde krachtens hun onderlinge rechtsverhouding als hoofdelijke medeschuldenaren een vordering heeft verkregen of zal verkrijgen. De toelating geschiedt echter slechts:

    • a. voor zover de schuldeiser daarvoor zelf niet kan opkomen of, hoewel hij zulks kan, niet opkomt;

    • b. voor het geval de schuldeiser gedurende het faillissement voor het gehele bedrag waarvoor hij is opgekomen, wordt voldaan;

    • c. voor zover om een andere reden de toelating geen voor de concurrente schuldeisers nadelige invloed heeft op de aan hen uit te keren percenten.

Artikel 132

  • 1 Na afloop van de verificatie brengt de curator verslag uit over den stand van den boedel en geeft daaromtrent alle door de schuldeischers verlangde inlichtingen. Het verslag wordt, met het proces-verbaal van de verificatie-vergadering, na afloop van de vergadering ter griffie nedergelegd ter kostelooze inzage van iedere belanghebbende.

  • 2 Zoowel de curator, als de schuldeischers en de gefailleerde mogen na de nederlegging van het proces-verbaal aan den rechter in eersten aanleg verbetering daarvan verzoeken, indien uit de stukken zelve blijkt dat in het proces-verbaal eene vergissing is geslopen.

afdeeling Zesde . Van het akkoord

Artikel 134

  • 1 Indien de gefailleerde een ontwerp van akkoord, ten minste acht dagen vóór de vergadering tot verificatie van de schuldvorderingen, ter plaatse in artikel 92 aangewezen heeft nedergelegd, ter kostelooze inzage van een ieder, wordt daarover in die vergadering na afloop van de verificatie dadelijk geraadpleegd en beslist, behoudens de bepaling van artikel 136.

  • 2 Een afschrift van het ontwerp van akkoord moet, gelijktijdig met de nederlegging ter griffie, worden toegezonden aan den curator en aan ieder der leden van de voorloopige commissie uit de schuldeischers.

Artikel 135

De curator en de commissie uit de schuldeischers zijn verplicht ieder afzonderlijk ter vergadering een schriftelijk advies over het aangeboden akkoord te geven.

Artikel 136

De raadpleging en beslissing worden tot eene volgende door den rechter-commissaris op ten hoogste drie weken later bepaalde vergadering uitgesteld:

  • 1°. indien staande de vergadering eene definitieve commissie uit de schuldeischers is benoemd, niet bestaande uit dezelfde personen als de voorloopige, en de meerderheid van de verschenen schuldeischers van haar een schriftelijk advies over het aangeboden akkoord verlangt;

  • 2°. indien het ontwerp van akkoord niet tijdig ter griffie is nedergelegd en de meerderheid van de verschenen schuldeischers zich vóór uitstel verklaart.

Artikel 137

Wanneer de raadpleging en de stemming over het akkoord, ingevolge de bepalingen van het voorgaande artikel, worden uitgesteld tot eene nadere vergadering, geeft de curator daarvan onverwijld aan de niet op de verificatie-vergadering verschenen, erkende of voorwaardelijk toegelaten schuldeischers kennis bij brieven, vermeldende den summieren inhoud van het akkoord.

Artikel 138

  • 1 Van de stemming over het akkoord zijn uitgesloten de schuldeisers aan wier vordering voorrang verbonden is, daaronder begrepen degenen wier voorrang betwist wordt, tenzij zij, vóór de aanvang der stemming, van hun voorrang ten behoeve van de boedel afstand hebben gedaan.

  • 2 Deze afstand maakt hen tot concurrente schuldeischers, ook voor het geval het akkoord niet mocht worden aangenomen.

Artikel 139

De gefailleerde is bevoegd tot toelichting en verdediging van het akkoord op te treden en het, staande de raadpleging, te wijzigen.

Artikel 140

Tot het aannemen van het akkoord wordt vereist de toestemming van twee derden van de erkende en de voorwaardelijk toegelaten concurrente schuldeisers, die drie vierden van het bedrag van de door geen voorrang gedekte erkende en voorwaardelijk toegelaten schuldvorderingen vertegenwoordigen.

Artikel 141

Indien twee derde van de ter vergadering verschenen schuldeischers, meer dan de helft van het gezamenlijk bedrag van de schuldvorderingen, waarvoor stemrecht mag worden uitgeoefend, vertegenwoordigende, in het akkoord bewilligen, wordt ten hoogste acht dagen later eene tweede stemming gehouden, zonder dat daartoe eene nadere oproeping vereischt wordt. Bij deze stemming is niemand gebonden aan zijne de eerste maal uitgebrachte stem.

Artikel 142

Latere veranderingen, in het getal van de schuldeischers of in het bedrag van de vorderingen, zijn niet van invloed op de geldigheid van de aanneming of de verwerping van het akkoord.

Artikel 143

  • 1 Het proces-verbaal van de vergadering vermeldt den inhoud van het akkoord, de namen van de verschenen stemgerechtigde schuldeischers, de door ieder hunner uitgebrachte stem, den uitslag van de stemming en al wat verder op de vergadering is voorgevallen. Het wordt onderteekend door den rechter-commissaris en den griffier.

  • 2 Gedurende acht dagen kan een ieder ter griffie kosteloos inzage van het proces-verbaal verkrijgen.

Artikel 144

  • 1 Zoowel de schuldeischers, die vóór gestemd hebben, als de gefailleerde, mogen gedurende acht dagen na afloop van de vergadering aan het Hof van Justitie verbetering van het proces-verbaal verzoeken, indien uit de stukken zelve blijkt, dat de rechter-commissaris het akkoord ten onrechte als verworpen heeft beschouwd.

  • 2 Het verzoek wordt bij den rechter-commissaris ingediend, die het, vergezeld van zijn schriftelijk bericht, zoo spoedig mogelijk aan het Hof van Justitie verzendt.

Artikel 145

  • 1 Indien het akkoord is aangenomen, bepaald de rechter-commissaris vóór het sluiten van de vergadering de terechtzitting, waarop de rechter in eersten aanleg de homologatie zal behandelen.

  • 2 Bij toepassing van artikel 144 bepaalt de rechter-commissaris de terechtzitting zoo spoedig mogelijk na ontvangst van de beschikking van het Hof. Van deze bepaling geeft de curator aan de schuldeischers schriftelijk kennis.

  • 3 De terechtzitting wordt gehouden ten minste acht en ten hoogste veertien dagen na de stemming over het akkoord of, bij toepassing van artikel 144, na de ontvangst van de beschikking van het Hof.

Artikel 146

  • 1 Gedurende dien tijd mogen de schuldeischers aan den rechter-commissaris schriftelijk de redenen opgeven waarom zij weigering van de homologatie wenschelijk achten.

  • 2 De rechter-commissaris brengt aan de rechter in eerste aanleg, die de homologatie zal behandelen, een schriftelijk rapport uit.

Artikel 147

  • 1 Op den bepaalden dag leest de griffier ter openbare terechtzitting het in artikel 143 bedoelde proces-verbaal voor en mag ieder der schuldeischers in persoon of bij gemachtigde de gronden uiteenzetten, waarop hij de homologatie wenscht of haar bestrijdt.

  • 2 De rechter in eersten aanleg weigert de homologatie:

    • 1°. indien de baten des boedels, de bij het akkoord bedongen som aanmerkelijk ten boven gaan;

    • 2°. indien de nakoming van het akkoord niet voldoende is gewaarborgd;

    • 3°. indien het akkoord door bedrog, door begunstiging van één of meer schuldeischers of met behulp van andere oneerlijke middelen is tot stand gekomen, onverschillig of de gefailleerde dan wel een ander daartoe heeft medegewerkt.

  • 3 De rechter in eersten aanleg mag ook op andere gronden en ook ambtshalve de homologatie weigeren.

Artikel 148a

Binnen acht dagen na de beschikking van de rechter in eerste aanleg kunnen, zo de homologatie is geweigerd, zowel de schuldeisers die voor het akkoord stemden als de gefailleerde, zo de homologatie is toegestaan, de schuldeisers die tegenstemden of bij de stemming afwezig waren, tegen die beschikking in hoger beroep komen. In het laatste geval hebben ook de schuldeisers, die vóór stemden, ditzelfde recht, doch alleen op grond van het ontdekken na de homologatie van handelingen als in artikel 148, 2de lid, sub 3 e genoemd.

Artikel 148b

  • 1 Het hoger beroep geschiedt bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerecht in eerste aanleg, in het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba, waar de beschikking genomen werd, welk verzoekschrift, voorzien van een aantekening van de griffier omtrent de datum van indiening daarvan, met de overige tot de zaak betrekkelijke stukken, waaronder het van de behandeling der homologatie in eerste aanleg opgemaakt proces-verbaal en van de beroepen beschikking, door de griffier onverwijld aan het Hof wordt gezonden. De voorzitter van het Hof bepaalt terstond dag en uur voor de behandeling, welke zal moeten plaats hebben binnen twintig dagen.

  • 2 Op de behandeling van het hoger beroep zijn artikel 147 en artikel 148, eerste lid, toepasselijk.

Artikel 149

Het gehomologeerde akkoord is verbindend voor alle geen voorrang hebbende schuldeisers, onverschillig of zij al dan niet in het faillissement opgekomen zijn.

Artikel 150

Na verwerping of weigering van de homologatie van het akkoord mag de gefailleerde in hetzelfde faillissement een akkoord niet meer aanbieden.

Artikel 151

Het in kracht van gewijsde gegaan vonnis van homologatie levert, in verband met het proces-verbaal van de verificatie, ten behoeve van de erkende vorderingen, voor zoover zij niet door den gefailleerde overeenkomstig artikel 22 betwist zijn, een voor tenuitvoerlegging vatbaren titel op tegen den schuldenaar en de tot het akkoord als borgen toegetreden personen.

Artikel 152

Niettegenstaande het akkoord behouden de schuldeischers al hunne rechten tegen de borgen en andere mede-schuldenaren van den schuldenaar. De rechten, welke zij op goederen van derden kunnen uitoefenen, blijven bestaan als ware geen akkoord tot stand gekomen.

Artikel 153

Zodra de homologatie van het accoord in kracht van gewijsde is gegaan, eindigt het faillissement.

Artikel 154

  • 1 Nadat de homologatie in kracht van gewijsde is gegaan is de curator verplicht, ten overstaan van den rechter-commissaris rekening en verantwoording aan den schuldenaar te doen.

  • 2 Indien bij het akkoord deswege niet anders is bepaald, geeft de curator aan den schuldenaar tegen behoorlijke kwijting af alle tot den boedel behoorende zaken, gelden, boeken, papieren en andere gegevensdragers.

Artikel 155

  • 1 Het bedrag, waarop geverifieerde schuldeischers, krachtens een erkend voorrecht, aanspraak kunnen maken, alsmede de kosten van het faillissement moeten in handen van den curator worden gestort, tenzij de schuldenaar deswege zekerheid stelt. Zoolang hieraan niet is voldaan, is de curator verplicht alle tot den boedel behoorende goederen en gelden onder zich te houden, totdat dit bedrag en de bedoelde kosten aan de daarop rechthebbenden zijn voldaan.

  • 2 Wanneer na het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis van homologatie ééne maand is verloopen, zonder dat van wege den schuldenaar de voldoening van een en ander is geschied, gaat de curator daartoe over uit de voorhanden baten des boedels.

  • 3 Het bedrag in het eerste lid bedoeld, en het deel daarvan, aan ieder schuldeischer krachtens zijn recht van voorrang toe te kennen, wordt desnoodig door den rechter-commissaris begroot.

Artikel 156

Voor zooveel betreft vorderingen, waarvan het voorrecht voorwaardelijk erkend is, bepaalt de in het vorige artikel bedoelde verplichting van den schuldenaar zich tot het stellen van zekerheid en is de curator bij gebreke daarvan slechts gehouden tot het reserveeren uit de baten des boedels van het bedrag, waarop het voorrecht aanspraak geeft.

Artikel 157

  • 1 Elke schuldeischer, jegens wien de schuldenaar in gebreke blijft aan den inhoud daarvan te voldoen, is bevoegd om ontbinding van het gehomologeerde akkoord te vorderen.

  • 2 Op den schuldenaar rust het bewijs, dat aan het akkoord is voldaan.

  • 3 De rechter is, ook ambtshalve, bevoegd om den schuldenaar uitstel van ten hoogste ééne maand te verleenen, ten einde alsnog aan zijne verplichtingen te voldoen.

Artikel 158

De vordering tot ontbinding van het akkoord wordt op dezelfde wijze aangebracht en beslist, als ten aanzien van het verzoek tot faillietverklaring in de artikelen 4, 5, 6 en 7 is voorgeschreven.

Artikel 159

  • 1 In het vonnis, waarbij de ontbinding van het akkoord wordt uitgesproken, wordt tevens heropening van het faillissement bevolen met benoeming van een curator, alsmede van eene commissie uit de schuldeischers indien er in het faillissement reeds eene geweest is.

  • 2 Bij voorkeur worden daartoe de personen gekozen, die vroeger in het faillissement die betrekkingen hebben waargenomen.

  • 3 De curator draagt zorg voor de bekendmaking van het vonnis op de wijze in artikel 11, vierde lid, voorgeschreven.

Artikel 160

  • 2 Evenzoo zijn toepasselijk de bepalingen van de afdeeling over de verificatie van schuldvorderingen, behoudens deze wijziging, dat de verificatie beperkt blijft tot de schuldvorderingen, welke niet reeds vroeger geverifieerd werden.

  • 3 Niettemin worden ook de reeds geverifieerde schuldeischers tot bijwoning van de verificatievergadering opgeroepen en hebben zij het recht de vorderingen, waarvoor toelating verzocht werd, te betwisten.

Artikel 161

De handelingen, door den schuldenaar in den tijd tusschen de homologatie van het akkoord en de heropening van het faillissement verricht, zijn voor den boedel verbindend, behoudens de toepassing van artikel 38 en volgende, zoo daartoe gronden zijn.

Artikel 162

  • 1 Na de heropening van het faillissement mag niet opnieuw een akkoord worden aangeboden.

  • 2 De curator gaat zonder verwijl tot de vereffening over.

Artikel 163

  • 1 Indien tijdens de heropening jegens eenige schuldeischers reeds geheel of gedeeltelijk aan het akkoord is voldaan, worden bij de verdeeling aan de nieuwe schuldeischers en diegene onder de oude, die nog geene voldoening ontvingen, de bij het akkoord toegezegde percenten, en wordt aan hen, die gedeeltelijk betaling ontvingen, hetgeen aan het toegezegde bedrag nog ontbreekt, vooruitbetaald.

  • 2 In hetgeen alsdan nog overschiet deelen alle schuldeischers, zoo oude als nieuwe, gelijkelijk.

Artikel 164

Het vorige artikel is eveneens toepasselijk, indien de boedel van den schuldenaar, terwijl deze nog niet volledig aan het akkoord heeft voldaan, opnieuw in staat van faillissement wordt verklaard.

afdeeling Zevende . Van de vereffening van den boedel

Artikel 165

  • 1 Indien op de verificatie-vergadering een akkoord niet is aangeboden of indien het aangeboden akkoord verworpen of de homologatie definitief geweigerd is, verkeert de boedel van rechtswege in staat van insolventie.

  • 2 De artikelen 93 en 95 houden op van toepassing te zijn, wanneer vast staat, dat het bedrijf van den gefailleerde niet overeenkomstig de volgende artikelen zal worden voortgezet of wanneer de voortzetting wordt gestaakt.

Artikel 166

  • 1 Indien ter verificatie-vergadering een akkoord niet is aangeboden of indien het aangeboden akkoord is verworpen, mag de curator of een ter vergadering aanwezige schuldeischer voorstellen, dat het bedrijf van den gefailleerde worde voortgezet.

  • 2 De commissie uit de schuldeischers, indien deze er is, en, zoo het voorstel is gedaan door een schuldeischer, de curator geven hun advies over dit voorstel.

  • 3 Op verlangen van den curator of van een der aanwezige schuldeischers, stelt de rechter-commissaris de beraadslaging en beslissing over het voorstel uit tot eene daartoe op ten hoogste veertien dagen later bepaalde vergadering.

  • 4 De curator geeft onverwijld aan de schuldeischers, die niet ter vergadering aanwezig waren, kennis van deze nadere vergadering bij brieven, waarin het ingediende voorstel wordt vermeld en hun tevens de bepaling van artikel 109 wordt herinnerd.

  • 5 Op deze vergadering heeft, zoo noodig, tevens de verificatie plaats van de schuldvorderingen, welke na afloop van den in artikel 103, eerste lid, onder 1°., bepaalden termijn zijn ingediend en niet reeds ingevolge artikel 123 geverifieerd zijn.

  • 6 De curator handelt ten opzichte van deze vorderingen overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 106–109.

  • 7 Het voorstel is aangenomen, indien de schuldeischers, vertegenwoordigende meer dan de helft der erkende en voorwaardelijk toegelaten schuldvorderingen, welke niet door pand, hypotheek of retentierecht zijn gedekt, zich daarvóór verklaren.

  • 8 In dit geval vindt, indien eene commissie uit de schuldeischers niet bestaat, artikel 71 overeenkomstige toepassing.

  • 9 Het proces-verbaal der vergadering vermeldt de namen der verschenen schuldeischers, de door ieder hunner uitgebrachte stem, den uitslag van de stemming en al wat verder ter vergadering is voorgevallen.

  • 10 Gedurende acht dagen kan een ieder ter griffie kosteloos inzage van het proces-verbaal verkrijgen.

  • 11 De curator en de schuldeischers zijn bevoegd om gedurende acht dagen na afloop van de vergadering aan het Hof van Justitie te vragen, alsnog te verklaren, dat het voorstel is aangenomen of verworpen, indien uit de stukken zelf blijkt, dat de rechter-commissaris dit ten onrechte als verworpen of aangenomen heeft beschouwd. In dit geval is artikel 144, tweede lid, van toepassing.

Artikel 167

  • 1 Indien binnen acht dagen, nadat de homologatie van een akkoord definitief is geweigerd, de curator of een schuldeischer bij den rechter-commissaris een voorstel indient tot voortzetting van het bedrijf van den gefailleerde, belegt de rechter-commissaris op door hem terstond bepaalden dag, uur en plaats, eene vergadering van schuldeischers ten einde over het voorstel te doen beraadslagen en beslissen.

  • 2 De curator roept de schuldeischers ten minste tien dagen vóór de vergadering op bij brieven, waarin het ingediende voorstel wordt vermeld en hun tevens de bepaling van artikel 109 wordt herinnerd. Bovendien plaatst hij gelijke oproeping in het nieuwsblad bedoeld in artikel 11.

Artikel 168

  • 1 De rechter-commissaris is bevoegd om op verzoek van een schuldeischer of van den curator te gelasten, dat de voortzetting van het bedrijf wordt gestaakt. Op dit verzoek worden gehoord de commissie uit de schuldeischers, indien deze er is, alsmede de curator, indien deze het verzoek niet gedaan heeft.

  • 2 Bovendien mag de rechter-commissaris iedere schuldeischer en den schuldenaar hooren.

Artikel 169

  • 1 Indien een voorstel tot voortzetting van het bedrijf niet of niet tijdig wordt gedaan of indien het wordt verworpen of de voortzetting wordt gestaakt, gaat de curator onmiddellijk over tot vereffening en te gelde making van alle baten des boedels, zonder dat daartoe de toestemming of medewerking van den gefailleerde noodig is.

  • 2 Niettemin kan den gefailleerde eenig door den rechter-commissaris aangewezen huisraad worden gelaten.

  • 3 Ook in geval van voortzetting van het bedrijf kunnen baten van den boedel, welke voor de voortzetting niet noodig zijn, worden te gelde gemaakt.

  • 4 De goederen worden in het openbaar of met toestemming van den rechter-commissaris ondershands verkocht.

  • 5 Over alle niet spoedig of in het geheel niet voor vereffening vatbare baten beschikt de curator op de door den rechter-commissaris goedgekeurde wijze.

  • 6 De curator kan ten behoeve van de vereffening van de diensten des gefailleerden gebruik maken, tegen eene door den rechter-commissaris vastgestelde vergoeding.

Artikel 170

Nadat de boedel insolvent is geworden, is de rechter-commissaris bevoegd, om op door hem bepaalde dag, uur en plaats, eene vergadering van schuldeischers te beleggen, ten einde hen zoo noodig te raadplegen over de wijze van vereffening van den boedel, en zoo noodig de verificatie te doen plaats hebben van de schuldvorderingen, welke na afloop van den in artikel 103, eerste lid, onder 1e., bepaalden termijn nog zijn ingediend en niet reeds ingevolge artikel 123 geverifieerd zijn. De curator handelt ten opzichte van deze vorderingen overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 106–109. Hij roept de schuldeischers ten minste tien dagen vóór de vergadering, bij brieven op, waarin het onderwerp van de vergadering wordt vermeld en hun tevens de bepaling van artikel 109 wordt herinnerd. Bovendien plaatst hij gelijke oproeping in het nieuwsblad, bedoeld in artikel 11.

Artikel 171

Zoo dikwijls er, naar het oordeel van den rechter-commissaris, voldoende gereede penningen aanwezig zijn, beveelt deze eene uitdeeling aan de geverifieerde schuldeischers.

Artikel 172

  • 1 De curator maakt telkens de uitdeelingslijst op en onderwerpt die aan de goedkeuring van den rechter-commissaris. De lijst houdt in een staat van ontvangsten en uitgaven (daaronder begrepen het salaris van den curator), de namen der schuldeischers, het geverifieerde bedrag van ieders vordering benevens de daarop te ontvangen uitkeering.

  • 2 Voor de concurrente schuldeisers worden de door de rechter-commissaris te bepalen percenten uitgetrokken. Voor de schuldeisers die voorrang hebben, ongeacht of deze betwist wordt, en die niet reeds overeenkomstig artikel 53 of 56, derde lid, voldaan zijn, wordt het bedrag uitgetrokken, waarvoor zij batig gerangschikt kunnen worden op de opbrengst der goederen waarop hun voorrang betrekking heeft. Zo dit minder is dan het gehele bedrag van hun vorderingen, worden voor het ontbrekende, zo de goederen waarop hun vordering betrekking heeft nog niet verkocht zijn, voor hun hele vordering, gelijke percenten uitgetrokken als voor de concurrente schuldeisers.

Artikel 173

Voor de voorwaardelijk toegelaten schuldvorderingen worden op de uitdeelingslijst de percenten over het volle bedrag uitgetrokken.

Artikel 174

  • 1 De algemene faillissementskosten worden omgeslagen over ieder deel van de boedel, met uitzondering van hetgeen na een executie overeenkomstig artikel 53 of 56, derde lid, tweede volzin, toekomt aan de pand- of hypotheekhouders, aan de schuldeisers met retentierecht en aan de beperkt gerechtigden, en huurders wier recht door de executie is vervallen of verloren gegaan, maar met inbegrip van hetgeen krachtens een zodanige executie aan de curator is uitgekeerd ten behoeve van een schuldeiser die boven een of meer van voormelde personen bevoorrecht was.

  • 2 De in het vorige lid genoemde uitzondering geldt eveneens ten aanzien van luchtvaartuigen, welke overeenkomstig artikel 55a door een schuldeiser zelf zijn verkocht.

Artikel 175

  • 1 De door den rechter-commissaris goedgekeurde uitdeelingslijst ligt gedurende tien dagen ter plaatse in artikel 92 aangewezen kosteloos ter inzage van de schuldeischers.

  • 2 Van de nederlegging wordt door de zorg van den curator aankondiging gedaan in het nieuwsblad, bedoeld in artikel 11, terwijl daarvan bovendien aan ieder der erkende en voorwaardelijk toegelaten schuldeischers schriftelijk kennis wordt gegeven, met vermelding van het voor hen uitgetrokken bedrag.

Artikel 176

  • 1 Gedurende den in het vorige artikel genoemden termijn kan ieder schuldeischer in verzet komen tegen de uitdeelingslijst, door inlevering van een met redenen omkleed bezwaarschrift ter griffie van het gerecht in eerste aanleg, in het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba waar het faillissement werd uitgesproken; de griffier geeft hem een bewijs van ontvangst af.

  • 2 Het bezwaarschrift wordt als bijlage bij de lijst gevoegd.

Artikel 177

  • 1 Zoo er verzet gedaan is, zendt de rechter-commissaris onmiddellijk na afloop van den termijn van inzage het bezwaarschrift en de overige stukken, vergezeld van zijn schriftelijk rapport, aan het Hof van Justitie.

  • 2 De griffier van het Hof van Justitie doet aan de opposanten en aan den curator schriftelijk mededeeling van den dag van behandeling.

  • 3 Op den bepaalden dag leest de griffier ter openbare terechtzitting het schriftelijk rapport van den rechter-commissaris voor en is de curator en ieder der schuldeischers in persoon of bij gemachtigde bevoegd om de gronden uiteen te zetten ter verdediging of bestrijding van de uitdeelingslijst.

  • 4 Op denzelfden dag, of anders zoo spoedig mogelijk, geeft het Hof van Justitie zijne met redenen omkleede beschikking.

Artikel 178

  • 1 Ook een niet-geverifieerde schuldeischer, zoomede een schuldeischer, wiens vordering voor een te laag bedrag is geverifieerd, doch overeenkomstig zijne opgave, mag verzet doen, mits hij uiterlijk twee dagen vóór dien waarop het verzet ter openbare terechtzitting zal behandeld worden, de vordering of het niet-geverifieerde deel der vordering bij den curator indiene, een afschrift daarvan ter griffie van het Hof van Justitie bij het bezwaarschrift voege, en in dit bezwaarschrift tevens verzoek doet om geverifieerd te worden.

  • 2 De verificatie geschiedt alsdan op de wijze bij artikel 114 en volgende voorgeschreven, ter openbare terechtzitting, bestemd voor de behandeling van het verzet en vóórdat daarmede een aanvang wordt gemaakt.

  • 3 Indien dit verzet alleen ten doel heeft als schuldeischer geverifieerd te worden, en er niet tevens door anderen verzet is gedaan, komen de kosten van het verzet ten laste van den nalatigen schuldeischer.

Artikel 179

Door verloop van den termijn van artikel 175, of, zoo er verzet is gedaan, door het op het verzet gegeven beschikking, wordt de uitdeelingslijst verbindend.

Artikel 180

  • 1 Door levering ingevolge verkoop door de curator en de voldoening van de koopprijs gaan alle op het verkochte goed rustende hypotheken teniet en vervallen de beperkte rechten die niet tegen alle geverifieerde schuldeisers ingeroepen kunnen worden.

  • 2 De rechter-commissaris geeft, desverlangd, aan de koper een verklaring af van dit tenietgaan en vervallen. De verklaring kan bij of na de levering in de registers worden ingeschreven. Zij machtigt dan de bewaarder der registers tot doorhaling van de betrokken inschrijvingen.

Artikel 181

  • 1 De uitdeeling, uitgetrokken voor een voorwaardelijk toegelaten schuldeischer, wordt niet uitgekeerd, zoolang niet omtrent zijne vordering is beslist. Blijkt het ten slotte, dat hij niets of minder te vorderen heeft, dan komen de voor hem bestemde gelden geheel of ten deele ten bate van de andere schuldeischers.

  • 2 Uitdeelingen bestemd voor vorderingen, welker voorrang betwist wordt, worden, voor zooverre zij meer bedragen dan de percenten over de concurrente vorderingen uit te keeren, gereserveerd tot na de uitspraak over den voorrang.

Artikel 182

Indien enig goed met betrekking waartoe een schuldeiser voorrang heeft, wordt verkocht, nadat hem ingevolge artikel 171 in verband met het slot van artikel 172, reeds een uitkering is gedaan, wordt hem bij een volgende uitdeling het bedrag waarvoor hij op de opbrengst van goed batig gerangschikt is, niet anders uitgekeerd dan onder aftrek van de percenten die hij reeds tevoren over dit bedrag ontving.

Artikel 183

  • 1 Aan schuldeischers die, ten gevolge van hun verzuim om op te komen, eerst geverifieerd worden nadat er reeds uitdeelingen hebben plaats gehad, wordt uit de nog voorhanden baten een bedrag, evenredig aan het door de overige erkende schuldeischers reeds genotene, vooruitbetaald.

  • 2 Indien zij voorrang hebben, verliezen zij dien, voor zooverre de opbrengst van de zaak, waarop die voorrang kleefde, bij eene vroegere uitdeelingslijst aan andere schuldeischers bij voorrang is toegekend.

Artikel 184

Na afloop van den termijn van inzage, bedoeld bij artikel 175, of na uitspraak van het vonnis op het verzet, is de curator verplicht de vastgestelde uitkeering onverwijld te doen. De uitkeeringen, waarover niet binnen ééne maand daarna is beschikt of welke ingevolge artikel 181 gereserveerd zijn, stort hij in de kas der gerechtelijke consignatiën

Artikel 185

  • 1 Zoodra aan de geverifieerde schuldeischers het volle bedrag van hunne vorderingen is uitgekeerd, of zoodra de slotuitdeelingslijst verbindend is geworden, neemt het faillissement een einde, behoudens de bepaling van artikel 186. De curator doet daarvan aankondiging op de wijze bij artikel 11 bepaald.

  • 2 Na verloop van eene maand doet de curator rekening en verantwoording van zijn beheer aan den rechter-commissaris.

  • 3 De door den curator in den boedel gevonden boeken, papieren en andere gegevensdragers geeft hij tegen behoorlijk bewijs aan den schuldenaar af.

Artikel 186

Indien na de slotuitdeeling ingevolge artikel 181 gereserveerde uitdeelingen aan den boedel terugvallen of mocht blijken, dat er nog baten van den boedel aanwezig zijn, welke ten tijde van de vereffening niet bekend waren, gaat de curator, op bevel van den rechter in eersten aanleg, tot vereffening en verdeeling daarvan over op den grondslag van de vroegere uitdeelingslijsten.

afdeeling Achtste . Van den rechtstoestand van den schuldenaar na afloop van de vereffening

Artikel 187

Door het verbindend worden van de slotuitdeelingslijst herkrijgen de schuldeischers voor hunne vorderingen, in zooverre deze onvoldaan zijn gebleven, hunne rechten van executie op de goederen van den schuldenaar.

Artikel 188

De in het vierde lid van artikel 116 bedoelde erkenning van eene vordering heeft kracht van gewijsde zaak tegen den schuldenaar; het proces-verbaal van de verificatie-vergadering levert voor de daarin als erkend vermelde vorderingen den voor tenuitvoerlegging vatbaren titel op tegen den schuldenaar.

afdeeling Negende . Van het faillissement van eene nalatenschap

Artikel 190

De boedel van een overledene wordt in staat van faillissement verklaard, indien één of meer der schuldeischers daartoe verzoek doen en summier aantoonen, dat de overledene in den toestand verkeerde, dat hij had opgehouden te betalen of dat de nalatenschap ten tijde van het overlijden niet toereikend was ter betaling van de schulden van den overledene.

Artikel 191

  • 1 Het verzoek wordt gericht tot den rechter in eersten aanleg, die tijdens het overlijden van den schuldenaar bevoegd was de faillietverklaring uit te spreken.

  • 2 De erfgenamen worden op het verzoek gehoord of daartoe opgeroepen bij een aan het sterfhuis beteekend exploot, zonder dat het noodig is hen bij name aan te duiden, alsmede, voor zooverre zij bekend zijn, bij brieven van den griffier.

Artikel 192

De faillietverklaring heeft van rechtswege ten gevolge de afscheiding van den boedel van den overledene van dien van zijne erfgenamen, in dier voege als bij artikel 1133 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek BES is omschreven.

Artikel 193

De faillietverklaring kan aangevraagd worden zoo lang niet drie maanden na de aanvaarding van de nalatenschap en tevens zes maanden na overlijden van den schuldenaar zijn verstreken.

Artikel 194

De zesde afdeeling van dezen titel is op het faillissement van eene nalatenschap niet toepasselijk; evenmin de achtste afdeeling, tenzij de erfenis zuiver is aanvaard.

afdeeling Tiende . Bepalingen van internationaal recht

Artikel 195

Schuldeischers, die na de faillietverklaring hunne vordering geheel of gedeeltelijk afzonderlijk verhaald hebben op zich in het buitenland bevindende, aan hen niet bij voorrang verbonden, goederen van den hier te lande gefailleerden schuldenaar, zijn verplicht het aldus verhaalde aan den boedel te vergoeden.

Artikel 196

  • 1 De schuldeischer, die zijne vordering tegen den gefailleerde, geheel of gedeeltelijk, afzonderlijk of bij voorrang te verhalen in het buitenland zich bevindende goederen van den gefailleerde, is verplicht het aldus verhaalde aan den boedel te vergoeden.

  • 2 De overdracht wordt, behoudens tegenbewijs, vermoed met dit doel te zijn geschiedt, als hij is gedaan met de wetenschap, dat de faillietverklaring reeds was aangevraagd of aangevraagd zou worden.

Artikel 197

  • 1 Gelijke verplichting tot vergoeding jegens de boedel rust op hem die zijn vordering of zijn schuld geheel of gedeeltelijk aan een derde overdraagt, die daardoor in staat wordt gesteld in het buitenland een door deze wet niet toegelaten verrekening in te roepen.

afdeeling Elfde . Van rehabilitatie

Artikel 198

Nadat het faillissement overeenkomstig de artikelen 153 of 185 geëindigd is, is de schuldenaar of zijn zijne erfgenamen, ook in geval van artikel 190, bevoegd een verzoek van rehabilitatie in te leveren bij den rechter in eersten aanleg, die het faillissement heeft berecht.

Artikel 199

De schuldenaar of zijne erfgenamen zijn tot dit verzoek niet ontvankelijk, tenzij bij het verzoekschrift zij overgelegd het bewijs, waaruit blijkt, dat alle erkende schuldeischers, ten genoegen van elk hunner, zijn voldaan.

Artikel 201

  • 1 Ieder erkend schuldeischer is bevoegd om binnen den tijd van drie maanden na voorschreven aankondiging verzet tegen het verzoek te doen, door inlevering van een met redenen omkleed bezwaarschrift ter griffie; de griffier geeft hem een bewijs van ontvangst af.

  • 2 Dit verzet mag alleen daarop gegrond zijn, dat de verzoeker niet behoorlijk aan het voorschrift van artikel 199 heeft voldaan.

Artikel 202

  • 1 Na verloop van de voormelde drie maanden, zal de rechter in eersten aanleg, om het even of er al dan niet verzet is gedaan, het verzoek toestaan of weigeren.

  • 2 Tegen de beslissing van den rechter in eersten aanleg is eenige voorziening niet toegelaten.

Artikel 203

Het vonnis, waarbij de rehabilitatie wordt toegestaan, wordt ter openbare terechtzitting uitgesproken, terwijl mede daarvan aanteekening geschiedt in het in artikel 16 bedoelde register.

Titel II. Van surséance van betaling

afdeeling Eerste . Van de verleening van surséance van betaling en hare gevolgen

Artikel 204

De schuldenaar, die voorziet, dat hij met betalen van zijne opeischbare schulden niet zal kunnen voortgaan, kan surséance van betaling aanvragen.

Artikel 205

  • 1 Hij zal zich daartoe, onder overlegging van een door behoorlijke bescheiden gestaafde staat, als bedoeld in artikel 91, wenden tot de rechter in eerste aanleg bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerecht in eerste aanleg, in het openbaar lichaam, aangegeven in artikel 2.

  • 2 Bij het verzoekschrift kan een ontwerp van akkoord worden gevoegd.

Artikel 206

  • 1 Het verzoekschrift met bijbehorende stukken wordt ter griffie van het gerecht in eerste aanleg, in het in het eerste lid van het voorgaande artikel bedoelde openbaar lichaam, neergelegd. De nederlegging geschiedt kosteloos.

  • 2 De rechter in eersten aanleg zal dadelijk de gevraagde surséance voorloopig verleenen en een of meer bewindvoerders benoemen, ten einde met den schuldenaar het beheer over diens zaken te voeren. Bovendien beveelt hij, dat de bekende schuldeischers, benevens de schuldenaar, tegen een door hem op korten termijn bepaalden dag, door den griffier bij brieven worden opgeroepen, ten einde, alvorens beslist wordt omtrent het definitief verleenen van de gevraagde surséance, op het verzoekschrift te worden gehoord. Behalve de dag worden uur en plaats der bijeenkomst daarbij vermeld, alsmede of een ontwerp van akkoord bij het verzoekschrift is gevoegd.

Artikel 207

  • 1 De griffier doet van de indiening van het verzoek, van de voorloopige verleening van surséance, van de namen en woonplaatsen der benoemde bewindvoerders en van den overeenkomstig het tweede lid van het voorgaande artikel bepaalden dag onmiddellijk aankondiging in de Staatscourant.

  • 2 Indien bij het verzoekschrift een ontwerp van akkoord is gevoegd, wordt daarvan in de aankondiging melding gemaakt.

Artikel 208

De surséance wordt geacht te zijn ingegaan bij den aanvang van den dag, waarop zij voorloopig is verleend.

Artikel 209

  • 1 Ten bepaalden dage hoort de rechter in eersten aanleg den schuldenaar, de bewindvoerders en de in persoon of bij schriftelijk gemachtigde opgekomen schuldeischers. Iedere schuldeischer is bevoegd om, zelfs zonder opgeroepen te zijn, op te komen.

  • 2 De rechter in eersten aanleg kan den schuldenaar definitief surséance verleenen, tenzij zich daartegen verklaren hetzij houders van meer dan één vierde van het bedrag der ter vergadering vertegenwoordigde, in artikel 223 bedoelde, schuldvorderingen, hetzij meer dan één derde der houders van zoodanige vorderingen.

  • 3 Over de toelating tot de stemming beslist, bij verschil, de rechter in eersten aanleg.

  • 4 Surséance wordt niet definitief verleend, indien er gegronde vrees bestaat, dat de schuldenaar zal trachten de schuldeischers tijdens de surséance te benadeelen of het vooruitzicht niet bestaat, dat hij na verloop van tijd zijne schuldeischers zal kunnen bevredigen.

  • 5 De rechter in eersten aanleg, het verzoek afwijzende, kan bij dezelfde beschikking den schuldenaar in staat van faillissement verklaren. Wordt het faillissement niet uitgesproken, dan blijft de voorloopig verleende surséance gehandhaafd tot de beschikking van den rechter in eersten aanleg in kracht van gewijsde is gegaan.

  • 6 Indien eene aanvrage tot faillietverklaring en een verzoek tot surséance gelijktijdig aanhangig zijn, komt eerst het laatste in behandeling.

  • 7 De beschikking op het verzoek is met redenen omkleed en wordt uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Artikel 210

  • 1 Gedurende acht dagen na den dag der uitspraak heeft, in geval van afwijzing van het verzoek, de schuldenaar, of, ingeval de surséance verleend is, iedere schuldeischer, die zich niet vóór het verleenen daarvan heeft verklaard, recht van hooger beroep.

  • 2 Het hoger beroep wordt ingesteld door indiening van ene memorie ter griffie van het gerecht in eerste aanleg, in het openbaar lichaam, waar op het verzoek tot verlening van surséance is uitspraak gedaan. De griffier geeft hiervan aan ieder der opgekomen schuldeischers, als in artikel 209, eerste lid, bedoeld, zoomede, indien het hooger beroep door een schuldeischer ingesteld is, ook aan den schuldenaar schriftelijk kennis en zendt de in artikel 205 bedoelde stukken met een afschrift van het terzake opgemaakt proces-verbaal en van het vonnis waarvan beroep, zoo spoedig mogelijk aan het Hof van Justitie.

Artikel 211

  • 1 Bij de behandeling van het hooger beroep wordt het verzoek niet opnieuw in stemming gebracht, maar ieder schuldeischer is bevoegd in persoon of bij schriftelijk gemachtigde aan de bestrijding of verdediging van de uitspraak, waartegen het beroep gericht is, deel te nemen.

  • 2 De behandeling heeft plaats in raadkamer; de griffier van het Hof geeft ten minste vijf dagen van te voren aan ieder der opgekomen schuldeischers als in artikel 209, eerste lid, bedoeld, zoomede aan den schuldenaar, schriftelijk kennis van den dag en het uur van de behandeling. De uitspraak geschiedt ter openbare terechtzitting.

Artikel 212

De beschikking waarbij de surséance definitief wordt toegestaan, wordt aangekondigd op de wijze, in artikel 207 voorgeschreven.

Artikel 212a

De griffier van het gerecht in eerste aanleg houdt in elk openbaar lichaam een openbaar register bij met betrekking tot surséances van betaling. Artikel 16 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 213

  • 1 Bij het definitief verleenen der surséance bepaalt de rechter in eersten aanleg haar duur op ten hoogste anderhalf jaar.

  • 2 Vóór het einde der surséance kan door den schuldenaar hare verlenging voor ten hoogste anderhalf jaar worden gevraagd. Het verzoek wordt behandeld op dezelfde wijze als een verzoek tot verleening van surséance. Zoolang bij afloop der surséance op een verzoek tot verlenging nog niet is beschikt, blijft de surséance gehandhaafd.

Artikel 214

  • 1 Indien meer dan één bewindvoerder is benoemd, wordt voor de geldigheid hunner handelingen toestemming der meerderheid of bij staking van stemmen eene beslissing van den rechter in eersten aanleg vereischt. Het tweede lid van artikel 66 vindt overeenkomstige toepassing.

  • 2 De rechter in eersten aanleg is te allen tijde bevoegd een bewindvoerder, na hem gehoord of behoorlijk opgeroepen te hebben, te ontslaan en door een ander te vervangen of hem één of meer bewindvoerders toe te voegen, een en ander op verzoek van hem zelven, van de andere bewindvoerders of van een of meer schuldeischers, dan wel ambtshalve.

Artikel 215

  • 1 Bij het voorloopig verleenen der surséance kan de rechter in eersten aanleg zoodanige bepalingen maken, als hij ter beveiliging van de belangen der schuldeischers noodig oordeelt.

  • 2 Hij kan dit ook gedurende de surséance doen op verzoek van de bewindvoerders of van één of meer schuldeischers, dan wel ambtshalve.

Artikel 216

  • 1 De rechter in eersten aanleg is bevoegd bij het voorloopig verleenen der surséance één of meer deskundigen te benoemen teneinde binnen een door hem te bepalen termijn, die zoo noodig kan worden verlengd, een onderzoek naar den staat van den boedel in te stellen en een beredeneerd verslag van hunne bevinding uit te brengen. Het laatste lid van artikel 215 vindt overeenkomstige toepassing.

  • 2 Het verslag van de deskundigen bevat een met redenen omkleed oordeel over de betrouwbaarheid van de door den schuldenaar overgelegde staat en bescheiden en over de vraag of er vooruitzicht bestaat, dat de schuldenaar na verloop van tijd zijne schuldeischers zal kunnen bevredigen. Het verslag geeft zoo mogelijk de maatregelen aan, welke tot die bevrediging kunnen leiden.

  • 3 De deskundigen leggen hun verslag neder ter griffie van het gerecht in eersten aanleg, ter kostelooze inzage van een ieder. De nederlegging geschiedt kosteloos.

Artikel 217

  • 1 De bewindvoerders brengen, telkens na verloop van drie maanden, een verslag uit over den toestand van den boedel. Met dit verslag wordt gehandeld, gelijk in het derde lid van artikel 216 is voorgeschreven.

  • 2 De termijn, bedoeld in het vorige lid, kan door den rechter in eersten aanleg worden verlengd.

Artikel 218

  • 1 Gedurende de surséance is de schuldenaar onbevoegd eenige daad van beheer of beschikking betreffende den boedel te verrichten zonder medewerking machtiging of bijstand van de bewindvoerders. Indien de schuldenaar in strijd daarmede gehandeld heeft, zijn de bewindvoerders bevoegd alles te doen, wat vereischt wordt, om den boedel te dier zake schadeloos te houden.

  • 2 Voor verbintenissen van den schuldenaar, zonder medewerking, machtiging of bijstand van de bewindvoerders na den aanvang der surséance ontstaan, is de boedel niet aansprakelijk, dan voorzooverre deze tengevolge daarvan is gebaat.

Artikel 219

  • 1 Indien de schuldenaar in eenige gemeenschap gehuwd is, worden onder den boedel de baten en lasten van die gemeenschap begrepen.

Artikel 220

  • 1 Gedurende de surséance kan de schuldenaar niet tot betaling van zijn in artikel 223 bedoelde schulden worden genoodzaakt en blijven alle tot verhaal van die schulden aangevangen executies geschorst.

  • 2 De gelegde beslagen vervallen en de schuldenaar die zich in gijzeling bevindt, wordt daaruit ontslagen, zodra de uitspraak, houdende definitieve verlening der surséance of homologatie van het akkoord, in kracht van gewijsde is gegaan, beide tenzij de rechter in eerste aanleg op verzoek van de bewindvoerders reeds een vroeger tijdstip daarvoor heeft bepaald. De inschrijving van een desbetreffende, op verzoek van de bewindvoerders af te geven, verklaring van de rechter in eerste aanleg machtigt de bewaarder van de openbare registers tot doorhaling.

  • 3 Het eerste en tweede lid vinden geen toepassing ten aanzien van executies en beslagen ten behoeve van vorderingen waaraan voorrang is verbonden, voor zover het de goederen betreft, waarop de voorrang rust.

  • 4 Ter zake van schulden waarvoor het eerste lid geldt, is artikel 32 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 221

  • 1 De surséance stuit den loop niet van reeds aanhangige rechtsvorderingen, noch belet het aanleggen van nieuwe.

  • 2 Indien niettemin de rechtsgedingen blootelijk betreffen de vordering van betaling eener schuld, door den schuldenaar erkend, en de aanlegger geen belang heeft om vonnis te verkrijgen, teneinde rechten tegen derden te doen gelden, is de rechter bevoegd, na van de erkenning der schuld akte te hebben verleend, het uitspreken van het vonnis op te schorten tot na het einde der surséance.

  • 3 De schuldenaar kan, voor zooveel betreft rechtsvorderingen, welke rechten of verplichtingen tot den boedel behoorende ten onderwerp hebben, noch eischende, noch verwerende in rechte optreden, zonder medewerking der bewindvoerders.

Artikel 222

De surséance werkt niet ten aanzien van:

  • 1°. vorderingen waaraan voorrang is verbonden, behoudens voor zover zij niet verhaald kunnen worden op de goederen waarop de voorrang rust;

  • 2°. vorderingen wegens kosten van levensonderhoud of van verzorging en opvoeding, verschuldigd krachtens de wet en vastgesteld bij overeenkomst of rechterlijke uitspraak, behoudens voor zover het gaat om vóór de aanvang der surséance vervallen termijnen, waarvan het gerecht in eerste aanleg het bedrag heeft vastgesteld, waarvoor de surséance werkt;

  • 3°. termijnen van huurkoop.

Artikel 223

De betaling van alle andere schulden, bestaande vóór den aanvang der surséance, kan, zoolang de surséance duurt, niet anders plaats hebben dan aan alle schuldeischers gezamenlijk, in evenredigheid hunner vorderingen.

Artikel 224

  • 1 Degene die zowel schuldenaar als schuldeiser van de boedel is, kan zijn schuld met zijn vordering op de boedel verrekenen, indien beide zijn ontstaan vóór de aanvang van de surséance of voortvloeien uit een handeling, vóór de aanvang van de surséance met de schuldenaar verricht.

  • 2 De vordering op de schuldenaar wordt, zo nodig, berekend naar de regels, in de artikelen 125 en 126 gesteld.

Artikel 225

  • 1 Niettemin is degene die een schuld aan de boedel of een vordering op de boedel vóór de aanvang van de surséance van een derde heeft overgenomen, niet bevoegd tot verrekening, indien hij bij de overneming niet te goeder trouw heeft gehandeld.

  • 2 Na de aanvang van de surséance overgenomen vorderingen of schulden kunnen niet worden verrekend.

Artikel 226

  • 1 Indien een wederkerige overeenkomst bij de aanvang van de surséance zowel door de schuldenaar als door zijn wederpartij in het geheel niet of slechts gedeeltelijk is nagekomen en de schuldenaar en de bewindvoerder zich niet binnen een hun daartoe schriftelijk door de wederpartij gestelde redelijke termijn bereid verklaren de overeenkomst gestand te doen, verliezen zij het recht hunnerzijds nakoming van de overeenkomst te vorderen.

  • 2 Indien de schuldenaar en de bewindvoerder zich wel tot nakoming van de overeenkomst bereid verklaren, stellen zij, desverlangd, voor deze nakoming zekerheid.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op overeenkomsten waarbij de schuldenaar slechts verbintenissen op zich heeft genomen tot door hem persoonlijk te verrichten handelingen.

Artikel 226a

Voor vorderingen die de wederpartij uit hoofde van ontbinding of vernietiging van een vóór de aanvang van de surséance met de schuldenaar gesloten overeenkomst op deze heeft verkregen, of die strekken tot schadevergoeding ter zake van tekortschieten in de nakoming van een vóór de aanvang van de surséance op deze verkregen vordering, kan zij opkomen op de voet, in artikel 223 bepaald.

Artikel 227

Indien in het geval van artikel 226, de levering van waren, die ter beurze op termijn worden verhandeld, bedongen is tegen een vastgesteld tijdstip of binnen een bepaalden termijn, en dit tijdstip invalt of die termijn verstrijkt na den aanvang der surséance, wordt de overeenkomst door de voorloopige verleening van surséance, ontbonden en kan de wederpartij van den schuldenaar zonder meer voor schadevergoeding opkomen op den voet, in artikel 223 bepaald. Lijdt de boedel door de ontbinding schade dan is de wederpartij verplicht deze te vergoeden.

Artikel 227a

  • 1 Zodra de surséance een aanvang heeft genomen, kan zoowel de schuldenaar, die huurkooper is, als de verkooper den huurkoop ontbonden verklaren.

  • 2 Deze ontbinding heeft dezelfde gevolgen als ontbinding der overeenkomst wegens het niet nakomen door den kooper van zijne verplichtingen.

  • 3 De verkooper kan voor het hem verschuldigde bedrag opkomen op den voet als in artikel 223 bepaald.

Artikel 228

  • 1 Zoodra de surséance een aanvang heeft genomen, kan de schuldenaar, die huurder is, met inachtneming van het bij artikel 218 bepaalde, de huur tusschentijds doen eindigen, mits de opzegging geschiede tegen een tijdstip, waarop dergelijke overeenkomsten naar plaatselijk gebruik eindigen. Bovendien moet bij de opzegging de daarvoor overeengekomen of gebruikelijke termijn in acht genomen worden, met dien verstande echter, dat een termijn van drie maanden in elk geval voldoende zal zijn. Zijn de huurpenningen vooruit betaald, dan kan de huur niet eerder worden opgezegd dan tegen den dag, waarop de termijn, waarvoor vooruitbetaling heeft plaats gehad, eindigt.

  • 2 Van den aanvang der surséance af is, de huurprijs boedelschuld.

Artikel 229

  • 1 Zodra de surséance een aanvang heeft genomen, kan de schuldenaar, met inachtneming van het bij artikel 218 bepaalde, aan arbeiders in zijn dienst, de dienstbetrekking opzeggen, met inachtneming van de overeengekomen of wettelijke termijnen, met dien verstande echter, dat in elk geval de dienstbetrekking kan worden geëindigd door opzegging met een termijn van zes weken of, indien de termijn, omschreven in artikel 1615 j, eerste lid van Boek 7A, van het Burgerlijk wetboek BES langer is dan zes weken, met inachtneming van die termijn.

  • 2 Zodra de surséance een aanvang heeft genomen, behoeft bij opzegging der dienstbetrekking door arbeiders in dienst van de schuldenaar het bepaalde in artikel 1615 j, eerste lid van Boek 7A, van het Burgerlijk wetboek BES niet in acht te worden genomen. Van de aanvang der surséance af zijn het loon en de met de arbeidsovereenkomst samenhangende premieschulden boedelschuld.

  • 3 Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op agentuurovereenkomsten.

Artikel 230

  • 1 Voldoening nadat de surséance voorloopig is verleend doch vóór de bekendmaking daarvan aan de schuldenaar gedaan, ter vervulling van verbintenissen jegens dezen vóórdien ontstaan, bevrijdt hem, die haar deed, tegenover den boedel, zoolang zijne bekendheid met de voorloopige verleening van de surséance niet bewezen wordt.

  • 2 Voldoening, als in het vorig lid bedoeld, na de bekendmaking aan de schuldenaar gedaan, bevrijdt tegenover den boedel alleen dan, wanneer hij, die haar deed, bewijst, dat de voorloopige verleening van de surséance te zijner woonplaats langs den weg der wettelijke aankondiging nog niet bekend kon zijn, behoudens het recht van bewindvoerders om aan te toonen, dat zij hem toch bekend was.

  • 3 In elk geval bevrijdt voldoening aan den schuldenaar hem, die haar deed, tegenover den boedel, voor zooverre hetgeen door hem voldaan werd ten bate van den boedel is gekomen.

Artikel 231a

  • 1 De rechter in eerste aanleg kan op verzoek van de schuldenaar of de bewindvoerder bepalen dat elke bevoegdheid van derden tot verhaal op tot de boedel behorende goederen of tot opeising van goederen die zich in de macht van de schuldenaar bevinden, voor een periode van ten hoogste één maand niet kan worden uitgeoefend dan met zijn machtiging. De rechter in eerste aanleg kan die periode éénmaal voor ten hoogste één maand verlengen.

  • 2 De rechter in eerste aanleg kan zijn beschikking beperken tot bepaalde derden en daaraan voorwaarden verbinden. De rechter in eerste aanleg kan voorwaarden verbinden aan een door hem gegeven machtiging van een derde tot uitoefening van een aan deze toekomende bevoegdheid.

  • 3 Gedurende de in het eerste lid bedoelde perioden lopen aan of door de derden ter zake van hun bevoegdheid gestelde termijnen voort, voor zover dit redelijkerwijze noodzakelijk is om de derde dan wel de schuldenaar en de bewindvoerder in staat te stellen na afloop van de periode hun standpunt te bepalen. De wederpartij kan hun daartoe opnieuw een redelijke termijn stellen.

Artikel 232

  • 1 Nadat de surséance is verleend, kan zij, op verzoek van de bewindvoerders, van één of meer der schuldeischers of ook ambtshalve door den rechter in eersten aanleg worden ingetrokken:

    • 1°. indien de schuldenaar zich, gedurende den loop der surséance, aan kwade trouw in het beheer van den boedel schuldig maakt;

    • 2°. indien hij zijne schuldeischers tracht te benadeelen;

    • 3°. indien hij handelt in strijd met artikel 218, eerste lid;

    • 4°. indien hij nalaat te doen, wat in de bepalingen, bij het verleenen der surséance of later gesteld, aan hem is opgelegd of wat naar het oordeel der bewindvoerders door hem in het belang des boedels moet worden gedaan;

    • 5°. indien, hangende de surséance, de staat des boedels zoodanig blijkt te zijn, dat handhaving der surséance niet langer wenschelijk is of het vooruitzicht, dat de schuldenaar na verloop van tijd zijne schuldeischers zal kunnen bevredigen blijkt niet te bestaan.

  • 2 In de gevallen, vermeld onder 1e. en 5e., zijn de bewindvoerders verplicht de intrekking te vragen.

  • 3 De verzoeker, de schuldenaar en de bewindvoerders worden gehoord of behoorlijk opgeroepen. De oproeping geschiedt door den griffier tegen een door den rechter in eersten aanleg te bepalen dag. De beschikking is met redenen omkleed.

  • 4 Indien op grond van dit artikel de surséance wordt ingetrokken, kan bij dezelfde beschikking de faillietverklaring van de schuldenaar worden uitgesproken. Wordt het faillissement niet uitgesproken, dan blijft de surséance gehandhaafd tot de beschikking van den rechter in eersten aanleg in kracht van gewijsde is gegaan.

Artikel 233

  • 1 Gedurende acht dagen na den dag der beschikking heeft, in geval van intrekking der surséance geweigerd is, hij, die het verzoek tot intrekking heeft gedaan, recht van hooger beroep tegen de beschikking van den rechter in eersten aanleg.

  • 2 Het hooger beroep wordt ingesteld door indiening van eene memorie ter griffie van het gerecht in eerste aanleg, in het openbaar lichaam, waar de surséance is ingetrokken of de intrekking daarvan geweigerd is.

  • 3 De griffier geeft hiervan ten spoedigste aan hen, die het verzoek tot intrekking hebben gedaan, den schuldenaar en de bewindvoerders schriftelijk kennis en zendt de terzake betrekkelijke stukken, waaronder een afschrift van de beschikking waarvan beroep, zoo spoedig mogelijk aan het Hof van Justitie.

  • 5 De beschikking van het Hof wordt door den griffier terstond medegedeeld aan de griffie van het gerecht in eerste aanleg, in het openbaar lichaam bedoeld in het tweede lid.

Artikel 234

Zoodra eene beschikking, waarbij de surséance is ingetrokken, in kracht van gewijsde is gegaan, wordt zij aangekondigd, gelijk is voorgeschreven in artikel 207.

Artikel 235

  • 1 Indien de rechter in eersten aanleg van oordeel is, dat de behandeling van het verzoek tot intrekking van de surséance niet zal zijn beeindigd vóór den dag, waarop de schuldeischers krachtens artikel 206, tweede lid, worden gehoord, gelast hij, dat de griffier den schuldeischers bij brieven zal mededeelen, dat dit verhoor op dien dag niet zal worden gehouden.

  • 2 Zoo noodig bepaalt hij later den dag waarop dit verhoor alsnog zal plaats vinden; de schuldeischers worden door den griffier bij brieven opgeroepen.

Artikel 236

  • 1 De schuldenaar is steeds bevoegd aan den rechter in eersten aanleg de intrekking van de surséance te verzoeken, op grond dat de toestand des boedels hem weder in staat stelt zijne betalingen te hervatten. De bewindvoerders en, indien het ene definitief verleende surséance betreft, de schuldeischers worden gehoord of behoorlijk opgeroepen.

  • 2 Deze oproeping geschiedt bij brieven door den griffier tegen een door den rechter in eersten aanleg te bepalen dag.

Artikel 237

  • 1 Gedurende eene surséance kan faillietverklaring niet rauwelijks worden gevorderd.

  • 2 Indien ingevolge eene der bepalingen van dezen titel eene faillietverklaring uitgesproken wordt, vindt artikel 11 overeenkomstige toepassing; wordt ingevolge die bepalingen een faillissement vernietigd, dan vinden de artikelen 10 en 12 overeenkomstige toepassing.

Artikel 238

  • 1 Indien de faillietverklaring wordt uitgesproken ingevolge eene der bepalingen van dezen titel of wel binnen ééne maand na het einde der surséance, gelden de volgende regelen:

    • 1°. het tijdstip, waarop de termijnen, in de artikelen 39 en 41 vermeld, aanvangen, wordt berekend van den aanvang der surséance af;

    • 2°. de curator oefent de bevoegdheid uit, in het eerste lid van artikel 218 aan de bewindvoerders toegekend;

    • 3°. handelingen, door den schuldenaar met medewerking, machtiging of bijstand van de bewindvoerders verricht, worden beschouwd als handelingen van den curator en boedelschulden, gedurende de surséance ontstaan, zullen ook in het faillissement als boedelschulden gelden;

    • 4°. de boedel is niet aansprakelijk voor verbintenissen van den schuldenaar, zonder medewerking, machtiging of bijstand van de bewindvoerders gedurende de surséance ontstaan, dan voor zooverre deze ten gevolge daarvan gebaat is.

  • 2 Is opnieuw surséance verzocht, binnen eene maand na afloop van eene vroeger verleende, dan geldt hetgeen in het eerste lid is bepaald mede voor het tijdvak der eerstvolgende surséance.

Artikel 239

  • 1 Het loon van de deskundigen, benoemd ingevolge de bepaling van artikel 216, en van de bewindvoerders wordt bepaald door den rechter in eersten aanleg en bij voorrang voldaan.

  • 2 Dit laatste is ook van toepassing op hunne verschotten en op die, door den griffier ten gevolge van de bepalingen van dezen titel gedaan.

afdeeling Tweede . Van het akkoord

Artikel 241

De schuldenaar is bevoegd bij of na het verzoek tot surséance aan hen, die vorderingen hebben, ten aanzien waarvan de surséance werkt, een akkoord aan te bieden.

Artikel 242

  • 1 Het ontwerp van akkoord wordt, indien het niet ingevolge artikel 206 ter griffie van het gerecht in eersten aanleg berust, aldaar nedergelegd ter kostelooze inzage van een ieder.

  • 2 Een afschrift moet zoodra mogelijk aan de bewindvoerders en de deskundigen worden toegezonden.

Artikel 243

Het ontwerp van akkoord vervalt, indien, voordat het vonnis van homologatie van het akkoord in kracht van gewijsde is gegaan, eene rechtelijke beslissing houdende beëindiging der surséance in kracht van gewijsde gaat.

Artikel 244

  • 1 Indien het ontwerp van akkoord tegelijk met het verzoekschrift tot verleening van surséance ter griffie is nedergelegd, kan de rechter in eersten aanleg, bewindvoerders gehoord, gelasten, dat de in artikel 209 bedoelde behandeling van het verzoek niet zal plaats hebben, in welk geval hij tevens zal vaststellen:

    • 1°. den dag, waarop uiterlijk de schuldvorderingen, ten aanzien waarvan de surséance werkt, bij de bewindvoerders moeten worden ingediend;

    • 2°. dag en uur, waarop over het aangeboden akkoord zal worden geraadpleegd en beslist.

  • 2 Tusschen de dagen, onder 1e en 2e vermeld, moeten tenminste veertien dagen verloopen.

  • 3 Indien de rechter in eersten aanleg van deze bevoegdheid geen gebruik maakt of het ontwerp van akkoord niet tegelijk met het verzoekschrift tot het verleenen van surséance ter griffie is nedergelegd, zal hij, bewindvoerders gehoord, de dagen en uren, in het eerste lid bedoeld, vaststellen zoodra de beschikking, waarbij de surséance definitief is verleend, kracht van gewijsde heeft gekregen of, indien het ontwerp van akkoord eerst daarna ter griffie is nedergelegd, dadelijk na die nederlegging.

Artikel 245

  • 1 De bewindvoerders doen dadelijk zoowel van de in het vorige artikel bedoelde beschikking als van de nederlegging ter griffie van het ontwerp van akkoord – tenzij deze reeds ingevolge artikel 207 is bekend gemaakt – aankondiging in de Staatscourant.

  • 2 Zij geven tevens van een en ander bij brieven kennis aan alle bekende schuldeischers. Daarbij wordt op het bepaalde bij artikel 246, tweede lid, gewezen.

  • 3 De schuldeischers kunnen verschijnen in persoon of bij schriftelijk gemachtigde. De volmacht is vrij van zegel en van de formaliteit van registratie.

  • 4 De bewindvoerders kunnen vorderen, dat de schuldenaar hun een door hen te bepalen bedrag ter bestrijding van de kosten dezer aankondigingen en kennisgevingen vooraf ter hand stelt.

Artikel 246

  • 1 De indiening der schuldvorderingen geschiedt bij de bewindvoerders door de overlegging eener rekening of andere schriftelijke verklaring, aangevende den aard en het bedrag der vordering, vergezeld van de bewijsstukken of een afschrift daarvan.

  • 2 Vorderingen ten aanzien waarvan de surséance niet werkt, komen voor indiening niet in aanmerking. Heeft nochtans indiening plaats gehad, dan werkt de surséance ook ten aanzien van die vorderingen en gaat een aan de vordering verbonden voorrecht, retentierecht, pandrecht of hypotheek verloren. Een en ander geldt niet, voor zover de vordering vóór de aanvang der stemming wordt teruggenomen.

  • 3 De schuldeischers zijn bevoegd van de bewindvoerders een ontvangstbewijs te vorderen.

Artikel 247

De bewindvoerders toetsen de ingezonden rekeningen aan de administratie en opgaven van den schuldenaar, treden, als zij tegen de toelating eener vordering bezwaar hebben, met den schuldeischer in overleg, en zijn bevoegd van dezen overlegging van ontbrekende stukken alsook raadpleging van zijn administratie en van de oorspronkelijke bewijsstukken te vorderen.

Artikel 248

De bewindvoerders brengen de bij hen ingediende vorderingen op eene lijst, vermeldende de namen en woonplaatsen der schuldeischers, het bedrag en de omschrijving der vorderingen, alsmede of en in hoever de bewindvoerders die vorderingen erkennen of betwisten.

Artikel 249

  • 1 Eene rentedragende vordering wordt op de lijst gebracht met bijrekening der rente tot den aanvang der surséance.

Artikel 250

  • 1 Eene vordering onder eene opschortende voorwaarde kan op de lijst gebracht worden voor hare waarde bij den aanvang der surséance.

  • 2 Indien de bewindvoerders en de schuldeischers het niet eens kunnen worden over deze waardebepaling, wordt zoodanige vordering voor het volle bedrag voorwaardelijk toegelaten.

Artikel 251

  • 1 Eene vordering, waarvan het tijdstip der opeischbaarheid onzeker is, of welke recht geeft op periodieke uitkeeringen, wordt op de lijst gebracht voor hare waarde bij den aanvang der surséance.

  • 2 Alle schuldvorderingen, vervallende binnen één jaar na den aanvang der surséance, worden behandeld, alsof zij op dat tijdstip opeischbaar waren. Alle later dan één jaar daarna vervallende schuldvorderingen worden op de lijst gebracht voor de waarde, die zij hebben na verloop van een jaar na dat tijdstip.

  • 3 Bij de berekening wordt uitsluitend gelet op het tijdstip en de wijze van aflossing, het kansgenot, waar dit bestaat, en, indien de vordering rentedragend is, op den bedongen rentevoet.

Artikel 252

  • 1 Van de in artikel 248 bedoelde lijst wordt een afschrift door de bewindvoerders ter griffie van het gerecht in eersten aanleg nedergelegd, om aldaar gedurende de zeven dagen voorafgaande aan de vergadering, in artikel 244 bedoeld, kosteloos ter inzage te liggen voor een ieder.

  • 2 De nederlegging geschiedt kosteloos.

Artikel 253

  • 1 De rechter in eersten aanleg kan, op verzoek van de bewindvoerders of ambtshalve, de raadpleging en stemming over het akkoord tot een lateren dag uitstellen.

  • 2 Artikel 245 vindt alsdan overeenkomstige toepassing.

Artikel 254

  • 1 Ter vergadering brengen zoowel de bewindvoerders als de deskundigen, zoo die er zijn, schriftelijk verslag uit over het aangeboden akkoord. Artikel 139 vindt overeenkomstige toepassing.

  • 2 Vorderingen, na afloop van den in artikel 244, 1e., genoemden termijn, doch uiterlijk twee dagen vóór den dag, waarop de vergadering zal worden gehouden, bij de bewindvoerders ingediend, worden op daartoe ter vergadering gedaan verzoek op de lijst geplaatst, indien noch de bewindvoerders, noch een der aanwezige schuldeischers daartegen bezwaar maken.

  • 3 Vorderingen, daarna ingediend, worden niet op de lijst geplaatst.

  • 4 De bepalingen van de twee voorgaande leden zijn niet toepasselijk, indien de schuldeischer buiten Bonaire, Sint Eustatius of Saba woont en daardoor verhinderd was zich eerder aan te melden.

  • 5 In geval van bezwaar, als in het tweede lid bedoeld, of van geschil over het al of niet aanwezig zijn der verhindering, in het vierde lid bedoeld, beslist de rechter in eersten aanleg, na de vergadering te hebben geraadpleegd.

Artikel 255

  • 1 De bewindvoerders zijn bevoegd ter vergadering op elke door hen gedane erkenning of betwisting terug te komen.

  • 2 Zoowel de schuldenaar als ieder verschenen schuldeischer kan eene door de bewindvoerders geheel of gedeeltelijk erkende vordering betwisten.

  • 3 Betwistingen of erkenningen, op de vergadering gedaan, worden op de lijst aangeteekend.

Artikel 256

De rechter in eersten aanleg bepaalt of en tot welk bedrag de schuldeischers, wier vorderingen betwist zijn, tot de stemming zullen worden toegelaten.

Artikel 257

  • 1 Tot het aannemen van het akkoord wordt vereischt de toestemming van twee derde der erkende en der toegelaten schuldeischers, welke drie vierde van het bedrag der erkende en der toegelaten schuldvorderingen vertegenwoordigen. Geen toestemming is vereist van een erkende of toegelaten schuldeiser, voor zover zijn schuldvordering is gegrond op een verbeurde dwangsom.

Artikel 258

  • 1 Het proces-verbaal van het verhandelde vermeldt den inhoud van het akkoord, de namen der verschenen stemgerechtigde schuldeischers, de door ieder hunner uitgebrachte stem, den uitslag der stemming en al wat verder is voorgevallen. De door bewindvoerders opgemaakte lijst van schuldeischers, zooals zij tijdens de raadpleging is aangevuld of gewijzigd, wordt, door den rechter in eersten aanleg en den griffier gewaarmerkt, aan het proces-verbaal gehecht.

  • 2 Gedurende acht dagen kan een ieder ter griffie kosteloos inzage van het proces-verbaal verkrijgen.

Artikel 259

  • 1 Zoowel de schuldeischers, die vóór gestemd hebben, als de schuldenaar kunnen gedurende acht dagen na afloop der stemming aan het Hof van Justitie verbetering van het proces-verbaal verzoeken, indien uit de stukken zelve blijkt, dat het akkoord door den rechter in eersten aanleg ten onrechte als verworpen is beschouwd.

  • 2 Indien het Hof het proces-verbaal verbetert, bepaalt het bij zijne beschikking den dag, waarop de rechter in eersten aanleg de homologatie zal behandelen, welke dag gesteld wordt op niet vroeger dan acht en niet later dan veertien dagen na de beschikking. Van deze beschikking geven de bewindvoerders schriftelijk kennis aan de schuldeischers. Deze beschikking brengt van rechtswege vernietiging mede van een ingevolge artikel 266 uitgesproken faillissement.

Artikel 260

  • 1 Indien het akkoord is aangenomen, kunnen zoowel de bewindvoerders als elke schuldeischer de gronden uiteenzetten, waarop zij de homologatie wenschen of haar bestrijden.

    Artikel 147, tweede lid, vindt overeenkomstige toepassing.

  • 2 De rechter in eersten aanleg kan bepalen, dat de behandeling der homologatie op een lateren, terstond door hem vast te stellen, dag zal plaats vinden.

Artikel 261

  • 1 De rechter in eerste aanleg geeft zoo spoedig mogelijk zijne met redenen omkleede beschikking.

  • 2 Hij weigert de homologatie:

    • 1°. indien de baten van de boedel de bij het akkoord bedongen som te boven gaan;

    • 2°. indien de nakoming van het akkoord niet voldoende is gewaarborgd;

    • 3°. indien het akkoord door bedrog, door begunstiging van één of meer schuldeischers of met behulp van andere oneerlijke middelen is tot stand gekomen, onverschillig of de schuldenaar dan wel een ander daartoe heeft medegewerkt;

    • 4°. indien het loon en de verschotten van de deskundigen en de bewindvoerders niet in handen van de bewindvoerders zijn gestort of daarvoor zekerheid is gesteld.

  • 3 Hij mag ook op andere gronden en ook ambtshalve de homologatie weigeren.

  • 4 De rechter in eersten aanleg, de homologatie weigerende, kan bij dezelfde beschikking den schuldenaar in staat van faillissement verklaren. Wordt het faillissement niet uitgesproken, dan eindigt de surséance zoodra de beschikking, waarbij de homologatie geweigerd is, in kracht van gewijsde is gegaan.

Artikel 262

Het gehomologeerde akkoord is verbindend voor alle schuldeischers te wier aanzien de surséance werkt.

Artikel 263

Het in kracht van gewijsde gegane vonnis van homologatie levert, in verband met het in artikel 258 bedoelde proces-verbaal ten behoeve der door den schuldenaar niet betwiste vorderingen een voor tenuitvoerlegging vatbaren titel op tegen den schuldenaar en de tot het akkoord als borgen toegetreden personen.

Artikel 264

Zoolang niet over het aangeboden akkoord uiteindelijk is beslist, eindigt de surséance niet door verloop van den termijn, waarvoor zij is verleend.

Artikel 265

De surséance neemt een einde zoodra het vonnis van homologatie in kracht van gewijsde is gegaan.

Artikel 266

De rechter in eersten aanleg kan, wanneer het akkoord niet wordt aangenomen, den schuldenaar bij vonnis in staat van faillissement verklaren. Wordt het faillissement niet uitgesproken, dan eindigt de surséance zoodra de termijn, in artikel 259 bedoeld, ongebruikt verstreken is of het Hof van Justitie verbetering van het proces-verbaal heeft geweigerd.

Artikel 267

  • 1 Indien de rechter in eersten aanleg den schuldenaar in staat van faillissement heeft verklaard, heeft deze recht van hooger beroep tegen de faillietverklaring gedurende de acht dagen na den dag, waarop de termijn van artikel 259 ongebruikt verstreken is of het Hof van Justitie de verbetering van het proces-verbaal geweigerd heeft.

  • 2 Het hooger beroep wordt ingesteld door indiening van eene memorie ter griffie van het betrokken gerecht in eersten aanleg. De griffier handelt vervolgens overeenkomstig het bepaalde in artikel 210.

Artikel 268

  • 1 Ten aanzien van de ontbinding van het akkoord vinden de artikelen 157 en 158 overeenkomstige toepassing.

  • 2 Bij het vonnis, waarbij de ontbinding van het akkoord wordt uitgesproken, wordt de schuldenaar tevens in staat van faillissement verklaard.